Djo̅o̅le,
eenvoudige, goede ziel, sukkel, sul.
Vent; zie vs. 15 bl. 347 II.
I verde̅e̅ld' i, hij
verdeelde hij, hij verdeelde; zie vs. 17 bl. 218 II.
13. D'r achtere, daar achter, daar na; zie vs. 25-32 bl.
368 II op achter.
Miek, maakte; zie vs. 14 bl. 108 II.
Vremd, vreemd; zie vs. 13 bl. 327 II op
vrēn.
Te levene, te leven, zoo ook in vs. 14 van deze vertaling
t' enne, te en, te hebben; in vs. 15 te wachtene, te hoeden; in
vs. 19 te zine, te zijn; zie vs. 12 bl. 359 II op te doene.
14. Ip, op. Zie vs. 13 bl. 316 II.
T'enne, te en, te hebben.
15. Vereurd', verheurde, verhuurde; zie vs. 15 bl. 363
II.
Butengoeigi, buitengoedje; 't is butengoe met den
roesselaarschen verkleinvorm op igi of egi; zie bl. 369 II.
Te wachtene, te hoeden; zie vs. 13 hier boven op te
levene en vs. 15 bl. 169 II op wachten.
16. Lik, lijk, gelijk; zie vs. 19 bl. 333 II.
Olsan, altijd, steeds; zie vs. 12 bl. 359 II op
olsan.
Bettiï, beetje; zie bl. 369 II.
Ged, g'ed, g'hed, gehed, gehad.
17. Knoapen, knapen. In West-Vlaanderen heeft
het woord knaap slechts zelden de nieuwe noordnederlandsche beteekenis
van jongen, jongeling, maar in den regel de oude en rechte beduidenis
van knecht, vooral van boereknecht. De westvlaamsche boeren
houden er knoapen en moarten, knechten en meiden, op na.
Tȯe, te, bij. Dit
tȯe is de oude en zuivere
nederduitsche vorm voor het hoogduitsche zu. In Noord-Nederland is dit
woord geheel verouderd; maar in de namen van sommige friesche geslachten komt
het nog voor; b.v. Beyma thoe Kingma, Harinxma thoe Slooten, enz.
Tȯe voaders, te vaders, tot
vaders, naar vader; 't woord vader staat hier te recht in verbogenen
vorm, omdat 't door toe beheerscht wordt. Zie vs. 20 bl. 314 II op
noar zij voaders.
18. Ie, ie! tusschenwerpsels; zie vs. 12 bl. 365 II op
ê.
'K goa 'k ik, ik ga; zie vs. 17 bl. 218 II.
19. Te zine, te zijn; zie vs. 13 hier boven op te
levene.
20. Kompassie, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.
Kuste ne, kuste hem; zie vs. 20 bl. 237 I op küsser
'ne.
23. Kermesse, kermis, feest; zie vs. 23 bl. 238 II.
25. Me' werkene, met werken. Het voorzetsel met
beheerscht ook den derden naamval, even als te; zie vs. 13 hier boven op
te levene.