| |
| |
| |
Afb. 8.1 Sadık Yemni, Amsterdam 2003 (foto: Jan Banning)
| |
| |
| |
8. Sadık Yemni: de geesten van een
Turkse verhalenverteller
Dr. Jekyll and Mr. Hyde
Van onze eerste ontmoeting herinnert hij zich de wijn, een Chablis, en ik de gegrilde
kip, waar hij naliet van te kluiven. De maaltijd was bedoeld om de verschijning van
Het beeld van Nederland luister bij te zetten. In dat boek vertellen migranten vrijuit
over Nederlanders en hun samenleving. Dat bleek een soort spiegelbeeld op te leveren
van de manier waarop zij hun eigen gemeenschap zagen. Naar hun idee ontbrak
het de inwoners van hun nieuwe vaderland aan veel, zoals aan warmte in persoonlijke
verhoudingen. Maar er bleek ook van alles te prijzen, zoals de zakelijkheid en
openheid in de omgang. Waar de migranten ook vandaan kwamen - de Molukken,
China of Turkije - zij deelden vele beelden en dat bood stof tot overpeinzing. Het
zowel leerzame als confronterende van de studie was dat het mijn visie relativeerde
op familiewaarden en omgangsvormen. Je hoeft maar duizend kilometer van hier te
zijn opgegroeid of je wereldbeeld verschilt aanmerkelijk.
Sadık Yemni had net zijn eerste boek De ijzeren snavel gepubliceerd en was door
de media uitgeroepen tot een belofte. Misschien wel een typisch Nederlandse eigenaardigheid,
om iedere debutant van buitenlandse herkomst meteen te omarmen en
tot woordvoerder van zijn gemeenschap te maken. Niet zelden leidt zo'n omarming
op den duur tot verstikking, een fenomeen waarmee ook mijn gast werd geconfronteerd.
Die eerste avond in de herfst van 1989 lag dat alles nog in het verschiet en vertelde
hij over zijn verleden. Dat zijn voornaam ‘loyaal’ betekent en zijn achternaam
verwijst naar een vaderlijk voorgeslacht in Jemen. De geschiedenis van zijn familie
bleek in het teken van migratie te staan. De inwonende grootmoeder en haar dochter
ontvluchtten Kreta en vader Yemni groeide op in Tunesië. De zoon kwam ter
wereld in Istanbul, maar werd gevormd door het liberale milieu van Izmir. Zijn
grootmoeder bracht hem in aanraking met een spirituele wereld en zijn ouders met
westerse literatuur en films. Op de middelbare school verlengde Sadık zijn jeugd
| |
| |
met een paar jaar, om daarna scheikunde te studeren. Door de politieke turbulentie
in het Turkije van de jaren zeventig kwam de studie in het gedrang, waarop de
avonturier in hem besloot een oom in Amsterdam op te zoeken. Die trip leidde tot
een verblijf van inmiddels bijna dertig jaar in de hoofdstad. In Nederland kwam de
jongeman uit Izmir voor het eerst in aanraking met landgenoten uit Oost- en Midden-Turkije.
Met hen werkte hij, als schoonmaker, bij de Nederlandse Spoorwegen
en later als brugwachter - een beroep dat hem volop tijd liet voor bezinning. Door
de herontdekking van de vertellers uit zijn jeugd ontdekte hij zijn roeping als
auteur.
Die eerste avond spraken wij ook over gedeelde ervaringen, onder meer op het
gebied van film. In de interviews met mijn medeonderzoeker had hij zich kritisch
uitgelaten over de mentaliteit van Turkse migranten uit Anatolië, en vrijmoedig
gesproken over de losse seksuele omgang met Nederlandse vrouwen. Hij omschreef
zichzelf als een kosmopoliet, die westerse boeken las, naar westerse films keek en
zich een wereldburger voelde. Bij de bushalte bekenden wij elkaar met jongensachtig
enthousiasme dat we Marlon Brando de grootste levende acteur vonden. Toen ik
zei dat hij fysiek veel van hem weg had, leek het fundament van een bijzondere
vriendschap gelegd. De tijd wees anders uit. Wij volgden elkaar wel, maar van een
afstand. Sporadisch vonden ontmoetingen plaats in het debatcircuit. We stuurden
elkaar foto's, wisselden ideeën uit en ik las gretig zijn detectives. Midden jaren
negentig verscheen zijn roman De amulet en leek hij zich te hebben ontwikkeld tot
een Turkse Stephen King. In het voetspoor van zijn grootmoeder schreef hij de
jaren daarna thrillerachtige vertellingen over geesten en andere verschijningen uit
het genre van de science fiction. Altijd in het Turks, want de nieuwe taal raakte hij
nooit voldoende machtig om zich onbekommerd op het Nederlandse toneel te kunnen
bewegen.
In die tijd verloor ik hem uit het oog. Wel schoot hij me, bij het nadenken over
dit boek, onmiddellijk te binnen. Wat was er gebeurd met de man die op Marlon
Brando leek? Ik belde hem in Amsterdam en hij bleek nog op hetzelfde adres te
wonen. Ik vroeg me af waarom de vriendschap tussen ons gestagneerd was, en of
dat iets te maken had met de positie van Turken in Nederland. Tijdens onze hernieuwde
kennismaking noemde Sadık zichzelf ironisch een Nederlandroïd. Hij was
opgegroeid met de gedachte een westerling te zijn, maar hier steeds meer Turk
geworden. Die ambivalentie had zijn denken gepolariseerd en met het Westen had
hij een haat-liefdeverhouding gekregen. Om die gespletenheid te verklaren, verwees
hij naar The Strange Case of Dr. Jekyll and Mr. Hyde, het allegorische boek van
Robert Louis Stevenson. Het ene gezicht van het Westen, dat van Jekyll, viel naar
zijn idee te typeren als: vriendelijk, wetenschapper, helper, begripsvol, onder verwijzing
naar Chopin, Pasteur en het geloof in God. Het tweede gezicht, dat van Hyde,
leidde tot trefwoorden als: technologie, milieurampen, kolonialisme, vervreemding,
racisme, wapenindustrie en een dode God - zie Stalin, Hitler en het gat in de ozonlaag.
De Turkse migrant Yemni is wel bereid zich aan te passen aan dat ene gezicht,
| |
| |
maar verzet zich tegen het andere. Hij wil niet vervreemd raken van wie hij is. Het
rationalisme en de intelligentie zouden in het Westen te veel de boventoon voeren,
ten koste van gevoel. Wat hem op het geloof bracht: ‘Nietzsche zei: God is dood. Dat
is misschien waar, maar Allah is springlevend. Als je het geloof afzweert, is er geen
oog meer voor intuïtie. Wie in Allah gelooft, heeft dat wel. Dan heb ik het niet over
naar de moskee gaan, ik ben een gelovige als Einstein en denk dat de mens stuurloos
is zonder geloofsrichting. Wij moeten allemaal voor het milieu, onze buren en dergelijke
zorgen. Wij moeten bang zijn om iemand te kwetsen of honger te laten lijden.
Niet door intelligentie, verplichtingen of regels, maar uit angst om niet goed te
handelen. We moeten het in ons hart voelen.’
Wat hij het Westen voor de voeten werpt, is dat het niet wil erkennen dat de
Europese cultuur op vijf pijlers rust. Niet alleen op de gangbare Griekse, Romeinse,
joodse en het christendom, maar ook op de islam. De Ottomanen vormden immers
een westers wereldrijk, dat Europa diepgaand heeft beïnvloed. Hij verwijst daarbij
naar de koran, naar de uitspraak van Mohammed dat toen God de mens schiep de
engel voor hem knielde. In het moslimgeloof zou een mens dus waardevoller zijn
dan een engel. Sadık is ervan overtuigd dat een Turkse interpretatie van de islam een
menselijke steun kan bieden aan Europa. Zijn droom is dat de waarde van die vijfde
pijler wordt erkend. Zolang dat niet gebeurt, valt volgens hem geen werkelijke integratie
te bereiken. In de loop van de bijna dertig jaar dat Sadık Yemni in Amsterdam
woont, is hij de spontane, menselijke kant van de Turkse gemeenschap steeds meer
gaan waarderen. Als we het daarover hebben, lijkt het wel alsof ik opnieuw werk aan
Het beeld van Nederland. Voor het eerst in onze gesprekken vervalt hij nadrukkelijk
in het schema van ‘wij’ en ‘zij’. Met voorbeelden als: bij ons is de gast heilig, die geef
je eten, zelfs ten koste van jezelf. Hier is een professioneel zorgsysteem, terwijl bij
ons de buren in de straat voor jou zorgen, of ze vangen een kind op als het uit
school komt. Hij is duidelijk teleurgesteld over de belofte van vooruitgang die het
Westen niet zou nakomen. Van jongs af heeft hij de westerse cultuur bewonderd en
hij is ervan overtuigd dat dit werelddeel de potentie heeft om de aarde te redden.
Alleen laten de rijken na om hun welvaart te delen met de armen. Hij voegt daar
meteen aan toe dat ik hem niet mag misverstaan. Hij houdt van Nederland en als hij
ergens de klanken van die taal opvangt, ervaart hij dat als een familiegeluid. Maar in
werkelijke vriendschap met een Nederlander heeft hij niet veel vertrouwen meer.
Het sociale contact hier ervaart hij als oppervlakkig. Het zou ook zijn kentering verklaren
midden jaren negentig, van migrantenschrijver voor een Nederlands publiek
naar auteur voor de lezersmarkt in Turkije. Alle reden voor een biografische zoektocht
naar de geschiedenis van dit keerpunt.
| |
| |
| |
Een mediamieke jeugd
De zoon was twee en een half jaar oud toen het gezin Yemni verhuisde naar de wijk
Göztepe in het kosmopolitische Izmir, een stad met de bijnaam Gavur (‘niet-moslim’).
In die tijd woonden er nog geen half miljoen mensen; joden, Italianen, Grieken
en andere migranten dooreen. Naast moskeeën hoorden ook kerken en synagogen
tot het straatbeeld. Het gezin van vader Enver, wiens naam ‘verlicht’ betekent,
moeder Nevin (‘nieuw’) Özbilge en grootmoeder Cemile (‘schoonheid’), mocht dan
Turks zijn, het leefde met de herinneringen aan een rijk verleden. Grootmoeder was
een Kretenzische en had, samen met haar zes zusters, de landerijen van de familie
verlaten toen Kreta Grieks werd en de veiligheid van moslims in het gedrang kwam.
Haar huis in Izmir was altijd gevuld met verhalen vol heimwee naar de welstand van
weleer. Daaraan droeg ook vader Yemni, in Tunesië niet onbemiddeld opgegroeid
en op zesjarige leeftijd met zijn ouders naar Turkije geëmigreerd, het zijne bij. Sadık
herinnert zich hoe er thuis tegen elkaar op werd geboden door familieleden die zich
vastklampten aan de luister van vroeger, met villa's, tientallen kamers, bediendes en
koks.
In zijn jeugd dacht Sadık Yemni vaak dat zijn grootmoeder Cemile zijn echte
moeder was en zijn biologische moeder zijn oudere zuster. Zij was een magere,
actieve vrouw, die volop meehielp in het huishouden. Een voortdurende aanwezigheid,
die voor haar kleinzoon de deuren naar een andere werkelijkheid opende. Zij
activeerde zijn sensor, zoals hij het noemt. Het was vrijwel niet nodig om te praten
om elkaar te verstaan, want de twee lazen elkaars gedachten langs telepathische weg.
Nog voor hij besefte dorst te hebben, bracht zij hem al water; haar pijn was zijn
pijn. Ook bracht zij haar kleinzoon in aanraking met de mediamieke verhalen over
geesten die haar bezochten. Vooral 's nachts kreeg zij vaak bezoek van mensen die
dood waren, maar dat nog niet wilden accepteren. Zij fungeerde dan als boodschapper
en als therapeut bij de verwerking van het droeve nieuws, wat tot de nodige
huilpartijen leidde. Als zij met haar vriendinnenclub van Kretenzisch pratende witte
heksen bijeen zat, schoof Sadık hun kring binnen. Zij straalden positieve energie uit,
waar het jongetje, dat nogal in een fantasiewereld leefde, rustig van werd. Voor hem
vertegenwoordigden de vrouwen de goede krachten van het menselijke bestaan en
zo zou hij hen later ook opvoeren in zijn deels autobiografische roman De amulet
(1995). Hij weet nog hoe zij altijd recepten uitwisselden, een drankje voor een zwangere
vrouw maakten of voor een echtgenote die problemen had met haar man, bij
wie dan stiekem een paar druppels van een vloeistof in zijn glas water of koffie gingen.
Kruiden werden geplukt en gedroogd, en de jongen heeft in zijn jeugd liters
gedronken van het rode sap van gekookte tulpen, aangelengd met suiker. Ook koffiedik
kijken behoorde tot hun dagelijkse praktijk en grootmoeders droomanalyses
klopten angstaanjagend precies. Als er iets dramatisch stond te gebeuren, voorvoelde
zij het, zelfs haar eigen dood kwam niet onverwachts: ‘Mijn moeder vertelde mij
dat oma een droom had gezien voordat zij doodging - in die tijd was ik in Neder-
| |
| |
Afb. 8.2 Grootfamilie Yemni, Istanbul 1950; links vader Yemni, naast hem zijn echtgenote, achter hem zijn
broer Hasan (privé-bezit S. Yemni)
land. Samen met de schoonvader van haar zus en diens broer, die zij maar een keer
gezien had, bevond zij zich op een mooi groen grasland, met een blauwe hemel. Dat
betekent natuurlijk dat je niet meer leeft. De drie voelden zich gelukkig en hadden
bijzondere gesprekken. Een paar maanden later ging zij dood en vlak daarna kreeg
de schoonvader een fatale hartaanval in de tuin. Weer twee maanden later stierf zijn
broer aan een beroerte. Dus zelfs haar laatste droom klopte.’
De geest van grootmoeder Cemile waarde rond in het gevoelige brein van haar
kleinzoon en zijn fantasie raakte gestimuleerd door wat hij hoorde, zag en aanvoelde.
Zo vertelde zij vaak over gedaanten uit een andere wereld die zich plotseling
aandienden, interferenties met scènes uit een parallel bestaan, net als in The Matrix-films.
Op mensen lijkende wezens in vreemde kleding of een flard van een onbegrijpelijk
gesprek. Visioenen van iets wat niet te duiden viel en vaak angst aanjoeg.
Zulke schaduwbeelden zouden tientallen jaren later hun weg vinden naar de boeken
van de volwassen Sadık. In zijn jeugd leidden ze vooral tot een overbevolkt droomleven.
Nachtenlang maakte hij reizen door de tijd, die hem bijstaan als onvergetelijke
tochten van zijn explorerende geest. Ze leidden hem naar een met de jaren vertrouwd
wordend landschap vol vrienden die alleen in zijn dromen bestonden. Dat
er meer tussen hemel en aarde bestaat dan met het blote oog valt waar te nemen,
merkte Sadık ook bij gewoon daglicht. Een scène die hij uitgebreid heeft beschreven
in De amulet dateert van toen hij tien jaar oud was. Er liep een oude, onbekende
vrouw over straat, terwijl hij en zijn vriendjes speelden met een zware bal die ze
| |
| |
naar elkaar toegooiden. Hij mikte op de handen van een vriendje, maar zag de bal
een parabool maken en de vrouw raken. Einmal ist kein mal, zei Nietzsche, dus
Sadık gooide opnieuw, zo mogelijk nog geconcentreerder. Hij herinnert zich de
schok die het gaf toen de bal in de lucht afboog en de vrouw een tweede keer raakte.
Door het gelach van zijn vriendjes opgestookt, haalde hij de bal terug en tartte het
toeval opnieuw. En ja hoor, weer zwenkte de bal en moest de vrouw voor de derde
keer verstoord opkijken. Zes vriendjes waren getuige van dit voorval en ze zouden
er nog jaren over praten. Hun bal vonden ze niet meer terug.
Zulke verdwijningen - of terugkeerbewegingen van een voorwerp naar een
parallelle wereld - hebben zich vaker voorgedaan in het leven van de gevoelige
kleinzoon. Inmiddels de vijftig gepasseerd, neigt hij ertoe dergelijke ervaringen als
een natuurkundig fenomeen te zien. Volgens hem heeft de kwantumfysica het
bewijs geleverd dat er verschillende werkelijkheden naast elkaar bestaan. Hoe gevoeliger
het brein, hoe meer impulsen van elders worden opgevangen. Nu de wetenschap
bijvoorbeeld telepathie niet meer ontkent, kan het naar zijn idee niet lang
duren voor ook telekinese - het bewegen van voorwerpen zonder menselijke aanraking
- en andere paranormale verschijnselen wetenschappelijk worden verklaard.
Hij is ervan overtuigd dat het in een vijfduizend jaar oude stad als Izmir wemelt van
de vreemde energiebronnen, die zich ook als geesten manifesteren. Misschien is
meer dan 99 procent gebaseerd op optisch bedrog of valse waarneming, maar die
ene procent is echt, dus parafysisch. Het is als met verhalen over gebeurtenissen uit
oude culturen, die generatie op generatie worden doorverteld en uiteindelijk
indampen en als een soort wolk voortbestaan. Van wat zich werkelijk heeft afgespeeld,
resteert alleen een kern, maar de verhalen zijn blijvend. Ze worden eigen
gemaakt door schrijvers en zetten hun bestaan zo voort. Wellicht bestaat er zoiets als
een parallel heelal van verhalen, waar een auteur via zijn onderbewuste toegang toe
krijgt. Alles is er al, maar moet alleen worden opgediept. Dat heeft weinig met fantasie
te maken, maar des te meer met natuurkundige wetten. De schrijver als medium,
daar komt het feitelijk op neer.
| |
Omringd door vertellers
Niet alleen de tussenwereld waarin zijn grootmoeder verwijlde drukte een stempel
op Sadık Yemni's jeugd. Er waren andere vertellers, zowel in de familiekring als
daarbuiten, die zijn oor voor de taal trainden. Om te beginnen zijn moeder Nevin,
die hij met een Nederlands woord een nuchtere vrouw noemt. Zij stond aan het roer
van haar gezin, pragmatisch en intelligent, maar ook strategisch als een schaakspeler.
Oude foto's getuigen van haar schoonheid en elegantie. Zij regelde de economie
van het huishouden en nam alle beslissingen van belang; een huisvrouw met een
zakelijk brein. Daarnaast onderscheidde zij zich door een brede culturele belangstelling,
die zij als vanzelf overbracht op Sadık en zijn zus Selda. Ook erfde hij haar ver- | |
| |
teltalent, want zij beheerste het Turks - anders dan haar Kretenzische moeder - tot
in de perfectie. Zelf had ze niet gestudeerd, maar de intellectuele ambitie (nog zo'n
woord dat in het Turks ontbreekt) van haar kinderen wakkerde zij aan waar ze kon.
Vader Yemni was daarentegen een man die vooral bij discipline zwoer. Daarbij
was hij op het dwangmatige af gesteld op hygiëne; alles moest schoon en aan kant
zijn. Ieder voorwerp had een vaste plek en wee degene die het zomaar verplaatste.
Als iemand een kat had aangeraakt, moest hij zijn handen wassen. Het was een man
van tienduizend regels, die het zijn kinderen niet gemakkelijk maakte. Onvoorspelbaar,
en afwisselend explosief en aardig. Dus nam de zoon zijn toevlucht tot stiekeme
daden, om de toorn van zijn vader te ontlopen. De man leefde volgens hem met
een remblok en bracht zijn talenten nimmer volop tot ontplooiing. Hij liet na de
kansen die het leven bood te grijpen en was zich van die passiviteit pijnlijk bewust.
Hij kon verdienstelijk tekenen en acteren, alleen liet hij die vaardigheden voor wat
ze waren. Mettertijd zag hij zijn dromen in rook opgaan. Zijn zoon schrijft het toe
aan het te gemakkelijke leventje dat hij leidde, met een aantrekkelijke vrouw en een
goed verdienende overheidsbaan in het zonovergoten Izmir. De prikkels tot verandering
waren te zwak. Doordat Sadık volgens zijn moeder de positieve eigenschappen
van beide ouders erfde, reageerde hij veel ambitieuzer op de mogelijkheden die
het leven hem bood. De discipline om elke ochtend drie tot vier uur te schrijven,
heeft hij in dank van zijn vader overgenomen.
Bij zijn werk als schrijver heeft hij trouwens ook geprofiteerd van de beroepsmatige
verhalen van zijn vader, die in Istanbul enkele jaren als detective bij de politie
werkte. Als jongetje van zes of acht kon hij geen genoeg krijgen van de anekdotes
over die tijd, en uiteraard was ieder woord van zijn vader heilig. Sadık geloofde vast
dat de gedaante van een moordenaar een afdruk achterliet op het netvlies van zijn
slachtoffer. Met zo'n signalement, zuiver als de opname van een camera, had zijn
vader immers verschillende daders opgepakt. Volgens de oud-detective draaide het
in zijn werk vooral om de details. Die beslisten in de verklaringen van verdachten
over waarheid en leugen, net als in de boeken van Agatha Christie en Arthur Conan
Doyle. Zowel de vader als de zoon waren fanatieke lezers van dat genre en van de
methoden die erin werden gehanteerd. Maar ook meer prozaïsche angsten hoorden
bij het politiebestaan: ‘Mijn vader was kersvers commissaris en had nachtdienst in
Istanbul, nog geen metropool zoals nu. Het was tegen drie uur 's ochtends en hij
was slaperig. Ineens gaat de deur open en komt er een twee meter lange man binnenlopen,
een reus voor het Turkije in die dagen. In zijn armen droeg hij een vers
lijk, met een lijkwade, dat behoorlijk stonk. Die reus zei tegen mijn vader: “Deze
vent heeft een schuld aan mij van 200 lira en ik wil dat hij meteen betaalt.” Hij had
het nog niet gezegd, of hij gooide dat lijk zo naar mijn halfslaperige vader. Dus er
was duidelijk iets loos in zijn hersens, om niet te zeggen dat hij knettergek was. Mijn
vader praatte nog jaren nadien over die onvergetelijke nacht. Doodsbang was hij
geweest.’
| |
| |
In het huis van de Yemni's hadden de kinderen vrij toegang tot rijen westerse
klassieken, stuk voor stuk in het Turks vertaald. Ook was de jonge Sadık vaste klant
bij een vriend van zijn ouders, die een winkel dreef in tweedehands literatuur. Het
eerste boek dat hij zich kan herinneren, is het in Turkije nog altijd razend populaire
Pollyanna, over de belevenissen van een optimistisch Duits meisje. Maar ook de
sprookjes van de gebroeders Grimm behoorden tot het kinderrepertoire, en enige
jaren later de vertalingen van misdaadklassiekers als Edgar Allen Poe's verhalen over
Comte Auguste Dupin, Maurice Leblancs Arsène Lupin, de Fantomas-serie, Sherlock
Holmes, Mickey Spillane's Mike Hammer en natuurlijk Agatha Christie, van wie hij
vrijwel alle episodes las. Na het lezen van Poe's De gouden kever op twaalfjarige leeftijd
ontwikkelde Sadık onmiddellijk zelf een geheimschrift, dat hij nog altijd
gebruikt. In zijn jeugd stond lezen in het teken van misdaadverhalen, detectives en
thrillers - afgezien van een paar romans van Fjodor Dostojevski, Tolstoj en Stefan
Zweig in de kast. Naast literatuur waren het vooral films die hem stof boden om
zich als verteller (meddah) te ontplooien, een talent dat hij al vroeg serieus nam. Zo
gaf hij in de jaren voor het lyceum in de kelder van zijn ouderlijk huis optredens
voor kinderen uit de buurt. Tegen betaling van vijf kuruç kregen zij toegang tot zijn
vertelbioscoop, waar Sadık op een klein toneel in woord en gebaar films naspeelde
die hij nooit gezien had. Hij volgde gewoon de loop van zijn verbeelding, gevoed
door de beelden die hij op het witte doek had gezien. In zijn ondergrondse theatertje
probeerde hij allerlei technieken op zijn publiek uit, oefeningen in de kunst van
de retorica, met als doel de aandacht van zijn kijkers vast te houden. In zijn buurt
verwierf hij er jarenlang een profijtelijke reputatie mee, tot hij als veertienjarige
puber overvallen werd door gêne over zijn spontane optredens. Het doek in de kelder
bleef voortaan gesloten.
In Izmir wemelde het van de bioscopen waar wekelijks nieuwe Amerikaanse en
Europese films draaiden, allemaal nagesynchroniseerd in de landstaal. In de theaters
konden wel meer dan tweeduizend bezoekers, en er werden twee tot drie films achter
elkaar vertoond tegen een lage toegangsprijs. Sadık was een veelvraat en zag alle
films van Amerikaanse komieken, zoals Bob Hope en Jerry Lewis, de westerns van
John Wayne en Stewart Rangers, alle denkbare spionagegenres, dus ook de onvermijdelijke
James Bond, naast klassiekers met Marlon Brando, James Dean en Marilyn
Monroe. Als jonge puber raakte hij overrompeld door de film Ben Hur (1959);
de techniek van William Wylers kleurrijke opnames veroorzaakte een soort aardbeving
in zijn brein, net als vele jaren later gebeurde bij de science fiction van Alien
(1979). Niet alleen door het oog van regisseur Ridley Scott, maar vooral door de
unieke decors van H.R. Geiger. Het ging om visuele impressies uit het genre van de
horror, die het beeldgeheugen prikkelden dat Sadık in zijn jonge jaren had ontwikkeld
door het lezen van duizenden comic books. Als puber heeft hij een tijdje serieus
overwogen om samen met een vriend professioneel stripboeken te maken, maar het
bleef bij een paar probeersels in eigen beheer. In de geest van de jaren vijftig en
zestig begon hij met alle Batmans, Spidermans en Supermans, om daarna over te
| |
| |
Afb. 8.3 Sünnet (besnijdenisfeest), Izmir 1959 (privé-bezit S. Yemni)
gaan op het wat ruigere beeldgenre van de Heavy Metal, een mengsel van science
fiction, horror en seksuele mannenfantasieën. Bij alles wat hij de laatste tien jaar
schreef, had hij het idee rechtstreeks gevoed te worden door de beeldlectuur uit zijn
jeugd. Zij het aangepast aan de obsessies van zijn eigen fantasiewereld.
Daarin zou de koran pas laat zijn invloed doen gelden, want in zijn jeugd kwam
hij zelden in de moskee. Alleen in zijn puberjaren, omdat zijn vader er toen tijdens
de Ramadan naartoe ging. Vooral het avondgebed, waarin hij God om vergeving
vroeg, verlichtte zijn geweten. Hij werd nogal geplaagd door schuldgevoelens en dat
een hemelse instantie een mantel van liefde over zijn daden legde, vond hij een
troostende gedachte. Maar toen zijn vader een paar jaar later niet meer naar de
moskee ging, verloor ook de zoon zijn Hogere Beschermheer. In religieus opzicht
groeide Sadık in een liberaal gezin op. Zijn ouders gingen vrijelijk om met hun
joodse overburen en met christenen in de straat. De islam mocht de basis zijn van
het bestaan, de Yemni's hielden zich verre van de dogmatische kanten van het
geloof. Wel lieten zij hun zoon, zoals de traditie voorschrijft, op negenjarige leeftijd
besnijden. De Sünnet heette een feest te zijn, maar vriendjes hadden verteld over de
pijn die het mes toebracht en hun bloederig geslachtsdeel getoond. Naar zo'n
ingreep ziet natuurlijk geen kind uit. De tafels in de tuin, overladen met voedsel, de
levende muziek, een buikdanseres, het bracht alle gasten in een vrolijke stemming.
Maar op de foto van die dag zien we een jongen met een sjerp, een kroon van karton
en de angst in zijn ogen. Toch zou Sadık, wanneer hij in Turkije zou leven, zijn
| |
| |
zoon ook laten besnijden, zij het wel in een ziekenhuis en onder verdoving, met een
feest als de wond genezen is. Intussen is hij ervan overtuigd dat het om een uitstervende
traditie gaat.
Dat geldt niet voor de koran, die Sadık beschouwt als een product van de zevende-eeuwse
Middellandse-Zeecultuur. Voor hem is het moslimgeloof niet een oosterse,
maar een westerse religie. Zij is immers voortgekomen uit de geschriften van
joden en christenen, bewoners van dezelfde regio. De koran is een verzameling van
verhalen uit het Oude en het Nieuwe Testament, met 128 profeten en 24 hoofdprofeten,
van Adam, Abraham tot de allerlaatste: Mohammed. Met hem zou de periode
van de profeten pas zijn afgesloten. Sadık beschouwt de koran, die hij de afgelopen
veertig jaar zeker drie keer heeft gelezen, niet als een zedencodex. Voor hem is het
een van de grote boeken van de mensheid, waarin verhaald wordt over de ontwikkelingsgang
van de profeet Mohammed. Het neerschrijven van zijn levensverhaal
heeft, via de taal, een grote politieke en culturele invloed uitgeoefend op de eenwording
van Arabieren. De profeet was zowel een hervormer als een bindend element,
zijn volgelingen hebben zijn leer echter gebruikt voor het ontwikkelen van allerlei
geloofsdogma's. Daar staat Sadık verre van, als nazaat van zijn grootmoeder, een sjamaan
die in nauw contact stond met de natuur. De God van haar en de andere witte
heksen was niet de machtige, allesbeheersende, soms genadige kracht uit de Heilige
Boeken. Zij zagen God meer als een broer, te dichtbij om boven zich te plaatsen.
Dus leerde oma haar kleinzoon al vroeg dat ‘jijzelf God bent’. In die sjamanistische
opvatting kan hij zich nog altijd vinden.
| |
De zwarte kamer
In Sadık Yemni gingen al vroeg twee persoonlijkheden schuil. Die van de introverte
jongen, levend in een dromerige fantasiewereld. Iemand die zich, door zijn intuïtie,
goed kan verplaatsen in de vrouwelijke karakters van zijn boeken. Zijn oma heeft hij
zelfs onder haar eigen naam opgevoerd in zijn roman De amulet. Daarnaast is er de
extroverte showfiguur, die al jong het podium en het strijdtoneel zocht. Een vechtersbaas,
die zich nog altijd voorstaat op zijn jeugdige vaardigheid in het stenen
gooien en zijn buurtgenoten veel bloed en builen bezorgde. Ook zelf heeft hij talloze
wonden opgelopen, die hem een hoofdhuid ‘als de Egeïsche Zee’ hebben bezorgd.
Als aanstichter van vechtpartijen was hij gevierd en de vanzelfsprekende leider van
een kring van leeftijdgenoten. De overgang van zijn vrouwenwereld naar het
machobestaan viel hem als puber niet altijd even gemakkelijk. Hij wilde wel meer
romantiek, maar de jongenscodes schreven stoerheid voor en Sadık was te serieus
om zich afzijdig te houden van de groep: ‘Je wilt een thuishond zijn, maar de vriendenkring
dwingt jou een wolf te zijn.’
Op zijn vijftiende ging hij naar het lyceum, waar zowel zijn fantasie als zijn hormonen
een piek beleefden. Hij ontpopte zich tot een leerling met een allergie voor
| |
| |
Afb. 8.4 Scheikundeteam, Izmir 1972; naast Sadık: Mehmet, Necip,
Çetin (privé-bezit S. Yemni)
regels en discipline. Het verzet dat hij thuis niet tegen zijn dwingende vader pleegde,
leefde hij ten volle uit op school, met als gevolg dat hij zes jaar deed over de driejarige
opleiding. Achteraf wenst hij zichzelf geluk met die opstandige periode, want hij
verlengde zijn jeugd en zijn vrijheid er met enige jaren door. Niet alleen rebels
gedrag maakte hem populair, opgroeiende jongens hoorden zich ook in fysieke zin
te onderscheiden, dus begon hij te sporten. Daarnaast ontdekte hij een volkomen
andere wereld, die van de experimentele scheikunde. Tegen een zachte prijs had hij
een compleet laboratorium overgenomen, waarin hij thuis proeven deed. Net als
een forensische detective analyseerde hij vloeistoffen en probeerde formules uit die
hij opdiepte uit boeken van de universiteitsbibliotheek. Dagenlang kon hij doorbrengen
in het labyrint van vluchtige stoffen. Vooral met raketten verwierf hij zich
een reputatie bij vriend en vijand. Er ging veel mis, maar er is nooit iemand ver- | |
| |
wond, ook hijzelf heeft alleen maar schroeiplekken opgelopen. Dat hij niet gespeend
was van aanleg voor de exacte vakken, bleek toen hij op het lyceum een tijdje mocht
invallen voor de scheikundelerares. Zijn retorische trucs werkten ook voor de klas
en zijn liefde voor het vak sloeg over op andere leerlingen. Vandaar dat hij daarna
scheikunde is gaan studeren in Izmir, waar hij na drie jaar zijn enthousiasme voor
het systeem geleidelijk voelde afnemen. Te veel theorie, te weinig laboratoriumwerk
en juist daar lag zijn hart.
Aan het studentenleven nam Sadık niet echt deel. Hij was niet politiek geëngageerd,
geen lid van organisaties, wel richtte hij in 1972 een eigen club op. De vijftien
vrienden van weleer, allemaal uit de middenklasse, weten elkaar nog altijd te vinden.
Als hij in Izmir is, hoeft hij maar te bellen en het huis zit 's avonds vol. In die tijd
kwam de club samen in zijn appartement Emanet (‘bewaring’), waar een van de
kamers volledig zwart was geverfd door de vorige huurders - een groep psychedelische
muzikanten. De leden van de esoterische club zonder naam waren nogal competitief
ingesteld en maakten van alles een wedstrijdje. Ernst en platte lol gingen
hand in hand. Als zij in de krant lazen over een grot waarvan de ingang niet ontdekt
kon worden, trokken de jongens er midden in de winter op uit om als schatdelvers
naar de geheime opening te zoeken. Modder en kou boden zij stoïcijns het hoofd.
Dag in dag uit was het: wie kan de achterkant van een auto optillen, wie laat de luidste
wind, wie kan er het verst met een luchtpistool schieten? Ook werden er eindeloos
schaakwedstrijden gespeeld. Door twee herinneringen, een mysterieuze en een
lichtzinnige, zal Sadık het appartement nooit vergeten.
Hij was 22 jaar oud en zat om vijf voor elf met een vriend op de clubkamer. De
transistorradio deed het niet, terwijl er over vijf minuten een klassiek muziekprogramma
zou beginnen met verzoeknummers en daar hadden zij wenskaarten voor
ingezonden. Dus hadden de vrienden haast en probeerden zij zo snel mogelijk twee
van de vier grote batterijen in de radio te krijgen. De eerste ging goed, maar bij het
oppakken van de tweede viel de derde batterij om en rolde van de tafel af. Er volgde
een zwaar tokgeluid en toen was het stil. Nu was de zwarte kamer groot, maar ook
vrijwel leeg. Toch hebben zij de batterij nooit teruggevonden. Van trucage kon geen
sprake zijn, want ze waren slechts met z'n beiden. De vriend kon er elf jaar nadien
nog niet over uit, terwijl Sadık de verdwijning accepteerde zoals zijn grootmoeder
Cemile dat gedaan zou hebben. Of zij de snaakse capriolen waardeerde die haar
kleinzoon en zijn vrienden met meisjes uithaalden, is zeer de vraag. De zwarte
kamer werd namelijk ook gebruikt door clubleden die een plek zochten om seks te
bedrijven. Aan de vrijplaats was echter een nadeel verbonden: er konden gluurders
meekijken. In de muur naar de badkamer waren een paar gaatjes geboord, uit het
zicht van het grote bed in de woonkamer. Wie vrijde, kon dus gadegeslagen worden
en uiteraard bleef het spelelement niet achterwege. Eventuele toeschouwers gaven
naderhand punten voor techniek en prestatie, en dat viel niet altijd mee met toekijkende
vriendenogen. In principe wisten de gelokte meisjes van niets, hoewel dat op
den duur niet altijd viel te maskeren. Zodra zij in de gaten kregen wat er aan de
| |
| |
hand was, keerden negen van de tien meisjes niet meer terug. De resterende tien
procent vond het volgens Sadık wel wat en beleefde een extra genoegen aan de voyeuristische
spanning. Wel ontkent hij dat het hol ook diende voor alcoholische gelagen
of drugssessies. Zelf heeft hij, als sportman, tot ver in zijn volwassenheid niet
gedronken. Sigaretten heeft hij evenmin ooit aangeraakt en drugs, die hij pas in
Nederland in handen kreeg, hebben volgens hem nimmer tot meer dan een oppervlakkige
kennismaking geleid. Overigens zou de zolder van zijn appartement midden
jaren zeventig in vlammen opgaan. Als wraakoefening of vanwege speculatie op
de woningmarkt, dat is nooit opgehelderd. Misschien wel de straffende hand van
God, zegt Sadık schertsend.
| |
Een schrijvende brugwachter
Met het verdwijnen van zijn appartement merkte Yemni zijn ankerplaats in Izmir
kwijt te zijn, terwijl de universiteit door politieke woelingen voortdurend zijn poorten
sloot. Er leek een tijdperk ten einde te komen en hij begon na te denken over
een vakantie. Nu was de broer van zijn moeder, oom Hasan, jaren daarvoor naar
Frankrijk getrokken en na een huwelijk met een Nederlandse in Amsterdam neergestreken.
Zijn neef besloot hem op te zoeken en drie maanden vakantie te houden.
Hij was 24 jaar oud, had een getraind lijf, beheerste voldoende Engels, dus op de
toeristische vrijmarkt had hij een gouden tijd. Na drie maanden besloot hij zijn verblijf
te verlengen en om in zijn levensonderhoud te voorzien liet hij zijn handen
wapperen in het confectieatelier van zijn oom. Daarnaast schreef hij zich in op de
Vrije Universiteit, want hij wilde wel zijn studie scheikunde afmaken. Na een basiscursus
Nederlands had hij de technische begrippen redelijk onder de knie, maar het
ontbrak hem aan tijd om de praktijklessen in het laboratorium regelmatig bij te
wonen. Nog voor er een jaar om was, zegde hij de studie vaarwel. Wat volgde was de
klassieke route langs allerlei baantjes voor gastarbeiders.
Dat werk bracht hem voor het eerst van zijn leven in aanraking met landgenoten
van het Turkse platteland. Net als zij werkte hij tien uur per dag, zeven dag per week
- met af en toe een zondag vrij - in het naaiatelier van zijn oom. Wat Sadık merkte,
was dat zij het tempo van zijn woorden niet altijd konden volgen en dat zijn grappen
vaak langs hen heen gingen. Hij zag, in scheikundige termen, voor het eerst zijn
eigen isotoop. Hij had zichzelf altijd als westers gezien, maar werd nu geconfronteerd
met Turken die er compleet andere eigenschappen op na hielden. Het atelier
lag in het centrum, op de vierde etage, en eens in de paar maanden deed de politie
er een inval, op zoek naar illegalen. Op het achterbalkon hing een touw, waar de
neef en anderen zich dan gezwind langs uit de voeten maakten. Ook hier twee
werelden: overdag het harde leven van een naaiatelier, 's avonds laat het Amsterdamse
nachtleven, met disco's en bioscopen. Het westerse patroon waaraan Sadık in
Izmir gewend was geraakt, zette hij voort, met woordenboeken om de ondertitels
| |
| |
van films te kunnen volgen. Ook tussen de lakens met Nederlandse vriendinnen
pikte hij de nodige betekenissen op. Zulke contacten werden nog vergemakkelijkt
toen zijn oom hem als verkoper neerzette in zijn damesboetiek in de Kinkerstraat
(op nummer 27). Hij had er onvergetelijke maanden, tot de zaak failliet ging, om
later te herrijzen als een restaurantje in deegspecialiteiten.
Bij Alsancak, genoemd naar de wijk in Izmir, maakten ze bladerdeeg, börek,
gevuld met gehakt en kaas, maar ook zware desserten, zoals baklava. Sadık werkte er
als ober, afwasser, koerier en verteller. Maar hij deed vooral kennis op van circuits
die hij voorheen niet kende, want in koffiehuizen kwam zijn vader nooit. Bij het
schetsen van de couleur locale in de detectives die hij tien jaar later schreef, zou hij
dankbaar gebruikmaken van de ervaringen uit deze tijd. 's Ochtends was het
gewoon een café, waar werklozen en restauranteigenaren kwamen, hoewel de allervroegste
klanten kaartspelers waren, Turkse gamblers. Dan hoorde hij hoeveel kilo
hasj of heroïne door wie was binnengehaald, en wie er met baccarat 100.000 gulden
(in 1977!) had verloren. Tussen zeven en half negen werd het nieuws uit de gemeenschap
verteld, de verhalen over winnen en verliezen, over dreigingen en afrekeningen.
Daarna kwamen de Nederlandse klanten, zo tot een uur of tien en daarna de
Turkse koffieklanten, die uren zaten te praten boven een paar kopjes. Uit hun mond
vernam Sadık de laatste berichten over het restaurantwezen en over de kleine maffia,
opererend tussen de boven- en de onderwereld. Het waren interessante karakters,
die hem altijd zullen bijblijven. Hij werkte twaalf uur per dag, tegen een salaris
van 175 gulden per week. Na werktijd ging hij naar de discotheek, dus sliep hij nauwelijks,
want om zeven uur moest hij weer in de winkel staan. Dat lukte een paar
dagen, waarna hij een avond rond achten naar bed ging. Na zes maanden was hij op,
omdat hij niet meer aan sport of lezen toekwam, en de ambitie om zakenman te
worden ontbrak.
Door de overstap te maken naar schoonmaakwerk kreeg hij meer vrije tijd. Van
vijf tot tien uur 's avonds ontfermde hij zich in zijn eentje over twee gebouwen van
de verzekeringsmaatschappij Amsterdam-Londen. Op acht verdiepingen moest hij
het grofvuil ophalen, tafels poetsen en toiletten schoonmaken. Het was zwaar werk,
maar voor een jong lijf met getrainde spieren goed te doen. Bovendien was er de
compensatie van al die vrije uren overdag. Sadık herinnert zich nog dat er af en toe
een Turkse inspecteur langskwam, die met een vinger langs de bovenkant van een
kast ging en zei: ‘Wat is dit voor stof?’ De impuls om te zeggen ‘stop die vinger maar
in je reet’ wist hij dan met moeite te bedwingen. Hij volstond met de man zó doordringend
aan te kijken, in het verder lege gebouw, dat die zonder nog een woord te
zeggen de benen nam. In 1980 begon hij als werkstudent en later in vaste dienst bij
de Nederlandse Spoorwegen, ook weer als schoonmaker en manusje-van-alles. Bij
Dijksgracht in Amsterdam was een aparte ruimte voor het reinigen van de internationale
treinen, die soms urenlang zonder water hadden gereden. De vijf categorieën
waaruit het schoonmaakwerk bestond, lepelt Sadık twintig jaar na dato nog moeiteloos
op. Er was een ploeg van vijf man. Een voor het grofvuil; een andere die met
| |
| |
stof en blik, een nylonzak eronder, de asbakken leegde; weer anderen dweilden de
vloeren, wat prima werk was; er liep ook een aparte toiletman rond; en ten slotte
moest er worden geveegd. De buitenkant van de treinen werd automatisch gereinigd,
voor de binnenkant waren dag en nacht ploegendiensten in de weer.
Zijn ervaringen bij de spoorwegen heeft Yemni verwerkt in zijn eerste bundel
verhalen De ijzeren snavel (1987). Het titelverhaal handelt over mannen die met een
papierprikker tussen de rails lopen. Zij zijn zich maar al te zeer bewust van de honderden
ogen waarmee de reizigers hun werkzaamheden volgen: ‘Voor mij staat een
man in het traditionele ambtenarenuniform: overjas, driedelig kostuum en diplomatentas.
Wat zou hij denken? Dat hij zelf zulke arbeid zou verrichten komt waarschijnlijk
nooit bij hem op. Als de jonge vrouw met de enorme buik, die achter het
mooie meisje staat, een jongen ter wereld brengt, dan is die jongen misschien voorbestemd
om in de toekomst ook hier papier te prikken. Als een waarzegger haar zou
voorspellen dat haar zoon in het jaar 2001 in het Centraal Station te Amsterdam de
Railway Odyssee speelt, hoe zou ze dan reageren? De toeschouwers volgen enkel het
spel. Het idee dat zij zelf in een dergelijke nederige rol op het toneel zouden verschijnen
is voor hen ondenkbaar.’
Voor Sadık was het werken met zijn handen even nieuw als leerzaam. Waar hij
eveneens aan moest wennen, is om in dubbel opzicht een vreemdeling te zijn. De
Turken met wie hij in schoonmaakploegen optrok, bleken doof voor zijn ironie,
maar vooral hielden ze er andere gewoonten op na. Zo had hij in Izmir nooit gevast
met Ramadan, een praktijk waar zijn collega's bij de spoorwegen zich strikt aan
hielden, net als aan andere geloofsregels. Ook had oom Hasan in de begintijd een
kamer voor zijn neef geregeld bij een Centraal-Turkse huiseigenaar in De Pijp. Die
mocht weinig gecharmeerd zijn van dat stadse type met zijn lange haar en afwijkende
kleding, diens open houding brak al snel het ijs. Wel merkte Sadık zich te moeten
conformeren. Zo had hij op een dag per ongeluk varkensvlees gekocht en gebakken,
waarmee hij voor de huisbaas een grens had overschreden. Die gaf het vlees aan een
Nederlandse buurman en de braadpan gooide hij weg. Het waren vormende ervaringen
voor de nieuwkomer, die door zijn landgenoten onmiddellijk als Turk en
moslim werd ingelijfd. Aan zulke etiketten viel moeilijk te ontkomen, ook al niet
omdat de Nederlanders rondom hem niet anders reageerden. Als buitenlander
ondervond hij voor het eerst van zijn leven wat discriminatie betekent: ‘In een discotheek
ontmoet je een meisje, dat praat met mij en dan vraagt ze waar ik vandaan
kom. Als ik zeg “uit Turkije” gaan meteen de luiken dicht. Koude lucht. Niet iedere
keer, wel regelmatig. Daar moet je aan wennen. Als uitvlucht heb ik vaak gedaan
alsof ik een andere nationaliteit had en me bijvoorbeeld als Hongaar voorgesteld.
Tot ik er genoeg van kreeg om mijn trots als Turk steeds opzij te zetten.’ In een
terugblik karakteriseert Sadık Yemni de westerse muur van discriminatie als dikker
en langer dan de Chinese muur, en zeker even ondoordringbaar.
Het heeft hem overigens niet verhinderd om zich na tien jaar tot Nederlander te
laten naturaliseren. Liever was hij daar al veel eerder toe overgegaan, maar die
| |
| |
omschakeling viel de bureaucratie niet licht. Vooral zijn nog te vervullen dienstplicht
in Turkije vormde een struikelblok. Vanwege zijn studie had hij uitstel gekregen,
ook voor de jaren dat hij aan een Nederlandse universiteit was ingeschreven. In
1980 viel echter niet langer vol te houden dat hij werkelijk zijn doctoraal ging halen,
waarna het Turkse consulaat hem voor het blok stelde: een afkoopsom van 22.000
gulden betalen of de vaderlandse dienst in. Na zijn weigering zat hij ineens zonder
papieren, een probleem dat hij oploste door zelf zijn Turkse paspoort te verlengen:
‘Het werkwoord “consul” betekent immers “troosten”, dus ik troostte mijzelf.’ Alleen
zo kon hij blijven reizen, tussen zijn banen door. In welk circuit hij de nodige stempels
heeft laten zetten, bleef onbesproken. Het laatste jaar voor zijn officiële naturalisatie
liep hij rond met een roze paspoort (‘echt een pink panther’), waardoor hij
voor ieder land dat hij bezocht apart een visum moest aanvragen. Vooral op het
Franse consulaat was het voor reizigers met een niet-westerse naam een soort hel
om zo'n document te bemachtigen. Op zijn zelf verlengde paspoort was hij wel drie
jaar daarvoor met een Nederlandse vrouw getrouwd, van wie hij alweer lang is
gescheiden. Dat haar familie niet op een buitenlander zat te wachten, heeft hem
nooit verbaasd - in Turkije zou de reactie nauwelijks anders zijn geweest. Vader en
broer waren aanvankelijk tegen, moeder en zusters reageerden veel opener. Ook
daar ziet Sadık een universeel patroon in; mannen zijn immers conservatief en denken
de beschermers van een cultuur te zijn. In het gezin van zijn vrouw is de moeite
met ‘die Turk’ in de loop van de tijd vanzelf weggeëbd. Hij bleek een stuk gemakkelijker
(en charmanter) in de omgang dan zij hadden gedacht. Ook op de sportschool
maakte hij in die periode veel Nederlandse kennissen. Hij was jarenlang een bekende
figuur in Amsterdamse fitnessclubs, eerst in Your fysic in de Witte de Withstraat,
later in sporthal Rozengracht en nog weer later bij Splash op de Looiersgracht. De
Turk trainde drie tot vier keer in de week, viel op door zijn krachtoefeningen en
door zijn gebruik van natuurvoedsel en diëten in een tijd toen dat nog geen rage
was. Ook deed hij vijf jaar actief aan Kung Fu bij de Chinese meester Ho. De laatste
zeven jaar houdt hij zijn conditie op eigen kracht bij, gewoon in het park. Niet zonder
discipline, wel zonder sportschool.
In 1981 solliciteerde Sadık Yemni bij zijn werkgever, de NS, op een baantje als
brugwachter bij een spoorwegovergang. Dat eenzame beroep heeft hij niet alleen
zeven jaar lang uitgeoefend, het heeft zijn leven ook ingrijpend veranderd. In zijn
vertelling De geest van de brug (1991) heeft hij vele facetten van dat bestaan de revue
laten passeren. Hij werkte eerst in Loenersloot, bij Nieuwersluis, en vervolgens als
oproepkracht voor meerdere bruggen in de regio Amsterdam. De Zaanbrug, twee
bruggen in Purmerend, die van Krommenie, Weesp, Abcoude en Breukelen. Hij viel
in voor de vaste brugwachters, die in de buurt woonden en van wie er 's winters
regelmatig een verstek liet gaan. Het gebeurde nooit bij een middagdienst, dus feitelijk
ging het om periodieke langslapers. Dan belde er een paar uur na middernacht
ineens een man op een bromfiets bij de huisdeur van ‘mijnheer Yemni’ aan, met een
telegram in zijn hand. De invaller weigerde nooit, maar spaarde wel al zijn snipper-
| |
| |
Afb. 8.5 Yemni en Mustafa Öztürk, Nieuwersluis 1988 (privé-bezit S. Yemni)
dagen op. Daardoor heeft hij in de rustige winterperiode een paar keer volledig
doorbetaalde vakanties van twee maanden gehouden, in Australië en Brazilië. Zo'n
brugwachtershuisje was soms niet groter dan een luxe hoteltoilet, waar weinig
anders viel te doen dan lezen en nog eens lezen. Alleen tussen april en juni was er
wat afleiding van personeel dat stage liep, vooral studenten en migranten. Na het
afleggen van een examen kwam menigeen er, eenmaal op zijn post, achter dat de
eenzaamheid hem (of haar natuurlijk) naar de keel vloog: ‘Ja, de zomer is leuk, als
de meisjes van de plezierjachten in bikini naar boven komen om te vragen wanneer
de brug opengaat, en dat soort smoesjes. Maar na de zomer volgen lange, donkere
maanden, met iedere dag regen en dan moet je acht tot negen uur in zo'n hok zitten.’
Brugwachter Yemni hield het niet bij lezen, maar begon zichzelf in de geest van
de vriendenclub uit Izmir opdrachten te geven. Hij noemde het ‘zijn dossiers’ en
volgde bijvoorbeeld een spoor van associaties bij een geur of een flard muziek. Dan
vroeg hij zich af waar hij zich twintig jaar daarvoor bevond toen hij een bepaalde
geur voor het eerst rook, hoe dat huis eruit zag, of de eigenaar een hond of een kat
had en welke kleur rozen er in zijn tuin stonden. Door concentratie probeerde hij
dat deel van zijn brein te activeren waar het geheugen zetelt. Om mentale fotoafdrukken
te maken van oude negatieven, of foto's te vinden die hij nooit eerder
gezien had. Door dergelijke oefeningen kwam er steeds meer van zijn verleden terug
en als een soort detective voorzag hij de ervaringen van weleer van een context. Ook
keerde hij op de brug terug naar de metafysische wereld van die tijd, naar de astrale
reizen die hij maakte in zijn dromen of in zijn visioenen bij daglicht. Zo ontdekte
| |
| |
hij de archetypen van zijn droomwereld, waarover hij schrijft in De geest van de
brug. Hij weet dat het om constructies van zijn geest kan gaan, maar beroept zich in
dat verband op zijn grote voorbeeld Jorge Luis Borges, die ooit zei: ‘Wat ik kan dromen,
kan werkelijkheid zijn of andersom.’ Van sommige van zijn exercities maakte
hij aantekeningen, maar hij ziet die tijd achteraf toch vooral als een incubatieperiode.
Toen hij in 1988 afscheid nam van de brug wist hij schrijver te willen worden.
Dat vertrouwen kwam ook door de publicatie van het verhaal De ijzeren snavel
in het Turkstalige tijdschrift Ilke, dat een wedstrijd had uitgeschreven en Sadık de
eerste prijs toekende. In die tijd leerde hij Evert van den Broek kennen, die als tolk
bij het Amsterdamse Centrum Buitenlanders werkte, en het verhaal wel wilde vertalen.
Hij zette de debutant op het spoor van uitgeverij De Balie, die bereid bleek om
een bundel verhalen van zijn hand uit te geven. Yemni voelde zich als literair schrijver
nog lang niet volgroeid, maar liet zich de positieve discriminatie, zoals hij het
zelf noemt, met liefde aanleunen. Juist in die jaren begon in Nederland het besef
door te dringen dat de gastarbeiders uit het Middellandse-Zeegebied zouden blijven,
waardoor de media meer interesse kregen voor wat ‘zij’ over ‘ons’ denken. In
die trend paste de bundel met nuchtere impressies van de activiteiten en omgangsvormen
van Turkse arbeiders. Dat de schrijver een fotogeniek beroep uitoefende,
hielp naar zijn idee om de nodige aandacht te genereren voor zijn debuut. Niet zijn
literaire kwaliteit, maar zijn werk als Turkse brugwachter maakte hem een fenomeen
om in de gaten te houden. De VPRO-televisie wijdde onmiddellijk een documentaire
aan de man uit Izmir. Toch bezorgde zijn openingszet als auteur hem geen
gevoel van triomf, daarvoor kampte hij te veel met twijfels. Hij mocht dan met duizenden
ideeën rondlopen en overal dossiers van aanleggen, geen enkel verhaal
bereikte een eindversie. Dat hij vier jaar na zijn debuut toch een dagboek over zijn
laatste jaar als brugwachter publiceerde, had veeleer te maken met bewijsdrift en
aandrang van de uitgever. Het waren louter schrijfoefeningen, niet echt bestemd
voor een breed lezerspubliek. Bij de recensenten maakte het ook veel minder los dan
zijn eersteling. Er bestond inmiddels misschien geen twijfel meer over zijn roeping
als schrijver, het roer moest wel om. Wat hij werkelijk wilde, was de terugkeer naar
een liefde van weleer: de detective.
| |
Een Euroturkse detective
Inmiddels was Sadık Yemni al jaren van de brug af en verdiende hij zijn geld als
freelance schrijver, afgewisseld met perioden van ondersteuning door de sociale
dienst. Voor het toneelgezelschap Amsterdam Deneme Sahnesi, waarin Turkse
theatermakers hun krachten begin jaren negentig bundelden, schreef hij een aantal
stukken over thema's als integratie, discriminatie en de identiteitsperikelen van de
tweede generatie. Met blijspelen als Karagoz in Nederland, Het station en De vierde
ploegendienst probeerden schrijver en spelers om hun landgenoten naar het theater
| |
| |
te krijgen. Dat bleek geen sinecure en na een aantal jaren vond Yemni dat het
theater een te grote wissel trok op zijn tijd. Hij had er intussen wel zijn talent voor
dialogen mee aangescherpt, waar hij profijt van trok bij het maken van scenario's
voor opdrachtgevers als het ministerie van Volksgezondheid. In dat circuit kwam
zijn bekendheid als ‘allochtone schrijver’ optimaal van pas. Zo heeft hij een tijdlang
in zijn levensonderhoud voorzien door de teksten te schrijven van voorlichtingsfilms
voor de Turkse televisie, over zaken als vergeetachtigheid, prostaatproblemen
of hartziekten. De sketches moesten zowel komisch als informatief zijn, om gêne te
voorkomen. Door drie maanden achtereen zeven dagen per week te werken, zowel
als scenarioschrijver, regieassistent en voice-over, verdiende hij genoeg om zich
daarna een half jaar aan fictie te kunnen wijden. Verder heeft hij nog gewerkt als
nieuwslezer bij Radio 5, maar zonder uitkering zou hij de jaren negentig financieel
niet zijn doorgekomen.
Bij het schrijven van zijn eerste detective, De roos van Amsterdam (1993), was het
hem er vooral om te doen een verhaal te construeren van A tot Z, in een milieu van
Turkse koffiehuizen dat hij uit ervaring kende. Hij stuurde het manuscript naar de
toonaangevende uitgeverij Bert Bakker/Prometheus, die onmiddellijk bereid was tot
publicatie. Opnieuw schreef Sadık op het juiste moment over het juiste onderwerp.
De politiek en de media hadden de criminaliteit van buitenlanders in het vizier
gekregen, dus een thriller over de Turkse maffia vormde een schot in de roos. Het
was een manuscript waar de uitgever dubbel eer mee inlegde: een maatschappelijk
heikel thema en de lancering van een migrantenschrijver. Daar valt niemand zich
een buil aan, vooral niet als de recensenten happig reageren. Die bespraken het genredebuut
doorgaans welwillend, met uitschieters naar boven en een enkele naar
beneden. De toonaangevende thrillergids van Vrij Nederland gaf één ster en als
karakterisering: ‘Orhan Demir is verslaggever bij lokale tv-zender en gelegenheids
privé-detective in Amsterdam (gaf vroeger wel eens bijles wis- en natuurkunde). In
De roos wordt hij benaderd door welgestelde man die hem vraagt 17-jarige dochter
op te sporen. Demir ontdekt meer dan zijn opdrachtgever lief is, wordt geschaduwd
door knappe Turkse, vaak bedreigd door niets ontziende gangsters (mooie achtervolging
in de Watergraafsmeer) en vindt haar uiteindelijk. Mooie rol voor vriend en
compagnon Micro (“In deze nette en sympathieke jongen school een panter.”) Veel
cafés, koffiehuizen en lekker eten.’ Het twee jaar later verschijnende vervolg kreeg
twee sterren en kwam in de gids terecht met de woorden: ‘In De ridders van Amsterdam
(doe pakpapier om omslag) wordt Demirs hulp ingeroepen door oom van
oude liefde wier man is gevonden in kanaal, na lang spoorloos te zijn geweest. Oom
zit diep in onderwereld. Demir krijgt hulp van Micro, Tarik en Meral. Weer veel eten
(“Artisjokken in olijfolie. Ik merkte dat ik heel erge honger had.”). Mooi verteld,
meer sfeer en karakters, dan plat. Veelbelovend begin van een serie.’
In kringen van zaakwaarnemers deden de twee detectives enige wenkbrauwen
rijzen, vanwege de clichés over Turken en de eenzijdige sfeertekening van de Turkse
gemeenschap, waarin vrijwel iedereen vuile handen heeft. Het verwijt heeft Yemni
| |
| |
nooit geraakt, omdat het misdaadgenre niet zou kunnen zonder stereotiepen en het
criminele milieu waarover hij schrijft in werkelijkheid nog veel harder is. Achteraf
vindt hij die Turkse wereld van de jaren tachtig, met z'n eerwraak, bloedwraak en
maffiapraktijken, nog veel te zacht te hebben beschreven. Hij zou nog wel eens een
hard core misdaadroman over de onderwereld van zijn landgenoten willen schrijven.
In dat verband karakteriseert hij een migrantengroep als een klein organisch
dier, waarvan elke cel gegevens bevat over het gehele lichaam. Of het nu gaat om
Turken of Chinezen, iedereen vangt van alles op, alsof er een binnenecho is in zo'n
gemeenschap. Er circuleren roddels, met alle details van moordpartijen, zodat iedereen
weet wie het gedaan heeft, wat het motief is en hoe het gebeurd is. Alleen wordt
de moordenaar nooit gepakt. Zijn verhalen zijn aan dat roddelcircuit ontleend en
niet voortgekomen uit het laboratorium van zijn verbeelding: ‘Bijvoorbeeld over
incestverhalen in moslimkringen. Je hoeft niet tot zo'n familie te behoren om daarover
van alles op te vangen. Als je veel mensen kent, zoals ik, hoor je veel. Nederlanders
denken dat de Turkse wereld bevroren is, met veel taboes en sociale controle.
Maar ook door die gemeenschap stroomt het leven, kleurrijk en met onverwachte
bochten. Soms lekken er verhalen uit over zaken die je niet eens aantreft in de
Amsterdamse jetset. De detectives zijn echt een afspiegeling van een bepaald segment
van de Turkse samenleving in Nederland.’
Bij het schrijven heeft Yemni zich niet alleen verlaten op het opwaaiende stof van
het roddelcircuit. Bij het ontwikkelen van een plot en de montagetechnieken wist
hij zich geïnspireerd door de misdaadauteurs uit zijn jongelingsjaren, vooral door
de traditie van Engelse schrijvers met hun gevoel voor humor, snelle dialogen, zelfspot
(naar zijn idee vrijwel afwezig in Turkije) en koele en afstandelijke blik op
personages. Alleen zou hij daar de zinnelijke warmte van zijn eigen achtergrond aan
hebben toegevoegd, met name in de beschrijving van vrouwelijke karakters. Een
auteur die hem eveneens sterk heeft beïnvloed was Len Deighton, met thrillers als
Funeral in Berlin, Ipcress File en Billion Dollar Brain, waarvan er een aantal in de
jaren zestig zijn verfilmd. Het karakter van Harry Palmer, gespeeld door Michael
Caine, vindt hij de James Bond voor intellectuelen. Terwijl Bond het droombeeld
zou zijn van kleinburgerlijke ambtenaren, is Palmer meer aards. Hij houdt van
koken, draagt zelden een pistool en pleegt geen onnodig geweld. Bovendien vindt
hij Deightons boeken met humor geschreven en zonder uitgesproken vooroordelen
over de Russen, terwijl Fleming volgens Yemni echt een racist was. Het stoorde hem
mateloos dat Turken in From Russia with Love werden beschreven alsof ze nazaten
waren van de wrede Dzjenghis Chan.
In verschillende besprekingen is gewezen op het Hollandse karakter van Yemni's
detectives; zelf bespeurt hij die invloed eveneens. Niet alleen las hij ooit de verhalen
van Simon Carmiggelt, ook van de meeste Nederlandse thrillerschrijvers, zoals Thomas
Ross, Gerben Hellinga en René Appel, heeft hij een aantal boeken gelezen.
Daarin valt volgens hem een algemene visie van Hollandse hoofdpersonen op
mogelijke daders of het systeem te ontdekken. Hij zou die willen omschrijven als
| |
| |
Afb. 8.6 Yemni en dochter Kes, Amsterdam 1986 (privé-bezit S. Yemni)
| |
| |
‘hun gewoon’. Het gewoon doen beschouwt hij als iets typisch Nederlands: ‘Wat ga
jij doen? Oh, gewoon!’ Niets bijzonders, alles op maat, voorbedacht en uitgaande
van controle over het systeem. De buitenkant van Nederlandse thrillerschrijvers
mag volgens Yemni altijd Engels of Amerikaans zijn, binnenin loopt ‘een cilinder
van het gewoon’. Het kan volgens hem niet anders of hij heeft die mentaliteit deels
geabsorbeerd. Wat Nederland door zijn sociale klimaat bovendien zou ontberen, is
extreem grote tegenstellingen tussen arm en rijk, volgens hem de motor voor zware
misdaad. Het land is misschien wel te vriendelijk voor vormen van extreem geweld,
een mentaliteit die terug te vinden is in de thrillers van vaderlandse bodem. Wel laat
Yemni zijn Turkse karakters worstelen met de eeuwenoude dilemma's van migranten.
De plot wordt ook gebruikt als voertuig voor een verhaal over verschillende
strategieën om te overleven. Aanpassing of verzet, rijk worden of strijd, met op de
achtergrond het voortdurende gevaar van verraad in de eigen gemeenschap. Maar
ook de subtiele vormen van uitsluiting door Nederlanders, soms diffuus, maar
onmiskenbaar aanwezig, zijn kenmerkend voor de sfeer in beide detectives.
Met hoofdpersoon Orhan Demir, die wel wat trekjes van zijn bedenker heeft,
deed de Turkse detective zijn intrede in Europa. In Duitsland hadden de misdaadverhalen
van Jakob Arjouni, met hun rauwe sfeer van racisme en openlijk geweld,
reeds furore gemaakt. Alleen ontbrak daarin een speurder als dragend karakter. Vanwege
zijn verdiensten voor het genre kreeg Yemni midden jaren negentig een officiële
uitnodigingsbrief van het genootschap van Nederlandstalige misdaadschrijvers.
Hij trad echter niet toe als lid, omdat hij in het Turks schrijft. Achter die weigering
ging uiteraard meer schuil dan een definitiekwestie, om te beginnen teleurstelling.
De bedoeling was namelijk geweest om een trilogie over Demir te schrijven, maar
ook waren er verregaande plannen ontwikkeld voor de verfilming van De roos van
Amsterdam. De Duits-Turkse regisseur Tevfik Baser, bekend van de film Vierzig
Quadratmeter Deutschland (1986), had zich achter het project geschaard. In 1994
leek de camera te gaan draaien, maar op het laatst kwam de financiering niet rond
en kon de schrijver naar zijn honorarium fluiten. Na die klap nam hij afstand van
de detective als vehikel voor zijn verbeelding, een besluit waarop ook de geesten van
vroeger invloed uitoefenden. In zijn jaren op de brug was hij al vaak in gedachten
teruggekeerd naar de mystieke wereld van zijn grootmoeder, en de behoefte over die
tijd te schrijven nam gaandeweg toe. De transformatie naar een Turkse Stephen
King liet toen niet lang op zich wachten.
Het magisch-realistisch universum mocht Sadık Yemni van huis uit bekend zijn,
de literaire pendant ervan vond hij terug in het oeuvre van de Argentijnse auteur
Jorge Luis Borges. De tovenaar met zijn spiegelpaleizen van woorden, verhalen
waarin alles mogelijk lijkt, zowel in droomtijd als tijdens de uren bij daglicht. In zijn
labyrinten, bevolkt met djinns, dubbelgangers en verdwijnpunten, bestaat geen eenduidige
betekenis. Een schrijver die de Nobelprijs won, dus een ver ideaal, vandaar
dat de Turkse Amsterdammer hem al jaren niet meer leest. Uit angst voor te verregaande
beïnvloeding. Zijn verhalen waren in die zin een openbaring dat hij liet zien
| |
| |
dat iedere fantasie valt om te kneden tot een verhaal. Van wat schijn is, kan waarheid
gemaakt worden. Dat duwtje in de rug had Yemni nodig om de geesten van
vroeger tot leven te wekken en De amulet te schrijven, als eerste deel van een trilogie
over zijn jeugd. Hoofdpersoon is het twaalfjarige jongetje Sarp Sapmaz, net als
Sadık door zijn oma duli (‘baby’ of ‘liefje’) genoemd. Ook hij heeft mediamieke
gaven, droomvrienden en ziet eigenaardige voorwerpen. Hij groeit op in Straat 94 in
Izmir, waar hij wordt omringd door allerlei vreemde wezens, zoals een gekke vrouw,
een pooier, een vrouw die haar geld verdient als wandelende roddeltante, een vamp,
zijn competitieve vrienden en zijn grootmoeder en haar witte heksentriade. In de
strijd tussen goede en kwade krachten, is hij de held die zijn angst moet overwinnen
om de Zwarte Verschijning te kunnen weerstaan en het gevaar af te wenden. De
lezer wordt binnengevoerd in een theater van geesten, feeën, witte en zwarte heksen,
een betoverde jonge vrouw, een magische spiegel en de macht van amuletten. Het is
een spookverhaal uit Duizend-en-één-nacht (bron van inspiratie voor Borges), met
tijdsprongen, maar ook psychologische karakteriseringen. Een oosterse sprookjeswereld,
zei de ene recensent, terwijl een andere dat etiket afwees. Meesterlijk vond
vrijwel iedereen en hij kwam op de longlist van de AKO-prijs 1995 terecht - in hetzelfde
jaar als Milo Anstadt. Maar de verkoop van zijn boek stagneerde en verder
dan de eerste druk kwam hij niet.
Nederlanders lezen geen Turkse schrijvers, zegt Yemni zoveel jaar na dato. Vandaar
dat hij het roer omgooide en de steven naar zijn geboorteland wendde. Naar
eigen zeggen haalde uitgeverij Metis in Istanbul hem binnen als een verloren zoon,
vandaar dat sinds 1996 al zijn boeken in het land van herkomst uitkomen. Alleen De
vierde ster (2000) is nog in het Nederlands vertaald. Zijn roman Muska (‘de amulet’)
schijnen Turkse critici als een vernieuwing van het genre te beschouwen. Er zijn
tienduizenden exemplaren van het boek verkocht, vele fans hebben de auteur
geschreven en maken in groepsverband tochten langs de plekken van handeling. Op
de universiteit van Istanbul zijn scènes uit het boek voorgeschreven aan psychologiestudenten,
maar zijn eigen moeder heeft het nooit gelezen en zus Selda (docente
literatuur) heeft er geen woord over gezegd. Voor dit zwijgen in de familiekring
heeft hij geen verklaring. Verder mag de roman dan goed verkopen, het probleem in
Turkije is dat er van populaire titels meteen piratenedities verschijnen. Die edities
worden voor de halve prijs op straat verkocht, waardoor de auteur zijn royalty's
misloopt: ‘Ze maken jou wel bekend, maar je blijft arm. Dat is mijn lot.’
De literaire bedelstaf heeft hem intussen niet verhinderd om door te werken aan
zijn trilogie over Sarp, wiens naam ‘scherp’ betekent: in Öte Yer (‘Gene zijde’) is hij
een zeventienjarige puber, die in Izmir wordt belaagd door Poltergeisten. In het nog
te verschijnen Yeter (‘Het heilige graf’) is de held nog een jaar ouder. De auteur vestigde
er een dusdanige reputatie mee, dat hij de kans kreeg om in Turkije scenario's
te schrijven voor een televisieserie. Verhalen in de geest van de X-Files, dus een
mengsel van paranormale science fiction en misdaad. Van de zesentwintig afleveringen
die hij schreef, zijn er echter niet meer dan drie daadwerkelijk opgenomen, met
| |
| |
als cameraman Turan Öz, die aan de Amsterdamse Kunstacademie had gestudeerd.
In bewerkte vorm en zonder Yemni's medewerking is de serie later de lucht ingegaan
als Sir Avalar (‘Mysteriejagers’). Als zoveel schrijvers heeft Yemni ervaren dat
onzekerheid een constante is in het metier van de film. De financiering van een
geldverslindend filmproject kost producenten nu eenmaal de nodige hoofdbrekens.
Vandaar dat veel plannen die de moeite waard lijken tijdens de aanloopperiode
sneuvelen. Zo was De amulet in Turkije bijna verfilmd door de bekende regisseur
Atif Yilmaz, wordt er momenteel gewerkt aan een scenario van Gene zijde en zijn er
plannen voor de verfilming van zijn laatste roman, De oplosser (2003). Dat verhaal
speelt zich af in Istanbul, in het moderne hart van de stad, en wordt opnieuw
bevolkt door djinns, geesten en heksen, met parallelwerelden en verschillende tijdslagen,
zoals in de populaire Amerikaanse films The Matrix en Dark City. Die melange
van detective, science fiction, fantasie en thriller, beschouwt Yemni als de verworvenheid
van deze tijd. De schrijver is nog nooit zo vrij geweest als nu. Hij kan de
linkerkant van zijn brein, die de logica stuurt, vrijelijk combineren met de rechterkant,
waar de intuïtie zetelt. Op die manier krijgen andersoortige werkelijkheden als
vanzelf ingang tot de literaire verbeelding, en zolang lezers geloven in wat er staat
lijkt alles toegestaan.
| |
Een gestagneerde vriendschap
De beslissing van Sadık Yemni om een kans te wagen op de uitgeversmarkt in zijn
vaderland had verschillende oorzaken. Tezamen werpen ze een scherp licht op de
dilemma's van Turkse nieuwkomers van zijn generatie. Wat gebeurde er? Na verschijning
van De amulet werd de oud-brugwachter zo'n beetje gezien als een
allochtone schrijversheld. Vrijwel iedere dag ontving hij een uitnodiging om ergens
te verschijnen en in de nazomer van 1995 trok hij in Nederland en België met andere
‘schrijvers van vreemde herkomst’ van bibliotheek naar bibliotheek. Wat hem tijdens
dat tournee vooral opbrak, was dat hij merkte dat mensen niet zozeer geïnteresseerd
waren in zijn literaire verdiensten, maar in zijn visie op migrantenthema's.
Door zijn eerdere publicaties bleek hij te zijn uitgegroeid tot een vertegenwoordiger
van de Turken, zelfs van de islam (zonder ooit zelf in de moskee te komen), en die
last drukte op hem. Hij wilde niet het geweten of de vertolker zijn van de stem van
landgenoten, afkomstig van het platteland of halve intellectuelen, van wie velen volgens
hem in een haat-liefdeverhouding leven met Nederland. Ze prijzen de technische
ontwikkelingen van het Westen, de democratie en de mensenrechten, maar
voelen ook haat vanwege wat er in het verleden is gebeurd tussen moslims en christenen.
Als migranten zweven ze tussen afwijzing en absorptie. Yemni merkte daar
niet langer objectief en onpartijdig over te kunnen schrijven, daarvoor zat zijn
hoofd te vol met clichés over maatschappelijke toestanden. Hij wilde mysterieuze
verhalen maken, met tussen de regels door eventueel een sociale boodschap. Niet
| |
| |
andersom, vandaar dat hij op een zeker moment afstand deed van zijn rol als schrijvende
zaakwaarnemer. Door twee jaar lang systematisch iedere uitnodiging voor
interviews, lezingen of forums af te slaan, hielp hij zijn carrière zo'n beetje om zeep.
Schrijven was zijn ambitie, optreden deed hij alleen nog in de Turkse taal.
Het Hollandse succes liet te vaak een bittere smaak in zijn mond achter. Niet alle
vertalingen van zijn werk konden de toets van de serieuze kritiek doorstaan, dus hij
wist niet of zijn stijl, de toon van zijn taal wel tot zijn recht kwam in het Nederlands.
Ook de twijfel over zijn literaire kwaliteit bleef, vandaar zijn opluchting toen
uitgeverij Metis hem een twee pagina's lange jubelbrief toestuurde: ‘De taal was
goed en ik had eindelijk een andere buis gevonden, waar ik zuurstof kon krijgen en
mijn figuur in de juiste vorm kon laten zien. Niet middels vertalingen, niet als Turk,
al dan niet geïntegreerd, of als goede moslim, maar gewoon als schrijver. In Turkije
doen ze immers niet aan positieve discriminatie.’ Tijdens lezingen en in forums
merkte hij al jaren zich in de Nederlandse taal niet optimaal te kunnen uitdrukken.
Aan de gezichtsexpressie van mensen las hij af dat zijn spreekvermogen tekort
schoot om hun aandacht vast te houden. Als Turkse verteller mocht hij de taal laten
zingen, dat lukte hem niet in zijn tweede taal. Met als gevolg dat hij steeds slechter
begon te spreken. Dat werd er niet beter op door de voortdurend gestelde vraag
waarom hij niet in het Nederlands schreef, zoals de jonge Marokkaanse schrijvers
die in die tijd opkwamen of de Iraanse vluchteling Kader Abdolah. Meestal antwoordde
hij dan dat Borges een Engelse moeder had, tweetalig werd opgevoed en
op zijn negende al volmaakt uit het Engels vertaalde, maar als Argentijn toch altijd
in het Spaans heeft geschreven. Bovendien was Sadık op zijn 23ste gemigreerd en
verkeerde hij de eerste jaren vrijwel uitsluitend te midden van landgenoten. Hij had
twee taalcursussen gedaan, maar te weinig tijd gehad om zijn spreekvaardigheid te
verbeteren. Ook zijn lange jaren op de brug, toen hij een semi-kluizenaarsbestaan
leidde, waren niet erg bevorderlijk geweest voor zijn uitdrukkingsvaardigheid. Met
de jaren merkte hij echter dat er in zijn redenering iets niet klopte. Hij maakte
immers ook tijd vrij voor sporten, waarom dan niet voor de nieuwe taal? Er moest
een diepere reden zijn voor de psychische blokkade.
In zijn magische thriller De vierde ster schetst Yemni als het ware de plattegrond
van zijn dilemma. Het is een vrij obscuur boek, dat de lezer voortdurend op het verkeerde
been zet, door om het hoofdstuk van vertelperspectief te wisselen. In de gids
van 2000 kende Vrij Nederland de roman niettemin drie sterren toe. Volgens de
recensent gaat het om een beeldend geschreven, gelaagd boek, dat onconventioneel
spannend is en mooie meisjesportretten bevat. Hoofdpersoon is Mark de Vries, een
volkomen geïntegreerde Turkse man, met een Nederlandse vriendin, die zich
gedwongen ziet om het systeem achter de moorden op succesvolle landgenoten te
achterhalen. Ook is er een mysterieuze tweede verteller, Kalender, een asielzoeker die
al twintig jaar in Amsterdam woont en een scherp oog heeft voor alle problemen
waar Turken in Nederland mee kampen. Het zijn twee manieren van leven, met een
verrassende plot, die het leven van Mark volkomen omver werpt. Ook deze thriller
| |
| |
hoeft het niet zonder geesten en bizarre ontmoetingen te stellen, maar onder die
laag van verhaalplots is het grondthema: het zoeken naar identiteit. Aanpassen is
akkoord, lijkt de auteur te suggereren, maar de integratie mag nooit te ver gaan,
want dat leidt tot het verlies van identiteit. In een tijd van globalisatie dient juist die
eigenheid van alle naast elkaar levende nationaliteiten bewaakt te worden. Yemni
beschouwt De vierde ster als het eerste boek van een trilogie over de ‘homo Turcus’
in Europa, een zoektocht naar hun achtergronden, hun gelaagde cultuur en geheime
zalen. Het tweede deel zal Het lijk heten en over de vreemde relatie gaan tussen een
Turk met een missie - die zich laat behandelen door een psycholoog - en een
Nederlandse seriemoordenaar. Meer dan 130 bladzijden zal het boek niet tellen, net
als het derde deel, Wit, dat over het mondiale probleem gaat dat de wereld zes miljard
bewoners heeft, maar in feite slechts ruimte voor een zesde daarvan. Wat
gebeurt er met de anderen? Geen geesten meer, geen djinns, maar politieke thrillers.
Het moet allemaal korter en meer lucide, zegt de man die zich pas sinds drie jaar
gerijpt voelt als literair auteur. Als de wet van de stimulerende achterstand ergens
van toepassing is, is het wel op zijn werktempo.
Door de sombere ondertoon is De vierde ster bepaald geen luchtige lectuur. In
zekere zin gaat de roman ook over de onmogelijke vriendschap tussen Turken en
Nederlanders. Over en weer gaat men er a-priori van uit dat de ander een afwijkende cultuur heeft, die moeilijk te slechten barrières opwerpt. Ook Sadık Yemni, die
toch al 28 jaar in Nederland woont, heeft zo zijn bedenkingen. Toch begint hij de
toelichting op zijn standpunt met een Turkse mythe over de bewoners van de streek
Erkanagon, die omsingeld zijn door een berg van ijzer. Ze konden niets doen, dus
ook niet wegkomen. Tot een smid op een dag dacht: ik ga extra luchtpompen
maken en een sterk vuur met kolen. Het hele volk was dag en nacht bezig om dat
vuur op te stoken met de luchtpompen, waardoor een deel van de berg smolt en er
een vrije passage ontstond. Daardoor konden ze op den duur weg van die plek. Volgens Yemni zitten de mensen, in het Westen zowel als in het Oosten, met hun visie
op de wereld nu in Erkanagon, omringd door ijzer. Zij zullen eerst een deel moeten
wegsmelten, voordat er openingen naar elkaar toe ontstaan. Alleen al omdat hij zelf
kinderen heeft, wil hij in dat optimistische beeld geloven. Wanneer we erover doorpraten,
blijkt die vriendschap echter een onderwerp met valkuilen. Sadık vindt
namelijk dat Nederlanders te veel de linkerkant van hun brein gebruiken. Zij zouden
de nadruk leggen op intelligentie, minder op wijsheid. Bij de eigen normen en
waarden zweren, waardoor anderen buiten het systeem vallen. In ontmoetingen met
mensen die door een andere werkelijkheid zijn gevormd, liggen de stempels ‘zot’ of
‘stom’ volgens hem altijd klaar. Wie kritiek uit op het kapitalisme of rationalisme,
hoort er meteen niet meer bij. Door die verabsolutering van de eigen visie voelen
anderen zich buitengesloten: ‘In een opvoeding van honderden jaren is er naar
anderen gekeken in termen van: hoeveel is jullie nationaal inkomen per jaar? Poetsen jullie je tanden wel iedere dag? Hoeveel boeken lezen jullie per persoon per jaar?
Als je daar antwoorden op geeft, is de reactie: oh, een andere cultuur. Maar dat is
| |
| |
een nepklassement, waarbij een klein deel van de wereld bepaalt hoe de werkelijkheid
eruit moet zien. Het draait altijd om cijfers en grafieken, dus dan wordt het
moeilijk om vriendschap te sluiten. Ook moet je bij Nederlanders voortdurend aan
allerlei voorwaarden voldoen, wil de acceptatie een kans van slagen hebben. Toen ik
sportte, praatten wij urenlang over sport. Daarbuiten besta je niet. Met anderen
praat je zes uur lang over films, maar daarna hoor je niets meer. Alles vindt plaats in
compartimenten.’
Het spoor van de vriendschap leidt ons naar de kern van de getroebleerde relatie
tussen Nederlanders en nieuwkomers. Naar Sadıks idee heeft hij veel geïnvesteerd in
zijn nieuwe land, maar is het voor een buitenlander moeilijk om werkelijk geaccepteerd te raken. Voor hem staat het buiten kijf dat zoiets op den duur ook een weerslag
heeft op iemands taalvermogen. Identificatie is immers gebaat bij een open
houding. Maar zijn ervaring is dat er een raster ligt tussen de Nederlanders en de
anderen, met tientallen vakjes. In sommige vakjes - film, folklore, literatuur, eten,
en kruiden ook wel - worden nieuwkomers zonder probleem toegelaten, maar
andere vakjes blijven gesloten. Daardoor is het niet mogelijk om de afstand te overbruggen
en een positie naast de Nederlanders in te nemen. Met als gevolg dat er
geen werkelijke vriendschap ontstaat, zeker niet in het geval van Turken. Dat schrijft
hij toe aan het feit dat de Ottomaanse legers ooit zijn opgerukt tot aan de muren
van Wenen, waardoor de angst voor ‘mohammedanen’ diepe historische wortels
heeft. De Turken vormen in zekere zin al honderden jaren de antithese van de Europeanen.
Zo ervaart Sadık het althans; hij is de ultieme ander, de vreemdeling bij uitstek. Alleen het toerisme zou ertoe kunnen leiden dat de valse beeldvorming op den
duur wordt bijgesteld. Intussen heeft de blik van de Nederlander hem de afgelopen
dertig jaar steeds meer Turk en moslim gemaakt, zo sterk zelfs dat hij zich in toenemende
mate bewust is geworden van zijn eigen culturele achtergrond. Dat heeft de
afstand tot Nederlanders nog vergroot, want die accepteren volgens hem alleen
nieuwkomers die ‘een striptease maken van hun eigen cultuur’. Wie zijn kern wil
behouden, is veel minder welkom. Hoe vaak heeft Sadık het niet meegemaakt dat
hij over een typisch Nederlandse kwestie discussieerde en zijn eigen ideeën fel verwoordde.
Op het moment dat de ander het echt moeilijk kreeg, was de repliek standaard:
‘“Als het in Turkije veel beter is, waarom ben je dan hier?” Het komt erop
neer dat je als Turk geen kritische visie mag uiten op wat zich in het Westen afspeelt,
want dan word je buitengesloten: En vergeet niet, we praten hier over pro-westers
opgevoede Turken, dus mijn soort, uit de grote stad. Die hebben het nog het moeilijkst.
Alleen met een cultureel lichte uitrusting word je geaccepteerd. Wanneer jij je
aanpast, en een olifant of een kat maakt, al naar gelang de situatie, dan is er geen
weerstand. Maar dat geldt niet voor mij, want ik ben me steeds meer bewust geworden van mijn Turkse achtergrond. Hoewel ik ook een architect ben, die met andere
architecten wil samenwerken om een beter gebouw op te trekken. Wij architecten
zullen het moeten doen, wie anders?’
| |
| |
Bij Sadık Yemni zijn het twee zijden van dezelfde medaille: de trots om Turk te
zijn en de Nederlandse angst voor Turken. Het zijn tevens elementen die volgens
hem helpen om te begrijpen waarom Marokkaanse schrijvers het de laatste tien jaar
zo goed doen bij het lezerspubliek, en Turkse schrijvers vrijwel buiten beeld zijn
beland. Uitgevers zoeken naar mediagevoelige auteurs en jonge Marokkanen bepalen
momenteel het modebeeld. Na die golf zal er ongetwijfeld weer worden geïnvesteerd
in andere exotische nieuwkomers. Wat echter ook kan meespelen, is dat de
Marokkanen die nu in de schijnwerpers staan thuis veel vaker Nederlands als tweede
taal spreken - naast het Arabisch of Berbers - dan in Turkse gezinnen. Het Turks
zou veel meer een levende en ook internationaal vitale taal zijn, die gevoed wordt
door talloze Turkse televisieprogramma's. Maar Yemni denkt ook dat Marokkanen
hun taal en cultuur veel gemakkelijker afleggen, waardoor ‘bederf’ optreedt en de
dominante cultuur het overneemt. Dat zou anders liggen bij Turken, die volgens
hem al duizend jaar een actieve taal en cultuur hebben, waarin elementen zijn opgenomen
van de Armeniërs, de Koerden, de Grieken en de joden. Over de redenen
waarom Nederlanders zo weinig weten over Turkse invloeden op hun eigen gedachtegoed, kan hij slechts speculeren. Het bevreemdt hem dat niemand lijkt te weten
dat klassiekers als Don Quichote of La Divina Commedia teruggrijpen op Arabische
verhalen, of dat de westerse geneeskunde schatplichtig is aan Arabische kennis.
Nederland heeft blijkbaar een blinde vlek voor alles wat uit het Midden-Oosten
komt, dus ook voor de waarde van wat daar is voortgebracht. Dat de Turkse keuken,
in Sadıks ogen de beste ter wereld, hier nauwelijks gekend wordt, zegt volgens hem
weinig over de culinaire verfijning ervan. Het idee dat er een relatie zou bestaan tussen
bekendheid en kwaliteit, dus wat goed is wel gekend móet worden, wijst hij van
de hand. Alleen al de populariteit van Coca-Cola en McDonald's bewijst voor hem
dat het zo eenvoudig niet ligt.
Wat hem na bijna dertig jaar in Nederland blijft verrassen, zijn niet de clichés
over de rekening betalen na het eten of andere gewoonten waaraan hij moest wennen.
Wel de manier waarop in dit land naar anderen wordt gekeken, de Hollandse
visie op de wereld. Hij ervaart die als rationeel en nogal egoïstisch, omdat het eigenbelang
prevaleert en het erop lijkt alsof alleen mensen met ambitie recht hebben op
succes. Intuïtie wordt veel minder op prijs gesteld, waardoor de warmte voor zijn
gevoel uit het bestaan wegsijpelt. Wat dat betreft, verlangt Sadık steeds meer naar
een bestaan in Izmir, waar zon en zee voor een meer ontspannen leven kunnen zorgen. Hoewel er ook een veel wezenlijker reden is voor een overstap, namelijk zijn
Turkse biotoop. Als schrijver mist hij het levende contact met zijn moedertaal: ‘Dat
wordt steeds belangrijker, omdat ik in het Turks schrijf. Ik moet in een Turkse fauna
leven, een busje binnenstappen en mensen de landstaal horen praten. Een schrijver
is een schotelantenne, die constant signalen oppikt. De taal dwingt mij om terug te
gaan, niet nostalgie of de gemeenschap. Het contact met de atmosfeer van mijn taal
moet ik versterken. In het Nederlands heb ik een grote passieve woordenschat, maar
die kan ik alleen niet zelf gebruiken, dus mijn tong heeft vele woorden nog nooit
| |
| |
geproefd. Zeker bij lezingen heeft dat een negatief effect, want een schrijver moet in
contact kunnen treden met zijn lezers.’
Zijn intellectuele leven is in Nederland steeds beperkter geworden en dat begint
hem te benauwen. In Nederlandse kringen laat hij zijn gezicht al jarenlang niet veel
meer zien, en de Turkse gemeenschap van migranten is uiteraard minder ontwikkeld
dan in bijvoorbeeld Istanbul of Izmir. In eigen land is Sadık Yemni dan ook
veel populairder dan onder Turkse Nederlanders. Niet dat hij zich compleet afzijdig
houdt van wat zich hier afspeelt. Zo is hij al tien jaar lid van een jury die jaarlijks
een prijs toekent aan een uit Turkije afkomstige schrijver van verhalen of gedichten.
Samen met ‘Turkologen’ als Dick Koopman of Sietske Bruins beoordeelt hij werk
dat zowel in het Turks als het Nederlands kan zijn geschreven. Alleen merkt hij dat
de meeste kandidaten geen van beide talen vloeiend beheersen en worstelen met het
dilemma van de stofkeuze: een migrantenthema of niet? Pas de laatste drie jaar ziet
hij talent opduiken met opvallend schrijverspotentieel. Ook heeft hij in zijn Turkse
kring van vrienden en kennissen een aantal naturel vertellers ontdekt, met wie hij
binnenkort een club gaat oprichten. Met die groep wil hij op tournee, eerst in
Amsterdam en daarna door Nederland (en wellicht België). Op marathons voor
vertellers heeft hij gemerkt het publiek nog altijd aan het lachen te krijgen, dus hij
vindt het tijd worden om ook zelf het toneel weer eens te betreden. In het verlengde
daarvan zou hij avonden willen organiseren om met schrijvers over hun werk te discussiëren.
Het zijn activiteiten van recente datum, maar hij voelt de energie om zijn
gezicht weer enigszins naar de wereld te keren. Hij mag zijn hoop dan gesteld hebben op Izmir, Yemni is genoeg realist om zijn leven in Nederland niet uit het oog te
verliezen.
Hij vindt zich bovendien niet alleen een Turkse schrijver, maar ook een auteur
van Amsterdamse bodem. In de stad aan de Amstel zette hij zijn eerste verhalen op
papier, werd hij vader en veel van zijn romans spelen zich er af. Zijn vriendschap
met de Nederlanders heeft zich nooit verdiept, maar hun hoofdstad heeft hij in zijn
hart gesloten. Van meet af aan, en voorgoed. Zonder enige schroom vertrouwt hij
mij toe: ‘Ich bin ein Amsterdammer.’ Er is geen plek in dit land waar hij zou willen
wonen, maar zijn residentie sinds jaren her heeft hem nooit het idee gegeven dat hij
er niet bij hoort. Hij heeft er vele banen gehad, in vrijwel elke wijk gewoond, zelfs in
een kraakpand. Overal ontmoette hij vriendinnen, kwam hij in cafés en sportscholen,
en zat hij avonden in de bioscoop. Amsterdam is de stad van zijn volwassenheid
en meer dan Izmir beschouwt hij de plek als zijn ‘vaderland’. De geest van de hoofdstad
is hem altijd welgezind geweest, en hij voelt zich hier thuis. Als het gaat om taal
en cultuur mag hij elders horen, in Amsterdam is hij geworden wie hij moest zijn:
een Turkse schrijver in het hart van de Lage Landen.
Wim Willems
|
|