12. Verdiljdjegen, verdeelde; zie vs. 12 bl. 333 II op
dieëldege. Even als verdiljdjegen, hebben in deze vertaling
ook de volgende woorden den vlaamschen vorm op egen: veruisdegen,
verhuisde; verllijfdegen, verleefde, door bracht; veruurdegen,
verhuurde; kieërdegen, keerde; kustegen, kuste;
iuerdegen, hoorde; moktegen, maakte; wildjegen, wilde;
verantwordegen, antwoordde.
Eier, hun; zie vs. 12 bl. 327 II op ulder.
13. Jo-mor, ja maar; zie vs. 25 bl. 283 II.
15. Wachten, hoeden; zie vs. 15 bl. 169 II op
wachten.
17. Da'-'k-ik, dat ik ik, dat ik; zie vs. 17 bl. 218
II.
19. Nimmer, saamgetrokken uit niet meer; ook in vele
hoogduitsche tongvallen komt dit nimmer (nümme), uit
nicht mehr saamgetrokken, voor.
B'andeld, behandeld.
Kompassie, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.
22. Ost oujer, haast u.
Ga, gauw. Zie vs. 20 bl. 329 II en vs. 22 bl. 271 II op
ga.
Vendj, vindt, met den niesklank.
23. Oltj, haalt, met den niesklank.
Sloav-ed diued, sla het dood.
Kiijremes, kermis, feest; zie vs. 23 bl. 238 II.
Agen, hagen, houden; zie vs. 23 bl. 336 II op
aven.
25. Iuerdegen, hiuerdegen, hoordege, hoorde; zie vs. 25 bl.
336 II.
28. Tijn, toen; zie vs. 15 bl. 327 II op tons.
29. En g'en etj ga, en gij en hebt gij, en gij hebt niet;
zie vs. 17 bl. 218 II en vs. 25 bl. 147 II.
30. Verdisterweerd, doorgebracht, verknoeid basterdwoord
van 't fransche détruire, en overal in Nederland in de
volksspreektaal in gebruik. Zie vs. 15 bl. 214 II.
Tijn doe je ga, dan doet gij gij, dan doet gij; zie vs. 17
bl. 218 II.