| |
| |
| |
Tweede bedryf.
Eerste tooneel.
Ter rechterzyde ziet men in 't verschiet de but van Zambiza.
Zambiza, Quantimoc.
Elk van eene byzondere zyde komende.
Hoe is het u gegaan, myn Quantimoc?
Al onze vrienden zyn om Cortes togt mismoedig,
En duchten dat hy hen in Alvaradoos magt.
Hier achterlaaten zal: dit wekt hun-aller klagt,
En baart in ieders hart de hevigste verschrikking.
Zy troosten zich veelëer den dood dan deeze schikking.
Het bly bericht dat gy, wiens moed hen is bewust,
Hen tot een hoofd wilt zyn, stelt aller hart gerust.
Men stemt in ons ontwerp, en ieder wil zyn leven
Tot redding waagen, of kloekmoedig met u sneeven.
Ik slaagde op de eigen wyz'; 't raakte all', op myn bericht,
In deezen nacht in roer: gy zult by 't ryzend licht,
| |
| |
Misleid myn hoop my niet, drie duizend Indiaanen
Gewapend zien, ten schrik der trotsche Castiljaanen.
Ligt had gy grooter kans, had gy, tot wraak bekoord,
Dit stout ontwerp me ontdekt, en 't niet in 't hart gesmoord.
De kans stond schoon voor ons twee maanden naauw' geleden,
Toen we in Tabasco met die dappre natie streeden;
Zy hadden ons ontwerp met al hun magt geschraagd,
En 't Spaansch geweld was reeds vertreeden of verjaagd.
De wraak was lang myn doel, 'k beken 't: en hoe veel reden
Tot wraak verkreeg ik niet! Ik heb veel meer geleden
Dan iemand. Ach! wat valt my die herinnring bang!
Maar Cortes deugd weêrhield me, en had my ligt nog lang
Weêrhouden, deed, helaas! zyn opzet my niet schroomen
Dat ik myn Gade en Kroost my haast zal zien ontnomen.
'k Verloor myne Echtgenoote en Kinderen welëer
Door die tyrannen; 'k troost my alles om niet weêr,
Om niet ten tweedenmaal dit onheil te overleeven.
't Is geen vertzaagdheid die me uw opzet doet weêrstreeven;
ô Neen; myn trouw voor u zal niet bezwyken. Maar
De omstandigheid is, in dit tydstip, vol gevaar.
De sterkte is thans voltooid; de Spanjaard kan dees wallen
| |
| |
Door 't buldrend oorlogstuig ligt hoên voor 't overvallen,
Of door hun moordgeweer ons-allen nederslaan;
En Sempaolo zal met hem ons tegenstaan.
Laat geen schroom uw moedig hart bezwaaren.
De waare dapperheid kreunt zich aan geen gevaaren.
Men zet die vesting, meest van hout, zeer ligt in vlam;
En Sempaola zou, zo 't ons besluit vernam,
Welligt te winnen zyn. 'k Zal in dees stille streeken
Door hulp van myne Gaê met een der Juffren spreeken
Die 't zegel strekken van 's Lands vreêverbindtenis.
Dees Maagd, die, zo men zegt, van eenig aanzien is;
Die myn Semire mint, en my iets wilde vraagen,
Zal in den middernacht op haar gelei het waagen
My in dit bosch te zien. Ligt zal haar teder hart
Niet ongevoelig zyn voor onze elende en smart;
En, zo zy invloed heeft op Sempaolaas Staaten,
Beloof ik my iets groots. Kan ik me op haar verlaaten,
Toets haar toch met beleid.
Stel u gerust, myn Vriend! ik zal voorzichtigheid
| |
| |
Gebruiken, en niet eer...
Gy zult nog lang hier wachten;
De nacht komt naauwlyks op. Zoud gy 't niet noodig achten
Den vriendenstoet, dien ik gewonnen heb, te zien.
Uw moed versterke elks drift, opdat die drift ons dien'.
Zy blaakten op 't bericht dat gy hen zoud gebieden.
Wat's dit? Myn Quantimoc, zou iemand ons bespieden
In 't lommer? ja, ik hoor beweeging. Och! myn Vrind!
Daar alles in de Vest zich reeds in rust bevind...
't Zyn Spanjaards, naar ik merk; gy moet u ginds versteeken,
Tot dat die snooden uit deeze oorden zyn geweken.
Weêrhou de Vrouwen ginds zo lang.... Ik zal my spoên
Gaa; 'k zal aan uw zorg voldoen.
Zambiza vertrekt, en Quantimoc begeeft zich ter zyde, ter plaatse daar naderhand Semire en Melinde uitkomen; doch zo, dat hy eenigermaate in 't gezicht van den aanschouwer blyft. Terwyl naderen de Spanjaarden.
| |
| |
| |
Tweede tooneel.
Alvarado, Alonzo.
Neen; 't is 't ritslen van de blaêren.
Wie gaat thans door het bosch, tenzy 't de snooden waren,
Wier loozen toeleg ik terstond u overdroeg;
Maar tot hun samenkomst, Mynheer, is 't nog te vroeg.
't Verheugt my dat uw raad myn opzet heeft weêrhouên.
Het volgen van dien raad zal nimmer u berouwen.
Had gy Zambiza by den Veldheer aangeklaagd,
't Waar' vruchteloos geweest; gy had te veel gewaagd.
Zyn woeste trotsheid waar' welligt als moed geprezen;
Maar deeze ontdekking zal gewis hem doodlyk weezen.
Kunt gy wel zeker gaan op 't geen u is bericht?
Een slaaf, uit Cortes huis, aan my op 't sterkst verpligt,
Hoorde in een' duistren hoek, waar hy zich had verstoken,
| |
| |
't Geen door Semire tot Melinde wierd gesproken.
Zambizaas Echtgenoot melde aan de Ryksvorstin
Van Sempaola, dat zy Cortes Gemalin
Op reis verzellen moest; haar' man hier achterlaaten;
En dat geen voorbeê, dat geen traanen konden baaten.
En de uitslag van 't gesprek was dat Zambizaas vrouw
Melinde deezen nacht in 't bosch geleiden zou,
Alwaar Zambiza haar in stilte zou verbeiden.
Dan was uw oogmerk ligt, met my hier heen te leiden,
Hen af te wachten en hunn' toeleg gaê te slaan.
ô Neen. Men laat' hen slechts met hun ontwerp begaan.
't Is iets van meer gewigt dat ik heb voorgenomen.
Gy moet, terwyl zy hier in 't bosch te saamen komen,
Aan Cortes melden dat men heimlyk saamenspant,
En nachtgesprekken houd. Ik zal, van mynen kant,
't Misnoegen en 't gemor der slaaven hem beschryven,
En dat ze onwillig zyn om in dit oord te blyven;
Dit is ook waarlyk zo. Men maal' voorts met beleid
Dit ongenoegen af als snoode oproerigheid,
En toon' hem dat we eerlang een' wreevlen opstand vreezen.
Zambiza zal het hoofd van 't eedverwantschap weezen.
Ziedaar hem schuldig. Maar gy hebt genoeg gehoord;
| |
| |
Ik durf my langer niet verwydren van de poort
Aan myne zorg betrouwd. Nu kunt gy wraak verwerven.
Myn Vriend, gy zult het loon voor deezen dienst niet derven.
| |
Derde tooneel.
Van ter zyde opkomende, en Alvarado en Alonzo naziende.
Daar gaan die wreedaarts. Ach! wie weet wat ongeval.
Hunne onmeêdoogendheid ons weêr beroknen zal!
Ik kon hen niet verstaan terwyl zy fluistrend spraken.
Maar zie ik door 't geboomt' Semire niet genaaken?
Welk een geluk dat zy die snooden is ontgaan!
| |
Vierde tooneel.
Quantimoc, Semire, Melinde.
Toef hier, Semire, ik doe Zambize uw komst verstaan.
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
Semire, Melinde.
Zou ik, Vriendin, zou ik uw' toestand niet beklaagen?
Gy, die de Rykskroon moest van Hispanjola draagen,
Gy zyt slavin, helaas! en met een' slaaf veréénd!
Maar kende gy myn lot, 't wierd ook door u beweend.
't Verschil is echter groot. Gy zyt hier in geen banden,
Gy treurt om geen' Gemaal en dierbre huwlykspanden.
Uw gulle oprechtheid heeft myn ziel terstond bekoord.
Hoor myn geheim, tot nu met zorg in 't hart gesmoord.
Deel in myn smart, gelyk ik deel in uwe plaagen.
Gy weet ligt dat ik sproot uit Koningklyke magen;
Dat Sempaolaas Vorst myn Vaders Vader is,
En ik zyn kroon wacht als myn Vaders erfenis.
ô Neen. Ik wist dit niet. Ik achtte u voortgesproten
Uit een aanzienlyk huis van Sempaolaas Grooten.
Kan 't zyn, Vorstin! Maar zo uw hoofd de kroon verwacht,
Wat voert u hier? waarom geeft ge u in Spanjes magt?
| |
| |
'k Zoek by den Castiljaan het heil door my verloren;
Mislukt my dit, den dood. De ramp aan u beschooren,
't Gedwongen scheiden van uw' Gade baart u smart:
Die snooden rukten ook my Man en Kroost van 't hart.
Myn huwlyk deed me, in 't bloeijendst myner dagen,
In 't groot Verragua Monzongoos Rykskroon draagen.
Ons beider hart was door de liefde saamgehecht.
Twee Telgen sprooten uit dien heuchelyken echt.
Elk uur, elk oogenblik scheen nieuw geluk te baaren.
Wat heb ik uw verlies beweend, ô blyde jaaren!
In 't midden onzer vreugd verscheen de Castiljaan.
Colombus had alreeds zyn bloedige oorlogsvaan.
In Dariën geplant, en 't land zyn' dwang doen lyden.
Myn Gade wilde ons Ryk van deezen ramp bevryden,
Daar hy den schrik zyns volks voor de overheersching zag,
En sloot, nu moed niets baatte, uit nood een vreêverdrag.
Hy, die hun goudzucht kende, ontdekte aan hen de mynen
Van Urira, opdat Colombus met de zynen,
Voldaan met deezen buit, naar Spanje keeren zou.
Die Vlootvoogd scheen zo sterk bekoord door deeze trouw,
| |
| |
Dat hy myn' Gaê beloofde een heusch bezoek te geeven.
's Lands Grooten, op die maar' van allen schroom ontheven,
Verscheenen in ons huis, ter eer van 't Spaansch gebroed.
Colombus had nog naauw' myn' Echtgenoot begroet,
Als één van zyn gevolg een heilloos moordtuig slaakte,
Dat als een donder trof, en rook en vlammen braakte:
Op deeze leus viel ons de snoode Castiljaan,
Die zich verscholen had, van alle zyden aan.
All' wat niet vluchtte wierd verslagen of gevangen.
Ik zag myn' Echtgenoot in yzren kluisters prangen.
Hy wierd, terwyl ik vlood, erbarmlyk weggesleept,
En, reeds gewond, helaas! op hunne vloot gescheept.
Myn jammrend huisgezin, myn dierbre huwlykspanden,
't Viel all', ô bittre smart! in dier tyrannen handen.
Myn Echtgenoot, indien my waarheid is gemeld,
Sprong over boord, en is, al zwemmend, hen ontsneld.
Doch 'k heb nooit mensch ontmoet die my bericht kon geeven
Waar myn rampzalig Kroost, myn Kindren zyn gebleven.
ô Dierbre vruchten van de teêrste huwlyksmin!
ô Gade, my zo waard! zal nooit uwe Echtvriendin
U spreeken, noch voortaan uw byzyn weêr erlangen!
Wat doodsängst is gelyk aan de angsten die my prangen?
Ik voel myn teder hart verscheurd door uw verdriet.
| |
| |
Och! zaagt gy na dat uur uw waarde Weêrhelft niet?
Verlegen vliênde naar de naastgelegen Landen,
Viel ik, helaas! den Vorst van Urira in handen.
Hy boeide my, uit wraak om 't missen van zyn' schat,
Die myn Gemaal aan Spanje uit nood gewezen had.
Hoe vaak trachtte ik myn' Held myn hechtenis te maalen!
Maar die vergramde Vorst deed steeds myn oogmerk faalen;
Schoon hy my in zyn Hof deed handlen naar myn' rang.
'k Hoorde echter, tot myn' troost, dat myn Gemaal eerlang
De Castiljaanen had verdreven uit zyn staaten.
Maar ach! wat kon dit heil in zo veel ramps hem baaten?
't Verlies van Gade en Kroost verscheurde hem het hart,
En Spanje daagde eerlang, tot overmaat van smart,
Met sterker scheepsvloot op, en landde in deeze streeken.
Monzongo, brandende om zyn leed op hen te wreeken,
Bragt dertig Vorsten in de wapens op die maar'.
Wat oorlog voeren kon zocht die gevloekte schaar'
Van vreemdelingen uit ons Vaderland te jaagen.
Doch alles wierd, helaas! door hun geweld verslagen,
En tevens ook de Vorst, die my gevangen hield.
't Wierd all' gekluisterd, of al folterende ontzield;
En 't voormaals vruchtbaar Land door hunne dwinglandye
Alöm herschapen in een barre woestenye.
| |
| |
ô Goden! zult ge ons leed nooit wreeken? neen; uw magt
Zwicht voor het Spaansch geweld zo wel als onze kracht.
Op welk een wyze ontkwaamt ge, in 't onheil onzer Landen,
Rampspoedige Vorstin! der Castiljaanen handen?
Ter zyde.
Waar toeft myn Echtgenoot?
Voor grooter leed beducht,
Nam 't ongelukkig volk van Urira de vlucht,
Zo ras hen 't sneuvlen van hunn' Koning kwam ter ooren.
Bericht dat myn Gemaal het leven had verloren
Door wreede dwinglandy, vlood ik, onzeker waar,
Van oord tot oord, en kwam, na eindeloos gevaar,
Hier, in myn Vaderland, vermoeid van om te zwerven;
Daar 'k sints myne Ouders in hunn' levensbloei zag sterven.
Hier sleet ik mynen tyd in troosteloos geween,
Tot my een landzaat van Verragua verscheen,
Van wien ik, onverwacht, de tyding heb vernomen
Dat myn Gemaal niet in den stryd was omgekomen,
Maar dat hy, onbekend, gevangen weggesleept,
Naar Hispanjola met de slaaven was gescheept.
Dees boô zwoer by de Goôn, dat hy met eigen oogen
Hem had gezien wanneer de Spanjaards heenen toogen;
| |
| |
Dat hy hem had herkend; schoon myn Gemaal, uit zorg,
Zich onder zeekren naam, dien hy niet wist, verborg;
Maar dat hy aan zyn' Vorst geen blyk van trouw dorst geeven,
Die, zo hy wierd ontdekt, ontwyfelbaar moest sneeven.
't Gerucht heeft sints dien dag aan allen kant verbreid
Dat Cortes grooter deugd en edelmoedigheid
In 't hart bezit dan een van zyne landgenooten;
Des is door myn beleid den vreê met hem gesloten.
Myn Vaders Vader gaf, op myn gebeên, zyn stem,
Dat ik my hier in 't heir vervoegen zou by hem,
Om 't lot myns Echtgenoots, waar' 't mooglyk, uit te vraagen.
Doch myne afweezendheid, schoon slechts van weinig dagen,
Baart aan den gryzen Vorst zo groot een droefenis
Dat hy, uit angst voor my, reeds krank geworden is.
Rampspoedige Prinses! wat troost kunt gy hier wachten?
Ach! alle troost is uit. 'k Was billyk van gedachten
Dat Cortes, thans voldaan met zyne vestingbouw,
Naar Hispanjola met zyn schepen keeren zou,
My medevoeren; ja, daar hoopte ik myn' Beminden
En Kroost, zo lang beschreid, in 't einde weêr te vinden.
Maar 'k heb my-zelf misleid. De Vlootvoogd, verr' dat hy
Naar Hispanjola keer', trekt landwaart in; en wy
| |
| |
Zien ons gedwongen hem te volgen. Ach! myn Waarde!
Zo iemand, tot myn' troost, my nog den naam verklaarde
Die myn Monzongo draagt, 'k viel straks aan Cortes kniên:
Wat losgeld zou ik hem voor myn' Gemaal niet biên!
Doch zo geen schat van goud zyn ketens kon doen slaaken,
Dan zoude ik trachten, om ons lotgemeen te maaken,
By hem slavin te zyn: dan deelde ik in zyn' druk,
Gelyk ik eertyds heb gedeeld in zyn geluk.
Dat uwe trouw, Vorstin, uw' Gade eens wedervinde!
Ter zyde.
Myn hart spelt my niets goeds. Waar toeft ge, ô myn Beminde!
'k Heb, om te weeten welk een naam Monzongo draagt,
Deez' hagchelyken togt met u deez' nacht gewaagd.
Uw Wederhelft is in Verragua geboren;
Hy wierd ook slaaf gemaakt. Ligt kwam hem iets te vooren
In zyne dienstbaarheid op Hispanjolaas kust...
'k Beklaag uw deerlyk lot. Is hem slechts iets bewust
Van uw' Gemaal, hy zal... Gy zult terstond hem spreeken.
Wat of hem wederhoud? De tyd is lang verstreken.
Daar nadert iemand ons. Wat of myn' angst vergroot!
| |
| |
De Hemel zy gedankt! het is myn Echtgenoot.
| |
Zesde tooneel.
Semire, Melinde, Zambiza.
in 't opkomen.
't Schynt dat de Goden-zelf myn oogmerk onderschraagen;
Elk is getroost met my een' stouten stap te waagen,
En mooglyk zullen wy voor 't eind van deezen nacht...
Maar ik genaak de plaats daar my Semire wacht.
hem te gemoet gaande.
Wat stuitte uw schreên, myn Waarde! uw afzyn deed my schroomen
Dat u een nieuwe ramp moest over zyn gekomen.
haar omhelzende.
Neen, myn Semire! 't eind van uw verdriet genaakt.
Maar waar is uw Vriendin?
op Melinde wyzende.
Zy heeft reeds lang gehaakt
tegen Semire, zonder Melinde aan te zien.
Wilt gy, trouwhartigste aller Vrouwen,
Een oogenblik de wacht by gindschen toegang houên,
Opdat ons stil gesprek van niemand word' gehoord?
| |
| |
Het Spaansche moordrot zwerft gestadig door dit oord.
'k Ben hier, een uur geleên, hen naauwelyks ontkomen,
En 't is van 't hoogst gewigt hier niet te zyn vernomen.
'k Meld flus, in ons verblyf, u de oorzaak deezer beê.
Steun op myn trouw. 'k Wacht u op de aangewezen steê.
Zy gaat achter op het Tooneel, doch buiten het gezicht van den aanschouwer; en zegt tegen Zambiza ter zyde, in 't voorbygaan.
Draag zorg, Zambize! u in geen nieuw gevaar te steeken.
Het is de Ryksprinses, die u hier wenscht te spreeken.
| |
Zevende tooneel.
Melinde, Zambiza.
ter zyde.
De Ryksprinses.. ô Goôn! kan 't zyn? neen. Ik verloor
Hy nadert Melinde.
hem sterk aanziende.
Wat stem treft myn gehoor!
zyn gezicht op haar vestigende.
Hoe! 't is haar houding! haar gedaante! 't zyn haar trekken,
Schoon zeer vervallen! Is het waarheid dat we ontdekken?
| |
| |
hem weder omhelzende.
Wat vreugd!.. 'k Heb u gezien.
Zy bezwykt in zyne armen, en hem te zwaar wordende, houd hy haar in zyn' arm rustende op den grond, terwyl hy, haar dus ondersteunende, by haar knielt.
Dees blydschap is te groot....
verbaasd, van binnen.
Vlucht! vlucht! ik word gevangen.
Melinde nog onderschraagende, en verbaasd omziende.
| |
| |
| |
Agtste tooneel.
Zambiza, Melinde, Cortes, Alvarado, Semire, geboeid, Alonzo, Lyfwachten met veel toortsen spoedig uitkomende.
in 't opkomen, tegen Semire.
Snoode! zwyg... Wat onverwacht gezicht!
bekomende.
Hergeeft, hergeeft ge aan my, ô Hemel! 't levenslicht?
Zy richt zich met hulp van Zambiza op, en ziet Semire geboeid.
Maar welk een schouwspel!
tegen Zambiza.
Tegen de Lyfwachten.
Alonzo wederhoudende.
Neen; stoot my eerst door 't harte.
| |
| |
tegen Alvarado.
Gelei de Ryksprinses naar 't slot.
Tegen Melinde.
Mevrouw, of zie Zambize op 't oogenblik geslagt.
Zambiza omhelzende.
Tegen Semire, haar omhelzende.
Zy weigert Alvarado de hand, en vertrekt; ziet in 't heengaan nog om, en word door Alvarado gevolgd.
| |
Negende tooneel.
Cortes, Zambiza en Semire, geboeid. Alonzo, Lyfwachten.
tegen Alonzo.
In hechtenis, doch van elkandren afgescheiden.
Zy ontworstelt hem, die haar vast hield, vliegt naar Zambiza, en omhelst hem.
Myn dierbaare Echtgenoot!
| |
| |
Zy worden, op den wenk van Cortes, gescheiden, en elk langs een' byzonderen weg heengeleid.
'k Begryp dit voorval niet; men spoor' 't zorgvuldig na.
Einde van het tweede Bedryf.
|
|