Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 51]
| |||||||
No. 20.
| |||||||
[pagina 52]
| |||||||
Gibeon gekomen is als Leeraar, in den tyd van onze eerste oorlog met roote natie, in de dagen van myn oude overleden groot vaderGa naar voetnoot3) oude David Witbooi, daar reeds in die oorlog heb ik het geweten, dat ik zulke groote opdraag zal krygen, en dat de oude groot vader David Witbooi daar op Gibeon zal rusten, en eindigen, met zyn leven, en met zyn voorgangerschap, in zyn trek met ons /Khowese volk,Ga naar voetnoot4) en dat hy daar de eeuwige ruste zal rusten, zoo als hy ook daar gerus heeft, en dat ik deze oude trek, waarvan onze oude kapitein gerus heeft zal voortzetten,Ga naar voetnoot5) wanneer de tyd zal vervult zyn en de tyd is vervult geworden, en al dien tyd, wat ik stil gewees was, dat was ik hierom stil gewees ik heb gezeg en gedach in myn binnenste, dat ik deze zaak van myn voorgangerschap van deze trek niet zal openbaren, en in het licht brengen, maar dat ik zal wachten, totdat de tyd, wat God besloten heef zal vervult zyn, en dat God naar zyne wysheid met een wonderbare, en door een zichbare teeken de begin, en het voortgaan van het heele werk zal openbaren, en in het licht brengen en zoo als ik gehoop heb, zoo is het ook geschied. Het heeft zoo begonnen, op | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
den eersten tog, wat de hoofden naar KobabesGa naar voetnoot6) gemaak hebben, toen de eerste moordery begonnen heeft, onder de roote menschen, van Damaras, zelfs onder de mannen van de hoofden toen heb ik ook in dien tyd gegaan naar Damaraland, om ossen, wat ik daar gelaten heb te gaat halen, en ou vader Mozes heeft my geraden, dat ik met hen moet zaam gaan naar Kobabes, en dat ik van daar de ossen moet zoeken maar ik heb gezeg, neen, ik zal met groot pad gaan, over Rehoboth maar ou vader heef gezeg, wy hooren, dat de Damaras kwaad is, zoo kan U niet alleen gaan, maar ik heb gezeg, neen, ou vader, het mag zoo zyn, maar ik zal daarom met groot pad gaan zoo zyn wy gelyk uitmalkander gegaan, zy naar Kobabes, en ik met groot pad over Rehoboth en ik ben op Rehoboth gekomen, toen hebben de Bastarts van Rehoboth weder tot my gezeg, ik moet toch eers nu niet in Damaras ingaan, want de Damaras is nu zeer kwaad maar ik heb gezeg, ik zal gaan zoo ben ik gegaan, en ik heb weder de wachter van Damaras gekregen, en die heeft weder tot my gezeg, ik moet toch omdraaijen, want de Damaras is zeer kwaad maar ik heb gezeg, ik zal gaan zoo ben ik gegaan, en gekomen op de werf van de Damaras op /Hoabe-tsaus en in de zelfde tyd zyn de mannen van de hoofden vermoord geworden,Ga naar voetnoot7) | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
en toen komt die boodschap in dien zelfden tyd op die werf van de Damaras, waar ik ben toen hebben deze Damaras ook besloten, om my hier te vermoorden, zoo hebben zy al myne paarden en geweers zelfs ge- | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
nomen, en my gezeg, dat ik van dag hier zal sterven; maar, geliefde Leeraar! ik heb weder die dag de almagtigheid van onzen grooten God gezien onuitsprekelyk, wonderbaar heeft de Heere my uitgeholpen, | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
met myne drie mannen toen de Damaras nu opgestaan hebben, en ons omsingelen, om ons nu te dooden, toen hebben zy een ding gedaan, wat zy zelven niet weten in plaats, dat zy meenen, dat zy my dooden, hebben zy my zelfs vrygelaten, en my een meri gegeven, en | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
gezeg, ik moet haastelyk huistoegaan zoo ben ik huistoe gegaan, en toen ik tusschen de poort van de groot bergen //Khanigukha uitgekomen is, toen heb ik daar die drie merkwaardige woorden ontvangen, door een stem, die tot my spreek op den 23 Augustus 1880. | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
Op deze drie woorden is de hele werk aangeknop en begonnen geworden, maar toen was het nog niet openbaar voor de menschen, ik alleen heeft het geweten, want er moes een werk eers voor gaan, dat al de hoofden van Namaqualand eers moeten opstaan, tegen | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
de Damaras, en met hen vechten, maar zy zullen de Damaras niet overwinnen, maar de Damaras zullen hen overwinnen, en zy zullen vrede vragen by Damaras, en daarna zal ik opstaan, met deze werkGa naar voetnoot7) en dat heb ik toenmaals al geweten, en het is ook zoo gekomen, maar tot zoo ver was deze zaak verborgen gebleven voor de menschen, en van hier heeft het zich geopenbaart, door de goed van de Bastarts, wat Paul Visser genomen heef, is de heele zaak begonnen, en zich geopenbaart voor de menschen, daardoor, dat ik met dit korte en eenvoudige woord het gansche /Kowese volk uitgenoodig heb: Komt, laat ons de goed van Bastarts wat Paul Visser genomen hebben weder terug geven met onze eigene waarde,Ga naar voetnoot8) en laat ons deze zaak weder op die aard herstellen, wat onze ouders bedorven hebben en deze korte kleine woord heef zoo wonderlyk, en zoo verschrikkelyk en als een onmogelyke zaak in de ooren der menschen geklink, en zoo is deze woord in de heele wereld verstrooit geworden, en deze kleine korte woord heeft het heele wereld beroert, en door deze korte woord is de eerste verdeeling in ons /Kowese volk ontstaan en een groot gedeelte van ons /Kowese volk heef met ou vader Mozes deze woord niet verstaan, en niet aangenomen, en niet met my getrokken en ou vader Mozes heef al zyne mede broeders geroepen, om my met zyn krach te verniedigen, zoodat ik de goed van de Bastarts niet zal herstellen, en dat ik ook niet zal trekken zoo hebben alle andere hoofden | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
invloed en vrymoedigheid gekregen, en alle menschen, om my te dooden, zonder ander oorzak, want myn eigen vader en myn eiegen LeeraarGa naar voetnoot9) hebben als een regte over my geoordeelt, en gezegd: dat ik op duivels weg wandel, en dat ik zal van de Damaras verniedig worden, en dat ik niet weder zal thuis komen, van myn eerste oorlog met Maharero maar ik ben toch weder thuis gekomen op Gibeon, omdat Gods gedachten niet onze gedachten zyn, en [onze] werken niet Gods werken, en omdat de getrouwe hemelsche regter niet oordeeld naar onze menschelyke wil en begeerte en om niets anders is dat, dat de geheele wereld nu tgen my opstaat, want myn vader, en ou Jakobus Izak, kaptein van Berseba, en myn Leeraar Myn Heer Rust, en Myn Heer Hegner Leeraar van Berseba hebben op Gibeon zich vergadert, en my als een verkeerte, en op duivels weg verdwaalde mensch verklaart, en met Gods woord, en met uiterlyke krygswapenen zich daar tegen gezet, en gewerk, om deze groote werk te verhinderen, en te laten verydelen, zoo heb ik die dag voor hen allen gezeg, ik zal met Ulieden niet stryden, en ik zal my niet zoo veel [als] met [myn] mond verdetigen, zoo laat ons menschen daarover niet zoveel stryden, maar laat ons allen den Heere overlaten, en Hem alleen laten begaan, zoo als ook een gezang vers luid, in onze kerk gezangboek. 91. Laat dan 't bestirt der zaken, Aan Hem laat Hem begaan, Hy zal t zoo wyslyk maken, Dat gy verbaast zult staan zoo heb ik reeds in de eerste begin tot deze groot mannen | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
gesproken, en tot vandag toe spreek ik dit woord tot ieder mensch, wat over deze zaak met my wil spreken, of daartegen wil werken, want Gods woord leert ons in volle waarheid, dat ieder boom zal gekent worden aan zyne vruchten, alzoo zal ook ieder werk des menschen gekent worden aan zyne vruchten, en uitwerkingen en alzoo geschied het ook, het kan goed duitelyk gezien, en geleert worden, hoe het toegaat in myn oorlog, van dat ik de eerste oorlog met de Damaras gemaak hebben, tot deze oorlogen, wat ik met de roote naties hebben, want er geschieden dagelyks wonderbare, en zichbare tekenen, en merkwaardige gebeurtenissen, waardoor ons menschen kunnen zien, dat God de heele werk leid, en regeert, naar Zyne Godelyke almag en wil maar geliefde Leeraar! in al deze dingen word my maar beschuldig, dat ik tegen onschuldige menschen oorlog maken maar het gansch niet waar, ik heb nog nooit een mensch geschiet, wat my nog niet geschiet heef, maar zy allen hebben my eers geschiet zonder oorzaak, en deze opstaan, wat de heele wereld nu tegen my opstaat, dat heb ik al lang ook geweten, in dien tyd, toen ik deze opdraag gekregen heb, dat de heele wereld my zal schieten en er is ook een ding, geliefde Leeraar! wat ik niet gewensch heb, van de Leeraars ik heb in de eerste begin tot die twee Leeraars, met dewelke ik mondelyks gesproken heb, gezeg, ik verzoek U, gy Leeraars en dienaars van God, blyf gy uit, van deze zaak, heb niets te doen, met woord en met de daad, maar staat stil, en bid voor my maar, ernstelyk tot den Heere, want ik heb een Leeraar lief, ieder Leeraar, en ik wil niet met een Leeraar harte en aanstootelyke woorden spreken, en ik wil ook niet hooren, dat ook een ander | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
mensch een Leeraar zal achterklappen, of slechte woorden tegen een Leeraar zal spreken, want ik acht hem als een dienaar van God, en ik vrees God, om een Leeraar te mishandelen met woord en met de daad. Maar lieve Leeraar! ik vind sommige Leeraars van Namaqualand in deze zaak, dat zy veel te zeggen hebben, en dat menschen, wat misschien tot eerkendenis der waarheid, en tot ware verstand gekomen zyn, en zich verootmoedig hebben, die worden door hunne woorden verder opgewek in hoogmoed, zoo schieten my de menschen zonder oorzaak want kortens verleden jaar 1889 ben ik afgegaan, om myne vyanden te schieten, die my eers geschiet hebben, de Velschoendragers, die hebben gevlug tot kapitein Willem Christiaan van BaadGa naar voetnoot10) zoo heb ik die menschen gevraag by die kapitein, en de kapitein heef my goed verstaan, en toegelaten, om die menschen te schieten zoo heb ik de menschen geschiet, en die menschen hebben regte slecht met my gewerk, de voorman, Bloedoog, van Velschoendr[agers] die heef my gemoed gereden, toen hy hoorte, dat ik aankom, naar zyn werf, en met my gesproken, van vrede zoo heb ik hem verstaan, en hy heeft my ook goed verstaan zoo heb ik die vrede aangenomen, en hem gezeg, gaat gy nu vandag terug, ik zal morgen by Uwe werf komen, zoo zullen wy die vrede bevestigen zoo is hy huis toe gereden, en ik ben ander morgen gegaan, en omdat wy reeds van vrede gesproken hebben, heb ik my niet klaar gemaak tot oorlog en toen ik in de werf inkwam, toen zien ik, dat de mannen van die werf in schanzen met de roers zitten, zoo heb ik eers gevraag, wat is dat, en hoe is dat? maar de man wat ik stu[u]r, word maar | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
weg gejaagt zoo heb ik 2 tot 3 malen met zelfde woord gevraag, maar zonder antwoord vallen de schotten reeds op my, waar ik nog ongereed is zoo heb ik my maar geweer, en God heef my toch weder wonderlyk bygestaan, en uitgeholpen, zoo heb ik hen gewen, en zy zyn gevlugt, van ‡Giris,Ga naar voetnoot11) en zich weder vergadert, en weder ten 2 maal my kom geschiet op /Hōn/hōns, en ik heb hen weder gewen zoo hebben zy in Willem Christiaan zyn grond ingevlug met hunne waarde, zoo heb ik de waarde by die kapitein gevraag, want ik heb de menschen gewen, zoo is hunne waarde myne zoo heef die kapitein my geantwoord, dat hy die goed niet aan my zal afgeven, en dat ik ook niet een kleinste boklammetjie wat misgelam is zal krygen, en dat hy nu die menschen op zyn rug genomen heef, om hen te beschermen, zoo heef die kapitein Willem Christiaan, die menschen, wat my in vrede kraal ingelok, en my gedood hebben in hem ingenomen en in deze zaak heb ik ook de Leeraar van Baad gehoort, dat hy iets daarin gesproken heeft, waardoor de kapitein Willem Christiaan zoo hoogmoedig en kwaad geworden is tegen my, zoo is deze kapitein Willem Christiaan met kapitein Jakobus IzakGa naar voetnoot12) en kapitein Jozef Frederik van Bethanie eens geworden, en met Mannasse !Noreseb, en met Maharero, dat zy allen zich zullen vergaderen, om my gedaan te maken, en stil te maken, want ik ben voor hen als een steen des aanstoots, en als een ergernis zoo willen zy my van Gods aardbodem wegwaaijen als een ligte stuk lap, zoo weet, en let op geliefde Leeraar! al deze hoofden, dat zyn hoofden | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
van leerplaatsen,Ga naar voetnoot13) want het word my ook altyd beschuldig, dat ik de leerplaatsen schiet, en dat die leerplaatsen, en Gods woord door my verwoest wordt zoo vraag dan lieve Leeraar, ook by Uwe mede broeders, die op de leerplaatsen staan, als Leeraars, hoe de dingen altyd beginnen tusschen my en tusschen hunne hoofden, want van !Hoaxas kan ik U zeggen, dat zy door haar eigen hoof Mannasse verwoest is geworden, want Myn Heer JudGa naar voetnoot14) was zelfs by my gewees in myn oorlog zoo heb ik van hem gehoort, hoeveel moeite hy gehad heeft met zyn kapitein Mannasse, met vermanen, om hem toch af te keeren van deze oorlog, maar daar was geen gehoor zoo is hy met geweld ingegaan, in deze oorlog, en my eers geschiet, zonder oorzaak op Liedfontein, waar ik met myne vyanden staan vechten, Velschoendragers, die my ook eers geschiet hebben, ook zonder oorzaak daarom maak ik U bekend, want de groote gebeurtenissen staan nu voor de deur, dat al de hoofden van leerplaatsen tegen my zich vergaderen. Zoo zal ik maar eers tot zoo ver schryven geliefde Leeraar! want de werk is zeer groot, en de papier kan het niet bevatten zoo zal ik U maar zommige brieven zaamgeven, om zelven te zien, wat ons met malkander gesproken hebben, want, dat denk ik zal meer beter zyn.Ga naar voetnoot15) |
|