Aanteekeningen.
De oa klinkt tusschen) o en a in; de
æ is de zoogenoemde zware, vlaamsche e en klinkt tusschen
a en e in; de è heeft den zelfden klank als in 't
fransch.
12. Ulder, hun, is zeeuwsch en vlaamsch, niet brabantsch;
zie vs. 12 bl. 227 II op uldere.
Pourt, part, deel; zie vs. 12 bl. 255 II op
poat.
13. Vremd, vreemd; zie vs. 13 bl. 263 II.
14. Ein, hein, hebben, elders en, hen, uitgesproken,
komt in geheel Vlaanderen in de spreektaal voor.
15. Ten, toen, elders in Oost-Vlaanderen tein.
Wachten, hoeden; zie vs. 15 bl. 169 II op
wachten.
20. Kompassi, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.
23. Smæren, smeren, feestmaal houden; zie vs.23 bl.
295 II op smæren.
24 Aan, haan, ha-ën, houden; zie vs. 23 bl. 295 II op
auwe.
25. Lawait, gedruisch; zie vs. 25 bl. 211 II.
26. Roop, riep, friesch rôp; zie vs. 14 bl.
108 II en vs. 26 bl. 487 I.
Seffes, terstond; zie vs. 22 bl. 238 II.
27. Kommen, gekomen; zie vs. 27 bl. 305 II.
Kermes, kermis, feest; zie vs. 23 bl. 238 II.
29. En g'en ei gai, woordelijk en gij en hebt gij,
in plaats van: en gij hebt; zie vs. 17 bl. 218 II en vs. 25 bl. 147 II.
30. Nietdeug; in Noord-Nederland is deugniet in
gebruik.
31. Ge zai gai, gij zijt gij, gij zijt; zie vs. 17 bl. 218
II.