No. 118.*
Naauw-Kloof d. 23 Sept. 1894.
Myn lieven en Hooggeachte Vriend,
Den Heer Leutwein!
Major!
Ik heb tot zoo ver aangekomen, en gisteren den Heer LeetenantGa naar voetnoot1) gezien. Hy is my zeer vriendelyk ontmoet, en my, met myne ontvangen. Hy heeft my ook Koffy, en tabak, en Reis afgegeven. En buiten die, nog vriendelyk bygedragen in myne andere behoefden. Morgen, of overmorgen denkt ik mynen togt verder voort te zetten, maar zeer langzaam af, met Visch-Rievier, U Ed. kan ook my denken, dat myne menschen, paarden, en eenige waarde die nog overig is, niet kunnen loopen.
Zoo believe U, om my meer kost te helpen, en met die [ook] fleesch-kost zaam, in den grooten weg, die, van Rehoboth uit naar Zendelings-graf, tot //Khub (Doorn-Rievier in Visch Rievier) gaat, en geef my daar af, binnen in twee weken tyd, daar op //Khub in Visch-Rievier.
Ik denkt, om die tyd daar te zyn als alles gelukkig gaat.
Verder is nog dit myn zeer ernstig bede, die ik aan U Ed. Hooggeagte Heer doen, om alle van myn gevangene menschen, die daar nog achter zyn op Windthoek en diezelfs-distrekt, en op Rehoboth, en diezelfs distrekt, my te laten toe-komen. Want, daar