Aanteekeningen.
De èë klinkt als een zeer scherpe, lange
e die door een toonlooze e wordt gevolgd; de
òò als een zeer scherpe, lange o, die wel iets,
maar minder dan de scherplange o van andere zeeuwsche tongvallen, van
het toolsch b.v., naar de a overhelt. De æ heeft den
blatenden klank tusschen a en e in. De ie en de oe
(behalve in oenger, honger) klinken duidelijk, op friesche wijze, als
tweeklanken. De kleine en lager geplaatste letters aan 't slot van sommige
woordjes, moeten niet uitgesproken worden; ze duiden aan dat de klinker van dat
woordje den zelfden onvolkomenen klank moet behouden, dien hij oorspronkelijk
bezit en niet lang moet worden uitgerekt.
11. Dir, dir, door zeer verkorte uitspraak van
dær, dæær, daar. De slotletter van vele
eenlettergrepige woordjes wordt in het zuidbevelandsch niet uitgesproken. Zoo
zeit men gee' voor geef; da' voor dat; ni' voor niet;
a' voor as, als; a' voor ad, had; enz. Zie vs. 11 bl 187
II.
12. Ulder, henlieden; zie vs. 12 bl. 187 II op
ulder.
Possie, deel; zie vs. 12 bl. 187 II.
13. 'N, en, hij; zie vs. 14 bl. 187 II.
14. Begost, begon; zie vs. 14 bl. 174 II op begps.
15. Giing, ging; zie vs. 15 bl. 169 II op giing.
Èëne, henen, heen.
Stierden, stuurde; zie vs. 14 bl. 174 II op
dierte.
Wachten, hoeden; zie vs. 15 bl. 169 II op
wachten.
17. Ik vergæ ik, ik verga ik, ik verga, even als in
vs. 18 ik za' ik, ik zal ik, ik zal. De herhaling van het persoonlijke
voornaamwoord achter het werkwoord behoort eigenlijk tot het vlaamsche
taaleigen, maar is, ofschoon in mindere mate, ook in eenige zeeuwsche
tongvallen in gebruik. Vooral in den zuidbevelandschen tongval is deze
herhaling in gebruik en tevens, maar minder veelvuldig, in dien van
Noord-Beveland en van Walcheren. Op
Schouwen, Duiveland en Tolen behoort
deze vreemde herhaling niet tot de volksspraak. Een vaste regel voor het
gebruik van deze herhaling kan niet vermeld worden. De bijzondere gewoonte van
den spreker, maar vooral ook de wetten van de welluidendheid en
zoetvloeiendheid en niet minder de omstandigheid of er bijzonderen nadruk op
het persoonlijke voornaamwoord of op het daar door beheerschte werkwoord valt,
geven voor dit gebruik den regel aan. Zie vs. 30 van de vertaling in den
tongval van Hulst en vs. 17 van de vertaling in dien van
Kadzand.