Aanteekeningen.
De oa klinkt tusschen o en a in, de
è en de ê als in 't fransch.
11. 'Ne kieër, een keer, eens; zie vs. 11 bl. 270
II.
Eere, heere, heer. In dezen tongval, even als in dien van
Gent en van andere steden en landstreken in Vlaanderen, gaan zeer veel woorden,
vooral zelfstandige naamwoorden, op een toonlooze e uit. Zoo komen,
behalve eere, heer, nog in deze vertaling voor: voadere, vader;
zeune, zoon; ongere, honger; viingere, vinger;
akkere, akker; broere, broer, broeder; verder deure, deur,
door; weere, weer; schuene, schuen, schoon, omme, om,
enz.
12. Azue, azoo, zoo; zie vs. 28 bl. 229 II op azeu.
De zacht lange o wordt in dezen tongval als een volkomene u of
uu, eenigszins gerekt, of met een korten naslag van toonlooze e,
als ue uitgesproken; zoo komen in deze vertaling voor: gruet
groot; duet, dood, bruet, brood, uerdege, hoorde en
schuene, schoon. Zie vs. 17 bl. 275 II op brieut.
Verdieëldeg', verdieëldege, verdeeldege,
verdeelde. Deze oorspronkelijke vlaamsche wijze om den onvolmaakt verledenen
tijd der werkwoorden te vormen, is in dezen tongval, even als in bijna alle
oostvlaamsche dialecten, zeer algemeen in gebruik. Zoo komt in deze vertaling
nog voor: veruurdege, verhuurde; wenschtege, wenschte;
kustege, kuste; kieërdege, keerde; uerdege, hoorde en
wildege, wilde. Zie vs. 13 bl. 227 II op
verbèëstege.
Ulder, hun; zie vs. 12 bl. 310 II op uldere.
13. Te goar, te gaar, te gader, te zamen; te
Leeuwarden te gare.
Gieël, g'ieël, g'hieël, geheel.
Vermuest, vermoost, vermorst, te Leeuwarden
vermoeest.
14. Verprutst, doorgebracht, ook in Zeeland in
gebruik; zie vs. 14 bl. 218 II.
15. Wachten, hoeden; zie vs. 15 bl. 169 II op
wachten.
16. Nê, nu. De nederlandsche ou wordt te
Eeklo als ê in 't fransch uitgesproken, b.v.
nou (nu) als nê; ouw (uw) en ou (u) als ew,
en é; vrouw als vrewwe; gouw (gauw) als gewwe,
houden (ouwe) als ewwe, enz. Zie bl. 280 II en vs. 23 bl. 283
II op êwe.
Goeste, smaak, lust, genoegen; zie vs. 17 bl. 275 II op
goeste.
17. Met de macht, in overvloed of machtig veel, zoo
als men in Holland zeit.
'K ziit ik ik, uitgesproken als 'k ziitekik, ik zit;
zie vs. 17 bl. 218 II.