Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 84]
| |
Ik ben gegaan in het jaar 1880. om myn ossen te halen die ik achter gelaten hebt bij de Damaras. En gekomen zoover als /Hoabetsaus daar wou de Damaras myn vermoord, ik heb hun gevraag, wat te oorzaak is Zij hebben mij geantwoord, omdat gij Rood is, maar mij leven hebben zij verschoon, maar mijn paarden & geweers hebben [zij] genomen, maar alle menschen die rood zyn, hebben zij in dien tijd vermoord, na mij en voor mij. Zoo is de eerste oorlog begonnen, zoo zyn de Hoofden opgestaan, maar zij zyn verslaan van de Damaras, en zij hebben vrede gemaak, maar niet allen, Dien tyd ben ik opgestaan, En ik heb met Damaras gevecht 2 dagen en op den derden dag heeft den Kamaherero vrede gevraagt. En ik heb geluusterd, en ik heb hem drie punden gezegd, dat ik op die zal vrede maken I als ik vrede maak moet een echte vrede weezen, voor alle menschen. II Jan Afrikaner & Andries Lam[b]ert moeten hunne plaatsenGa naar voetnoot1) weder krijgen, III Ik moet voor bij trekken om een ander land te zoeken, als gij die drie punden aanneemt, zal ik vrede maken, Hij heeft mij geand- | |
[pagina 85]
| |
woord laat ons op mijn werf komen, en toen ons daar kwaam heeft Hij mijn gezegd, Neen de zaak is zeer groot, gaat eers turug en haald alle Kapiteins. laat ons Op Okahanje in de tegenwoordigheid van de LeeraarsGa naar voetnoot2) Vrede besluiten zoo ben [ik] turug gegaan en alle Hoofden uitgenoodig, maar zij hebben hun niet gewild, omdat zij mij eene slechte punt beschoude, en ben weer alle[e]n gegaan. Om die vrede voor mij te bevestig, toen kreeg ik [e]en brief van Kamaherero, die anders spreek als ons gespreek, ten twede heb ik een brief van Roode DamabGa naar voetnoot3) op Rehoboth gekregen daarin heb ik duitelyk geverstaan, dat zij geheel anders zijn, van onzen afspraakt. zoo heb ik dien Cap. H. Van Wyk uitgenoodig om voor uit te gaan, omdat hij ook in de echte vrede bespreekt was, maar hij heeft ook afgestaan met die woorden, Dr. goring en Mynheer PutneerGa naar voetnoot4) zyn daar, zoo zal alles regt komen Zoo ben ik gegaan en op Ao-as weer brief van Samuël Maherero gekregen, dat Hij spijt had over de vrede die zijn Vader gemaakt had Zoo ben ik gegaan, en op Niewe StadieGa naar voetnoot5) gekomen van daar heb ik een brief geschreven, en gevraagd eene be[s]lisende aandwoord, Of Hij vrede heeft of niet. Hij heeft geaandwoord, komt ik ben vrede Nu heb gezien, dat U waarlyk vrede zyd, zoo ben ik een oorlog zijn vlerk, | |
[pagina 86]
| |
maar ik ben ingegaan, omdat ik vrede ben. Hij heeft mij eers daar laat staan, en ik heb dat gedaan, en omdat ik doorstig [was] zijn mijne mannen afgegaan om wader de halen, en ik woordt dergelyker tyd geroepen, maar ik heb gezegd, laat ik eerst Water drinken II. zoo is geheelen dag banaGa naar voetnoot6) voorby, zonder dat ik Water drink behalve een water vat, die zij voor myn persoon gestuurt hebben, Ik heb hem aangespreekt & gezeg, laat toch Uwe mannen turug gaan, maar Hij wil niet Op aandere morgen heeft hij mij geroepen, om af te komen, en ben ik afgegaan, in de ring van Damaras, en Hij heeft mij geroepen, en ik heb gezeg laat ik eerst drinken, en zich waschen, toen kreegt ik een knaaptje, die mij met trannen verhaalt, dat het vas besluit is, dat ik zal vermoord worden maar dat heb ik niemand bekend gemaakt, en slechs belangelyk afgestaan te komen in dien tijd zyn mijne jongen die water geschepte gevermoord in de Water, en eene is uitgevlugt met een kwes van kirri, die nog vandag leeft en zij hebben naar die eerste schoot geschiet, en hij is met bloedige kop bij ons vlugt gekomen, toen staan sommige Damaras bij ons En zij hebben terstond gestormt, zoo zijn wij tegen gestormt en omdat velen van hun dronk waren hebben wij velen van hun doodgeschiet, zoo is die grootste slagt gebeurt, Van dien tyd kregen wij nog niet genoeg amonnitie, omdat te Wite mannen kruit voor mij stopen, Voornamelyk Eer's Heer Dr. Goring, zoo als zij zeggen, ik weet niet of het waar is, maar ik kreeg niet, zoo op die aard is oorlog lang geduurt, teven zijn vele roode menschen tegen mij opgestaan, toen | |
[pagina 87]
| |
heb ik toch weinig Amonitie gekreken, en tegen 6 Capiteinjes gevecht, en hun gewonnen, 3 van hun heb ik dood geschieten en 3 zwerfen nog in de wereld rond, Nu heb ik toch dêez zijde vrede verkregen, en heb ik toch ook nu tyd en kans, Om met Damaras te vechten, nu dit is mijne ernstige bede, laat toch Eer. Wite Heeren met vrede maken weinig opzijde blyven laat ons eerst schiet makaar, en maak maar amonitie Open, dat is eenige verzoek van mij aan Eerwd. Heer Dr. Goring, en aan allen die in die regering staan.Ga naar voetnoot7) Want Damaras en ons zyn nog altemaal begerig te vechten.
Uit Kamahereros brief heb ik dat gezien.
Ik ben Hendrik Witbooi.
den Cap. |
|