Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 108.*
| |
[pagina 226]
| |
geene zonde, en schuld, en oneering, dat U daardoor een dood vonnis over my kan uit spreken. Zoo verzoek ik U weder lieve vriend! Neem toch die goede ware vrede, en schiet my toch niet, en laat staan my toch, en gaat toch terug, en stur toch eers deze brieven van deze goede vrede voor den Keizer, laat hy eers weder zien van onze vrede verhandelingen. Verder verwondert U Edl ook, dat ik zeg, dat ik U zal weeromdoen. Dit is gansch begrypelik. Want U verklaart my, dat U my zal schietten op den 20 van deze maand, en wanneer U zoo zegt, en zoo doet, dan kan ik niet anders zeggen en doen want op Uw woord heb ik alleen dat gezeg, als U my schiet, dan zal ik U weeromdoen, en als U zout gezegt hebben, dat U my niet zal schietten, dan zal ik ook niet zoo gezeg hebben, en U ook niet schietten, want het schietten gaat niet van my uit, het gaat van U alleen, en myne is maar zich verdedigen. Verder zegt U ook, dat ik myne menschen moet bekend maken van Uwe brief, dat heb ik ook gedaan, naar Uw woord, en dat denk ik ook van U, dat U ook Uwe menschen vertelt van myne brieven.
Met hartelyke groetenis
Blyf ik U vriend en Kapitein
Hendrik Witbooi. |
|