want blijkbaar had ze de groote wasch achter den rug - de bloote voetjes onder het dek verborgen, met een blozend gezichtje en opgemaakte haren.
Eén blanken blooten arm, ten halve verscholen in de kous als in een lange, zwarte polsmof - de reparatie geschiedde aan den hiel - bewoog ze den anderen met onbewuste gratie.
Ik bestudeerde haar, terwijl ze de stopnaald uit het werk trok. Er was een energieke rimpel in haar voorhoofd, recht boven haar neus; natuurlijk vond ze kousenstoppen naar en dwong ze zich er toe.
Ik genoot van haar ijver, wilskracht en bevalligheid.
‘Map!’ zei ik, me halverwegen oprichtende, want het tafereeltje had al mijn slaperigheid doen verdwijnen, ‘wat ben jij toch een hart!’ en ik zag haar aan met oprechte bewondering.
‘Je mag wel opstaan,’ zei ze terug, droog, op een toon, die me niet beviel.
Ik vind het onbehoorlijk van een jongere zuster, een oudere ongevraagd raad te geven. Maar ik was lankmoedig, háár ijver had me getroffen en ik ging dus maar niet op haar woorden in.
‘'t Is tien uur,’ klonk het na een oogenblik, tegelijk met het slaan van de klok.
Deugdzame menschen krijgen licht iets onaangenaams, - ik verwonderde me er over, hoe dat toch kwam; mijn vereering was in een oogenblik al aanmerkelijk geslonken.
Ik zei: ‘Dat hoor ik wel, dank je!’ en na eens van harte gegaapt te hebben, vroeg ik of de badkamer in orde was.