Aanteekeningen.
11. Zeene, zonen; zie vs. 11 bl. 24 II op seen.
12. Zade, zeide, komt overeen met het marker zaad;
zie vs. 12 bl. 59 II.
Taat, vader; zie vs. 12 bl. 12 II.
Ewe, hewe, hebben. Zie vs. 17 bl. 56 II.
Onger, onder, door uitspraak der n als ng
(neusklank) en uitslijting der d. De n wordt meestal als
ng uitgesproken, bv. langd, wangt, hongze, angd voor land, want,
onze, hand. Zie vs. 22 bl. 25 II.
D'rloi, henlieden, van heurluíden. Zie vs. 17
bl. 28 II op 'rlui.
13. Klaan, klein, even als op Marken; zie vs. 12 bl. 59
II.
Eb, heb, heeft.
Rou, ruw, hier in de beteekenis van het friesche
rij; zie vs 13 bl. 42 II.
14. Verdeen, verdaan, van verdoen, doorbrengen.
17. Agen, eigen; zie vs. 12 bl. 59 II.
22. Prachtai, spoedig; de oorsprong van dit vreemde woord,
dat onder de egmonder visschers in dagelijksch gebruik is, is mij onbekend.
Zindagse, zondagsche; de beste kleeren draagt men des
zondags, vandaar: zondagsche kleeren; zon is in 't gewone friesch
tusschen Flie en Lauwers ook sinne of sin.
Skoene an z'n biene; zie vs. 22 bl. 28 II op
skoene.
24. Ewore, geworden.
Eweg, weg; zie vs. 15 bl. 345 I.
Evonge, woordelijk gevonden, voor gevongen;
zie vs. 24 bl. 32 II.