Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 16.
| |
[pagina 34]
| |
naar zyne wysheid uitgezien heeft op aarde, dat Hy op een zekeren tyd met vrede zal heerschen onder de menschdom, en dat Hy weder op een zekeren tyd zal heerschen onder de menschdom, met oorlog en God heeft Zyne zekere doelen met oorlog zoo spreek toch niet alleen tot my van vrede, want ik zelven zucht tot God, om ware vrede, dat God haast de tyd mog laat vol worden dat de vrede weder onder de menschdom kan komen, want ik ben een vrede mensch, ik verlang naar vrede, want het is de aller liefelykste werk van Gods werken, de vrede, en ik heb in liefelyke vrede gewoon op Gibeon, maar waar ben ik vandag, en wie, en wat ben ik? ik sta in bloed, ik sta als een dienaar, wat moet doen, wat zyn baas zegGa naar voetnoot3) zoo het is my zeer zwaar lieve kapitein! dat ik de menschen zal naloopen, om vrede te maken, voor dat God zeg, het is genoeg, en voor dat God Zyn doel bereikt heeft met ons menschen, en voor dat God een ware zigtbare teeken van vrede voor my geeft en dat ik zal uit my zelven, omdat de laast van oorlog voor my zwaar is, en omdat U menschen my alzoo tot vrede aan raden en verzoeken met vriendelykheid, dat ik om ons menschen willen vrede moet maken voor dat de tyd van God mieschien vol is, dat vrees en schrik ik voor ik schrik dat ik zal ophouden met deze oorlog, voor dat God zeg houd op, het is nu genoeg, en dat ik ook zal voortgaan, met deze oorlog, wanneer God zeg, zoo, tot zoo ver, het is nu genoeg, zoo zucht toch, lieve kapitein tot onzen God, die de ware stichter is van vrede, en werk toch die werk, wat U tot my werk tot andere menschen, die tegen my oorlog voeren en | |
[pagina 35]
| |
zucht tot God en schreuw tot Hem voor die menschen, zoo als ik ook voor hen bid, laat toch die menschen de oogen open doen, dat zy toch zien, de almagtige hand Gods, wat op hun leg, en dat zy toch zien, in deze oorlog, de wonderbare en groote werken Gods, en zeg toch voor al die menschen, wat nu tegen my oorlog hebben, en wat nog tegen my oorlog zal voeren, dat het waarlyk een werk van God is,Ga naar voetnoot4) en kan toch een mensch denken, dat die werk tot zoo lang kan bestaan, wanneer het myn eigen werk zoude zyn, zoo als de menschen denken en zeggen wie kan toch denken, dat een mensch een zondaar, zoo als ik ben, zoo lang standvastig kan aanhouden in oorlog werk, om een aardsche eer, en om een groote naam, en om een kapiteinschap daardoor te krygen, zonder Gods wil en bystaan daarom lieve kapitein! ga toch heen achter die menschen, en zeg het hen, en vermaan hen als broeders, laat zy stil staan, en vragen tot God, o God! wat moet ik doen, wat is Uw wil? dan verhart God zyn hart niet, wanneer een zondaar met zulke bede tot Hem komt, dan zegd Hy in Zyn woord, bid, en u zal gegeven worden, zoekt, en gy zult vinden, klopt aan, en u zal opengedaan worden maar de menschen vragen by my, in plaats by God te vragen, en zoeken by my, in plaats by God te zoeken, en slaan [op] my, in plaats op God te kloppen de menschen zien niet op God, en op Gods werken, zy zien maar op my, en noemen die werken myne werken, en om in plaats dat zy zich zullen verootmoedigen, en komen tot de ware erkendenis der waarheid, noemen zy die werken myne werken, en worden daardoor meer | |
[pagina 36]
| |
verërg over my, en ziet niets anders, dan dat zy my zullen weg werken, en verniedigen van Gods aardbodem waarlyk lieve kapitein! ik voer deze oorlog niet met een pliesier, en met een blydschap, en niet met een oorloglustigheid, of bloed dorstigheid en ook niet om waarde van menschen af te schieten,Ga naar voetnoot5) om daardoor ryk te worden, en ik heb geen behagen in de dood van andere menschen, en ook van myne menschen daarom bid lieve kapitein ernstelyk voor my, en ook voor andere menschen, dat zy toch tot ware erkendenis der waarheid en der geregtigheid mog komen, en laat zy zich vernederen, en ware rouw dragen, en zich buigen voor God onzen schepper, en erkennen, zyne werken, en wanneer zy hunne misdaden voor God waarlyk erkennen, en om vergeving vragen, dan steek zich myn hart en handen reeds uit, om vrede aan te nemen, en om vrede te geven, want vrede is myn ding, ik ben in vrede geboren, ik ben in vrede groot geworden niemand weet, wat vrede is, en van waar de vrede is, en van wien de vrede komt God alleen weet vrede, want Hy zelven is de vrede, en die vrede wat ik heb, die heb ik niet van een mensch gezien of geleer, maar van God zelven, in God alleen woon de ware opregte vrede daaromGa naar voetnoot6) zeg ik, lieve kapitein! laat ons menschen niet zoo veel moeite maken, om vrede te maken, maar laat ons veel meer moeite maken tot God in gebed, en laat ons God bemoeijen met vrede vragen, laat Hy haast de tyd laat vol worden van vrede, want Hy alleen weet die tyd daarom laat ons niet vrede maken, met onze mooije woorden, en | |
[pagina 37]
| |
naar onze menschelyke wil en beradingen,Ga naar voetnoot6) laat ons vrede niet maken, en ook niet nemen, maar laat ons vragen en gegeven worden, want wy hebben geen kennis van vrede, en U weet, wanneer iemand een geweer of wagen maak, waar hy toch geen kennis van heef, dan bederf hy veelmeer, dan maken wy moeite tot de ware regte smid, dan komt het reg, alzoo is het met ons menschen wy hebben geen kennis van vrede, en wy zullen het bederven, daarom laat ons tot God gaan, laat Hy de ware vrede uit de harten der menschen laten uitgroeijen, nadat Hy de menschen laten voelen met Zyne regtvaardige straf oordeelen en wanneer Hy hun gebragt zal hebben tot de ware erkendenis der waarheid, en wanneer de menschen zullen weten en belyden, dat God hun schepper is, en koning is, en dat wy allen met eenen tong zullen belyden, en zeggen, wy allen, rooi, zwart, of wit, waarlyk er is een levendige God in hemel en op aarde, groot is de Heer, almagtig is God, Hy alleen zy de eer, Hy regeert in hemel en op aarde, en Hy regeert nu tegenwoordig zigtbaar op de wereld, dit is Gods wil, en naar Zyn wil is God met ons te doen, dat Hy ons allen daartoe zal brengen daarom is het zwaar, lieve kapitein voor my, om oorlog te maken, en om vrede te maken, uit myn eigen wil en kracht zoo bid veelmeer voor my, en ook voor die menschen, dat God toch over ons allen eenen nieuwen lievelyken tyd van vrede mog laten uitkomen. Nu denk ik lieve kapitein! dat U my toch ditmaal zal verstaan, dat | |
[pagina 38]
| |
ik niet onwillig is, om vrede te maken, en vrede te geven. Nu sluit ik met hartelyke groetenis aan U allen.
Ik blyf U vriend en kapitein
Hendrik Witbooi |
|