Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
[pagina 1]
| |||||||
Die dagboek van Hendrik Witbooi.No. 1.
| |||||||
[pagina 2]
| |||||||
zijn Damaras geschotten die gezien zijn. op die dag en wij hebben gevecht met hun, het was namiddag en de Voetmannen van ons had die dag harde strijd gehad maar de Dam’ hadden gene inging. en Daar zijn Damaras geschotten die gezien zijn. op die dag is een man van Velschoen dragersGa naar voetnoot1) gekwest bij de arm | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
maar ligt en wij hebben gevecht tot nacht uur. en daar geslapen ons dus zijndeGa naar voetnoot2) van een rievir, en Damaras geene zijde van rievir en op die dag is van ons genomen, vanGa naar voetnoot3) de Damaras David Pitters zijn | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
paard, maar Johannes Pitter had hem gehad, Hij is op die wijs in de handen van Damaras gekomen hij is afgesprongen van het paard en voor uit geloopen om te vechten, der wijl nog mannen daar is en de mannen hebben het paard van daar weggebragt, en toen hij daar kom vind hij het paard niet, en hebben het paard op andere plek gelaatstaan. Heden is een Damara in onze handen gestorven en wij hebben een geweer gekregen,
20ste Junij zijn wij gereden naar //Aruās en de Damaras ook meê, 200 blijven na maalkander tot den Zondag. Den 23ste Junij zijn wij verder gegaan naar Damaras met heele oorloogt en gevecht met hem, die dag was de vechterij zwaar op eene hand op regter zijde, want daar was oneensheid van Velschoendragers. En David Pitter was alleen op die zijde, op die dag zijn drie van ons gekwets. Abraham Jantse & Paul Slingen en Johannes /Garosab van Rooi natieGa naar voetnoot4) en vier paarden zijn geschotten maar Damaras opgejagtGa naar voetnoot5) van alle zijden, maar het was laat geworden om te jagen. op die dag hebben wij twee paarden en een geweer gekregen bij linker handenGa naar voetnoot6) van ons, en School Meester van Damara Zoon van Roode Damab is gevallen en een veul in regter hand. en andere dag | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
ten 24 zijn wij een paart gekregen zoo hebben 4 paarden al te zamen, twee paarden van ons gestorven van de schotten (O[o]m Hendriks mer[r]i[e]s. Ten 24ste is Abraham Jantse met ons zaam gebleven totsnacht en zalig ons [ver]laten snachts ten 24ste Junij 1884 en wij hebben hem begraven ten 25 Junij 1884 Op 24ste Junij is vrede sp[r]eek gekomen onder de vechte mannen, met deze woorden /GamatseGa naar voetnoot7)! Gij komt van verre land, en waarom [komt] U met oorlog? Wij hooren goede dingen van U. Zoo ver wachten wij U met vrede: En dit was ee[r]ste antwoord: Wij zijn vrede maar omdat Uwe Capitein zeer hoog is, en groot is en ten poort niet wil openen zij[n] wij gekomen, om ten poort zel[f]s te openen, en hem te vangen. Zoo zijn wij vrede van ouds, zoo zijn zij verder gesp[r]okken, als U vrede is geeft ons toch vrede en voor den bodschap bij Hendrik kwam zij[n] de Damaras wapen nêer gelegt en opgestaan, zoo heeft Samuel gezegt schiet eers niet, laat ik gaan naar Hendrik, om te verhalen van die vrede. Die de Damaras vragen, en Hendrik heeft eerst weigert, om die vrede aan te nemen maar Samuël heeft met hem gesprokken laat hij naar eerst toezien, het zal misschien Gods besti[e]ring wezen omdat ook onze Amonietie schaars worden. Zoo heeft hij die woorden aangenomen en tenGa naar voetnoot8) Samuël gestuurt met deze woorden: als ik die vrede aanneemt, loop en verteld de Damaras dat ik gekomen ben, om hen te vangen op Zijn plaats waar hij sterke schansen en groote Amonietie en vele menschen had Zoo is Samuël heen gegaan deze | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
worden en die woorden aan KamahererosGa naar voetnoot9) mannen gezegt, en als ik die vrede aanneemt, dan had ik drie voornaamste pundenGa naar voetnoot10)
| |||||||
[pagina 7]
| |||||||
En hij komt weer met twee Damaras met deze woorden Hoe is het vandag gisteren was gangbaar geweest Waarom hoor ik vandag aandere woorden dan giester, gisteren zyn toch moestGa naar voetnoot14) onze mannen gegroet. Ik ben Okahanje,Ga naar voetnoot15) zoo heeft hij niet noodig om naar Okahanje te gaan. Zoo geef mij toch vrede. Op die vraag heb ik weêr die drie punden voorgestelt en zij zijn heen gegaan, en wij zijn ook afgegaan naar slagtblek. Toen antwoord Kamaher[er]o alzoo: Ja ik heb gehoord dat U mij drie punden eischt, maar ik [wil?] U Eerst antwoorden daarover, maar ik ben zeer dankbaar, en blijde dat U die vrede aangenomen had, en devens is die plaats zeer woest, Wij hebben geene wader en kost hier, zoo laat ons eerst afgaan naar mijn plaats, laat ik U daar antwoorden, want te zaak is zeer gewigdig die vrede is wonderlyk. Maar ik heb weer Samuël IzaakGa naar voetnoot16) gestuurt naar Kamahereros lijf Omdat hij mijne mening weet en Hij heeft zelfde woorden en die drie punden hem voorgestelt, en hij heeft mij geroepen met Samuël met deze woorden giesteren zijn onze mannen maal kanderen gegroet maar wij Capitein[s] niet zoo kom toch eerst uit alleen, en ik zal ook alleen uitgaan laat ons | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
toch maal kanderen groeten en toenGa naar voetnoot17) teeken van vrede tusschen onze larenGa naar voetnoot18) En ik heb mijn paard opgezadel met Samuël en gereden en hij ook alleen uitgekomen met zyn [paard?] en wij zijn midden de laren zaamgekomen en gegroet en na het groeten had hij nieuwisGa naar voetnoot19) gevraagt Maar ik heb hem gezegt daar is geen nieuwis Alle Capitein[s] zijn nu klaar naar U met oorlog, om met u te vechten, mijn vader ook, maar ik ben regt Tot U gekomen om met [U] te vechten op [u]we plaats daar waar U Edele Vele mannen en sterke schansen en Groote Amonietie had om U daar te vangen. Want vele jaren haden alle Capiteins met U gevecht, maar het baat niets, zoo ben ik een kind uitgegaan, omdat te tyd nu gekomen is waar ik ook zal vechten. Want gij alle Hoofden zijn stink, daarom komt te oorlog niet op de einde. Toen aantwoord Kamaherero Ja het is zoo Capitein Maar Heere had vandag die wonder werk gedan van vrede en vandat ons Vechten Werk hij wonder daarom komt ons altyd laat achter middag, dat U zoo vele menschen niet opeens gedaan maken, want [ik] ben ook een schepsel Gods. En nu wie van ons zal die vrede breken die de Heere gemaak had? Zal U die vrede breken of zal U het breken? of uwe mannen U afbrengen? of zal mijne manen mij afbrengen, van mijn woord Ik ben alleen Cap' in mijn land. En als U die vrede breken die de Heere gemaak had dan zal ik U vangen met koude handen, en als ik die vrede breken, dan zult U my | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
vangen met koude handen uit zoo vele menschen Toen antwoord ik hem Ja past op oude Capitein ik heb nog Capiteins achter mij, maar Capiteis en Leeraars hebben mij gekeert dat ik niet tot U komen maar ik ben gekomen zoo past op en houd uw woord vast. Maar Kamahero wil niets hooren van Cap' Hij zegt, spreek toch niets van Cap' want daar is geen Cap' U Alleen zyt Capitein Vandag eerst heb ik Cap' gezien, zoo kom laat ons vrede maken, laat ons alleen Cap' worden, en kom laat ons een verbond maken, en als ons vrede en verbond maak, dan ben ik genoeg.Ga naar voetnoot20) Toen aantwoord ik aldus ik komt niet alleen voor mij maar ik ben gekomen voor alle menschen alhoewel zij [van] mij niet goed spreken,Ga naar voetnoot21) maar hij zegt, ik heb wel alles gehoord, wat tusschen U en uwe vader is, zoo komt maar laat ons traaktaat maken maar ik heb eerst geweigert, zoo heeft hij mij verzoek, om naar zijn werf af te gaan, en ik heb toegestemt, en wij [zijn] andere dag ten 26 Junij afgegaan naar zyn werf. Ten 27 Junij heb ik papierlyk brief [ge]geven van eerste woorden voornamelyk deze woorden.
‡Ga ‡Guis den 27 Junij 1884.
Wel Edele Capitein Kamaherero!
Ik doet deze weinege regelen aan U Edele om U Edele mijne volle besluit te geven papierlijk, omdat | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
U Edele mijne houding zult verstaan, want ik weet het niet, of de DolkersGa naar voetnoot22) alles goed verstaan en dolk. I. Als ons die vrede maak wensch ik volle vrede opdat alle bloed vergieding ophouden II Laat ook gevallene p[l]aatsen herbouwd worden, en laat Gods heiligen dierbaar Woord mogen weer vrijgeloop hebben, want twee plaatsen zij[n] van onze kand gevallen Winthoek & Gowabes III. Laat toch den poort voor ons open weezen op wij zullen voorbij trekken om een aander land te zoeken. Opdat onze menschen komen ook van ver af, zulke vrede wensch ik laat ook een enkele mensch loopen en slapen waar hij wil. Deze opgeschrevene is zijnGa naar voetnoot23) mij[n] hoofd gedachte, en als zij in vrede zoo komt dat zou mij zeer verblijden en dankbaar maaken in mij hart. Hiermeê sluit ik eerst Edele Capitein, laat ons hier overeens komen, en bedenk diep in Edele Capitein
In Gods genade. Ik Groet U
Ik ben Hendrik Witbooi. |
|