Aanteekeningen.
De oa klinkt tusschen o en a in, meest naar
de a overhellende; ze klinkt minder zwaar dan in andere
zuidnederlandsche tongvallen. De èë is de duidelijk
uitgesprokene scherplange e met een flauwen naslag van toonlooze
e. De ê klinkt als in 't fransche fête.
12. Ulder, hunlieder, hun; zie vs. 12 bl. 310 II op
ulder.
13. Vermo̅o̅skte,
kortrijksche uitspraak van vermooschte, door bracht; zie vs. 13 bl. 327
II op vermuestege.
15. Vin, vint, vent; zie vs. 12 bl. 372 II op
vent.
17. Peide, peisde, peinsde dach; zie vs. 24 bl. 336 II op
pêesden.
19. Lik, liik, lijk, gelijk, zoo als; zie vs. 19 bl. 333
II.
20. Kompassie, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.
Seffens, terstond; zie vs. 22 bl. 238 II.
22. Loop zèëre, loopt zeer, gaat haastig. Zie
vs. 22 bl. 384 II op zeere.
23. Leute, pret; zie vs. 29 bl. 162 II.
24. En ze hangden (hingen) de blauwe skorte (schort,
voorschoot) uut; deze spreekwijze die ook elders in West-Vlaanderen in
gebruik is, wil zeggen: pret maken, feest vieren, vooral ook van dienstboden
als hun meesters niet in huis zijn. De Bo leidt deze spreekwijze af
van de blauwe voorschooten die gewoonlijk door de dienstmeiden worden gedragen,
‘van daar’ zegt hij, ‘is de blauwe schort het vendel en
zinnebeeld van 't meesterschap van 't volk.’ Wellicht is het vroeger in
West-Vlaanderen werkelijk de gewoonte geweest om by zulke gelegenheden een
blauwe schort als een vlag op 't huis te laten waaien of uit 't huis te hangen.
Deze zelfde gewoonte vindt men terug bij een anderen stam van 't nederduitsche
volk, namelijk bij de bewoners van 't eiland Rügen in de Oostzee, aan de
kust van Pommeren. Maar daar heeft het een eenigszins andere beteekenis als men
er een blauwe schort uit hangt. Het beduidt dat er in dat huis een huwbare
jonge dochter is, en dient aan trouwlustige jongelingen tot een algemeen bekend
teeken. Zoo plaatst ook de chineesche huisvader, rijk met huwbare dochters
gezegend, even zoo vele aarden potten, met de opening naar de straat gekeerd,
op 't dak van zijn huis, als hij dochters in huis heeft, die hij gaarne aan den
man had. In het schoone lied van
Wilhelm Müller, Die Braut von der
Insel Rügen, beginnende:
‘Eine blaue Schürze hast du mir
gegeben’
wordt op dit zonderlinge rügensche gebruik gezinspeeld.
25. Binst, terwijl; zie vs. 25 bl. 351 II op
binst.