Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse konst, en spreekwoorden, voor soo veel die uit de Seevaart sijn ontleend, en bij de beste schrijvers deeser eeuw gevonden werden
(1681)–Wigardus à Winschooten– Auteursrechtvrij
[pagina *7v]
| |
Mediis tranquillus in undis.’T sij naabuur, oude vrind, of bondgenoot geheeten,
Die met een scheef gesigt, en trotse grootsheid roemd,
Sig meester van de See met fiere monden noemd,
Is ijdel in sijn roem, te dwaas’lijk uitgemeeten.
Was iemand Heer van See, die niemand als alleene
De Schepper van ’t heel Al met regt genaamd kan sijn:
Soo was Sees erfgenaam, naar allen oogenschijn,
Den Batavier, die eerst ter Golven is verscheene.
Wie past de Scheepskroon, als die alle Seen bevaaren,
En alle Reen besogt, en alle Stroom beseild,
Die tot de Noordas toe, haar gronden heeft gepeild.
Verwinnend’ te gelijk haar vijand in de baaren.
Getuige sij het silt, dat kust, en streeld ons stranden:
Oost See, Toscaanse Ree, en Persiaanse Golf,
Of dorre Steenklip van den Spaanssen Avondwolf;
Daar ’s vijands vlooten sijn vernield door Hollands handen.
Maar, braave Rector, gij versierd met nieuwen luister
Ons Scheepskroon: en beweerd ons ooveroude regt,
Wen gij ons Moedertaal door Seelui opgeregt,
Hersteld, vernieuwd, verligt, en voerd haar uit het duister.
Ons tong, ons taal, is meest als in de See gebooren;
En al wat Holland noemd, dat sweemd naa mast, en kiel.
Soo is ’t een vaste grond, en geen los wankel wiel,
Dat haar met regt de roem der Seevaart moet behooren.
Wij houden ons voldaan met blijdschap, en verbonden
Aan uuwe naarstigheid, en wenssen dat gij ’t oog
Op Weid’, en Akker slaat, want ook aldaar de boog
| |
[pagina *8r]
| |
Sal spannen onse taal, in suiv’re lettergronden.
Ons Holland leefd van See (’t is waar!) maar ook van Weiden,
Haar vrugten sijn haar schatt’; men twijffeld dan met regt.
Wie is hier in voldaan? wie sag ’t pleidooi beslegt?
Of See, of Veld meer geeft, waar uit wij spijs bereiden.
His juventus orta parentibus |
|