Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 222]
| |
No. 107.*
| |
[pagina 223]
| |
hoort de grond twee dubbeld aan my, want ik heb de grond niet gekregen met geld, of als een geschenk, of door list, maar met het bloedvergitting, en dat is oude bekende oorlogs wet en zelfs hier hebt U de ware en vaste getuigenis, dat U weet, dat de grond waarlyk myn grond is, want juist, omdat de grond myn grond is, en omdat U niet op een aander wys kan krygen, zoo zyt gy nu besluit, om met geweld myn grond te vatten, want als de grond niet myn grond was, dan zout U ook niet noodigheid gezien hebben, om my te schietten, zoo ben ik ook in deze zaak onschuldig. IV. Zegt U, dat het U leed doet, dat ik de bescherming van den Duitschen Keizer niet wil aanerkennen, en dat U my dat als schuld toe rekent, en my daar over met wapen wilt straffen. Dit antwoord ik zoo. Ik heb de Duitsche Keizer nog nooit gezien in myn leven, en hy heeft my ook nooit gezien in zyn leven,, zoo heb ik hem ook niet geërgert met woord of daad. Want God heeft ons als verscheidene koningryken op de wereld gezet, en daaruit weet ik en geloof, dat het geen zonde en schuld is, dat ik als zelfstandige hoof van myn land en volk zal blyven, en als U my over myne zelfstandigheid, en over myn land zonder schuld nu dood maak, zoo is dat toch ook geene schade of schande, dan dood ik eerlyk over myn eigendom goed, zooals ik nu in U dood, naar Uw woord, dat U my over myne zelfstandigheid en over myn land nu wilt doodmaken. Zoo is dat waarlyk geen schuld, dat ik onder U niet wil staan, en ik heb waarlyk geene schuld in alle dingen, waarin U my in Uwen brief voorgedragen hebben als schulden, en als oorzaken over my eenen dood vonnis uitgesproken hebben, dat zyn net allen | |
[pagina 224]
| |
Uwe eigene gedachten en Uwe voornemens voor Uwe voordeelen, wat U zelven uitgedacht hebben, om toch voor de wereld eene eer van reg en waarheid te hebben, en te toonen als schulden oorzaken. Maar ik zeg U lieve vriend! Ik ben waarlyk vry en gerus in myn geweten, omdat ik weet, dat ik waarlyk onschuldig ben in al deze dingen, en weet ook, dat U ook weet, dat ik voor U onschuldig is, maar U zegt, mag had reg,Ga naar voetnoot2) en naar die woord werk U met my, omdat U magtig zyt van wapen, en in alle bekwamheden, en dat stem ik zaam, dat U waarlyk magtig zyt, en dat ik niets is tegen U. Maar lieve vriend! U komt tot my met mag van wapen, en heeft my verklaar, dat U my zal schietten. Zoo meen ik ditmaal om U weerom te doen, niet in myn naam, niet in myn krach, maar in den naam des Heeren, en op Zyne krach en hulpe, zal ik my voor Zyne voetten zich nedervallen, en zich weren. Verder zegt U ook, dat U onschuldig is aan deze bloed vergitting wat nu zal geschiedden, en dat U die schuld op my leg, maar dat is onmogelyk, dat U dat kan denken, en ik verwonder U grootelyks. Daar ik U gezeg heb, dat ik U de vrede gegeven heb, en dat door my geene bloedvergitting zal geschiedden, en nu zegt U, dat U my zal schietten zoo leg deze rekenschap niet op my van deze onschuldige bloed, wat U zal storten, van myne menschen, en Uwe mnschen, want ik ben niet de veroorzaker van deze | |
[pagina 225]
| |
gansche oorlog, zoo kan de rekenschap niet myne zyn. V. Verzoek ik U lieve vriend weder! Neem die vrede, ware en opregte vrede, wat ik U gegeven heb, zoo als U zelven gezien heb, en zelfs gezegt hebt, dat het ware vrede is, en laat staan my, en gaat terug, roep Uwe oorlogen terug, en gaat terug, gaat my terug, dit is myne ernstige verzoek aan U.
Met slote groet ik U.
Ik ben U vriend en Kapitein
Hendrik Witbooi. |
|