Aanteekeningen.
De oa klinkt tusschen o en a in, sterk naar
de o overhellende, nagenoeg als volkomene o. De ê en
de è klinken als in 't fransch. De iue als op bl. 336 II
is vermeld. De g die kleiner is dan de gewone letters en lager afgedrukt
staat, wordt in 't geheel niet of slechts zeer flauw uit gesproken, maar de
voorafgaande n spreekt men als de fransche n met den neusklank
uit.
11. Maan, man; de korte, geslotene klanken worden in de
meeste zuidnederlandsche tongvallen eenigszins gerekt uitgesproken, maar in de
tongvallen van zuidelijk Oost-Vlaanderen is dit in zoo sterke mate het geval,
dat in vele woorden met onvolkomene klinkers, dezen slecht weg als volkomene
worden uitgesproken. Zie bl. 326 II, bl. 288 II, vs. 11 bl. 274 I op
maan, enz.
Zoinsj, zoins met den niesklank, zoons.
12. Voaier, vader; zie vs. 12 bl. 274 I op vajer, en
vs. 12 bl. 354 I.
Part, deel; zie vs. 12 bl. 255 II op poat.
Verdieëldsjege, verdieëlde met den niesklank en
't achtervoegsel ge, verdeelde; zie vs. 12 bl. 340 II op
verdiljdjegen.
13. En, hij. A en en en zelfs, als de nadruk
er bijzonder op valt, zoo als in vs. 17 e-jai, hij, wisselen elkander
af; zie vs. 13 bl. 336 II op en.
14. Êen, hebben. Zie vs. 16 bl. 333 II.
16. Spullinge, spoeling; zie vs. 16 bl. 136 II op
spoeling.
17. Paasdege, peinsde, dacht; zie vs. 24 bl. 336 II op
pêesden.
E-jai, hij; zie vs. 13 hier boven.
Kreveeren; sterven; zie vs. 17 bl. 228 II op 'k
kreveere-'k-ikke.
18. Pardon, vergiffenis, basterdwoord van 't fransche
pardon, komt ook in de volkstaal van Noord-Nederland nu en dan voor.
Koad, kwaad; zie vs. 18 bl. 336 II.
20. Es, is; zie vs. 30 bl. 229 II op es.
Arte, hart; in de meeste vlaamsche tongvallen wordt de
onvolkomene a vóor r, als onvolkomene e
uitgesproken; zie vs. 20 bl. 333 II op erte. Dit geldt ook van 't woord
varkisj of varkes, in vs. 15 van deze vertaling, dat elders in
Oost-Vlaanderen als verkes luidt; zie vs. 12 bl. 66 I op
arv'.
Tuitjen, zoen; de vertaling in 't
Belgisch Museum heeft totjen. Zie
vs. 20 bl. 472 I.
21. Tusj, toen; zie vs. 28 bl. 340 II.
22. Oltjsj, holtjsj, holt met den niesklank, haalt.
Plunje, kleeding; zie vs. 22 bl. 50 II op
plunje.