hem niet in vs. 20, krijgt hij in vs. 22 een
akselsche boerekleeding aan, en bakken ze koeken, in vs. 23.
18. Opstoane en goane; opstaan en gaan; zie vs. 18
bl. 170 II en vs. 18 bl. 494 I.
19. Zine, zijn, wezen.
20. Stiing en gong; stond en ging; de burgers van
Aksel zeggen ston en gong; de boeren ook wel giing; zie
vs. 15 bl. 169 II op giing.
Kompassi, medelijden; zie vs. 20 bl. 198 II.
22. Aemsbiezen, hemdsboord. Zie vs. 15 hier boven.
23. Wulder, wij; zie vs. 24 bl. 170 II.
24. Gratis, basterdwoord, hier in de beteekenis van
geheel en al gebruikt; dit woord komt nevens grat en rat,
't welk den oorspronkelijken vorm er van schijnt te wezen, ook in de zelfde
beteekenis in het westvlaamsch voor. Zie vs. 15 hier boven.
26. Weeuwden, wuifde; zie vs. 22 bl. 204 II.
28. In de foare, in plaats. De afleiding van deze
uitdrukking, die mij elders nergens voorkwam, is mij onbekend.
Seffens, terstond; zie vs. 22 bl. 276 I.
31. Bel, wel. Ook op Zuid-Beveland is bel of liever
bäl, wel, als uitroep van verwondering veel in gebruik; zie vs. 12
bl. 235 I op bat.
De tongvallen die in het westelijke deel van Zeeuwsch-Vlaanderen
bewesten den Braakman, gesproken worden, leveren onderling
tamelijk veel verschil op en wijken ook van de zeeuwsch-vlaamsche tongvallen
van Aksel en Hulst af. Ze hellen grootendeels sterk
tot de west-vlaamsche tongvallen over; slechts de tongval van de dorpen
Eede en Heille moet tot het oostvlaamsch worden
gerekend. De hoofdtongvallen van deze landstreek, het aardenburgsch en sluisch,
maar voornamelijk het kadzandsch, zijn nog al met zeeuwsch vermengd.
Dr. H.A. Callenfels gaf in
Dr. A. de Jager's
Magazijn van nederlandsche taalkunde, in
den vijfden jaargang, Eenige bijzonderheden van het zeeuwsche taaleigen,
voornamelijk in het district Sluis, en
H.Q. Janssen schreef in Zeeland, jaarboekje
voor 1852, een belangrijk opstel, genoemd: Verschil in taaleigen
tusschen Zeeuwsch-Vlaanderen (4de Distr.)
en West-Vlaanderen, nevens overeenkomst van het zuid-bevelandsche met het
west-vlaamsche.