Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 2
(1874)–Johan Winkler– Auteursrechtvrij
[pagina 176]
| |
XXVII. Zeeland.De verschillende tongvallen die in de provincie Zeeland gesproken worden, behooren allen tot de friso-frankische tongvallegroep der nederduitsche taal, behalve die van de stad Hulst en van 't zoogenoemde Land van Hulst, welke zuiver frankisch zijn. Ze staan van alle friso-frankische tongvallen het naaste aan de zuiver frankische tongvallen van Vlaanderen en vormen den overgang van de friso-frankische tot de zuiver frankische tongvallegroepen. Onderling verschillen ze slechts weinig; vooral die welke in het eigenlijke Zeeland, op de zeeuwsche eilanden dus, gesproken worden, leveren onderling slechts geringe en geheel onwezenlijke verschillen op, en vormen met elkander een tamelijk afgerond geheel, het zeeuwsch. Tot het zeeuwsch moeten ook de tongvallen van 't eiland Over-Flakee en West-Voorne of Goeree worden gerekend, zooals op bl. 165 II reeds is vermeld; maar de onderscheidene tongvallen die in het zuidelijke deel van Zeeland, bezuiden de Hont of Wester-Schelde, in Zeeuwsch-Vlaanderen (behalve Hulst) gesproken worden, behooren niet tot het eigenlijke zeeuwsch, maar staan tusschen zeeuwsch en vlaamsch in. Langs de zeeuwsch-brabantsche grenzen staan de zeeuwsche en noordbrabantsche tongvallen scherp tegen elkander over en worden niet door tusschentongvallen geleidelijk aan elkander verbonden. Vooral tusschen Tolen en Bergen-op-Zoom, tusschen Rilland en Woensdrecht, welke beide laatste plaatsen door den dam in 't Krekerak thans zoo nauw aan elkander zijn verbonden en zoo na bij elkander zijn gebracht, valt deze scherpe afscheiding tusschen zeeuwsch en brabantsch, en dat wel niet alleen wat de volkstaal betreft, maar ook in alle andere opzichten, duidelijk in 't oog. Naar 't noorden en naar 't zuiden echter gaan de zeeuwsche tongvallen geleidelijk, door tusschentongvallen, hier in 't hollandsch, daar in 't vlaamsch over. Even als Zeeland, door zijn aardrijkskundige ligging, Holland en Vlaanderen verbindt, zoo verbinden ook de zeeuwsche tongvallen het hollandsch en het vlaamsch; het zeeuwsch vormt een geleidelijken | |
[pagina 177]
| |
overgang van de hollandsche tot de vlaamsche en vooral tot de westvlaamsche tongvallen. Boven is reeds gezeid dat het zeeuwsch tot de friso-frankische tongvallegroep behoorde; het vormt echter in deze hoofdgroep van nederduitsche tongvallen een ondergroep, die zich, door menige eigenaardigheid, vooral scherp van de friso-frankische tongvallen van Noord-Holland en Friesland onderscheidt. De beste bepaling van het zeeuwsch kan men geven door te zeggen dat het een eigenaardige friso-frankische tongval is, waarin het frankische bestanddeel den boventoon voert, dat het hier meer, daar minder sterk naar het vlaamsch overhelt, dat 't eenige, doch slechts weinige eigenaardige woorden bevat, en met een zeer eigenaardigen tongslag (accent) uitgesproken wordt. Inderdaad verschilt het zeeuwsch veel minder van het hollandsch dan dit oppervlakkig het geval schijnt. Menig Hollander en menig ander Nederlander verstaat slechts weinig of niets van de dagelijksche spreektaal der zeeuwsche boeren, vooral niet als hij voor 't eerst zeeuwsch hoort spreken. Wat zal een Hollander verstaan b.v. uit de woorden: a-je-'t-oue toe-je-'t-oa? hebt gij het gehouden, toen gij het hadt? Uit: pos-'n pæær-oare, pas een paar andere (schoenen). Uit: 'k et ni-j-at, ik heb het niet gehad, enz. Maar deze onverstaanbaarheid van het zeeuwsch, afgezien natuurlijk van de eigene zeeuwsche uitspraak van vele klanken, is veel minder, of liever in 't geheel niet het gevolg van de bijzondere woorden der Zeeuwen, als wel van hun zeer bijzonderen tongslag. De Zeeuwen laten namelijk zooveel mogelijk de woorden in elkander vloeien en spreken op een eigenaardigen, min of meer zingenden toon. Deze zangerigheid in den zeeuwschen tongslag is minder sterk dan in het strandhollandsch, maar geheel anders van toon. Het zeeuwsch is over al de zeeuwsche eilanden verspreid, en wordt er zoowel ten platten lande als in de steden gesproken. Toch is er nog al eenig onderscheid tusschen den eenen en den anderen zeeuwschen tongval. De tongvallen der dorpelingen zijn zuiverder zeeuwsch, die der stedelingen hellen meer naar het nollandsch over. Modern hollandsch wordt door de aanzienlijkste stedelingen hoe langer hoe meer gesproken; vooral te Middelburg is het moderne hollandsch zeer verspreid en verdringt hoe langer hoe meer den oorspronkelijk zeeuwschen tongval dier hoofdstad. In de kleinere steden, Arnemuiden, Brouwershaven en Tolen echter, blijft het zeeuwsch nog steeds bij alle inwoners in gebruik. Een der meest bekende eigenaardigheden van de zeeuwsche tongvallen is het niet uitspreken der letter h Deze eigenaardigheid, die | |
[pagina 178]
| |
ook in Vlaanderen en Brabant zeer algemeen is, en tevens, gelijk, reeds is aangewezen, ook in menigen hollandschen en friso-saksischen tongval voorkomt, is aan alle echte zeeuwsche tongvallen eigen. Echte ouderwetsche Zeeuwen spreken de h letterlijk nooit uit en kunnen dit zelfs niet. Indien ze met alle geweld de h toch willen uitspreken, brengen velen, voornamelijk de min ontwikkelden en die niet of kwalijk lezen kunnen, een ch of cha voort, even als de zoogenoemde Liplappen op Java doen. Zelfs in geschrifte vervallen de Zeeuwen, natuurlijk de min ontwikkelden, dikwijls tot deze fout. Meer dan eens heb ik in brieven door Zeeuwen geschreven, de woorden hebben, houden, enz. door gebben, gouden zien afgebeeld. Andere Zeeuwen, die wel weten dat de h niet als ch moet worden uitgesproken, en die toch onmogelijk de rechte uitspraak van die letter kunnen vatten, noemen haar slecht weg a, en dan ter nadere bepaling en ter onderscheiding van den klinker a, groote a of, naar den vorm der letter, stoel-a. Oude, onontwikkelde Zeeuwen heb ik de h zoo hooren omschrijven, wanneer ze die letter afzonderlijk wilden noemen. Een echte Zeeuw, onge-dwongen met de zijnen sprekende, zal nooit de h doen hooren. De bewering, die dikwijls wordt uitgesproken, dat de Zeeuwen de h niet uitspreken waar ze behoort, en wel waar ze niet behoort, is dus volkomen onwaar. Zwollenaren, Deventerslui en andere Over-ijsselaars, benevens Flielanders, Egmonders en andere Strand-Hollanders doen dit wel, maar Zeeuwen als ze ongedwongen en natuurlijk spreken, letterlijk nooit. Maar de omstandigheid, dat de Zeeuwen dit gebrek in hun tongslag zeer wel kennen en wel weten dat sommige woorden met een h beginnen en andere niet, terwijl ze, natuurlijk de ongeletterden of zij die slechts weinig lezen en schrijven kunnen, niet duidelijk weten welke woorden met die letter beginnen en welke niet, verleidt sommigen van hen om de h te plaatsen waar ze niet behoort. Maar dit gebeurt slechts dan, als de Zeeuwen zich zelven geweld aandoen om deftig of hollandsch te spreken, b.v. in hun gebeden (wis dwaas genoeg!), of als ze in 't openbaar in eenige vergadering 't woord voeren, of, als gezeid is, in geschrifte. Dan hoort (of ziet) men uitdrukkingen als deze: in den emel en op haarde, of: mijne eeren en hingelanden! enz. Woorden, die slechts aan het zeeuwsch en aan geen anderen neder-duitschen tongval eigen zijn, bestaan er slechts in kleinen getale; vele woorden, die als eigenaardig zeeuwsch worden aangegeven, zijn oorspronkelijk ook in andere nederduitsche tongvallen, vooral in 't hollandsch en vlaamsch in gebruik geweest, of kwamen oudtijds in | |
[pagina 179]
| |
alle nederduitsche, vooral in alle nederfrankische tongvallen voor. Ze zijn eenvoudig verouderd, uit andere tongvallen gesleten, in de zeeuwsche bewaard gebleven. De afgelegenheid der zeeuwsche eilanden en de afgezonderdheid waarin vooral de zeeuwsche plattelandsbevol-king daardoor tot heden toe leefde, is hiervan de oorzaak. Zulke woorden zijn: puut, kikvorsch, nog heden in gansch Vlaanderen in gebruik. Vele, viool, eveneens nog in gansch Vlaanderen in gebruik, is 't oude vedel. Weeg, wand, namelijk de houten wand eener schuur, is ook in geheel Vlaanderen en Brabant in gebruik en verwant met het verouderende friesche weach. Tuun, omheining, is goed oud hollandsch (men denke aan den hollandschen tuyn), en tevens nog in menig nedersaksischen tongval, vooral van Neder-Duitschland, in volle gebruik. Stute, boterham, is het zelfde woord als het friesche stût, stuut, het drentsche stoete, een fijn roggenbrood. Oot of ood (hood), hoofd. Kuus, schoon, zuiver, zindelijk, oorspronkelijk hetzelfde woord als het hollandsche kuisch, ofschoon dit nu ook een andere beteekenis heeft. Kachel, kacheltje, veulen, eveneens west-vlaamsch, en verwant met de woorden guil, gaul. Garre, reet, ook westvlaamsch; friesch kier en engelsch yar, enz. Eigenaardig zeeuwsche woorden, voor zoo verre mij bekend, zijn: guus, gues, kind, kinderen; kelf, zindelijk; daken, aanstonds; vate of væte, drenkplaats voor het vee; puutjes, handjes van kleine kinderen, enz. Maar deze woorden, behalve guus en puutjes zijn niet eens over geheel Zeeland verspreid noch algemeen bekend, en beginnen reeds te verouderen. Over het algemeen heeft het zeeuwsch een goeden klank, is volstrekt niet onbevallig en in 't geheel niet stootend en grof. Het wordt door het volk veel zuiverder gesproken en met beter inachtneming van taalregels, dan de Hollanders hun tongvallen spreken. Het natuurlijke ingeschapene gevoel voor taalzuiverheid is dan ook bij het zeeuwsche volk nog zeer levendig en onverbasterd. Het eenige, wat men met recht op het zeeuwsch kan aanmerken, is de zware klank der a in enkele woorden, waardoor deze letter den onbehagelijken klank van oa krijgt. Deze zware uitspraak van de a, zoo onaangenaam klinkende in friesche en hollandsche ooren, is in alle zeeuwsche tongvallen niet even sterk verbreid; zoo komt deze klank in de tongvallen van Zeeland beoosten Schelde (Schouwen, Duiveland, Tolen) minder voor dan in die bewesten Schelde (Beveland, Walcheren). Hoe zuidelijker in Zeeland, hoe meer de oa op den voor-grond treedt. Maar aan de lange a van andere woorden geven de Zeeuwen juist den tegenovergestelden klank, den blatenden klank | |
[pagina 180]
| |
van œ. Een zuivere, lange, volkomene (italian) a hoort men van Zeeuwen weinig; ze vervallen bij de uitspraak van deze letter in de beide uitersten. Alle Zeeuwen onderscheiden verder in hun uitspraak ook zeer nauwkeurig tusschen de zachtlange en de scherplange o en e. De, scherplange o en e, en vooral deze laatste, worden door hen duidelijk als tweeklanken uitgesproken. Voor de verschillende klanken van deze letters hebben ze een buitengewoon fijn gehoor, en daardoor dus in den regel een vasten leiddraad voor de geijkte spelling der woorden, waarin deze letters voorkomen, namelijk of ze met een dubbele of een enkele o of e moeten geschreven worden. Zij maken in de uitspraak een groot onderscheid tusschen kool (bloemkool) en kool (steenkool), in tegen overstelling van de Friezen en van de meeste Hollanders (behalve zij die maashollandsch spreken), die niet slechts deze woorden volkomen gelijk uitspreken, maar in den regel niet eens kunnen hooren dat de Zeeuwen hierin onderscheid maken. Met de Friezen, Neder-Saksen, West-Vlamingen, enz. gemeen, hebben de Zeeuwen de uitspraak van de nederlandsche ui als zuivere, lange u, en der nederlandsche ij als zuivere, lange i. Enkele woorden echter, die in Holland, Brabant en Oost-Vlaanderen den ijklank hebben, en in Friesland regelmatig met de zuivere, lange i worden uitgesproken, hebben in 'tzeeuwsch, onregelmatig, op deensche wijze, den langen, zuiveren uklank. Zoo is b.v. het nederlandsche woord wijf, wiif (wîf) in 't friesch, wuuf (wuef, wüf) in 't 't zeeuwsch; vijf in 't hollandsch, fiif in 't friesch, vuuf in 't zeeuwsch; pijp, piip, in't zeeuwsch pupe; blijven, in 't friesch bliuwe, bljouwe, blive, maar bluve in 't zeeuwsch, enz. Van daar dan ook dat sommige Zeeuwen, zooals de Middelburgers en anderen die hun zeeuwsche spraak willen verkrachten en de Hollanders willen nabauwen, spreken van vuif voor vijf en van puip voor pijp, omdat ze wel weten dat een lange, zeeuwsche u in 't hollandsch als ui luidt. Een andere overeenkomst tusschen zeeuwsch en friesch is de oude, zuivere uitspraak der ie als een echten tweeklank, duidelijk onderscheiden van den zuiveren, langen i, welke laatste klank door de Hollanders algemeen en geheel ten onrechte, aan de ie gegeven wordt. Het zeeuwsche en friesche lief (bevallig) klinkt geheel anders dan liif (lijf); riem (lederen band) geheel anders dan riim (rijm); het eerste is een tweeklank, het laatste een enkelklank. De zeeuwsche en friesche uitspraak is ook hier, even als in de meeste andere gevallen, zuiverder en oorspronkelijker, dus beter, dan de hollandsche. In het eerste deel van A de Jager's Taalkundig Magazijn | |
[pagina 181]
| |
komt een verhandeling voor van Mr. A.F. Sifflé, Over het zeeuwsche taaleigen. |
|