Aanteekeningen.
De oë klinkt als volkomene, scherpe o die door
een naslag van toonlooze e wordt gevolgd; de oa klinkt tusschen
o en a in en de èë als een volkomene, een
weinig scherpe e, gevolgd door een naslag van toonlooze e. De
oeë luidt als de duidelijk hoorbare tweeklank oe, door
toonlooze e gevolgd; de ô ongeveer als de ô in
't fransche woord hôte, maar iets scherper en langer. De klank der
ê komt overeen met dien van de ê in de fransche
woorden bête, honnète, maar wordt langer aangehouden; de
ö klinkt als in 't hoogduitsch.
11. Ins, eens; zie vs. 11 bl. 274 I en vs. 11 bl. 149
I.
'Nne, een; zie vs. 11 bl. 274 I op 'nne.
Mins, mensch, man; zie vs. 11 bl. 297 I en vs. 11 bl. 290
I.
Zeuns, zonen, in 't enkelvoud zoon; zie vs. 11 bl.
274 I.
13. Vrumd, vreemd; zie vs. 13 bl. 313 I op
vremd.
14. Wei, als, toen; zie vs. 14 bl. 288 I, vs. 19 bl. 276 I
en vs. 13 bl. 245 I.
Mie, meer; zie vs. 19 bl. 279 I en vs. 19 bl. 252 I.
Wa' doeën, wat doen, in plaats van wat te doen.
De Zuid-Nederlanders laten in dit geval, even als achter om, het
werkwoord in de onbepaalde wijs zonder te; deze zuidnederlandsche vorm
is zuiverder dan de noordnederlandsche.
16. Bekans, bijkans; zie vs. 14 bl. 297 I.
17. In z'n êge, in zich zelven; zie vs. 17 bl. 289
I.
Ich, ik; zie vs. 12 bl. 275 I op mich.
Hê, hier; zie vs. 17 bl. 289 I op hej en vs.
17 bl. 237 op hi.
19. Van oere zeun genuumd te wèëren, om uwen
zoon genoemd te worden; het gebruik van 't woordje van in dezen zin, in
plaats van om, is eigen aan alle zuidnederlandsche tongvallen en
ongetwijfeld een, gallicisme.
Mich, mij; zie vs. 12 bl. 275 I op mich.
20. Hok, afstand.
Kompassi, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.