| |
| |
| |
Derde bedryf.
Eerste tooneel.
Margareta, Hooft.
Laat me in dees gallery een korte poos verbeiden.
De zaal valt my te naauw; ik kan van hier niet scheiden.
Het uitzien kort den tyd in wrangen tegenspoed.
Dit is de weg waar langs Elvire komen moet.
Ach! zou haar voorspraak iets op Requesens vermoogen?
Hoe menigwerf heeft ons de hoop bedrogen!
ô Myn de Ryk, zo waard aan myn beminnend hart!
Wat kost my uw gevaar al hartewee en smart!
'k Heb, sints uw ballingschap in diepen rouw gezeten,
Myn krachten afgetreurd, myne oogen blind gekreten.
Myn jeugd verdwynt; en ach! myn onheil neemt niet af.
Gelukkig, daalde ik door myn hartewee in 't graf.
Dan, ydle wensch: zo ooit de droefheid ons deed sneeven,
Ik zou dit oogenblik in zo veel angst niet leeven.
| |
| |
ô Pynigend verdriet! ô wreede onzekerheid!
Elvire nadert ons, verlegen en beschreid.
| |
Tweede tooneel.
Margareta, Hooft, Elvire.
Hoe is 't, Mevrouw! hebt gy den Landvoogd niet gesproken?
Zyn hoonend onbescheid heeft ons ontwerp verbroken.
Hy stuitte my terstond; en weet, met bitsche taal,
't Verlies van Middelburg, ô smaad! aan myn' Gemaal.
Maar ach! Margrete! u staat nog grooter ramp te vreezen.
Is reeds ter dood verwezen.
met de bitterste droefheid.
Hemel! ach! wat is ons onheil groot!
Hoe! hy verwezen tot een' schandelyken dood,
| |
| |
Die al de blydschap, al de troost was van myn leven?
Die tyding breekt my 't hart... Wy zullen t' saamen sneeven.
Trouwhartige Augulo, geraakt door uw geween,
Brengt al de Hopliên die in Gent zyn op de been,
Of 't hem nog mooglyk waar' het nadrend leed te stuiten.
Hervat den moed. Wie weet wat ze onderling besluiten?
Gy troost ons vruchteloos. Wy wachten in 't verdriet
Den minsten bystand van verwaaten Spanjaards niet.
Myn Zuster, moet ik tot dat einde u hier geleiên!
Margrete! ach! geef gehoor.
Laat my myn' Gaê beschreijen.
De traanen die myn oog met zo veel kracht vergiet
Zyn zo veel offers die myn minnend hart hem bied.
Vloeit zilte stroomen, vloeit uit altoos weenende oogen;
Tuigt, tuigt myn bittre smart; vloeit zonder op te droogen,
Eer myn benaauwde ziel haar' kerker ook ontvlucht,
En met de Ryk heréént in wenschelyker lucht.
Beklaagenswaarde Vrouw! hoe gaat me uw ramp ter harte!
Helaas! ik staa eerlang ten doele aan de eigen smarte.
Was myn Gemaal slechts hier, het zou hier anders gaan.
| |
| |
Zy ziet Augulo, en treed hem te gemoet.
| |
Derde tooneel.
Margareta, Elvire, Hooft, Augulo.
tegen Elvire.
Tenzy gy-zelf besluit een' stouten stap te waagen.
Ik heb den smaad myns Vriends den Hopliên voorgedraagen;
Hen afgemaald wat loon hun deugd te wachten stond,
Zo een van hen zich in den zelfden toestand vond.
Ik zag hun-aller oog van eedle gramschap blaaken;
Men hoort hen openlyk 't bestaan des Landvoogds wraaken.
Elk vloekt de ondankbaarheid, die Mondragon verdrukt.
En Nassauws Admiraal zag zich den dood ontrukt,
Indien men waagen dorst kloekmoedig voort te vaaren.
Doch niemand wil zich hoofd van 't eedverbond verklaaren.
Elk vreest des Landvoogds wrok zich op den hals te laên,
En 't eerst aan zyne wraak ten doel te zullen staan.
ô Laffe zielen, die de woede eens dwinglands vreezen!
Weläan, ik zal het hoofd van 't eedgenootschap weezen.
| |
| |
Waar zyn de Hopliên? Laat ons gaan.
Ons krygsvolk is te sterk gezet op 't punt van eer'
Dan dat het op 't bevel eens burgers op zou trekken.
(Verschoon myn ronde taal,) dit zou meer ramps verwekken.
Een Hollandsch burger word niet straffeloos gehoond.
Wat burgermoed vermag heeft Alkmaar hen getoond.
Uws krygsvolks vlucht getuigt hoe Hollands burgren stryden.
Heeft van der Gracht, genoopt door wraak en medelyden,
Geen vlieboot uitgerust, die langs de kusten stroopt,
Alleen omdat die Held in zyne togten hoopt
Een' Castiljaan van rang door dapperheid te vangen,
Om langs dien weg 't ontslag des Admiraals te erlangen
Door hem te wisslen voor zyn' grootschen oorlogsbuit?
Doet dit een Neef, wat regt een Broeder dan niet uit?
Ik zal, zelfs zonder hulp van een' der krygskornellen,
En Gent en 's Landsvoogds hof in rep en roere stellen,
Eer wreede moordzucht hier zal woeden op deez' dag.
Vaar wel. Ligt hoort ge eerlang wat ook myn moed vermag.
hem wederhoudende.
In 's Hemels naam, bedaar. Voorkom meer ongelukken.
Denk aan de rampen die uw Zuster reeds verdrukken.
| |
| |
Ik weet een' beetren weg om d'Admiraal te hoên.
Indien Elvire zich naar 't oorlogsvolk wil spoên;
Met traanen en gebeên op 't hart der Hopliên werken;
Het hoofd des aanslags zyn en myn vertoogen sterken,
Durf ik u instaan dat uw Broeder word bevryd.
tegen Elvire.
Betoon ons thans uw gunst; 't is nu of nimmer tyd.
Zou ik zo stout een' stap voor 't oog des Landvoogds waagen?
Hy, die reeds zonder reên myn' Gade durft belaagen,
Zou, door dit woest bestaan verbitterd, ligt eerlang
Op hem zich wreeken van dien haatelyken dwang.
Ik acht dat Mondragon dit opzet af zou keuren.
Is dit de deernis die uw oog my deed bespeuren?
Helaas! is dit uw' pligt voldoen aan uw' Gemaal?
Wie kan hem redden van Oranjes wreekend staal,
Indien gy niets voor ons, of eer voor hem wilt waagen?
Dan heb ik voor de Ryk my moediger gedraagen.
'k Verliet myn kroost en zworf langs d'ooster-oceaan,
Om d'eedlen Balling in zyn rampen by te staan.
Myn liefde ontzag geen leed, of vreesde hem te stooren.
Zo Mondragon u mint, zal hem uw trouw bekooren.
| |
| |
Gy waagde u-zelve toen om uw' Gemaal, Mevrouw!
Daar ik in dit geval myn' Egaê waagen zou.
Wie zal, zo ik de Ryk kan redden uit zyn lyden,
Myn' Gade van de wraak van Requesens bevryden?
Ik vrees Oranjes wraak veel meer voor mynen Vriend.
Zyn liefde heeft dees blyk van uwe trouw verdiend.
Deeze edelmoedigheid zal zyne erkentnis wekken.
Een zwakke vrouw tot hoofd van 't eedgenootschap strekken!
Wat doet een vrouw niet om haar' Echtgenoot te hoên?
Ach! kon ik in Elvire ooit laffe vrees vermoên?
Gy ziet den doodsängst dien ik ly'; gy hoort myn klagten.
Ontferm u over ons! kan niets uw hart verzachten?
Heb ik myn hoop vergeefs op uwe hulp gebouwd?
Moet ik, in 't stof geknield, u smeeken om 't behoud? ...
Rys; dit gedooge ik niet. Rys op; ik stem uw bede.
Tegen Hooft.
| |
| |
Niet zult verwydren vóór ge ons beiden wederziet.
Zou ik hier nutteloos......
Hoor naar de wanhoop niet.
Wilt gy uw Zuster in deez' droeven stand verlaaten?
Geloof my als uw' vriend, uw byzyn kan niets baaten.
Raakt ge als een voorspraak van de Ryk by 't volk verdacht,
Dan word ge als muiter of als ketter omgebragt.
Verlaat u op de hulp u door myn' eed geheiligd.
Misleid myn hoop my niet, 'k zie d' Admiraal beveiligd.
| |
Vierde tooneel.
Margareta, Hooft.
Mogt zulks nog mooglyk zyn!
Neen, Broeder! vlei u niet.
Gy-zelf beseft dat hier geene uitkomst overschiet.
Schoon zich Elvire liet tot onzen bystand noopen,
Schoon Augulo ons vleit, hier is geen troost te hoopen.
De trotsche Landvoogd, die de onnoozelheid verdrukt,
Zal zorgen dat zyn prooi zyn magt niet worde ontrukt.
| |
| |
Dees bange dag zal my myn Wederhelft doen derven.
My schiet niets over, dan te weenen en te sterven.
'k Zie eenig krygsvolk ons genaaken van die zy'.
Hy ziet de Ryk, door Alfonzo en de Lyfwachten geleid, geboeid opkomen.
Is 't mooglyk!.. Ach! Margrete!.. ô Hemel! staa ons by!
met het hoofd op de borst van haaren Broeder vallende.
| |
Vyfde tooneel.
Margareta, Hooft, Alfonzo, gevolgd door de Ryk, geboeid, tusschen vier Lyfwachten.
Margareta en Hooft ziende, staat verstomd; met de handen in elkandren nederwaart, en de oogen ten hemel geslaagen.
naar de Ryk toetreedende, en hem omhelzende.
ter zyde.
Zyn Gade!.. welk een troost! maar ach! wat komt die spade!
| |
| |
Waar trof een' sterveling ooit doodelyker leed!
In welk een oogenblik word gy my weêrgegeeven!
De zucht tot redding van uw leven.
Ik gaa ter dood en word op 't hofschavot verbeid.
'k Ontzeg u niet, in deeze omstandigheid,
Een enkel oogenblik te spreeken met uw maagen.
tegen Alfonzo.
Gy zult u nimmer van dees braave daad beklaagen.
Tegen Hooft.
Ik bid ontdek my hoe 't in Neêrland is gesteld.
| |
| |
De zucht tot vryheid groeit, in spyt van 't krygsgeweld.
Men won verscheiden Steên en andren zyn verloren.
De kans, in 't algemeen, staat schooner dan te vooren;
Schoon 't uitheemsch oorlogsvolk nog hevig stroopt en brand,
En jeugd noch grysheid spaart.
De vryheid zal in 't eind' waarschynlyk zegevieren.
Het moedig Alkmaar heeft des Konings krygsbanieren
Van zynen wal verjaagd en vocht zich rustig vry;
En Middelburg viel ook, uit nood, aan Nassauws zy',
Schoon Mondragon zich in die Vesting had gesmeten.
Hoe zou ik kunnen weeten,
Die zonder toegang zat, wat ergens is geschied?
Hoe! bleek u 't krygsverdrag van Mondragon dan niet?
Heeft niemand u ontdekt dat hy, by 't overheeren
Der Vesting, heeft beloofd gevangen weêr te keeren,
Tenzy hy Aldegonde en u en Citadell',
En Angrens Luitnant en Pétain in vryheid stell'?
| |
| |
Gy ziet, myn Broeder, hoe de uitheemschen de eeden achten.
't Geweld zal my, in spyt van die belofte, slagten.
Was Mondragon slechts hier, geen onheil dreigde uw hoofd.
Hy houd zich, naar men zegt, aan 't geen hy heeft beloofd.
Men heeft uit 's Konings naam den Staat van vreê gesproken,
Doch de onderhandeling is thans weêr afgebroken.
De Prins heeft, toen de weg tot vrede scheen gebaand,
Om 't houden van zyn' eed den Hopman niet gemaand;
Doch vordert thans met kracht dat hy zyn woord zal staaven.
Dit's de oorzaak dat wy ons naar deeze Stad begaven.
Men hoopte u daardoor te eer te redden uit den druk.
Dan ach! hy is hier niet. Dit werkt ons ongeluk.
Had ik het krygsverdrag van Mondragon vernomen,
Myn vonnis waare aan my zo vreemd niet voorgekomen.
Men zal ons allen, om zyn' eisch niet toe te staan,
In zyne afweezendheid den dood doen ondergaan.
Zyn droeve Gade, als wy, in diepen rouw gezeten,
Heeft tot uw redding naar vermogen zich gekweten;
| |
| |
Gy word misschien belaagd terwyl men u verpligt.
Keer weêr naar Amsterdam; daar zyt gy beiden veilig.
De ontrouwe Castiljaan houd woord noch eeden heilig.
Gelukkig dat de Staat op geen gevlei betrouwt.
De vryheid, niet de vrede is Nederlands behoud.
De vryheid zal den Staat den vrede doen verwerven.
'k Heb voor haar recht gestreên, en troost me om haar te sterven.
ô Dierbaar Vaderland! 'k heb voor uw recht en wet
All' wat my waard was in myn leven opgezet.
Ach! kon ik door myn' dood, na 't onöphoudlyk stryden,
Ten minsten u van 't juk der slaaverny bevryden!
De snoode onbillykheid, waardoor gy wierd verjaagd...
Ik heb my nimmer van myn Vaderland beklaagd.
Zyn welstand was altoos de teêrste van myn zorgen.
Waar ik als balling zworf, waar ik my hield verborgen,
Zelfs in het kerkerhol, beroofd van licht en lucht,
Was 't Vaderland-alleen het voorwerp van myn' zucht.
Ach! dacht gy niet aan ons?
| |
| |
Laat u myn taal niet belgen.
Gy kent myn tederheid voor u en voor myn telgen.
De Hemel, die de deugd of vroeg of spaê beloont,
Beloone uw liefde zo standvastig my betoond!
Ik min u meer dan ooit. Ik min myn gryze Moeder.
'k Beveele u hooger Magt. En gy, myn waarde Broeder,
Die, zelfs met lyfsgevaar, me in 't uiterst' bystand bied,
Verlaat myn huisgezin in zyne elende niet.
Myn hart steunt op uw trouw en op uws Vaders zorgen.
Maar, ô myn Vaderland! uw lot is my verborgen.
Ach! ik was Burger eer ik Kroost of Egaê had.
Red, Hemel! red myn Land! verlicht myn Moederstad!
Laat Amsterdam, tot nu zo onbedacht beraaden,
Het schoon der vryheid zien; haar gunst niet meer versmaaden!
Verbreek de ketens der geduchte dwinglandy,
En sticht den zetel van de vryheid aan het Y!
Vaar wel, myn Echtgenoote! ik moet niet langer beiden.
Omhels my voor het laatst.
Ik kan, ik zal niet scheiden.
'k Verliet u nooit voorheen, en zworf van stap tot stap,
Ontzet van have en huis, met u in ballingschap.
'k Ontzag gevaar noch ramp, om u ten troost te strekken.
| |
| |
Ach! had gy nimmer my naar Amsterdam doen trekken,
Ik had waarschynlyk u voor grooter' ramp behoed.
Myn afzyn dompelde u in deezen tegenspoed.
De Hemel heeft u aan myn traanen weêrgegeeven.
'k Wil met u sterven, nu ik niet met u kan leeven.
Geliefde Hartvriendin! verban dit wreed besluit.
De slag myns doods word door uw wanhoop niet gestuit.
Gy hebt u tot dit uur met zo veel trouw gekweten,
Zoud gy, door smart vervoerd, ons hulploos Kroost vergeeten,
Dat, nu zyn Vader door de wreedheid word geslagt,
Zyn' troost en bystand van zyn trouwe Moeder wacht?
Ik had my nooit gevleid op aarde u weêr te ontmoeten.
'k Omhelsde u vóór myn' dood. Laat dit uw' rouw verzoeten.
Myn Kinders zyn my waard, myn hart bemint hen teêr,
Maar ach! myn Echtgenoot, dat hart mint u nog meer.
Verhoor myn jongste beê. Laat my den troost niet derver.
Van met u door 't geweld op d'eigen stond te sterven.
ter zyde.
Helaas! wie stelpt dien rouw?
Tegen Margareta.
Verzwaar myn onheil niet. Verberg me uw harteleed.
| |
| |
Hebt ge ooit voorheen my blyk van uwe trouw gegeeven....
Thans toon ik u myn trouw. Wy zullen t'samen sneeven.
Tegen Alfonzo.
Zo gy myn Weêrhelft om zyn' moed doodschuldig acht,
Een schuldiger dan hy begeeft zich in uw magt.
Hy doofde 't muitvuur dat de kerk dreigde aan te steeken,
Maar breng my in uw kerk, 'k zal al de beelden breeken.
'k Geef dit der wanhoop toe.
Doch 't word hoog tyd, Mynheer, dat ik myn' last voldoe.
tegen Alfonzo.
Gy zult in eeuwigheid hem uit myn' arm niet scheuren.
'k Heb maanden achteréén als weduw zitten treuren;
Myn leed verduurd, in spyt van ramp en tegenspoed;
En zoud ge, nu ik hier myn' Echtgenoot ontmoet,
Nu hy myn traanen droogt, my weder van hem scheiden?
Tegen de Ryk.
Myn Lief! myn Troost! één lot verdelge ons beiden.
| |
| |
Tegen Alfonzo.
Daar zyn myn handen; boeit ze, en sleep my ook naar 't graf.
'k Ben schuldig. Hoe! gy zucht en wend uwe oogen af.
Wat zie ik? alles weent! heeft u myn lot bewogen?
Ik troostte u allen, stond uw troost in myn vermogen.
Myn Broeder! schrei niet meer. Ik ween niet, 'k ben bedaard.
Tegen de Ryk.
Kom, hemelwaart, myn Lief!
Tegen Alfonzo.
Kom, help ons ras van de aard'.
Bedrukte Vrouw, ik wenschte uw' bittren ramp te keeren.
Ach! laat de reden op uw hartstogt triomfeeren!
Vergun myn vlotte ziel in 't uiterste uur den troost
Dat gy u-zelf verwint. Leef voor ons dierbaar Kroost.
Verzacht door uwe zorg de droefheid van myn Moeder.
Ik kus u voor het laatst. De Hemel zy uw hoeder!
Myn Weêrhelft! myn de Ryk! De droefheid breekt myn hart! ..
Dank, Hemel! ach! gy red me...
Zy bezwykt en word in het nederzygen door Hooft al knielende onderstut.
| |
| |
Helaas! zy sterft van rouw.
| |
Zesde tooneel.
de Ryk, geboeid, Margareta, bezweken, Hooft, Alfonzo, Bovadilla, Lyfwachten.
tegen Alfonzo.
Hoe lang dwingt ge ons te wachten?
Ik wierd een oogenblik weêrhouden door de klagten
En 't bitter schreijen van dees troostelooze Vrouw.
Gy geeft ons reden tot verdenking van uw trouw.
Voort, voort, niets moet den loop van 't wettig recht verhindren.
Vaar wel, myn Broeder! troost myn Gaê; zorg voor myn Kindren.
| |
| |
| |
Zevende tooneel.
Hooft, Margareta, bezweken.
de Ryk naoogende.
Grootmoedige! beveel uw ziel in 's Hoogsten hand,
En leef gelukkiger in beter Vaderland!
Na het uitspreeken van deeze twee regels valt terstond het gordyn.
Einde van het derde Bedryf.
|
|