Aanteekeningen.
12. D'r koerakter, hun karakter; verknoeid basterdwoord van
't fransche caractère, inborst, geaardheid.
Schulde, scheelde, verscheelde; soms ook wel geheel
ongelijk-vloeiend schol. Zie vs. 14 bl. 108 II.
Moeders bewijs, moeders erfdeel, is ook elders in Holland
in gebruik; zie vs. 12 bl. 26 II en vs. 12 bl. 30 II.
14. Rocht, raakte, geraakte; deze onregelmatige vervoeging
is ook elders in Zuid-Holland, b.v. te Rotterdam, in
volle gebruik en goed nederduitsch tevens. Zie vs. 14 bl. 108 II.
Leie, lijden, eigenlijk leiden; deze verwisseling
wordt door de hollandsche uitspraak van ei en ij veroorzaakt. Zie
vs. 13 bl. 128 II op ereze.
15. Hulli, hun- of henlieden. Zie vs. 12 bl. 133 II.
16. Dukkels, dikwijls.
Spoeling, varkensvoer; aan dit woord bemerkt men de
nabijheid van Schiedam.
Kos, in afwisseling met kon in gebruik, wijst op het
frankische bestanddeel in de hollandsche volkstaal, dat sterker op den
voorgrond treedt, naarmate men zuidelijker in Holland komt. Zie vs. 14 bl. 113
II op begos.
17. Begos-t-i, begon hij; zie de vorige aanmerking.
18. Zel, zal; zie vs. 18 bl. 47 II.
20. Stong, stond; zie vs. 20 bl. 47 II op stong.
Dai, deed.
Mork, merkte, bemerkte, te Leeuwarden murk, is goed
nederduitsch. Zie vs. 14 bl. 108 II.
In 't gemoet; zie vs. 20 bl. 125 II op in 't
emoed.