Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 26.
| |
[pagina 78]
| |
U grootelyks kwalyk, want U noemd zichzelven, dat U de opperhoof van Damaraland zyt en dat is ook waar, want dit drogeland word slechts twee namen genoemd, Damaraland, en Namaland dat wil zeggen, de Damaraland behoort alleen aan Herero natie, en dat is een zelfstandige koningryk op zyn grond, en Namaland, dat behoort alleen aan alle rooi gekleurde naties, en dat zyn ook zelfstandige koningryken en het word ook gezeg, van de landen van witte menschen, Duitschland, en England, en zoo voort, zoo als de landen heden,Ga naar voetnoot3) en dat zyn landen op het water,Ga naar voetnoot4) en dat zyn ook zelfstandige koningryken en alle verscheidene volken hebben hunne eigene hoofden, en ieder hoof heef zyn eigen volk en land, waarover hy alleen te bevelen en te orderen heef, dat geen ander mensch of kapitein reg heef, om hem in krach te bevelen en te orderen, om zoo te doen, en om niet zoo te doen want ieder hoof op deze wereld, dat is slechts een plaats bekleeder van onzer aller grooten God, en en staat alleen verantwoording schuldig voor dien grooten God, de Koning aller koningen, en Heer aller heeren, voor wien wy allen, die onder den hemel leven, zullen onze kniën buigen, en by Hem alleen hulp vragen, raad en troos, kracht en bescherming in alle deze zware omstandigheden des levens, want Hy geef allen gewilliglyk die Hem daarom bidden. Maar lieve kapitein! U hebt nu ander regering aangenomen, en u [hebt] zich in die regering ingegeven, om van die menschelijke regering beschermd te worden, van alle gevaren, ten eerste, en te naaste, tegen my, in dit oorlog, wat van ouds tusschen ons staat, om daarvan beschermd, en geholpen | |
[pagina 79]
| |
te worden, van de Duitsche regering, maar lieve kapitein! weet gy wat gy gedaan hebt, en voor wien gy gedaan heb, dat, wat gy gedaan hebt, of hebben anderer menschen U ingeraden, of hebt U zelven uit Uw eigen zelfstandige verlichte verstand gedaan? miesschien hebt U alleen my zien voor staan, in Uw hart, en voor Uw heel leven, als een hinderpaal, en als een steen des aanstoots, zoo hebt U deze magtige ander regering aangenomen, om my met deze magtige man te verniedigen dat is miesschien al Uwe oogmerk, waarom U zoo gemaak hebt, maar het is zeer zwaar, om te zeggen, en te weten, dat het U zeker zal gelukken, of niet, maar het lyk my, U hebt niet genoegzaam op Uwe kan[t] gezien, voor Uw land en volk, en ook Uwe nakomelingen, en ook niet voor Uwe kapiteinschapsreg,Ga naar voetnoot5) en U denk, dat U alle deze dingen van U als zelfstandige kapitein zal behouden, nadat U my zal verniedig hebben als het U geluk, zoo als U meent maar lieve kapitein ! het zal U toch eindelyk zwaarlyk berouwen, en gy zult eeuwig berouw hebben, dat U Uwe land en regeringsreg in de handen der witte menschen afgegeven hebben, want onze oorlog, wat wy hebben, die is niet zoo erg, en zwaar, zoo als U het meent, waarom U deze groote zaak gedaan hebt, want onze oorlog staat op zekere punden, en om zekere oorzaken, en deze oorlog zal weder tot ware vrede gebrag worden, door den wil en besturing des Heeren, op zynen tyd, wanneer Hy zyn doel zal bereik hebben want u weet, dat deze oorlog niet onwettig is, en dat hy niet zonder oorzaak is, maar dat het door Uwe | |
[pagina 80]
| |
onregvaartige werken opgestaan is, door Uwe menschen moordenaars hart, wat U van ouds hebt, tot vandag toe, wat ook niet door het aanhoudende predigking des Evangelies, kan verandert worden dat U niet een enkelde mensch wat U in de veld gekregen hebt niet laten leven, maar U maakt dadelyk slechte plannen, om die mensch te vermorden zonder schuld of oorzaak iemand in oorlog dood te maken, dat is vryje werk maar zelfs in die werk gaat Gij te ver, en handeld onmenschelyk dat U menschen met bylen stukken kapt, en levendige menschen met mes den keel afsnyd en doode lichamen wat reeds langt begraven zyn uit te graven uit haal vrouwens en kinderen dood te maken, zoo als in U verleden jaar, in myne afwezigheid myne vrouwens en kinderen komt dood gemaakt hebben, zoo maakt Gij maar dood wien gij kreeg, het zy vrouw of het zy kind, het zij dienaar het zij Rooi of Wit, het zy Bastaart of Berg Damaras het zij dat hij schuldig is of niet, U rekend geen mensch, als mensch als Gods schepselen, en, om die schepsels wil heeft de Heere die Gebod gegeven, Gij zult niet doodslaan en dat is de gebod, wat ons allen in het Evangelie gepredikt worden, maar dat alles is bij U tot niets, daar hebt U nu kortens een onschuldige man van uwe Vrede Traaktaat Herm. Van Wyk vermoordGa naar voetnoot6) en om deze geardheid van U is deze oorlog opgestaan, want de Heere heeft weder dit middel van oorlog int gezien, of Hij U misschien niet zal tot Bekeering zal brengen, en tot Ware erkentenis der waarheid en der geregtigheid en tot Gods vrezendheid, om mensch te achten | |
[pagina 81]
| |
als mensch, maar b[i]j dat alles hoop ik nog, dat deze oorlog van ons op het einde zal komen tot Vrede maar deze zaak, wat U gedaan hebt, dat U zicht in ander Regeering der Witte menschen ingegeven hebt en U meent dat U Wyzelyk geplant, en gemaakt hebt, dat zal U worden als dat U te Zon op Rugt draagtGa naar voetnoot7) want ik weet niet of U genoegzaam, dat Woord nagedacht en goed verstaan hebt, dat U in Deutsche Bescherming zich ingegeven hebt, ik weet niet of U en uw Herrero Natie de zettenGa naar voetnoot8) en wetten, en gedraag van die Regeering zal verstaan, en langer daarin staan met gerustheid en vrede want gij zult de werken van Geuring niet verstaan en niet met de vredeGa naar voetnoot9) zyn want hij zal niet naar uwen wil en gewoonte wetten handelen en wandelen maar het zal voor U te laat zyn want gij hebt hen reeds de volle regt gegeven en hij zal nu niet meer onder U zicht beugen,Ga naar voetnoot10) en U zal zicht ook niet onder hem laten beugen maar het zal U niet helpen want gij hebt zicht reeds onder zyn magt gegeven, want ik weet, Dr. Geuring en U, Gij zyd verscheden Natien en U zyd ook van ouds niet goede en | |
[pagina 82]
| |
beste vrinden met maalkander maar U hebt slechts deze Vrindschap gesloten alleen om my te vernietigen zoo als Herodes & Pilatus gemaakt hebben om den Heere Jezus uit de pad weg te werken hebben zij hunne ware Vyandschap en hunne zaken mingeacht en uitgesteld. Verder lieve Cap. wat hebt U gezien en ondergevonden hebt ik U overgewonnen? dat U zicht zwak gevoeld hebben, en dat U nog andere magt en hulp noodig hebt, want ik kan niet denken dat U groot Natië en die u zich noemd, een Opperhoofd van Damaraland, dat U nog een ander magt zal beegeeren, en zoekt tegen mij, waar U toch mij zoo ver reeds over is en alles meerder hebt, magt van menschen, magt van schietgoed, magt van onkoste maar dat u zich zwak en hulpeloost gevoeld, dat verwonder ik niet, maar dat U nu in plaats tot God onze beschermer te vlugten en te roepen Heere help mij en bescherm mij, dat U tot de schepselen menschen roept, en zegt bescherm mij dat verwonder ik en terwyl U zich in ander magdige Regeering ingegeven hebt, Hoe staat het nu met uwe zelfstandige Caputeenschap, en zyd U nog Opperhoofd van Damaraland ik ziet niet niet of U zich nog zoo kan noemen want U hebt een ander boven U gesteld, en U zich onder hem gesteld onder zyn bescherming, en die boven staat die is opperhoofd en wie onder staat is onder hoofd, want hij staat onder. U hebt alle gewigdiege woorden en zaken min geacht, wat wij op !Khox-//ganas gehad en gesprokken hebben, woorden, wat ik tot U gesprokken hebben, en woorden [die] u zelven als belydenis en getuigenis in uwe hart ondervonden, en uitgesprokken hebben wat U in deze werk van mij gezien en ondervonden hebt hoe die werk staat en van wien die werk staat maar nu hebt u mensche- | |
[pagina 83]
| |
lyke magten en helpers er ingebragt in dit werk, dat het U geopentbaart is geworden, maar het is niet de uiteinde zoo blyf niet ongevoelig, maar bedenk U ernstelyk over deze worden van deze brief, maar denk toch niet, dat ik deze woorden tot U spreekt omdat ik bang en bezorg ben voor die groote gevaar waarmede U meent mij te overdekken neen het spyd en smarte mij, maar dat ik den Heer des hemels de Waare Heiland en Beschermer niet hebben en niet zal vasthouden, en dat ik naar menschelyke hulp middelen zal omzien, dat is al myne ernstige en hoogste berouw, myne ongeloof en klein geloof zoo wees dan nu hartelyk gegroet
Ik ben Cap.
Hendrik Witbooi
van Horen krans. |
|