Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 2
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 247]
| |
XXX. Zuid-Brabant.Zuid-Brabant Ga naar voetnoot1 behoort bijna geheel tot, het nederduitsche taalgebied. Slechts de zuidoosthoek der provincie, waar Zuid-Brabant aan 't Land van Namen en aan oostelijk Henegouwen grenst, is waalsch. In het nederduitsche gedeelte, waar de grond het vruchtbaarste en het beste bebouwd is, liggen de groote steden van dit gewest, Brussel, Leuven, Tienen; hier woont ook de talrijkste, rijkste en meest ontwikkelde bevolking. In het waalsche gedeelte is de grond minder vruchtbaar; er liggen geen aanzienlijke plaatsen en de weinig talrijke bevolking is er armer en minder ontwikkeld. De grenslijn tusschen het nederduitsche en het waalsche taalgebied in Zuid-Brabant loopt van de henegouwsche grenzen bezuiden Edingen (in 't fransch Enghien), langs Tweebeek (fransch Tubise), bezuiden Lembeek (fr. Lembecq), benoorden Kasteel-Brakel (fr. Braine le Chateau), Wouter-Brakel (fr. Braine Wauthier) en Brakel-Eigen (fr. Braine l' Alleud) en bezuiden Dworp of d' Worp (fr. Tourneppe) op Waterlo; van Waterlo over Ter Hulpe (fr. La Hulpe) en even benoorden Waveren (fr. Wavre) langs op Arken (fr. Archennes), Grave (fr. Grez) en Boschuit (fr. Bossut); van daar over Bevekom (fr. Beauvechain) en Sluize (fr. L'Ecluse) en tusschen Hoegaarde (fr. Hougarde) en Geldenaken (fr. Jodoigne) door op Neer- en Op-Heilissem aan de grenzen van 't Land van Luik. Benoorden die lijn is heden ten dage het nederduitsche, bezuiden die lijn het waalsche taalgebied. Vroeger heeft het gebied der nederduitsche taal zich ongetwijfeld zuidelijker uitgestrekt, en is geheel Brabant nederduitsch geweest. De plaatsnamen Ter Lanen (fr. Lasne), Witterze, Itteren (fr. Ittre), Glabbeek (fr. Glabbais), Torenbeek, (fr. Thorembais), Merdorp, Marbeek | |
[pagina 248]
| |
(fr. Marbaix), Oiskerk, Orbeek (fr. Orbais), Korbeek (fr. Corbais), Walham, Ottignies (Ottingen?) en Opprebais, heden ten dage in 't waalsche deel van Brabant gelegen, kunnen dit bewijzen. Tegenwoordig zijn Lembeek, Overijssche (fr. Isque), Groendaal, Neten, Meldert (fr. Maillard) en Hoegaarde nog geheel nederduitsch; maar te Quenast, Tweebeek, de Brakels, Waterlo, Waveren, Grave en Geldenaken heeft het waalsch alreede de bovenhand verkregen; vooral te Waveren. Te St. Renelde, een dorp bij Tweebeek, liep, voor weinige jaren nog, de taalgrens juist midden door het dorp, zoodat zij die aan den eenen kant van den dorpsstraatweg woonden, uitsluitend nederduitsch (brabantsch, dietsch,) spraken en die aan den overkant slechts waalsch. De tongvallen van Zuid-Brabant behooren voor het grootste gedeelte tot de brabantsche tongvallegroep. Maar de tongvallen van oostelijk Zuid-Brabant, van het zoogenoemde Oost-Brabant behooren tot de limburgsche groep. Te Brussel, te Leuven, te Vilvoorde en in den omtrek dier steden, vooral ook ten platten lande in het noordelijke deel van Zuid-Brabant, te Haacht, Elewijt, Kampenhout, Werchter, Bueken, Wesselaar, Tildonk en Rotselaar wordt het beste, het zuiverste brabantsch gesproken.
Oost-Brabant, waar de tongval der bewoners limburgsch is en dat dus tot het zoogenoemde Michkwartier (zie bl. 235 II) behoort, vormt het noordoostelijke deel van Zuid-Brabant en bevat de steden Diest en Tienen en omstreken. De tongvallen van Oost-Brabant behooren gedeeltelijk tot het hagelandsch, gedeeltelijk tot het eigenlijke oost-brabantsch. Het Hageland (zie bl. 245 II), waar de hagelandsche tongval gesproken wordt, is een landstreek die door het uiterste zuidwesten van Limburg en het uiterste oosten van Zuid-Brabant gevormt wordt. Nauwkeurig begrensd is de omtrek van het Hageland niet; eenigen nemen het begrip van 't Hageland in ruimeren, anderen in nauweren zin. In den ruimsten zin genomen kan men zeggen dat het Hageland zich uitstrekt tusschen de steden St. Truiden, Tienen en Diest. Deze drie steden zelven behooren echter niet tot het Hageland. De Demer vormt, althans naar de gemeene opvatting, de noordergrens van het Hageland, de Geet, ten minste hier en daar, de zuidergrens. In het westen (van Tienen te beginnen) vormen de dorpen Kumptich, Roosbeek, Kerkom, Binkom, Kiezeghem, Tielt, Molenbeek, Bekkevoort en Asselt de grensscheiding. Deze grens is scherp afgebakend. In de dorpen Lubbeek, St. Joris's-Winge, Hauwaart, Pellen- | |
[pagina 249]
| |
berg, Korbeek-Lo, enz. even buiten genoemde lijn gelegen, spreekt men niet meer hagelandsch, niet meer limburgsch, maar goed brabantsch, nagenoeg als te Leuven; ze behooren niet meer tot het Michkwartier; men spreekt er niet van ich en mich voor ik en mij. De oostelijke grenzen van het Hageland, in de provincie Limburg gelegen, in de omstreken van Halen en Herk, van Rummen, Binderveld, Kosen en St. Truiden zijn minder scherp afgebakend; dáar gaat het hagelandsch zeer geleidelijk in de andere limburgsche tongvallen over. Het hagelandsch wordt ook niet overal gelijk gesproken; in het oosten vertoont het zijn limburgschen aard het duidelijkste; in het westen helt het in enkele opzichten naar het brabantsch over. Zoo is het bezittelijke voornaamwoord uw, te Neer-Linter, Miskom, Kortenaken, Waanrode, enz. oer; maar in het noordwesten naar de kanten van Tielt, is het a in 't enkel-, ale (uwlieden) in 't meervoud. In laatstgemelde streken spreekt men de volkomene a in gaan, staan, gedaan, enz. bijna als oe of zeer doffe ou uit, nagenoeg als te Leuven; in andere hagelandsche plaatsen luidt deze klank als zeer zachte ou met naslag van toonlooze e, maar te Miskom, Waanrode, en Neer-Linter ongeveer als oi, dat is: als een korte o met een korte i. Het eigenaardigste hagelandsch spreekt men te St. Maarten's- en te St. Pieter's-Vissenaken, te St. Margriet's-Hautem, te Bunsbeek, Attenrode, Meensel, Glabbeek, Zuurbeemden (Suerbempden), Hoelede, Hoegen, enz. |
|