Aanteekeningen.
De èë klinkt duidelijk tweelettergrepig, als
een zeer scherpe opene e die door een toonlooze e wordt gevolgd.
De òë klinkt eveneens tweelettergrepig, als een scherpe,
opene o die door een toonlooze e wordt gevolgd. De æ
heeft den blatenden klank die tusschen a en e in ligt. De
ò is een zeer scherpe, opene o, bijna als ao
klinkende.
13. Vaarde, verre; zie vs. 13 bl. 169 II.
14. Deur de billen lappen, verkwisten, doorbrengen, is een
uitdrukking die in de nederlandsche volkstaal vrij algemeen is. Zie vs. 30 bl.
120 I.
Dierte, duurte; zoo ook vier, vuur; stiere,
sturen, enz., behoort tot het zeeuwsche en vlaamsche taaleigen, maar kwam
vroeger ook in den hollandschen tongval voor. Zie vs. 14 bl. 124 II.
Begos, begon, even als kos voor kon, behoort
tot het nederfrankische taaleigen. Zie vs. 24 bl. 152 II op begoste.
Liëne, lijden, van liden, liën, lië,
maar in de onbepaalde wijs als het voorvoegsel te 't werkwoord vooraf
gaat (in den dativus dus) liëne, even als te weiëne in
vs. 15. enz. Dit goereesche liëne, weiëne is oorspronkelijk en
voluit te liënen, te lïdenen, te lijdenen; te weiënen, te
weidenen; de n is er achter weg gesleten. De echte Hollanders hebben
de geheele laatste lettergreep van dezen woordvorm verloren, en zeggen zoo wel
te lije als lije, te weie als weie. Bij de Friezen is deze
oude vorm nog gedeeltelijk bewaard gebleven, men laat achter de werkwoorden die
in de onbepaalde wijs staan en door te worden beheerscht, duidelijk een
n hooren, terwijl deze letter achter de werkwoorden in andere wijzen en
tijden verdwenen is. Zoo zeit men te Leeuwarden: ik wu (wilde) wel
werke, mar 'k hew niks te werken. In alle friesche tongvallen wordt dit
onderscheid getrouw in acht genomen. De tongval van West-Voorne,
even als die van enkele andere plaatsen in Zeeland en vooral in
Vlaanderen, komt dus in dit opzicht, het naast aan den
oorspronkelijken vorm.
18. Opstoë, opstaan; goë, gaan; zie vs. 18
bl. 170 II.
23. Wile, wij, van wiluden, wijluiden of wijlieden;
zie vs. 24 bl. 170 II.