Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 227]
| |
menschen in TsoaxaubGa naar voetnoot1) doodgemaak heb, en wanneer U nu zegt dat die menschen onweerbaar en onschuldig zyn. Hoe denkt U, en wat zegt U van die vele onschuldige zielen, en van het bloed van die onnosele en onweerbare menschen wat op Hoornkrans leggen, hetwelk U over de (in) slaap liggende menschen vergoten hebt, vrouwens, en aan den moeders bors liggende kinderjes? Zoo zeg ik U, de bloed van Uwe menschen wat U daar zegt, en myne menschen wat ik hier zeg, dat leg alleen op Uwe verantwording, want U hebt my eers zonder schuld geschiet, en dat ik Uwe menschen doodgemaak heb, is maar weeromdoen, zoo als ik U altoos zeg, dat ik niemand eers schiet, en dat alle menschen my eers schietten, en dat ik net weeromdoen en dat hebt U ook by Uzelfs gezien, dat U net zoo gemaak hebt, zoo als die menschen, zoo kan U de dood van die menschen my niet beschuldigen, want, als U my niet zout geschiet hebben, dan zou ik die menschen ook niet aangeraak hebben.
II. Zegt U, dat ik ook schuldig ben over Herman[n] zyn goed. Dit is net ook zoo, ook door dezelfde oorzaak heb ik Herman[n] aangeraak, want ik weet van ouds, dat Herman[n] op! Khubub woon, en dat hy een echte Duitsche boorlingGa naar voetnoot2) is, maar ik heb eens niet een gedachte gehad, dat ik tot Herman[n] oorlog zal maken, maar, toen U my schiet, toen heb ik gezien, dat U my met gansche geslacht wil uitroeijen, en dat gansche natie van my schuldig is, en in deze oorlog ingesloten is. Daaruit heb ik gezien, ook reg te hebben, | |
[pagina 228]
| |
ook Herman[n]s goed te gaat nemen, en van zyn persoon weet ik ook, dat hy ook in deze oorolg bedeelig is. Zoo hebt U zelven de eer en ontzien wat ik aan die witte menschen gehad heb, om des Keizers wil, zelfs hebt U die eer en ontzien weggeworpen, door Uwe oorlog zoo dat zyn alle oorzaken en gevolgen van Uwe oorlog, zoo kan [U] dat alles my niet als schulden opleggen, zoo ben ik ook waarlyk onschuldig in deze punten.
III. Zegt U, dat ik my moet onderwerpen. Dit is my eenmaal onmogelyk, en dat kan ik niet doen, en dat wil ik niet doen. Zoo laat staan die punt van onderwerping, dat verzoek [ik] U weder van harte, en neem die goede vrede, en schiet my niet, en laat staan my, en gaat [van] my terug, laat niet weder na deze goede vrede onschuldige bloed gestort worde door U. Ik zou my nog van myn trek en ook van grond beantwoorden hebben, maar U hebt gezegt, dat al wat ik zal zeggen, nutteloos zal zyn, buiten onderwerping.
Met hartelyke groetenis blyf ik U vriend en Kapitein
Hendrik Witbooi. |
|