Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 117.*
| |
[pagina 236]
| |
Als antwoordt heb ik gehoordt, dat U Hoog geachte my heeft gevragt om in dezen tyd de garnizoenen daar heen te plaatsen, zoolang tot ons weder op Gibeon bymalkanderen zullen komen, dan zal U Ed. die mannen dan nog wegnemen, als ik dan nog op die zin ben. - - - Nu denkt ik niet dat die § 7 in tusschen onder de vastgestelde punten opgeschreven worden. [Ver]Denkt my niet, [van] ander gedachte, want ik heb op vertrouwen gegaan, toen my de papieren gebragt werden, en niet laten voorlezen, want, myn Heer Mr. KleinschmidtGa naar voetnoot2) heeft my ook gezegt, dat alleen de punten zyn opgeschreven met inkt op ander papier, die wy overeengekomen zyn. - - - Maar toen ik nu inzien, toen zien ik dat die punt ook als een verdrags-punt instaan. Zoo verzoekt ik U Ed. Heer, als myn goeden Vriend, dezen § 7 uit te nemen uit die punten, die onder-, en met de getuigen hier geteekend staan, op den dadum van 15 der maand, vast gezet in onze vergadering. Ik hoop dat wy nog zullen malkanderen verstaan op dezen punt.
Zoo blyf ik met respextvollen aanzien
U groetende
U genegen Vriend
Hendrik WitbooiGa naar voetnoot3)
Kapitein. |
|