| |
| |
| |
Derde bedryf.
Eerste tooneel.
Catharina, Semire.
Het Tooneel verbeeld een zaal. Catharina zit in een' armstoel, by een tafel; en Semire staat voor haar.
opstaande.
Indien gy my misleid, nadat myn mededoogen
Myn' Echtgenoot zo verr' tot deernis heeft bewogen
Dat hy, hoe zeer misnoegd, uw kluisters slaaken deed,
En u my toevertrouwt, bewerkt ge uw eigen leed.
De Raad is bezig om Zambiza te ondervraagen;
En Cortes, die zyn' togt onmooglyk kan vertraagen,
Die hier vóór zyn vertrek nog veel verrichten moet,
Maakt, in dit tydsgewricht, met alles dubblen spoed.
Zo gy my door bedrog hier vruchtloos tyd doet spillen;
Indien Zambizaas taal mogt van uw taal verschillen,
En zyn bekentenis met de uwe stryd, denk vry
Dat ge allen sneuvlen zult; uw gade, uw kroost en gy.
Verdelg ons allen zo Semire u heeft bedrogen.
| |
| |
Melinde is dan haar' Gaê door 't oorlogslot onttoogen?
Hy was een Heerscher in Verragua, en thans
Op Hispanjola slaaf? de vreemde naam haars mans
Is aan haar onbekend? en om dien uit te vinden
Dorst zy dees saamenkomst in 't bosch zich onderwinden?
Geloof my, daar ik zweer by Hem voor wien ge u buigt,
Dien gy my kennen deed; ik heb u niets betuigd
Dan 't geen de waarheid is. Ach! zou Semire denken
Om, schoon 't haar wierd gevergd, de waarheid ooit te krenken?
Neen. Wat men van ons denke in Spanjes heerschappy,
Ons hart, hoe ruuw men 't achte, is vreemd van veinzery.
Wat heeft Melinde ontsteld? waardoor is zy bezweken?
Ach! zulks is my zo min als uw' Gemaal gebleken.
'k Was op 't gezicht daarvan, als hy, met schrik vervuld;
Doch, wat ook de oorzaak zy, Zambiza heeft geen schuld.
Uw teêrheid pleit voor hem en blyft hem nog beschermen,
Schoon gy Melinde voor uw oog hem zaagt omärmen?
Wat hiertoe oorzaak gaf blyft me een geheimenis;
| |
| |
Doch 't is ontwyfelbaar dat hy onschuldig is.
Ik ken Zambizaas hart; ik ken zyn mededoogen;
Ik ken zyn trouw. 'k Ben in zyn onschuld niet bedrogen.
Zoud gy 't geheim, dat ons zo sterk verbysterd houd,
Zo Melinde 't my vertrouwt.
Zambize of zy kan dit geheim alleen verklaaren.
Maar zo Melinde 't meld, zult gy 't my openbaaren?
Ik heb haar hier ontboôn; en ligt word u vergund
Te spreeken met elkaêr, zo gy besluiten kunt
't Geen zy u melden zal terstond aan my te ontdekken.
op een zyvertrek wyzende.
Ach! hoor het zelf, Mevrouw, uit een dier zyvertrekken.
Semire! ik ben bekoord door zulk een blyk van trouw.
Verlaat u op myn gunst, en vrees geen naberouw.
zich aan haare voeten werpende.
Ach! om de oprechtheid die uwe oogen kan behaagen;
Om uw genegenheid tot nu my toegedraagen;
Om alles wat uw deugd tot glori strekken kan,
Staa de onschuld vóór, bescherm myn' deerniswaarden Man!
| |
| |
haar opheffende.
Gy weet dat ik u min. Semire! staak uw klagten.
Ik heb uw lot verzacht, en zal 't altoos verzachten.
Indien Zambiza aan geen oproer schuldig is,
Steun dan op my; maar wacht noch hulp noch deerenis
Indien hy roekloos tot verraad heeft saamgezworen.
Ik neem den voorslag aan van uw gesprek te hooren;
Stemt gy nog in dees proef?
Ik hoor gerucht. Melinde nadert. Ik vertrek.
| |
Tweede tooneel.
Semire, Melinde.
ô Hemel! red uw gunst de oprechtheid in haar lyden,
Laat myne oprechtheid dan myn' Echtgenoot bevryden!
in 't opkomen.
ô Goede Goden! 'k zie Semire, en had gedacht
Dat ik door Cortes Gaê wierd op dees plaats gewacht.
Zy nadert Semire.
| |
| |
In myne ondraagbre smarte
Is die geliefde naam de blydschap van myn harte;
Beroof 'er my niet van. Wat is 't my tot verdriet
Gy? gy vergroot het niet;
'k Was reeds rampzalig. Ach!
ontsteld.
Och! is 't te spade om hem te hoeden?
Is hy gedoemd? Ik vlieg om met hem in de elend....
haar wederhoudende.
Vertoef; uw zwaarste ramp is u nog onbekend.
Wat is 'er gaans? Prang my door geene onzekerheden.
Toon medelyden. 'k Ben door angst reeds afgestreden.
| |
| |
Denk hoe ik was gesteld toen ik in slaverny
Myn' langbeschreiden Gade op 't onverwachtst ontmoette.
Hy, dien Verragua voorheen als Heerscher groette,
Hy, is hy uw Gemaal? ô Toppunt van verdriet!
Rampzalige Semire! uw ramp...
weenende.
Zie daar, zie daar 't gevolg der heillooze overheering.
't Is uit. Hier baat noch smeeken noch verweering.
Zo hy de Vorst is die Verragua gebood,
De schrik des Castiljaans, uw dierbaare Echtgenoot,
Zal Spanje nimmer hem zyn' tegenstand vergeeven.
| |
| |
Ach! waar' dit een geheim! ô Hemel! mogt hy leeven!
Melinde omhelzende.
ter zyde.
Welk een grootmoedigheid!
Tegen Semire.
zuchtende.
Ach! was dat heil en hem en u bereid!
Mogt ik u dat geluk door mynen dood verwerven!
Maar ach! dan zou myn kroost zyn moeder moeten derven?
Dit schriklyk denkbeeld scheurt myn bloedend hart vanéén.
ter zyde.
En ik zou zo veel trouw rampzalig maaken?
Tegen Semire.
ô Neen, Semire! ik zal uw' Gade u niet ontrooven.
Hoe groot myn onheil zy, ik kom het haast te boven;
Leef! verwin uw hartverdriet.
'k Beklaag my niet van u, 'k beklaag van hem my niet.
| |
| |
Myn trouw zocht myn' Gemaal te hoeden,
En ik, ik heb, (wie kon dit groot geheim vermoeden?)
Myn' waarden Echtgenoot, u, en my-zelf verraên.
Myn Meestresse-zelf heeft ons gesprek verstaan.
| |
Derde tooneel.
Semire, Melinde, Catharina.
ô Ja, ik heb 't verstaan. Uw lot doorgrieft my 't harte.
Uw hart deelt in ons lot als Spanje in onze smarte.
Gy kent my niet, Melinde, en hoont my door die taal.
tegen Catharina.
ô Ja, gy kent de liefde, en hebt ze aan uw' Gemaal,
Toen hem de bitsche nyd in yzren kluisters boeide,
En door zyn ballingschap uw mededoogen groeide,
Op 't glorirykst betoond. Herinner u dien tyd,
En al 't geleden leed, dat gy te boven zyt;
| |
| |
Maar ons, rampzaligen, ons is geen troost gebleven.
Ons leed zal eindigen by 't einden van ons leven.
Laat u de wanhoop niet vermeestren; en zo gy
Zambiza waarlyk mint, verberg met zorg dat hy
Ooit Opperheerscher was: dit zou zyn' ramp verzwaaren.
Hoe! zoud gy-zelf, om ons, dat groot geheim bewaaren?
Ik min Semire, en zie haar smart met deerenis.
Gy, oordeel zelf of zy die neiging waardig is.
Ik weet niet of ik haar of u tot nut kan strekken.
Maar zo de Raaden in Zambiza ooit ontdekken
Den Heerscher, die welëer Verragua gebood,
Dan storten zy zyn bloed om 't bloed dat hy vergoot.
Ach! mogt ik voor hem sterven!
Zambiza! mogt uw Gaê voor u het leven derven!
De Raadsvergaadring scheid. De wacht genaakt de zaal,
En spelt door zyne komst de komst van myn' Gemaal.
| |
| |
Gy zyt te sterk ontroerd. Ontwykt zyn scherpziende oogen.
Melinde, kan het zyn, verberg uw mededoogen
Voor uwen Echtgenoot; en gy, Semire, smeek
Dat Alvarado op Zambiza zich niet wreek'.
Ik zal u nader zien. Ik wensch uw smart te heelen.
tegen Catharina.
Mevrouw! duld dat we ons lot uw goedheid aanbeveelen.
tegen Catharina.
Bewys, Grootmoedige! bewys uw deerenis
Aan ongelukkigen, wier toestand hooploos is.
| |
Vierde tooneel.
Ik staa verbaasd. Wie kon ooit vreemder zaak beschouwen?
Welk een grootmoedigheid in beide deeze Vrouwen!
Heeft dan het enkle licht der reden zo veel kracht
Op wilde volken, door beschaafdheid niet verzacht?
Werkt dus de hartstogt in onkundige Barbaaren;
Wat zou 't, ô Hemel! zyn indien zy Christnen waren,
Daar haar beproefde deugd ons reeds beschaamd doet staan!
Myn ziel, 'k ontken het niet, ziet haar met eerbied aan.
Haar toebetrouwd geheim is heilig aan myn harte.
Och! of ik middel wist tot heeling haarer smarte!
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
Catharina, Cortes.
't Hardnekkig zwygen van Zambiza tergt myn' geest.
Hy brouwt gewis verraad: ik ben met reên bevreesd.
En zo Semire weet van zyn geheime laagen,
Heeft haar myn gunst te vroeg van ketenen ontslagen.
Laat u uw goedheid niet berouwen. Wees gerust.
De eenvoudige Semire is van geen kwaad bewust.
Haare ongeveinsde ziel heeft niets voor my verborgen.
Het nachtgesprek in 't bosch geeft weinig stof tot zorgen.
Semire heeft Melinde, op haar verzoek, geleid
By haaren Echtgenoot, of deeze haar bescheid
Kon geeven van een' Vriend, voor langen tyd verloren,
En in het zelfde Land, waarüit hy sproot, geboren.
Ik ducht dat hier wat anders broed.
Zy kent uw gunst voor haar.
Ik ken haar vroom gemoed.
| |
| |
'k Staa voor haare onschuld in; zy zal geen rampen brouwen.
Op zulk een borg durft zich myn hart gerust vertrouwen.
Zy kan onschuldig zyn. Maar 'k wenschte dat my bleek
Waarom de Ryksprinses zo onverwacht bezweek,
En wat Zambiza dwingt tot dit hardnekkig zwygen.
Door dreiging of belofte is niets uit hem te krygen
Dat in dees duistre zaak het minste licht verspreid.
Hy steunt misschien te veel op zyne onnoozelheid.
Zyn zwygen doet my voor zyn schuld met reden vreezen.
Ook had de Raad hem reeds ter foltering verwezen,
Ter foltring, hem, door wiens beproefden moed
Myn waarde Cortes wierd in 't grootst gevaar behoed?
Hem, wien ik danken moet voor 't redden van uw leven?
Poog, poog dit denkbeeld toch geen meerder kracht te geeven;
Het pleit reeds sterk genoeg in myn erkennend hart,
En heeft my aangezet hem voor de wreede smart
Der pynigingen tot dit oogenblik te hoeden.
Doch Alvarado blyft, verbitterd, op hem woeden,
| |
| |
Om zich te wreeken van den hoon door hem geleên.
Zambiza was zo stout, zo tergend nooit voorheen;
En Alvaradoos trots, die alles dwingt te bukken,
Kon ligt hem onbedacht een driftig woord ontrukken.
Al gaf die trotsheid grond tot onbedacht bescheid,
Ze is thans de reden niet van zyn stilzwygendheid.
Ik ben myn hartsgeheim gewoon u meê te deelen.
'k Stel vast hier broeit verraad, hoe loos men 't zocht te heelen.
Ligt dat Melinde ons dit geheim kan doen verstaan.
Maar 't is te hagchlyk thans de hand aan haar te slaan.
Haar Vaders Vader spoeit naar 't einde van zyn leven:
Zyn dood moet haar de kroon van Sempaola geeven;
En zo myn onderzoek haar tergen mogt, zou zy
't Verdrag ligt breeken dat die Gryzaart sloot met my.
Melinde, in dit gewest gevierd en aangebeden,
Heeft moeds genoeg om 't volk tot oorlog te overreeden.
Myn optogt is gestuit zo zy den vrede breekt.
't Is veiligst dat geen mensch van deeze zaak haar spreekt.
Doch Alvarado maakt me aan d'andren kant verlegen.
Zo ik Zambiza tot geen spreeken kan beweegen;
Indien ik hem niet straf, zo ik hem schuldig vind,
Zal Alvarado, die my opvolgt in 't bewint,
| |
| |
Na myn vertrek veelligt my tot een' vyand strekken.
'k Staa met het heir gereed om landwaart in te trekken.
De vloot, die 'k aan dees kust van Hispanjola wacht,
Valt dan met volk, geschut en voorraad in zyn magt;
Zo ik dien bystand derv', is 't met ons omgekomen.
De togt naar Mexico is hieröp voorgenomen.
't Is met dit oogmerk dat dees Vesting wierd gebouwd,
En Alvarado, als myn Vriend, die toebetrouwd.
Om aan dit Opperhoofd geen stof tot wrok te geeven,
Zal, hoe zyn zaak ook zy, Zambiza moeten sneeven;
Want Alvarado heeft, door deezen onderstand,
Myn krygsgeluk, myn' roem en leven in zyn hand.
Zoud ge ooit besluiten om onschuldig bloed te plengen?
Zou Cortes goedheid, zou zyn deugd dit ooit gehengen?
Zou hy ooit wreed, zou hy ondankbaar kunnen zyn?
Hy is te vroom daartoe. Hy zal nooit, onder schyn
Van recht, de onnoozelheid aan wraakzucht overgeeven,
Noch 't leven korten van den redder van zyn leven.
Ik wenschte dat ik hem behouden kon.
Ik, waarde Cortes! u zyne onschuld kon doen zien,
| |
| |
En dat hy nimmer dacht het minst verraad te smeeden;
Zo ik hem redden kon in deeze omstandigheden,
Zo ik een middel wist, zoud gy uw Hartvriendin
omziende.
Wie treed zo stout hier in?
| |
Zesde tooneel.
Cortes, Catharina, Semire, met twee Kinderen.
Zich met haare Kinderen aan Cortes voeten werpende.
't Is de ongelukkige Semire, die, besprongen
Door duizend angsten, door het doodlykst wee gedwongen,
Daar alles haar ontzinkt, vol raadeloozen schrik,
ter zyde.
Ach! in welk een oogenblik!
De huwlyksliefde. Ach! hoor my smeeken!
Denk, zo ik 't waagen durf u van myn' rang te spreeken,
Dat u een Koningstelg als haar' Beschermer eert,
| |
| |
En met haar Kindren zich in 't stof voor u verneêrt.
Tegen haare Kinderen.
Knielt neêr, rampspoedig Kroost, in slaverny geboren!
Ligt doet uw zwakke stem in Cortes hart zich hooren.
Smeekt om het leven van uw' Vader. Kust met my
De voeten van uw' Heer; besproeit, besproeit die vry
Met uwe traanen. Voegt uw beê by myn gebeden.
Hy is, hy is niet wreed. Hy zal u niet vertreeden
bewogen.
Eerst de Kinderen, en vervolgens Semire aanziende.
'k Heb vruchteloos getracht
Om 't hart van dien barbaar te winnen door myn klagt.
Zyn wrok heeft ons alreeds het deerlykst lot beschoren,
En zelfs myn' Echtgenoot den wreedsten dood gezworen.
Uw man is schuldig aan verraad en muitery.
Hy is onschuldig. Ach! Mynheer, geloof my vry;
Geloof myn traanen. Zou Zambiza, die voordeezen
Zyn leven waagde voor het uwe, schuldig weezen?
Hy immer u verraên? Helaas! gy wend het hoofd.
| |
| |
't Is uit met hem, nu gy, gy-zelf zyn schuld gelooft.
Rampzalige Echtgenoot! gy zyt gedoemd tot sneeven.
Ter dood gedoemd! moet ik, ô Hemel! dit beleeven;
Ik, ongelukkige!.. ô myn Kroost! vermeng, vermeng
Uw teedre traanen met de traanen die ik pleng.
ontroerd.
'k Ben met uw lot bewogen.
Gevoelt uwe eedle ziel een vonk van mededoogen,
Verdoof die werking niet. Vergun my eene beê.
Verschoon myn' Echtgenoot, en slagt me in zyne steê.
Laat al myn bloed voor 't bloed van myn Zambiza vloeijen.
Zo kroone u 's Hemels gunst, en doe uw' luister groeijen!
Zo ondervind ge nooit wat smart de ziel verscheurt
Als een beminnend hart een' dierbren Gaê betreurt!
tegen Semire.
Droeve vrouw! rys met uw huwlykspanden.
Ik stel uw aller lot myne Echtgenoote in handen.
| |
| |
Tegen Catharina.
Mevrouw, uw Gade kent uw oordeel en beleid;
Doe aan zyn inborst recht: gy kent zyn tederheid.
Vrees niet dat uw besluit hem immer zal mishaagen.
| |
Zevende tooneel.
Catharina, Semire, met twee Kinderen.
Semire, wees getroost, 'k heb deernis met uw klaagen.
Vergeefsche deerenis! ach! Alvarado zal
Niet dulden dat ik, in myn treffend ongeval,
Den minsten troost geniet'. 'k Zie, dunkt my, reeds myn' Gade
De felste smart ten doel; ten doel aan de ongenade
Van wreede beulen, die, in hunne onmenschlykheên....
Dit aaklig denkbeeld scheurt myn droeve ziel vanéén.
Zo hy door myn beleid het leven kon verwerven;
Kunt gy besluiten om voor altoos hem te derven?
ô Ja, Mevrouw, hy leev'. 'k Bekreun myn lot my niet,
Indien myn Echtgenoot zich slechts behouden ziet.
| |
| |
En zo uw Gaê zich met Melinde dan verëende?
Indien de Hemel hem het groot geluk verleende
Dat hy behouden wierd, hy zie niet om naar my.
Maar, ydle hoop! helaas! hy ziet zich nimmer vry...
ô Neen. Zo gy hem voor Melinde kunt zien leeven,
Zal ik zyn' dood verhoên, en hem zyn vryheid geeven.
driftig.
Behoud, behoud hem dan. Hy leev' met haar in vreê.
Van hem te scheiden was me op gistren 't aakligst wee;
'k Ben thans voor niets bevreesd dan voor zyn deerlyk sneeven.
'k Getroost my alles tot behoeding van zyn leven;
ter zyde.
Tegen Semire.
Semire, hoor naar my; hier dient niet lang gebeid;
De dag genaakt. Ik zal myn oogmerk u ontvouwen.
Een zyner wachten, dien ik veilig durf betrouwen,
Die aan my is verpligt, zal heimlyk op myn woord
Uw' Echtgenoot ontslaan. Hy vliê straks uit dit oord.
Gy moet dit aan Melinde op 't oogenblik ontdekken.
| |
| |
Laat ze in der yl met hem naar Sempaola trekken;
Daar zyn zy veilig. En Zambiza zal gewis,
Als hy zyn leven aan myn gunst verschuldigd is,
Door snoode ondankbaarheid zyn vroomheid niet besmetten,
Of trachten dit gewest ten oorloge aan te zetten.
Neen, neen. 'k Staa voor hem in. Zyn Gade en Kroost, Mevrouw,
Zyn, blyvende in uw hand, de panden zyner trouw.
Laat hem Melinde straks naar Sempaola leiden.
Maar ach! voor eeuwig van een' Echtgenoot te scheiden!
Ontzeg niet aan myn' rouw
Dat ik voor 't laatst Zambize een oogenblik aanschouw'.
Gun my dien kleenen troost, na 't slaaken zyner boeijen.
Laat my nog ééns, nog ééns zyn aangezicht besproeijen
Met myne traanen. Laat nog ééns my uit zyn' mond
Den lieven naam van Gaê, in deezen jongsten stond
Zo dierbaar aan myn hart, by 't eeuwig afscheid hooren.
Nooit zal Semire uw rust door haare klagt weêr stooren.
Het is onmooglyk dit te dulden in 't kasteel.
De zaak eischt spoed. De tyd is kort. Men waagt te veel.
| |
| |
En, stemde ik in uw beê, men zou hem straks ontdekken.
Ik verg dit niet in 't hof. Doe hem terstond vertrekken.
Hy schuile een oogenblik in eenen hollen boom,
Niet verr' van onze hut, totdat ik derwaart koom'.
Hy kent die plaats; daar zal Semire haare klagten...
'k Bespeur uw list. Dorst ik dit ooit van u verwachten?
Uw oogmerk is met hem te vluchten.
Verdenk myn vroomheid niet van snoô bedrieglykheên.
Semire zy en blyv' voor altoos uw slavinne.
'k Wensch niets dan 't voorwerp van myn tedre huwlyksminne
Nog eens voor 't laatst te zien; en met myn jongste groet
De trouw te toonen die myn harte voor hem voed,
En voor hem voeden zal totdat het zal bezwyken.
Hy zal u voorslaan met Melinde en hem te wyken.
Wat teder hart kan iets ontzeggen aan een' Gaê?
Maak zelf dat ik zyn' eisch onfeilbaar wederstaa.
Mevrouw, bewaar myn Kroost totdat ik weêr verschyne.
Gy kent het harte van een moeder, en ook 't myne.
| |
| |
Myn trouw troost zich om hen het alleryslykst leed;
'k Vergeet my-zelve eer ik myn dierbaar Kroost vergeet.
'k Zal hen, zo gy niet keert, aan Alvarado schenken.
Schenk hen dien wreeden, zo ik ooit myn woord mogt krenken.
Ja, lever hen dan vry aan 't schriklykst lot.
Op deeze voorwaarde is uw bede u toegestaan.
Vlieg naar Melinde: ik doe uw' man zyn vryheid geeven.
haar de hand kussende.
Ik offer voor die gunst, Weldaadige! u myn leven.
Tegen de Kinderen.
Vaart wel tot straks, myn Kroost!
Nadat zy dezelven omhelsd heeft.
'k Beveel hen u, Mevrouw.
Ontfang hen van myn hand als panden myner trouw.
Catharina vertrekt, gevolgd door de Kinderen, aan de eene, en Semire aan de andere zyde.
Einde van het derde Bedryf.
|
|