Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 193]
| |
No. 89.
| |
[pagina 194]
| |
dat ook niet met geweld, maar met onze toestemming, en gewilligheid, maar wij zien nu hoe langer, hoe meer werken en wetten van de Duitschters, wat hij zelfs in ons land zet, en werk, en dat zijn onmogelijke werken en wetten, want die Hoofden wat zich in de Duitschters bescherming ingegeven hebben die hebben daarmete hunne land niet aan de Duitschters afgegeven, en dat staat niet zoo in hunne traktaat bescherming, zoo ontkend gansch ook die Hoofden, die werken en wetten van de Duitschters, want zij vatten zelf eigenhandig de gronden van die Hoofden, en wonen zelf op de plaatsen, en geven ook regten aan andere menschen, om op de plaatsen te wonen, wat zij niet bij de lands Hoofden gevraag, en gegeven, en zij doen ook zoo in mijn grond, want, zooals ik aan U Hoog Edl. reeds in de eerste brief bekend gemaakt hebt, heb ik mij niet in de Duitsche Bescherming ingegeven, met mij gansche volk en land, zoo heef de Duitschters geen reg en mag, om op mij grond iets te doen of de zeggen, zonder mij toelating en toestemming, zoo kan ik de werken van deze mannen gansch niet verstaan, want zij hebben gezegt, en alle witte en rooi menschen hebben zoo gehad en gezegt, dat mijn oorlog onregvaardige en onwettige oorlog is, en dat die oorlog alle nuttige werken en arbeid in het land verhindert, Zoo heef de Heere nu tot zoover gewerk, door Zijne almag en genade, dat de vrede nu tusschen mij en Samuël Maharrero zal komen, want wij staan nu in de vrede gespreek, en ik heb nietGa naar voetnoot2) reeds goede hoop dat het goed zal dur-gaan, want nu hebben wij vrede gemaakt wij twijfelen niet aan die vrede, maar het lijk nu, dat de Duitschters neuwe oorlog zal beginnen Hij | |
[pagina 195]
| |
zeg, dat hij voor vrede gekomen is, maar het is niet ik ziet nu bloedvergitting in hunne handen, hij is gansch klaar voor oorlogGa naar voetnoot3), want hij heeft gezegt, dat hij ons wil beschermen, van de Boeren, dat de Boeren niet in ons land inkomen, maar nu heeft hij zelfs de Boeren geroepen,Ga naar voetnoot4) en ingebraagt in ons land, en zelf die Boeren in ons land plaatsen gegeven, zonder bij ons lands Hoofden te vragen, en U Hoog Edl. kan zelf begrijpen, dat wij lands Hoofden niet daarmede [te]vrede kan blijven, en toelaten, en dat is niets anders als schoonne oorlog, wat de Duitschters nu wil beginnen, en dat zijn de dingen, waardoor een groote oorlog zal ontstaan, na deze vrede, door de Duitschters, omdat de Duitschters onze grond en plaatsen zelf eigenhandig vat, en ook andere menschen, in ons land laat uittrekken,Ga naar voetnoot5) zonder onze toelating, en dat kunnen wij niet toelaten, want wij hebben onze land aan niemand afgegeven, en iets, wat de eigenaar niet gegeven heeft, dat kan niet van een mensch gevat word, van zelf, want, wat gegeven is, dat is gegeven, en wat niet gegeven is, dat is niet gegeven, daarom maak ik U lieve Hoog Edl. Heer, bekend, om te weten, door wien, en door welke oorzaken weder oorlog zal ontstaan in ons land, want de oorlog van de Duitschters staat nu op de kant, om los te breken, want dag voor dag zien wij dingen, en werken, wat wij niet kunnen gerus aanzien, zooals die mannen in ons land werken, | |
[pagina 196]
| |
en met onze menschen werken onverdragelijk, en onbestaanbaar, zoo zal ik eers tot zoover sluiten. Want ik heb U Hoog Edl. reeds alles bekend gemaak in de eerste brief. Zoo sluit ik en groet U Hoog Edl. met liefde Ik ben U vriend en Hoofd Kaptein van Groot Namagd.
Hendrik Witbooi.Ga naar voetnoot6) |
|