| |
| |
| |
Afb. 7.1 Paolo (l.) en Luigi De Mas, Utrecht 2003 (foto: Jan Banning)
| |
| |
| |
7. Luigi en Paolo De Mas: broers uit
een Italiaanse ijssalon
Een Italiaanse collega
Mijn eerste ontmoeting met Paolo De Mas leidde tot omtrekkende bewegingen. De
man tegenover mij trok zijn schouders ongemakkelijk op, droeg een pak met brede
revers en deed een ambassadeur vermoeden. Drie jaar later, in 1996, werden wij collega's
aan de Universiteit van Amsterdam. Het duurde toen niet lang voor ik begreep
dat achter zijn formele front een man schuilging aan wie een verhaal welbesteed
was. Mijn collega bleek een losse geest te hebben, waarin het enthousiasme snel de
overhand kreeg. Tegelijkertijd trok de ironie zich nooit helemaal uit zijn gezicht
terug. Ik leerde hem kennen als een liberale realist, met een oog voor het tragikomische
feilen van de mens. Een liefhebber van zedenschetsen van het moderne leven,
die zijn talen spreekt en overal parallellen ontdekt met de Marokkaanse migratie -
zijn specialisme. Tot ik er op een dag achter kwam dat hij de weg naar zijn verleden
eveneens moeiteloos insloeg.
Op de gang gaf hij me de eerste versie van een essay, geschreven voor de
afscheidsbundel van een sociaal-geograaf, de academische richting die ook de zijne
was. In Doana Vecia (streekdialect voor Oude Douane) mijmert Paolo De Mas over
de grenzen van Cadore, zijn voorouderlijke bakermat in de oostelijke Dolomieten.
Veel meer dan zeven velletjes waren het niet, maar in het stuk ontvouwde zich een
wereldbeeld. Als een milde, maar waakzame beschouwer verweefde de auteur persoonlijke impressies met actuele politieke thema's. In zijn relaas keerde de schrijver
over de rails van zijn herinneringen terug naar de tijd dat hij als kleine jongen jaarlijks
met zijn ouders, die hun Alkmaarse ijssalon in de winter op slot deden, per
trein naar Noord-Italië spoorde. Inmiddels meer dan een halve eeuw oud realiseert
hij zich hoeveel historische en taalkundige grenzen hij op die tochten passeerde.
Opnieuw voelt hij de spanning die het tonen van grensdocumenten destijds opriep.
Hij realiseert zich hoe Italiaanse reizigers in de jaren vijftig als zondebokken van de
| |
| |
bureaucratie fungeerden, zoals na hen de miljoenen migranten uit andere mediterrane
landen en de eindtwintigste-eeuwse vluchtelingen.
Wat mij vooral raakte was hoe de blik van het jongetje De Mas wortelde in taal.
In woorden die tot grenzen leiden tussen landen en mensen. Maar ook tot al dan
niet gedeelde geschiedverhalen en opgelegde, afgedwongen of aangenomen identiteiten. Tot welke groep we behoren is immers toeval. In andermans of eigen ogen
hadden we gemakkelijk een ander kunnen zijn, of worden we wellicht ooit een
ander als de geschiedenis een wissel omgooit. Wie zich ergens op beroept, moet
daarom zijn klassieken kennen en de vooroordelen van zijn tijd. De Mas beschrijft
de bergstreek Cadore - gelegen in de huidige provincie Belluno, die eeuwenlang
deel uitmaakte van de illustere Republiek Venetië - als een enclave in een historische
film van grote en kleine belangen. Hij laat niet na te wijzen op de bijdrage die
migranten hebben geleverd aan het welvaartspeil van zijn voorouderlijke Heimat.
Ook breekt hij een lans voor een sterker besef van het feit dat ‘vreemd’ vaak meer
eigen is dan mensen beseffen. De afscheidingsdrang die de laatste decennia als een
virus om zich heen grijpt, niet alleen in Quebec of op de Balkan, maar ook in de
Italiaanse regio's van De Mas' jeugd, ontsnapt evenmin aan zijn blik. Het benadrukken van de grenzen ziet hij met lede ogen aan, omdat ze er mogelijk toe leiden dat
ook zijn kinderen op een dag in het verdachtenbankje van het gezag terechtkomen.
Ze hebben immers een vader die het stempel van een meervoudige geschiedenis
draagt.
In het spanningsvolle debat over lokaal versus globaal behoudt De Mas zich het
recht voor om wereldburger te zijn en tegelijk zijn lokale eigenheden te koesteren.
Hij houdt een pleidooi voor doorwaadbare grenzen, openheid en minder controle
bij de piketpaaltjes van de willekeur. De lezer wordt langs dierbare plekken van Italiaanse
vakanties gevoerd, krijgt vuile handen van smoezelige paspoorten en ziet
scherpslijpers aan de grens. Hij wordt zich bewust van de stekelige wortels van taal
en identiteit, afscheiding en vereniging, macht en politiek. De schrijver onderneemt
een scenische reis over de verwarrende landkaarten van het eeuwenoude Europa.
Hij roept fragmenten van vergeten werelden op en laat stomme acteurs bewegen.
Het is een relaas met een pointe en tegelijkertijd een oneindig verhaal, dat uitnodigt
tot reflectie, terwijl op de achtergrond het rad van de eeuwige herhaling draait.
Mijn collega mocht het levenslicht zien in de kaasstad Alkmaar, tot zijn 28ste
bezat hij de Italiaanse nationaliteit. Pas toen hij buiten de gevarenzone van de militaire
dienst verkeerde, liet hij zich tot Nederlander naturaliseren. Zijn broer Luigi,
die vijf jaar ouder is en wél in Italië werd geboren, zette die stap op nog latere leeftijd.
Alleen de ouders zijn trouw gebleven aan hun oorspronkelijke nationaliteit en
in de jaren zeventig bovendien teruggekeerd naar hun geboortedorp. De jeugd van
beide broers De Mas stond in het teken van de ijssalon en Italiaanse dorpsgenoten
over de vloer. De zaak dicteerde het tempo van het middenstandsgezin, dat het
smaakpalet van Italiaans ijs introduceerde bij toen nog roomijs etende Kennemers
en West-Friezen. Aan het eind van de jaren vijftig nam de welvaart langzaam toe en
| |
| |
kon de Nederlander zich enige luxe veroorloven. De snackbars deden hun intrede en
in elk gehucht vestigde zich een Chinees, die de drempel naar exotisch eten slechtte
en klanten aan zich bond door te adverteren met grote porties bami of nasi. Ook
het assortiment van de Italiaanse ijssalon voorzag in de toenemende behoefte aan
culinaire variatie. Vooral de beter gesitueerden, die als eersten een vakantie in het
buitenland doorbrachten, wilden wel eens wat anders. Voor het zover was, had het
gezin De Mas jarenlang moeten duwen en trekken om het toentertijd verzuilde Alkmaar aan het gekleurde ijs te krijgen.
Net als in Nederlandse gezinnen van middenstanders konden de twee zoons
Luigi en Paolo zich nimmer aan het werk in de zaak van hun ouders onttrekken.
Van jongs af werden zij ingeschakeld en mettertijd groeiden zij ‘in het ijs’, hoewel zij
er op den duur ook weer uitgroeiden. De oudste nadrukkelijker dan de jongste,
want Paolo behaalde tijdens het eerste jaar van zijn studie nog het vakdiploma ijsbereiding.
Hij is altijd blijven rondneuzen in de zaken van landgenoten en draait bij
gelegenheid voor het gezin thuis vers ijs. Als sociaal-geograaf heeft hij zich echter
niet op de geschiedenis van zijn familie gericht, die interesse kwam pas veel later.
Hij specialiseerde zich in een andere categorie nieuwkomers, die van Marokkanen
uit het Rifgebergte. Zijn oudste broer verwijderde zich veel verder van zijn achtergrond,
hoewel hij later in zijn bezigheden als zakenman veel profijt trok van wat hij
in de ijszaak had meegemaakt. Twee broers, die niet in het voetspoor van hun
ouders zijn getreden en het ijsambacht vaarwel hebben gezegd. Hoe Italiaans zijn zij
desondanks gebleven en hoe kijken zij terug op de introductie van het buitenlandse
ijs in Nederland? Om hun portret het nodige reliëf te kunnen geven, dient eerst de
voorgeschiedenis van de familie in kaart te worden gebracht.
| |
IJsventer in Nederland
Zowel de stamboom van vader Quirino Giovanni De Mas als die van moeder Maria
Ester De Marco heeft diepe wortels in de bergstreek Cadore. Hun geschiedenis gaat
terug tot de zestiende eeuw, dus er valt met recht van een geografische band te spreken.
Weinig ingezetenen konden zich echter veroorloven om honkvast te blijven en
pendelmigratie behoorde bij het arbeidspatroon van de streekbewoners. Om geld te
verdienen verkochten mannen een seizoenlang ijs in Warschau, Leipzig of Minsk,
werkten ze twee jaar in de bouw in New York of als slager in Buenos Aires, om daarna terug te keren naar hun geboortedorp. Quirino De Mas' eigen vader had nog als
toneelknecht bij de Metropolitan in San Francisco gewerkt; de familieoverlevering
wil zelfs dat hij de persoonlijke assistent is geweest van de wereldberoemde Italiaanse
operazanger Enrico Caruso. Sinds het einde van de negentiende eeuw vestigden
de burgers van Cadore vooral een reputatie als ijsbereiders in landen met een Konditorei-cultuur,
zoals Oostenrijk en Duitsland. Ook Nederland had inmiddels de
| |
| |
smaak van Italiaans consumptie-ijs leren kennen en in 1934 volgde Quirino De Mas
dat nieuwe spoor.
Die stap kwam niet voort uit ambitie voor een carrière in het ijs. Hij had veel liever
willen studeren, maar na vijf jaar lagere school was hij bij een meubelmaker in
dienst getreden. Er moest brood op de plank komen. Na het overlijden van zijn
vader diende hij als oudste zoon zelfs in zijn eentje de kost te verdienen voor het
gezin. In de praktijk kon dat alleen door zijn geboortestreek te verlaten, vandaar dat
hij zich liet rekruteren door de heer Guido De Lorenzo, die sinds 1928 een ijssalon
had in Utrecht. Zoals gebruikelijk trok De Lorenzo in de winter langs de dorpen in
zijn streek van herkomst om venters te werven. Op een dag vervoegde hij zich ook
bij de weduwe De Mas. Haar drieëntwintigjarige zoon Quirino wilde eigenlijk niet
weg, maar zwichtte voor de druk van zijn moeder om vanuit het buitenland haar
gezin financieel te steunen. Daarmee schikte hij zich in een eeuwenoud patroon,
waarin de mannelijke arbeidskrachten van een gezin op pad gingen en de vrouwen
het familiebedrijf bleven bestieren. Zoals de meeste geworven krachten reisde hij in
colonne naar zijn nieuwe bestemming. In Nederland splitste het groepje mannen
zich en kreeg De Mas in Utrecht een kamertje in het huis van zijn baas toegewezen.
Meteen de volgende dag al trok hij met een ijskarretje - twee bussen bovenop, met
vanille en aardbeien - de stad in. Op straat pikte hij zijn eerste Nederlandse woorden op, een soort inburgeringscursus in de praktijk.
Door een nieuwe wet, die het aannemen van buitenlandse venters verbood, verloor
hij al na een jaar zijn baan. Het liefst was hij toen stante pede naar zijn bergdorp teruggekeerd, maar juist in die tijd van het fascistische bewind werden Italianen opgeroepen voor de oorlog in Abessinië, het huidige Ethiopië. Daarom besloot
hij in Nederland te blijven en sneed hij de weg terug naar zijn geboortegrond voorlopig
af. Het geluk wilde dat ijssalonhouder Talamini in Eindhoven bereid was hem
in dienst te nemen en zelfs als mede-eigenaar liet inschrijven, de enige manier om
de nieuwe wet te omzeilen. Na een aantal jaren met een ijskarretje langs de straat te
hebben gevent, had De Mas voldoende gespaard om in 1938 ijssalon Venezia in Nijmegen te openen. Het verhaal wil dat katholiek Nederland veel opener op de Italiaanse nieuwkomers reageerde dan het protestantse westen. De mentaliteit was er
losser en de verzuiling speelde minder een rol. Bijgevolg draaide de zaak zo goed,
dat hij in september 1940 een eigen ijszaak opende, op het Mariënburgplein, naast
de voormalige joodse begraafplaats. IJssalon Milano bestond uit niet meer dan een
vitrine en een paar tafeltjes, maar die waren wel eigenhandig getimmerd en geschilderd.
Hoe klein de zaak ook was, de verkoop liep redelijk omdat ijs een zeldzaam
verzetje vormde in oorlogstijd. Het was alleen nauwelijks mogelijk aan personeel te
komen om het ijs uit te venten. In het winterseizoen scharrelde hij de kost bij elkaar
door zelf meubels te maken, een vaardigheid waarvan hij een leven lang profijt heeft
getrokken.
Na twee jaar was Quirino De Mas voldoende gesetteld om te trouwen met zijn in
Italië wonende verloofde, een plechtigheid die in april 1942 plaatsvond met de
| |
| |
Afb. 7.2 Vader Quirino De Mas als ijsventer voor IJssalon Venezia, Eindhoven 1937 (privé-bezit De Mas)
handschoen. De twee gelieven kenden elkaar van kindsbeen af, want hij was een
jaargenoot, een coscritto, van zijn latere zwager Mario De Marco, met wie hij zijn
diensttijd in Mantova had doorgebracht. Diens zuster Ester had tijdens haar jaren
als jonge vrouw vele ‘aanbidders’ zien passeren, maar was haar jeugdliefde trouw
gebleven. Sinds zijn vertrek naar Nederland hadden zij elkaar talloze brieven
geschreven. Die correspondentie was mogelijk door het hoge niveau van alfabetisme
in het bergdorp. Aan het begin van de twintigste eeuw konden alle jongens en meisjes daar lezen en schrijven, en dorpsonderwijzers stonden in hoog aanzien. Zij gaven
niet alleen les, maar zorgden ook voor een cultureel bewustzijn. Scholieren kenden
hele stukken van Dante uit hun hoofd en kregen ook historisch besef bijgebracht.
Uit de brieven die Quirino zijn verloofde stuurde, blijkt dat het geordende karakter
van Nederland hem beviel, alsook dat de overheid en ambtenaren zich voorkomend
gedroegen. Wel riep de keuken gruwelbeelden bij hem op en vond hij de mode nergens naar lijken. Mannen liepen rond in voddenzakken en met een pet op, terwijl hij
naar Italiaanse snit in een licht zomerkostuum en met een stropdas om naar de
bioscoop ging. In zijn epistels naar huis beklaagde hij zich ook omstandig over het
gebrek aan menselijke warmte in Nederland - een standaardklacht van mediterrane
migranten, zowel toen als nu. Het terughoudende en vlakke gedrag van Nederlanders leidde regelmatig tot de verzuchting: ‘Someano adormenzade’ (het lijken wel
slaapwandelaars).
| |
| |
Omdat gezinshereniging ook in die tijd aan strenge regels was gebonden, ondernam
de 26-jarige bruid pas in de zomer van 1942 de dagenlange reis naar Nederland.
Tot dat moment had zij haar geboortestreek nooit verlaten. Dat zij er al binnen een
jaar in hoogzwangere staat zou terugkeren, had niemand kunnen voorspellen. De
reden daarvoor was eigenlijk nogal triviaal. Als vrouw in verwachting had zij extra
distributiebonnen gekregen voor de babyuitzet, en die werden op een dag door een
klant gestolen. Niet uit de winkel, maar uit de achterkamer. Die klap kwam zo hard
aan, dat het besluit viel om bij de familie in Cadore te bevallen. Zij is toen alleen
dwars door oorlogsgebieden naar huis gespoord. Zodoende kwam Luigi op 2 september
1943 ter wereld in het dorp van zijn voorouders. Hij werd er omringd door
dierengeluiden, de geur van hooi, mest en polenta boven het houtvuur, maar bovenal door de familie. Door zijn grootmoeder en vele tantes, die zich allemaal over de
eerste kleinzoon ontfermden. Hij was vernoemd naar zijn opa, dus voor de familie
leek zijn komst op die van de Messias. Zijn moeder kon in die eerste jaren geen
enkele zelfstandige beslissing over hem nemen, die waren voorbehouden aan nonna
Rosa en de oudste man in huis, de jongere broer van zijn vader. Oom Mario De Mas
heeft Luigi daardoor altijd als een eigen zoon behandeld. Intussen zat het gezin in
angst over de ongewisse situatie van de familie in Nederland: ‘De eerste jaren in het
dorp groeide ik op met de angst van mijn moeder, mijn oma en mijn tantes, over
het lot van mijn vader en mijn twee ooms De Marco in Nederland. Want na 8 september 1943, toen Italië het pact met Duitsland verbrak, was er twee jaar lang geen
postverkeer meer mogelijk tussen Italië en Nederland. Mijn vader ontving nog net
op tijd het telegram met de mededeling: “Luigi nato, mamma bene” (Luigi geboren,
moeder goed).’
Na afloop van de oorlog reisde de jongen met zijn moeder naar Nederland, om
zich bij zijn vader te voegen: ‘Ik herinner me dat we tijdens onze reis een tussenstop
maakten in Milaan, waar we in een souterrain overnachtten bij mensen uit onze
streek. Langs die halve maansraampjes zag ik mensen lopen, alleen hun benen, wat
voor een jongen uit een bergdorpje een wonderbaarlijke ervaring was. In die tijd lag
alles nog in puin en bij elke grens moest je uitstappen. Tafels, bundels kleren en
mensen met petten die alles onderzochten. Schroothopen van gebombardeerde
locomotieven langs de rails, alsof je in een visioen van Jeroen Bosch terechtkwam.
Alleen was het geen verbeelding, maar realiteit. Mijn moeder en ik reisden mee met
het echtpaar Da Sacco uit een naburig dorp, dat een ijszaak in Amsterdam ging openen. Die bestaat nog altijd - derde generatie inmiddels - in de Scheldestraat. Hun
dochter heette Claudia en die man leerde mij “papa” zeggen, want dat woord kende
ik niet. We zaten in een opgekalefaterde veewagen en de trein deed twee dagen over
de reis naar een vader die ik nog nooit had ontmoet.’
Twee jaar daarvoor, op 22 februari 1944, was Quirino De Mas zijn Nijmeegse
zaak verloren bij een geallieerd bombardement. Door een vergissing werd een deel
van de binnenstad, waaronder ijssalon Milano, in puin gelegd. Daarop had hij
onderdak gevonden bij twee broers van zijn vrouw, Mario en Arnaldo De Marco,
| |
| |
die ijssalon Venezia in Oss dreven. De zwagers stonden bekend als ‘de drie heertjes’,
omdat ze nooit zonder hoed en stropdas de straat opgingen, een vertoon van decorum
dat opviel in het zuiden. Wegens gebrek aan grondstoffen kwam er in het laatste oorlogsjaar niet veel terecht van de verkoop van ijs, maar de mannen slaagden
erin te overleven. Zij kenden veel mensen in Oss en omstreken, zodat er altijd wel
wat viel te ritselen om aan eieren, melk, suiker en hammen te komen. Bovendien
was er volop vraag naar sterke drank, en een tot distilleerketel omgebouwde ijsketel
was snel gefabriceerd. Na de bevrijding van Oss door de Canadezen, eind 1944,
breidde de klandizie voor grappa (een Italiaanse jenever) zich ook nog eens fors uit.
Wijs geworden door hun ervaringen na de Eerste Wereldoorlog hadden de meeste Italianen vooral munten gespaard. Dat bleek een juiste strategie, want ook in
Nederland werd bij de naoorlogse zuivering nieuw papiergeld gedrukt. Alleen de
emmers vol opgepotte kwartjes, dubbeltjes en stuivers bleven hun metaalwaarde
behouden. Bij hun komst naar Nederland trokken Luigi en moeder De Mas voorlopig
bij de familie in Oss in. De gespannen sfeer van de eerste ontmoeting met zijn
vader is de oudste zoon niet vergeten. De Mas sr. wilde helemaal niet in Nederland
blijven en hunkerde, na een bestaan van twaalf jaar als emigrant en een verwoeste
zaak, naar zijn geboortedorp. Volgens Luigi heeft zijn vader nooit kunnen verwerken dat hij zich gedwongen zag om in Nederland te blijven. Bovendien was het vlak
na de oorlog moeilijk om een nieuwe standplaats te vinden, zeker voor een Italiaan.
Nu kon Quirino De Mas tijdens de zuivering documenten overleggen van zijn werk
in Oss en Nijmegen, waaruit bleek dat hij te vertrouwen was, met als resultaat dat
hij zich vrij mocht vestigen. Vervolgens probeerde hij maandenlang tevergeefs om
voet aan de grond te krijgen in Groningen, Assen, Zierikzee en Middelburg. Uiteindelijk
slaagde hij erin om een oude rijwielstalling te huren in hartje Alkmaar, in de
Koorstraat. De bovenwoning zat vol luizen en muizen, en de wanden waren beplakt
met oud behang op jute. De eerste indrukken van de reis naar Alkmaar in mei 1947
staan Luigi nog altijd bij: ‘Op een dag zat ik weer in de trein, nu met beide ouders.
Mij was verteld dat we naar de nieuwe winkel zouden gaan en daar definitief gingen
wonen. Het werd donker en ik moet in slaap zijn gevallen. Ik werd wakker door
klokgeluiden en toen ik opkeek, bleek mijn vader mij in zijn armen te dragen. Ik
keek in de richting waar het geluid vandaan kwam en zag in het duister de contouren van een reusachtig bouwsel, de Grote Kerk. Wij stonden voor ons huis ertegenover.
Ik kreeg een gevoel van veiligheid en geluk, en voelde me direct thuis.’
Van zijn zwager Mario leende De Mas geld om tweedehands spullen aan te
schaffen. Zijn ruiten is hij in Oss gaan kopen, bij de zaak van Antoon den Brok (die
later Paolo's schoonvader zou worden), omdat Alkmaar met een gebrek aan glas
kampte. Hij heeft ze eigenhandig per stoptrein van Brabant naar de kaasstad vervoerd. Zo verbouwde hij het krot tot salon, waar in de zomer de eerste ijsjes over de
toonbank gingen. In die jaren viel dat niet mee, omdat er nauwelijks geld was om de
grondstoffen te kopen voor het bereiden van ijs. Bovendien kon je veel producten
alleen op de bon krijgen. Opnieuw hielp het geluk de nieuwkomer een handje. In
| |
| |
diezelfde periode hadden twee broers de Handelsonderneming Gebr. Groentjes
opgericht. Op een dag fietste een van hen op zijn bakfiets voorbij, De Mas hield hem
staande en vroeg in zijn beste Nederlands om een kilo suiker, een blik wafels en nog
wat waren. Hij zei wel meteen dat hij niet contant kon betalen. De jonge ondernemer,
die wellicht met dezelfde beginnersperikelen worstelde, keek eens goed om zich
heen. Hij zag het opgeknapte krot en de vrouw van de winkelier met groene zeep de
vloer boenen, en besloot de gevraagde waren te leveren. Betaling kon wachten tot er
geld in het laatje kwam, want hij had wel vertrouwen in die mensen en de plek waar
de zaak was gevestigd. Uit het oogpunt van klantenbinding geen slechte manoeuvre,
want zolang ijssalon Venezia bestond zou hij de enige leverancier blijven. Zelfs toen
de tweede generatie de zaak had overgenomen en iedereen alleen nog via de bank of
per giro betaalde, bleef de oude Groentjes elke donderdag langskomen om geld op
te halen. Zoon Luigi koestert het beeld van zijn vader achter nette stapeltjes guldens,
kwartjes en dubbeltjes, en zijn moeder die klaar zat met koffie. Als de oude heer
afscheid nam, zei hij altijd: ‘Tot kijk De Mas, ik loop er weer helemaal scheef van.’
| |
Migrant, middenstander en katholiek
De ouders De Mas reageerden beiden heel verschillend op de migratie, wat deels
met karakter had te maken. Moeder vond het heerlijk tussen de mensen in de ijssalon
en kon fantastisch met klanten omgaan. Ze leerde in snel tempo Nederlands
verstaan en de belangrijkste honderd woorden spreken. Volgens haar zoons praat ze
tot de dag van vandaag een koeterwaals van Nederlands en Cadorees dialect, maar
sociaal vaardig als ze is, hield zij er zich gemakkelijk mee staande. Binnen de kortste
keren kende ze de familieverhoudingen van iedereen in de buurt en ze onthield
alles. Ze legde contact met hetzelfde gemak als vrouwen bij de fontein in haar bergdorp.
Niet alleen was zij de spil van de ijssalon, in de loop van de jaren raakten haar
taalverhaspelingen ingeburgerd in Alkmaarse kringen. Wanneer klanten de zaak
verlieten, zei zij altijd: ‘Danke voor moi plezier.’ Tot op de huidige dag wordt in veel
plaatselijke families met die uitdrukking afscheid genomen. Andere gevleugelde zinsneden
waren: ‘Elo droek nella sakka’ - is druk in de zaak? En ook: ‘Asto fato botskappe
doen’ - heb je al boodschappen gedaan? Dat chaotisch luisteren en praten
had echter ook nadelen: ‘Wat we haar niet konden afleren is dat ze de telefoon niet
moest opnemen. Want dan stonden we weer met een smeltende ijstaart in de brandende
zon voor een verkeerd adres, omdat zij het niet helemaal had begrepen. Als ze
de telefoon opnam, zo instrueerden we haar, dan moest zij zeggen: “IJssalon Venezia,
een moment alstublieft.” Maar nee hoor, zij bleef zeggen: “Es fartelle kon main
man” - ik vertel het aan mijn man.’
Voor Ester De Marco stond het vertrek uit haar geboortedorp in het teken van
een lang begeerde vrijheid. Na haar huwelijk met de handschoen was ze, zoals de
traditie voorschreef, verkast naar het ouderlijk huis van haar echtgenoot. Van een
| |
| |
Afb. 7.3 Familie De Marco, 18 juni 1925 (v.l.n.r.) Arnaldo, Mario, Nonna Michellina, Otello, Ester, Florio,
Nonno Bortolo, Pompilio - zoon Giovanni overleed in 1918 aan de Spaanse griep (privé-bezit De Mas)
gezin waarin ze als enige vrouw in huis voor zes broers moest zorgen, kwam ze
terecht in de ondergeschikte rol van schoondochter. Na de komst van haar zoon had
ze dan ook weinig in te brengen over zijn opvoeding, dus ervoer zij de migratie naar
Nederland als een bevrijding. Niet langer was zij afhankelijk van de familie, zij kon
voortaan zelf beslissingen nemen en het eigen verdiende geld uitgeven zoals zij
wilde. Haar gezin was haar alles en de zaak een oase van zelfstandigheid, ondanks
het harde werken. Haar zoons herinneren zich een moeder die de hele dag liep te
zingen, of ze nu de toiletten schoonmaakte of de was deed. Op Luigi drukte haar
blijheid een diep stempel: ‘Toen ik later zelf muziek maakte, probeerde ik eigenlijk
altijd om het gevoel op te wekken dat ik had op die heldere ochtenden in de lente,
met Hollandse wolkenpartijen boven de Grote Kerk, de geur van Sunlightzeep uit
het washok en de stem van mijn moeder die liedjes zong.’
Niettemin kende ook zij haar dieptepunten, zoals bij de geboorte van haar zoon
Paolo op 26 april 1948. De bevalling verliep moeizaam en doordat zij zo slecht
Nederlands sprak en haar man de zaak niet steeds kon sluiten, begreep zij niet precies
wat er aan de hand was. Het aansteken van kaarsen beschouwde zij als een veeg
teken. Vlak daarna volgde de bevalling van een zoon bij wie de navelstreng om zijn
nek zat, waardoor hij er gitzwart uitzag. De angst die haar om het hart sloeg, werd
niet weggenomen toen de arts en zijn gevolg met de baby de ronde deden op andere
afdelingen. Het enige wat zij opving, was gelach. Dat moment ervoer zij als eenzaam
| |
| |
en vernederend, omdat ze het gevoel had anders behandeld te worden dan andere
vrouwen. Het is allemaal goed gekomen met de jongen, maar haar verhaal over zijn
geboorte is Paolo altijd bijgebleven.
De broers herinneren zich hun vader als volkomen tegengesteld aan zijn vrouw.
Een introverte, zowel filosofisch als sentimenteel aangelegde man, die leed onder
zijn heimwee. Wel had hij een brede belangstelling voor cultuur en voor wat zich in
de samenleving afspeelde. Hij zorgde ervoor dat zijn zoons pianoles kregen en stimuleerde
hen om verder te studeren. Dat had hij ook zelf geambieerd, maar daar
was toentertijd geen geld voor. De Nederlandse taal las en schreef hij heel behoorlijk,
en had hij zich aangeleerd met behulp van kranten en woordenboeken. Het
werk in de ijszaak was vooral plichtsbetrachting, want de drukte stond hem tegen en
klanten bezorgden hem niet het plezier dat zijn vrouw eraan ontleende. Volgens zijn
zoons had hij de instelling van een traditioneel ambachtsman: methodisch, efficiënt,
behoudend en altijd uit op hoge kwaliteit. Doelgericht en concreet in zijn handelen,
wars van romantiek. Zijn vrouw was de communicatieve en creatieve tegenpool, en
in de combinatie van hun eigenschappen school het succes van de ijssalon.
In huis hield vader De Mas het liefst vast aan de wijze waarop het vroeger in zijn
dorp toeging. Sociaal gezien isoleerde hij zich van de Nederlanders, vandaar dat er
vrijwel alleen Italianen en dan liefst nog streekgenoten over de vloer kwamen. Door
de zaak viel contact met de buitenwereld natuurlijk niet te voorkomen en zijn
vrouw zocht trouwens wél aansluiting bij mensen uit de omgeving, dus door haar
sijpelden Nederlandse gewoonten het gezin binnen. Dat gebeurde altijd binnen de
conventies van de mediterrane leefstijl, dat wil zeggen, als er bezoek was zaten de
vrouwen apart en zorgden zij voor de inwendige mens. De mannen verloren zich in
filosofische en politieke beschouwingen, die altijd eindigden met de conclusie dat
het in Italië binnen tien jaar beter zou zijn dan in Nederland. Volgens Luigi hielden
de vrouwen intussen goed in de gaten wat er werd gezegd: ‘Als mijn moeder later
alleen met mijn vader was, begon ze over de kritiek die andere mannen hadden
geuit op de gebruiken in Nederland. Wat haar eigen man daarover had gezegd, werd
op grond van een eeuwenoud gebruik niet aangeroerd. Ik heb haar en andere Italiaanse
echtgenotes vaak horen zeggen: “Spuug niet in de bron die je te drinken geeft”
en “Benedetta l'Olanda” (gezegend zij Holland).’ Waar evenmin aan viel te tornen
was dat vader De Mas in naam alle beslissingen nam. Zodra hij iets wilde dat tegen
de zin van zijn vrouw inging, nam zij echter haar toevlucht tot een guerrillatactiek,
wat nogal eens spanningen opriep. Zoon Luigi merkte later dat hij zich die strategie
van zijn moeder, om langs omwegen haar doel te bereiken, onbewust had eigen
gemaakt. Als kind had hij er overigens geen enkele moeite mee om zich in verschillende
werelden te bewegen. Hij hoorde later van buurvrouwen dat hij binnen een
maand perfect Alkmaars sprak en Fries verstond, de taal van veel kinderen uit de
buurt. Meerdere talen spreken en verstaan hoorde erbij, net als de confrontatie met
andere gebruiken bij de buren. Alleen dat niemand uit de buurt klappen kreeg van
hun vader vond hij een minpunt. Want ja, waarom hij dan wel van de zijne?
| |
| |
Afb. 7.4 Familie De Mas, 26 juni 1945, naast Casa ‘Guarine’ (v.l.n.r.) Mario, Zia Tranquilla, Polonia, Nonna
Rosa, Ferrer (US 5th Army), Lucia, Ester, Anna Rosa Tremonti; de peuters zijn Rosa en Luigi De Mas (privé-bezit
De Mas)
De zoons beschrijven het gezin De Mas als een rooms-katholiek nest van het
niet-fanatieke Zuid-Europese soort, met levenswaarden en normen die zij eerder als
calvinistisch karakteriseren. Moeder ging trouw naar de kerk, vader zelden, wel zong
hij twee winters in het koor van de Dominicuskerk in Alkmaar. Met zijn streekgenoten
uit Cadore cultiveerde hij een antiklerikale houding, voortkomend uit een historisch
wantrouwen tegen het instituut kerk, in het bijzonder de priesterkaste. Wel
gingen de kinderen naar de katholieke St. Willibrordusschool, waar in Luigi's tijd
iedereen om half acht 's morgens de kindermis moest bijwonen. Toen zijn broer vijf
jaar later het lager onderwijs betrad, verliep het allemaal wat soepeler. Alleen was
het standsverschil nog altijd merkbaar, met een eerste klas voor middenstanders en
een parallelklas voor arbeiderskinderen uit de Stationsbuurt en het ‘Rooie Dorp’. In
Alkmaar deelden zelfs twee naastgelegen scholen een schoolplein, waarop een witte
lijn de scheiding aangaf tussen de jongens van de St. Adelbertusschool (‘hoog’) en
de St. Dominicusschool (‘laag’). Wie het talent had om door te leren, kreeg daar
overigens wel de kans toe. De bovenmeester selecteerde zonder onderscheid des persoons
en zo belandden beide broers De Mas op het Canisius College - een school
waar de eerste generatie migranten geen flauwe notie van had.
Verhalen over hel en verdoemenis bleven de jongens thuis bespaard, alleen werd
tot Paolo's spijt ook de bijbel niet gelezen. Hij was nogal eens te vinden bij de Miedema's, de gereformeerde buren, waar voor het eten werd voorgelezen uit het Oude
| |
| |
Testament. Het ritueel van dat grote boek met koperen sluiting, de tale Kanaäns en
de gedragen wijze waarop de buurman voorlas, maakte diepe indruk op hem. Voor
de religieuze stichting kwam in de jaren vijftig en zestig een keer in de drie of vier
maanden de Italiaanse priester Don Tagliaferro in Alkmaar langs. Op zijn kwartaalronde
door het gebied boven de grote rivieren - voor beneden was een ander aangesteld
- droeg hij op zondag een Italiaanse mis voor in een kloosterkapel, waar Italianen
uit de wijde omtrek naartoe kwamen. De religieuze samenkomsten fungeerden
dus tevens als ontmoetingsplek. Nu was de Don een man van de oude stempel, die
fulmineerde tegen allerlei volk, maar in het bijzonder tegen protestanten en communisten.
Dat waren slechte mensen, met wie je maar beter niet omging. Zulke
woorden schoten moeder De Mas in het verkeerde keelgat, want zij dacht aan haar
buren, Friese gereformeerden die op zondag twee keer naar de kerk gingen en voor
wie zij veel respect had. Op een dag riep zij de priester ter verantwoording, in het
bijzijn van haar zoon Luigi:
‘Mijn moeder is toen na de mis naar hem toegegaan en heeft protest aangetekend.
Ik besefte pas later hoe moedig dat van haar was. Ze kreeg een rood hoofd en
zedig omlaag kijkend wees ze hem erop dat zij protestantse buren had die heel fatsoenlijke
en goede mensen waren. Het was in die tijd nogal wat voor een vrouw om
zoiets tegen een priester te zeggen. Ik zie er een parallel in met sommige imams die
nu ook ketteren tegen ongelovigen en zeggen: “Bemoei je niet met Hollanders.” Ze
proberen een getto op te bouwen, dat altijd twee muren heeft: een van de buitenkant
en een van de binnenkant. Intussen kunnen mensen op het laagste niveau wel
degelijk respect voor elkaar krijgen, een onderstroom die op den duur heilzaam
werkt. Toen zij later in haar geboortedorp terugkeerde, moest zij trouwens opnieuw
in de verdediging, nu tegen de dorpspastoor die soortgelijke tirades hield tegen
andersdenkenden.’
In Alkmaar en omgeving werd de oude priester in de jaren zestig opgevolgd door
padre Romedio Zappini, gehuld in een bruine pij van de orde der Franciscanen en
met een dito levenswandel. Hij voelde de positie van zijn landgenoten veel beter aan
dan zijn voorganger, wat ook wel nodig was, want hij kreeg heel wat te stellen met
de tweede lichting Italiaanse nieuwkomers: jonge Siciliaanse en Sardijnse gastarbeiders.
Als iemand seks had met een Hollands meisje en er kwam een kind van, moest
de padre bijspringen om een huwelijk te regelen of een familieconflict te voorkomen
over de nationaliteit van zo'n kind. Hij functioneerde als een sociaal ombudsman,
meer dan als theologisch scherpslijper. Tijdens zijn werkzame leven had hij
een onderkomen in het bisschoppelijk paleis te Haarlem en verleende hij hand- en
spandiensten voor het Italiaanse consulaat in Amsterdam. Na zijn pensionering
keerde hij terug naar zijn geboortestreek Trento, waar hij regelmatig bij vader en
moeder De Mas langsging, om onder het genot van een glas grappa herinneringen
op te halen aan de goede, oude tijd in Nederland.
| |
| |
| |
Italiaanse ijsverkopers in Alkmaar
Het jaar na de opening van de ijssalon stond in het teken van de geboorte van een
tweede kind. Luigi heeft de komst van zijn broertje Paolo als iets wonderbaarlijks
ervaren en de emotie ervan is hem scherp bijgebleven. Hij herinnert zich de kraamkliniek
en zijn moeder in een groot, wit bed. Hoe ze thuiskwam met de kleine, hem
een luier aandeed of in een zinken teil baadde, waarin regelmatig warm water werd
bijgegoten uit een ketel die op de Etna kolenkachel stond. Hij moest dan opletten
dat zijn broertje niet kopje onder ging. Hij heeft de twee plastic eendjes waarmee
zijn broertje speelde bewaard, als memorabilia van hun gezamenlijke jeugd. Die tijd
stond in het teken van de armoede, want de Alkmaarder moest wennen aan het
nieuwe fenomeen van Italiaans ijs, dus er werd aanvankelijk weinig verdiend. Zij
waren bovendien in driedubbel opzicht vreemdelingen; als voormalige bondgenoten
van de Duitse bezetter, als Italianen en - voor de protestanten - als echte papen.
In de begintijd moesten zij zich dan ook wat kleine pesterijen laten welgevallen,
zoals negeren, uitlachen en van het kastje naar de muur sturen. De prikkels van
wantrouwen die iedere samenleving kent.
De huisraad van het gezin De Mas bestond uit niets dan afdankertjes en de eerstgeborene
sliep op een matras van stro. Toch had hij niet het gevoel dat het hem aan
iets ontbrak, wat vooral kwam door het improvisatietalent van zijn moeder. Zij was
gewend om kleren te naaien uit lapjes stof, oude truien en sokken uit te halen, het
garen weer op te rollen en daar iets nieuws mee te breien. Ook in de keuken kon zij
met weinig toe om haar kinderen te laten watertanden. Daar kwam bij dat het gezin
in een buurt woonde waar vrijwel niemand het breed had. In andere gezinnen van
arbeiders en middenstanders moest er ook hard gewerkt worden, en kenden de kinderen
evenmin luxe. Zoon Luigi kreeg zijn eerste cadeau toen hij zeven jaar oud
was: een opschrijfboekje met een potlood, waaraan een gummetje zat - iets nieuws
in die tijd. Zijn broertje kreeg een hondje van stof, met flaporen, dat Bobbie werd
genoemd en tot aan zijn veertiende bij hem in de slaapkamer stond. Er was geen
speciale aanleiding voor die giften van zijn moeder, want aan verjaardagen en andere
persoonlijke festiviteiten deden ze van huis uit niet. Vader Quirino vond cadeaus
per definitie geldverspilling, maar kon niet verhinderen dat zijn vrouw enkele Hollandse
gebruiken overnam, zoals het Sint Nicolaasfeest. Hij mocht het nieuwlichterij
vinden, op een dag zetten zijn kinderen toch echt hun schoentjes bij de kachel neer.
De eerste keer is Luigi de hele nacht wakker gebleven om het paard van de goedheilig
man over het dak te horen lopen. Ook de herinnering aan een andere plechtigheid
duidt op een stap naar integratie: ‘Ik werd op een avond meegenomen naar een
grote zaal, waar Sint Nicolaas in vol ornaat op een troon zat, omgeven door schrikaanjagende
Zwarte Pieten. Hij bleek inderdaad alwetend te zijn, zoals mijn buurtvriendjes
hadden beweerd. Hij kende mijn naam en wist van alles over mij. Ik moest
in het Italiaans het Onze Vader opzeggen, een succesnummer dat ik ieder jaar voor
de Sint moest herhalen. Die confrontatie met een onbekende, maar alziende en
| |
| |
alwetende persoon was een ingrijpende ervaring, die geholpen heeft om bij latere
onverwachte gebeurtenissen mijn evenwicht te bewaren.’
Intussen gaf de Nederlandse samenleving zijn geheimen niet zomaar prijs. Vooral
de naoorlogse opdeling in een protestantse, katholieke, socialistische en vrijzinnig-liberale zuil werkte verwarrend voor het gezin De Mas. Zij hadden geen weet
van de onzichtbare scheidslijnen tussen mensen, dus schonden zij de codes ongemerkt.
Zo kocht moeder Ester gewoon kleren bij buurman Miedema, terwijl dat
geen katholieke zaak was. Dat vader als middenstander bij het agentschap aan de
overkant het socialistische dagblad Het Vrije Volk kocht, viel al evenzeer buiten de
orde. De zonen bezochten weliswaar een katholieke school, maar de oudste voetbalde
bij de Alkmaarsche Boys, terwijl hij van zijn geloof bij R.K.A.F.C. behoorde te
spelen. Wat was er toch met dat gezin aan de hand? Blijkbaar hadden zij in hun
dorp in de Dolomieten geen antenne ontwikkeld voor het onderscheid tussen arbeiders,
middenstanders en notabelen, en al evenmin voor andere religieuze gezindten.
In de loop van de jaren vijftig ging het de ijssalon Venezia steeds meer voor de
wind. Dat betekende wel dat ieder gezinslid het almaar drukker kreeg. In de zomer
werd zeven dagen per week gewerkt en zestien uur per etmaal. Moeder hielp niet
alleen mee in de zaak, maar verzorgde ook het huishouden en kookte voor iedereen.
Alleen waren de ingrediënten voor haar gerechten destijds niet te koop in Alkmaar,
dus kwam Francesco Cristofoli, die later uitgroeide tot een grote importeur van Italiaanse
levensmiddelen, per trein uit Den Haag om zijn waren te bezorgen. De
broers herinneren zich de flessen Chianti en ellenlange spaghetti, verpakt in blauw
papier. Hun moeder bereidde stevige schotels, met veel groenten en natuurlijke producten.
Ze gebruikte geen olijfolie, want de gewoonte in Noord-Italië was om in
roomboter en varkensreuzel te bakken. Een ander streekgerecht was polenta,
gemaakt van maïsmeel, en verder at het gezin kommen vol sla, met tomaten en
gesneden uitjes. Als enigen in de buurt knoopten zij gewassen sla in een theedoek,
om die daarna op het achterbalkon droog te slaan. Mettertijd wenden de buren aan
de mediterrane geuren en andersom deden pannenkoeken, erwtensoep en zuurkool
hun intrede in Huize De Mas.
Door de drukte in de zaak was er zomers nauwelijks vrije tijd, dus hadden de
kinderen weinig uitjes - geen lange fietstochten naar het strand, zoals vriendjes met
hun ouders maakten. Bovendien moest Luigi in het weekend op zijn broertje passen.
In het hoogseizoen was dus beperkt ruimte voor kinderplezier, ondanks het bijspringende
personeel. In de jaren vijftig werkten er twee jonge vrouwen uit Friuli,
de Italiaanse regio waaruit jarenlang jongemannen als terrazzowerker vertrokken.
Zij bouwden een naam op door het leggen van granitovloeren in gangen en toiletten,
en door de vervaardiging van aanrechtbladen. In Alkmaar en omgeving vormden
zij een gemeenschap, met bekende namen als Schiava, Bruna, Rosa & Mirolo,
Dellevedove en de familie Indri met zijn vijf zoons, die de kern uitmaakten van het
eerste elftal van de Alkmaarsche Boys. In de ijssalon werkten Mirella, op haar
twaalfde naar Nederland gekomen en Pierina, die na de oorlog was getrouwd met
| |
| |
Afb. 7.5 IJssalon Venezia, Koorstraat, Alkmaar 1955 (v.l.n.r.) Ester De Mas, Luigi, Quirino, Paolo, nicht Anna Rosa Tremonti,
onbekende klant (privé-bezit De Mas)
Antonio Indri. Moeder De Mas kon het uitstekend vinden met Pierina, die haar
zowel in de huishouding als in de winkel bijstond, en regelmatig bijsprong als tolk.
In de beleving van de broers bezaten Pierina en Mirella de allure van de Italiaanse
filmster Gina Lollibrigida. In de zaak gingen de twee zwartharige schonen door voor
zusters en zorgden zij voor een toeloop van mannelijke klanten. Na hun vrijwel
gelijktijdige vertrek zakte de omzet meteen in.
De eerste jaren bleef de ijssalon open tot diep in november, waardoor kleumende
kinderen die op de avond van Sint Maarten met hun lampions langskwamen, werden
vergast op een (dun) wafelijsje. Maar op een zeker moment sloot de zaak na 8
oktober, de dag van Alkmaars Ontzet. In de winter verbleef het gezin voor kortere of
langere tijd in het dorp van herkomst, met lees- en rekenboeken in de koffer, want
tijdens de verzuimde weken moesten de jongens wel huiswerk maken. Zij namen
hun intrek in het familiehuis van de Guarine's, de bijnaam van De Mas. Een groot
huis, met drie verdiepingen, waar het gezin van zio (oom) Mario woonde. De zolder
deed dienst als opslagplaats voor hooi, bonen en andere etenswaren, en onder het
huis lag de stal, met een paar koeien om het koude seizoen door te komen. Slechts
in één ruimte ging de open haard aan, dus ontwaakten de vakantiegangers 's morgens
in een kamer met een temperatuur van min 15 graden Celsius, en was het snel
naar beneden rennen om de koude botten te verwarmen. Iedereen klitte samen in
| |
| |
die ene grote, verwarmde ruimte. Eenmaal op het lyceum beperkten de bezoeken
van de kinderen zich tot de kerstvakantie, terwijl hun vader veel langer in Italië
bleef.
Aan het eind van de jaren vijftig zag het gezin De Mas een langzame cultuuromslag
plaatsvinden bij de bewoners van Alkmaar en omgeving. Vlak na de oorlog
kenden zij eigenlijk alleen het roomijs. Vijftig meter verderop lag de zaak van concurrent
Willem Laan, die lekker ‘vet rôôm ais’ verkocht, zoals de West-Fries zegt.
Hoe kreeg ijssalon Venezia die mensen nu aan het vruchtenijs? Om te beginnen
door melk te gebruiken in plaats van water, want dat maakte het ijs vetter. Verder
door niet al te buitenissige smaken aan te bieden, zoals banaan, hazelnoot en
mokka. Wethouder Kirpesteijn overwon als eerste zijn koudwatervrees en kwam op
een avond met een aantal raadsleden een ijsje eten. Niet veel later maakten burgemeester
Wytema en tandarts Hedde de Vries hun opwachting. Zij waren wel eens in
Italië geweest en begroetten moeder De Mas met een welgemoed ‘buona sera signora’.
In het spoor van de notabelen vonden toen ook de ambtenaren van het stadhuis
tussen de middag de weg naar Italiaans ijs. Het ging alleen langzaam. Niettemin
bleef vader Quirino trouw aan zijn principe, wat hem op den duur tot voordeel
strekte, want in de loop van de jaren vijftig gingen de mensen beetje bij beetje meer
verdienen. Daardoor veranderde de leefstijl en gekleurd ijs paste in de trend van
‘weer eens iets anders’. Om aan de zucht naar het exotische te kunnen voldoen,
breidden supermarkten hun assortiment uit met spaghetti, deed later het kaasplankje
zijn intrede en waren de flessen sherry en rosé niet aan te slepen.
Ook de repatrianten uit voormalig Nederlands-Indië drukten een stempel, want
zij waren al langer bekend met luxe ijs. Volgens de broers De Mas vroegen zij vooral
naar chocolade, hazelnoot en mokka. Nu had Alkmaar een vrij grote Indische
gemeenschap, dus ijssalon Venezia speelde meteen in op de toenemende vraag naar
‘sexy bruin’. In het kielzog van de zwellende stroom Duitse badgasten kwamen klanten
die grote bekers vroegen, met allerlei smaken ijs. De oosterburen waren vanouds
bekend met een uitgebreid assortiment en vroegen bijvoorbeeld naar ‘Himbeere’,
‘Johannesbeere’ en pistache. De vraag naar sorbet paste in die trend en de hoge glazen
werden razend populair. Dat lag iets anders bij de pêche melba, een schaal met
ijs, peer en slagroom. Daar moest vader De Mas in het begin niets van weten, hij
was immers geen groenteboer. Na veel geharrewar is hij toch overstag gegaan, net
als bij de banana royal, een langwerpig schaaltje met bolletjes ijs, repen banaan en
slagroom er bovenop. Daar was plotseling enorme vraag naar en klanten konden de
lekkernij meenemen. Dan werd een gebroken wafel - die lagen in een apart bakje -
als brugje in de slagroom gestoken en daar ging vervolgens pakpapier omheen. In de
loop van de jaren zestig begon luxe ijs echt ingeburgerd te raken, met als topattractie
de cassatta. De Italiaanse ijssalon in Nederland begon bovendien uit te groeien
tot een pleisterplaats voor middelbare scholieren van de MMS, de HBS en het gymnasium.
De teenagers hadden nog geen eigen hangplekken en waren te jong voor de
| |
| |
kroeg. De ijssalon was nieuw, betrouwbaar en gemakkelijk toegankelijk voor de
jeugd, net als de huidige McDonald's.
| |
Luigi De Mas: kind van de Wederopbouw
Voor Luigi De Mas heeft de moeizame relatie met zijn vader een stempel gedrukt op
zijn jeugd. De man had het moeilijk in de drukke zaak, was vaak gespannen en op
een afstand. Ook onderwierp hij zijn zoons al vroeg aan de onverbiddelijke wet van
de middenstand, da elk familielid vanzelfsprekend meehelpt in de zaak. De oudste
zoon kwam daar hevig tegen in verzet, want dan speelde hij net bij een buurvriendje
in de tuin, riep zijn vader hem weer naar binnen om flessen te spoelen of kratten te
sjouwen. Het was misschien niet meer dan een kwartiertje werk, maar hij vond het
al vroeg vervelend om uit zijn spel gehaald te worden. Dus protesteerde hij, wat zijn
vader niet begreep, want hijzelf stond immers ook al op zijn zesde te hooien en het
was toch allemaal in het belang van het gezin. De oudste zoon verzette zich echter
steeds heviger en zijn vader wist daar niets anders tegenover te stellen dan hem met
geweld tot medewerking te dwingen. Zulk optreden leidde tot nog obstinater
gedrag, zodat beiden in een vicieuze cirkel van sabotage en straf terechtkwamen.
Voor Luigi's gevoel werd zijn inbreng in de zaak zelden gewaardeerd. Hij had er
bijvoorbeeld schik in om nieuwe smaken en trucs te bedenken, waar ‘de baas’ vervolgens
niets van wilde weten. Dan had hij gelezen dat kinderen van rood houden
en begon hij ze te sturen door een bolletje rood ijs in het hoorntje te scheppen en
daaraan toe te voegen: ‘Rood vind jij lekker, hè?’ Het idee daarachter was om hun
smaak al jong te beïnvloeden, zodat ze, eenmaal wat groter, de concurrent links lieten
liggen. Maar vader De Mas zag alleen zijn winstmarges krimpen, want aardbeienijs
was veel duurder om te maken dan het gangbare bolletje vanille-ijs. Zijn zoon
had al vroeg door dat je klanten moet binden door ze iets aan te bieden wat niemand
anders heeft. Senior zelf ging daar pas laat toe over, zoals bij de introductie
van vers citroenijs. Het procédé was inmiddels beproefd. Onderin de beker van
bekende klanten gingen een paar bolletjes met smaken waarvan ze hielden, daarbovenop
een bolletje citroenijs, want wat nieuw is moet eerst geproefd. Valt het tegen,
dan wordt de smaak van het onbekende gecompenseerd door het lekkers eronder.
De volgende keer wilden sommige mensen ‘dat gele spul’ nog wel eens proberen,
terwijl anderen meteen zeiden: ‘Ik wil niet van dat zure.’ Voorzover het om de zaak
ging, is de omgang tussen vader en zoon nooit echt goed geworden, ook al omdat ze
er geen van beiden graag werkten. Er leek een breuk geslagen in het wederzijdse vertrouwen,
wat mogelijk kwam doordat Luigi zijn vader pas op zijn derde leerde kennen.
Anders dan Paolo, die in Nederland werd geboren, is hij voor de ontheemde
kostwinner een vreemde eend in de bijt gebleven. Dat de familieverhoudingen nooit
zijn ontspoord, schrijft hij toe aan de optimistische en vrolijke aanwezigheid van
zijn moeder.
| |
| |
Een andere bron voor zijn dwarse houding was het vergelijken met de thuissituatie
van leeftijdgenoten, zoals buurtjongens met ouders die een boekenzaak hadden
of muziekinstrumenten verkochten, en die op zondag gewoon dicht bleven. Tijdens
zijn middelbareschooltijd ervoer hij voor het eerst bewust dat het er in de traditionele
grote gezinnen van zijn schoolvrienden anders aan toeging dan bij hem thuis.
Daar had moeder het bijvoorbeeld vaak voor het zeggen, terwijl in het gezin De Mas
vader de scepter zwaaide. Zijn moeder vroeg hij nooit iets, die vond meestal alles
goed. In andere gezinnen hielpen mannen hun vrouw soms in de keuken, wat bij
hem thuis ondenkbaar was. Door die andere gewoonten van zijn ouders sloeg hij in
het sociale verkeer af en toe de plank mis. Dan weigerde hij beleefd een aangeboden
kopje koffie, terwijl hij wel degelijk zin had. Maar ja, in Italië weigerde je in die tijd
tienmaal en kreeg je het de elfde keer opnieuw aangeboden. In Nederland bleef je
dan op een droogje zitten. Zulke nuances konden nogal eens lastig zijn.
Zijn Noord-Italiaanse achtergrond heeft altijd zowel voordelige als nadelige kanten
gehad, al naar gelang het beeld dat mensen hadden over zijn land van herkomst.
Zo bezocht moeder De Mas, samen met een Italiaanse vriendin die voor haar tolkte,
meestal de ouderavonden op school. Leraren die wel eens in Italië waren geweest,
spraken haar bij zulke gelegenheden meteen aan met de paar woordjes die ze hadden
opgepikt. Dat was echt bijzonder in die tijd, wat Luigi ook merkte tijdens de
lessen van J. Dominicus, zijn leraar geschiedenis en latere schrijver van een reeks
reisgidsen. De leerlingen noemden hem kale Jan. Het was een erudiete, sympathieke
man, die de Italiaanse taal redelijk beheerste. Omdat hij ervan uitging dat zijn pupil
uit Cadore van alles wist over het land waar hij vandaan kwam, begon hij vaak tijdens
de laatste les van de dag te vertellen over wat hij ergens in Italië had gezien. Dat
leidde er al snel toe dat klasgenoten Luigi voor de les toefluisterden: ‘We hebben
Dominicus vanmiddag, zorg dat je hem aan de praat houdt.’
Na het eindexamen HBS-B volgde zijn tweede migratie, van een rustige, geordende
gemeente naar het stadse leven in Amsterdam. Of het nu ging om medestudenten,
docenten of mensen in de tram, ze waren naar zijn gevoel allemaal even
onvriendelijk, snel en hard. Ook het wonen op kamers viel hem zwaar en hij miste
Alkmaar en omgeving. Voor het eerst begon hij toen enig begrip te krijgen voor de
gevoelens van ontworteling waar zijn vader mee kampte. Alleen motiveerde hem dat
juist om zijn eigen heimwee te bestrijden, want in die tijd was zijn vader wel de laatste
persoon ter wereld op wie hij wilde lijken. Wel ging hij af en toe undercover,
omdat zijn naam moeilijk viel uit te spreken. Bij hospita's stelde hij zich voor als Lou
De Mas, een naam die niet buitenlands klonk. ‘Oh, net als Lou de palingboer’, was
het dan. De studie wis- en natuurkunde verruilde hij al snel voor medicijnen. Als
ziekenbroeder in het Wilhelmina Gasthuis merkte hij goed met patiënten te kunnen
omgaan, en op zijn vrije dagen woonde hij het liefst operaties bij. Toch merkte hij
na zijn propedeuse dat een carrière in de gezondheidszorg hem niet werkelijk trok.
Uit die tijd is hem wel een gebeurtenis bijgebleven waarbij hij aan den lijve ervoer
welk gevaar een individu loopt dat door een groep niet wordt gewenst:
| |
| |
‘Ik had een studentenbaan als ziekenbroeder in het Wilhelmina Gasthuis en in
de leiding van de verpleegzalen zaten veel oudere, ongetrouwde vrouwen. Zij kwamen
allemaal uit Amsterdam of woonden daar al jaren. Met niemand waren zij
gemakkelijk in de omgang, maar met name mijn persoon was erg impopulair. In
hun ogen was niets wat ik deed goed. Later kwam ik erachter dat een racistisch
motief meespeelde. Door veel mensen in Amsterdam werd ik namelijk voor een
jood aangezien en die vrouwen hadden onverholen antisemitische gevoelens.
Ondanks mijn goede omgang met collega's en patiënten kreeg ik opvallend slechte
beoordelingen. In de daaropvolgende jaren heb ik een zintuig ontwikkeld voor het
signaleren van zulk soort gevoelens. Zo merkte ik ook dat er allerlei etnische vooroordelen
bestaan over Italianen, zoals hun vermeende onbetrouwbaarheid. Vooral
op mijn latere werk heb ik dat nogal eens meegemaakt.’
Tijdens zijn studie was hem, in de seculiere geest van de jaren zestig, het ouderlijk
geloof ontvallen. Niet dat hij zijn moeder ooit heeft verteld zich niet langer
katholiek te voelen, bij zijn huwelijk verschool hij zich gemakshalve achter het protestantse
geloof van zijn echtgenote. Om die reden zou een ceremonie in de kerk
niet op zijn plaats zijn geweest. Niettemin voelt Luigi zich schatplichtig aan de principes
van zijn opvoeding: trouw aan werk en familie, plichtsbetrachting en ervoor
zorgen dat de kinderen verder komen dan jijzelf. Doe wat nuttig is, ontwikkel jezelf
en respecteer de bijbelse Tien Geboden. Ook dienen individuele pretenties altijd
ondergeschikt te blijven aan het belang van de familie. Zo ontbrak trots op het zakelijk
en wetenschappelijk succes van hun zonen nooit, maar wat de ouders De Mas
nog meer voldoening gaf, was dat zij een hecht gezinsleven wisten op te bouwen.
Zijn moeder kan nog vinden dat het werk van haar kinderen meer iets is voor de
hoge heren dan voor ‘ons soort mensen’. Op die grenzen van haar mentale denkwereld
stuit Luigi meer naarmate zijn moeder ouder wordt.
Na enige jaren Amsterdams studentenleven wijzer geworden, besloot hij het roer
om te gooien en bedrijfseconomie te gaan studeren. Naar eigen zeggen ontdekte hij
voor het zakenleven in de wieg te zijn gelegd. Hij wilde bovendien een beroep uitoefenen
waarin hij zo min mogelijk afhankelijk was van mensen die hem eventueel
niet goedgezind zouden zijn. Ook had hij in de ijssalon een aantal grondprincipes
geleerd, waar hij dacht profijt van te kunnen trekken: ‘Wanneer je mensen iets aanbiedt
en ze moeten er geld voor uitgeven - en jij hebt geen pistool om ze te dwingen
- dan lukt dat alleen wanneer je de illusie biedt hun volmaakt gelukkig te maken.
Dus vraag klanten vooral niet wat ze lekker vinden, maar laat ze vrij testen. Als daar
een voorkeur uitkomt, dan is die waar. Op zo'n moment moet je het als verkoper
niet beter willen weten. Niet dwingend overtuigen, wel de juiste knoppen indrukken
om hen een keuze te laten maken. Je nooit verbazen over de smaak van mensen.
Zodra ze denken te weten wat ze willen, stem jij daar je aanbod op af.’
Tijdens zijn studie bleef efficiëntie het parool, vandaar dat hij niet voor economische
geschiedenis als hoofdvak koos, terwijl hij daar het meeste genoegen aan
beleefde. Later heeft hij de schade ingehaald, door er zich in zijn vrije tijd in te ver- | |
| |
diepen. Met name de geschiedenis van de dogerepubliek Venetië boeit hem zeer, een
weg terug naar het voorouderlijk territorium. Op de universiteit ontdekte hij vooral
op het terrein van de marketing zich als een vis in het water te bewegen. De volle
zeven jaar deed hij over de studie en zijn mondelinge examens redde hij vaak meer
met flair dan met wijsheid. Door zijn praktijkervaring in de ijssalon en zijn theoretische
kennis van strategie, commercie en reclame, viel het hem echter niet zwaar
om een baan te vinden. Intussen had hij zich via het ministerie van Justitie laten
naturaliseren tot Nederlander. Zijn jaren in Italiaanse militaire dienst waren achter
de rug, hoewel hij vanwege zijn stabiele vestiging in het buitenland buitengewoon
verlof had gekregen. Op zijn dertigste ontving hij een officieel document uit Rome,
waarin stond dat hij was afgezwaaid - zonder ooit een geweer te hebben vastgehouden.
Voor zijn internationale werk kwam een Nederlands paspoort hem op een
zeker moment beter uit, vandaar die bureaucratische handeling. Intussen zou hij
veel liever met een dubbele nationaliteit door het leven gaan, als formele afspiegeling
van zijn Nederlandse en Italiaanse identiteit.
| |
Paolo De Mas: kind van de jaren zestig
Zijn broer Paolo, die vijf jaar jonger is en meer een kind van de verzorgingsstaat,
vond het werken in de ijssalon van jongs af aan veel plezieriger. Hij hoefde zelden te
worden gedwongen om zijn ouders te steunen, dat deed hij uit zichzelf. Vanaf zijn
zevende stond hij hele zondagmiddagen af te wassen in een hokje achterin de zaak,
of maakte hij ijsmix: water, melk(poeder) erbij, suiker en schoongemaakte vruchten
toevoegen. Als het zomerseizoen begon, nam de spanning toe en trad de tredmolen
in werking. Tijdens zijn jaren op de lagere school vond hij dat geen probleem, het
begon pas te spannen tijdens zijn middelbare schooltijd, toen zijn vrienden en
vriendinnen gingen zeilen of naar het strand en de seks, drank en rock-'n-roll zich
aandienden. Hij realiseerde zich echter als geen ander dat zijn ouders harder moesten
werken als hij zich overgaf aan strandplezier. Zeker wanneer beide zoons wegbleven,
had dat directe gevolgen voor de kleine familiezaak en dat was het hem
meestal niet waard. Bovendien viel het gemis van zomergeneugten weg te strepen
tegen de wintersportvakanties aan het eind van het jaar. Op zijn tiende is Paolo eens
twee maanden lang in Cadore gebleven, een streek die hij als een ontdekking ervoer.
De kleuren, geuren, het eten, al die familie. Elk jaar weer zag hij uit naar de kerstvakantie
in het bergdorp: ‘De treinreis erheen vond ik al prettig. Maar ook de vrienden,
mijn jaargenoten en in de bergen rondom kon je uitstekend skiën. Op school
heb ik ook vaak spreekbeurten gehouden over het dorp van mijn ouders. Zo had ik
eens een gemzenkop cadeau gekregen, die ik meenam naar de klas. Met die kop
begon ik mijn spreekbeurt.’
Tot aan zijn tweeëntwintigste werkte Paolo De Mas tijdens vrije uren in de ijssalon,
om de werkdruk van zijn ouders te verlichten. Hij hielp hen en zij betaalden
| |
| |
zijn studie, want buitenlanders zoals hij en zijn broer kwamen niet in aanmerking
voor een studiebeurs. Toen hij thuiskwam met het bericht sociale geografie te willen
studeren, vroeg zijn vader meteen waarom hij geen vak ging leren. Hij heeft daarom
tijdens zijn propedeusejaar het vakdiploma ijsbereider gehaald. Iedere woensdag
volgde hij zowel de lessen theorie als praktijk in een lokaaltje in de Amsterdamse
Jordaan. Hij hield pas op volwaardig mee te draaien in de ijssalon van zijn ouders
op het moment dat hij een baan kreeg aangeboden als kandidaatsassistent. Niet lang
daarna hebben zijn ouders de zaak overgedaan aan een jong Italiaans echtpaar en
zijn ze teruggekeerd naar hun dorp in Cadore. Dat was de uitdrukkelijke wens van
vader De Mas, waar zijn echtgenote zich met pijn in haar hart bij heeft neergelegd.
Ook Paolo heeft zich na zijn verlopen diensttijd in 1978 tot Nederlander laten
naturaliseren. Die procedure nam een aantal maanden in beslag en begon met het
indienen van een officieel verzoekschrift bij koningin Juliana. Daarop nodigde het
ministerie van Justitie hem uit voor een gesprek met de officier van justitie, in dit
geval mr. J.J. Abspoel. Die had zijn antecedenten nagetrokken bij de Vreemdelingendienst
en testte nu of hij voldoende was ingeburgerd, dus het Nederlands beheerste
en dergelijke. Toen dat achter de rug was, volgde een wettelijk besluit en werd de
naturalisatie afgedrukt in het Staatsblad. Die verwisseling van nationaliteit kostte de
in Alkmaar geboren vreemdeling 1800 gulden. Tot die tijd had hij jaarlijks zijn
verblijfsvergunning moeten verlengen op het politiebureau in Alkmaar. Dan was het
altijd: ‘Hoogovens zeker?’ Waarop hij als jongvolwassene antwoordde: ‘Nee, de universiteit.’
Tijdens zijn studie was hij zich er terdege van bewust dat hij op zijn tellen
moest passen. Wie in die tijd als buitenlander werd opgepakt bij een demonstratie
liep het risico het land te worden uitgezet. Vandaar dat hij zich politiek liever
onzichtbaar maakte. Aan de bezetting van het Maagdenhuis heeft hij ook niet deelgenomen:
‘Dat had als voordeel dat ik met een beschouwende blik keek naar wat er
gebeurde. Met de ogen van een migrant en middenstander zag ik de holle aspecten
van de protestgeneratie. Het waren leeftijdgenoten die nooit hadden gewerkt en in
het weekend gingen zeilen. Die stonden daar te oreren dat wij studenten solidair
behoorden te zijn met de arbeiders en de fabrieken in moesten. Wacht even, dacht
ik, ik draai elk weekend vele uren in de ijssalon, moet mijn eigen studie betalen en
wil nu eindelijk achter mijn boeken zitten. Ik voelde niets voor al die loze praat over
het omver werpen van maatschappelijke structuren en het dichter bij de werkelijkheid
leven. Ik deed allang wat zij van de podia verkondigden. De academische en
culturele wereld van Amsterdam trok me meer dan de morsige politieke oplopen.’
Zijn werkzame leven voerde Paolo opnieuw naar de mediterrane wereld, alleen
niet Italië maar Marokko. Een speling van het lot of zoals Arabieren zeggen Mektoeb:
het staat geschreven. In ieder geval een gestuurd toeval, want het fenomeen
verplaatsing was hem van huis uit bekend. Atlassen en kaarten hadden zijn speciale
belangstelling en op de middelbare school trof hij twee docenten die hem de liefde
voor het vak aardrijkskunde bijbrachten. De volgende stap was om aan de Universiteit
van Amsterdam sociale geografie te gaan studeren, waar hij door leermeesters
| |
| |
als Willem Heinemeijer en Hans van Amersfoort oog kreeg voor de wetenschap. Als
kandidaatsassistent was hij in 1971 betrokken bij de eerste studie over Marokkaanse
arbeiders in Nederland. Een van de aanbevelingen luidde dat zij zo snel mogelijk
Nederlands moesten leren, dus er is weinig nieuws onder de zon - zegt Paolo niet
zonder ironie. Door die ervaring vroeg Heinemeijer hem voor een volgend project
in Marokko, een land waar hij zelf al een jarenlange band mee had. Minister Jan
Pronk van Ontwikkelingssamenwerking had hem benaderd voor dit deel van een
vergelijkend onderzoek naar de drie wervingslanden; de andere waren Turkije en
Tunesië. De overheid wilde weten of er in die landen met Nederlands geld een economische
ontwikkeling op gang viel te brengen die de migratie zou doen afnemen.
Tegenwoordig zou dat steun in de eigen regio heten. Het vierjarige project, dat als
REMPLOD bekend kwam te staan, werd ruim gefinancierd. Het was de minister
ernst.
Als coördinator van zijn deelproject werd Paolo naar Marokko uitgezonden. Hij
sprak redelijk Frans, had affiniteit met de mediterrane cultuur, was alleen vrij jong.
Niettemin werd hij ‘onze man in Rabat’. In oktober 1974 trok hij ter oriëntatie samen
met Van Amersfoort in een auto door Marokko, zijn kennismaking met dat land en
zijn eerste stap op het pad van migratieonderzoek. Hij kreeg de verantwoordelijkheid
voor de uitvoering en verwerking van een enquête onder 3500 huishoudens in
Noord- en Zuid-Marokko. Het organiseren van de equipes van autochtone enquêteurs
had veel weg van een militaire operatie, en leverde een enorm bestand aan
ponskaarten op. De nieuwkomer zat als een spin in zijn web en leerde al snel te
improviseren: ‘De verwerking van die ponskaarten vond plaats in Rabat, waar we de
computer in de kelder van het ministerie van Planning voor reserveerden. Tijdens
het grote Offerfeest (Aït al Adha) lag het departement stil en kon ik er samen met de
Marokkaanse programmeurs en één Nederlander aan de slag. Dat waren echt gigantische
operaties, waarbij meer dan tachtig Marokkaanse studenten zaten te ponsen.
Al die kaarten moesten verwerkt en ik hield supervisie, dus daar moest de zweep
over. Het was een hele ervaring om de permanente Nederlandse vertegenwoordiger
te zijn van zo'n groot project.’
De eerste tijd reisde de ‘Représentant resident du projet Remplod’, zoals op zijn
visitekaartje stond, regelmatig heen en weer tussen Nederland en Rabat, maar in
1975 kwam zijn vrouw Marion over. Zij vergezelde hem in die tijd ook vaak op zijn
tochten naar de randgebieden van de Rif, die toen nauwelijks waren ontsloten. Het
bleken nooddruftige en balsturige regio's, waar - in de woorden van De Mas - nog
geen dertig jaar migratie-, smokkel- en drugsgeld in was gestroomd. Marokkaanse
collega's in de stad waarschuwden hem voor het volk in die afgelegen oorden. Zijn
ervaring ter plekke leerde hem dat er overeenkomsten bestonden met de mentaliteit
in Zuid-Italië, met z'n bevoordeling van al wat eigen is en een sterk onderling wantrouwen.
De infrastructuur van die gebieden verhinderde bovendien dat de op gang
gekomen migratie afnam. De regio had onvoldoende economisch draagvlak, zoals
het in hun rapport heette, en nog minstens 40 procent van de bewoners zou moeten
| |
| |
vertrekken om de rest een menswaardig bestaan te kunnen garanderen. Dat was een
onwelkome boodschap voor Ontwikkelingssamenwerking, dat binnen het socialistische
kabinet juist de nadruk legde op de ‘maakbaarheid’ van de samenleving. De
praktijk wees anders uit en alleen door te investeren in velden met hasj, bestemd
voor de Nederlandse markt, wisten uiteindelijk zo'n honderdduizend huishoudens
in de Rif in hun levensonderhoud te voorzien. Ook die waarschuwing in het eindrapport
is destijds in de wind geslagen.
Zijn ervaring ter plekke leerde Paolo eveneens dat er overeenkomsten bestonden
tussen de situatie van de Noord-Italiaanse bergbewoners van wie hij zelf afstamde,
en bergbewoners uit de Zuidelijke Atlas en de Sous. Het waren bijna allemaal kleine
ondernemers, die sterk op werk waren gericht, in familiebedrijven investeerden, zich
gastvrij opstelden en hun geld oppotten. In de kleine dorpen trof hij veel kruideniers
en banketbakkers/patissiers aan, die over de hele wereld familie hadden die in
dezelfde branche werkte. Dat optimaal gebruikmaken van netwerken via klein
ondernemerschap vormde bekend terrein voor de zoon van een Italiaanse ijssalonhouder.
Na dit grote werk deed Paolo nog onderzoek naar de invloed van migratie
op Marokko. Hij had inmiddels zijn boek Marges Marocaines (Nuffic 1978) gepubliceerd.
Achteraf beschouwt hij dit werk als een sleutelstudie en dat hij de tekst nooit
heeft omgewerkt tot een dissertatie spijt hem nog. Zijn ervaring leerde hem dat de
Marokkaanse overheid of lokale instellingen niet per definitie welwillend reageren
op ontwikkelingsgeld uit het Westen of de roep om indamming van migratie.
Natuurlijk, geld is altijd welkom, maar het ontwikkelen van de wervingslanden bleef
een Nederlandse preoccupatie. Om dat goed te laten verlopen, diende de overheid
vuile handen te maken en dat was vloeken in de kerk van het kabinet. De botsingen
die er voortdurend plaatsvonden, vloeiden voort uit de verschillende belangen van
Nederlandse en Marokkaanse overheden. De eersten wilden een rem op een verschijnsel
- migratie - waar de laatsten weinig last van ondervonden.
Ook hun visie op de rol van de staat liep uiteen. Dat begon Paolo in toenemende
mate te fascineren: de politieke en bestuurlijke relaties in mediterrane landen, het
spel van macht en invloed. Achter de façade van de overheid stuitte hij op cliëntelistisch
gedrag, omkoping en corruptie. Wie daar in zijn onderhandelingen geen rekening
mee hield, schoot volgens hem zijn doel voorbij. Maar de pijlers van de Nederlandse
behoefte aan ontwikkelingshulp waren schuld en boete, wat weer samenhing
met de geschiedenis van westerse uitbuiting in het verleden. Met zulke oogkleppen
op werd voorbijgegaan aan de interne feilen van andere samenlevingen. Hetzelfde
gold voor migratie, dat het Westen altijd een ongewenst verschijnsel had gevonden
(en nog vindt), alsof alleen mensen die uitgebuit zijn hun geboortegrond verlaten.
Er werd niet gekeken naar de ervaringen van andere landen en lastige vragen over
de gevolgen van immigratie werden uit de weg gegaan. Iedere discussie over dat
onderwerp kreeg meteen een ethische lading, wat stagnerend werkte op de discussie
over een verschijnsel dat alleen maar in omvang toenam.
| |
| |
Als sluitstuk van zijn Marokkaanse jaren heeft Paolo twee jaar als onderwijsattaché
op de Nederlandse ambassade in Rabat gewerkt. Als diplomaat moest hij
onder meer onderwijzers selecteren om in Nederland les te geven in de eigen taal en
cultuur van jonge Marokkanen. Toen hij er in 1985 aan begon, kende hij het handwerk
van de diplomatieke dienst al vrij aardig, omdat hij als specialist in Marokkaanse
zaken vanaf het begin veel contact met de Nederlandse ambassade en Buitenlandse
Zaken had onderhouden. De jaren in Rabat bevielen hem en zijn gezin
uitstekend, en hij kon eindelijk zijn Marokkaanse kennissen en vrienden met gepast
decorum ontvangen. Nu zijn zoons het huis uit zijn, zouden hij en zijn vrouw
onmiddellijk ‘ja’ zeggen tegen een detachering bij de ambassade. Dat hij destijds niet
in de diplomatieke dienst bleef, had vooral te maken met het voortdurende verkassen
in zo'n functie. Dat vonden zijn vrouw en hij niet ideaal voor het gezin en Paolo
vreesde dat het werk op den duur minder inhoudelijk zou worden. Hij gaf daarom
de voorkeur aan de universiteit, waarbij zijn opgedane ervaring als onderhandelaar
en diplomaat hem uitstekend van pas kwam.
Door zijn Italiaanse achtergrond en zijn Marokkaanse ervaringen als tijdelijk
migrant ontwikkelde Paolo De Mas een nuchtere en sceptische kijk op de integratie
van nieuwkomers. Niemand hoeft bij hem aan te komen met fabeltjes over historische
tolerantie of de wensdroom van een multicultureel Nederland. Eerst maar eens
de kat uit de boom kijken, dat is volgens hem de gangbare reactie van mensen. Hij
wordt graag aangenaam verrast, maar gaat niet voetstoots uit van het goede in de
mens, de samenleving of een staat. Migranten worden toegelaten vanwege hun vaardigheden
of hun arbeidskracht, niet om hun culturele achtergrond. Hij vindt het
een misverstand om te denken dat samenlevingen zitten te wachten op vreemde
culturen. Een migrant is per definitie ‘de ander’ en dient zich eerst een aantal vaardigheden
en mores eigen te maken. Wie dat nalaat, moet rekening houden met blijvende
afwijzing, want integratie is een schuchter proces.
| |
Het weefsel van een identiteit
In het leven van de broers De Mas zijn de Nederlandse en Noord-Italiaanse achtergrond
met elkaar verweven geraakt, en tegelijkertijd gerelativeerd. Zo merkten zij al
vroeg dat de mentaliteit van families uit Cadore helemaal niet zo sterk verschilde
van die van de West-Friezen in Alkmaar. In stugheid en levensinstelling deden de
bergdorpsbewoners en de plattelanders nauwelijks voor elkaar onder. Zelfs in klimaat
verschilden ze niet noemenswaardig. Aan lange tafels en met veel familie buiten
eten, zoals het clichébeeld over Italianen wil, was er in de Dolomieten niet bij.
Vanwege de koude speelde het huiselijk leven zich 's winters, net als in Nederland,
binnenshuis af. Een andere parallel was de nadruk op hard werken en respect voor
anderen. Zelfs de taal bleek volgens Paolo elastisch genoeg om zich met elkaar te
verstaan: ‘Een bij de Friese buren inwonende beppe (oma) kwam elke winter op
| |
| |
Afb. 7.6 Gezin De Mas op wintervakantie in Cadore, januari 1953 (privé-bezit De Mas)
woensdagmiddag theedrinken bij mijn moeder. Haar huwelijksgeschenk was een
Junghans regulatorklok geweest en die hadden mijn ouders overgenomen. Daar
zaten mijn slecht Nederlands sprekende moeder en beppe, met haar Friese accent,
voor hun high tea. Mijn moeder keek er elke woensdag naar uit, terwijl ik me achteraf
afvraag wat daar helemaal besproken kan zijn. Dat ze taalkundig misschien
veertig woorden deelden, was echter helemaal geen probleem. Het ging er meer om
dat die vrouw mijn moeder aan haar eigen moeder deed denken, en beppe op haar
beurt verzaligd naar haar Friese trouwklok kon staren. De gave om relaties met
mensen te onderhouden, uit oprechte interesse, heeft mijn moeder altijd gehad.
Hoe verschillend je ook bent, wie wil kan een ander altijd begrijpen.’
| |
| |
Dat laat onverlet dat er thuis in termen van ‘wij’ en ‘zij’ werd gesproken als het
over Italianen versus Hollanders ging. Die beeldvorming heeft het dagelijkse contact
echter nooit in de weg gestaan. Hoeveel overeenkomsten er waren, sprong pas goed
in het oog toen in de jaren zestig andere Italianen in de stad kwamen wonen, dat wil
zeggen gastarbeiders uit Sicilië, Calabrië en Sardinië. Voor de hier opgegroeide
broers was hun komst een openbaring, want ineens zagen zij hoe Noord-Italiaans
én Nederlands hun ouders eigenlijk waren. Zij zouden nooit, zoals de nieuwkomers,
luidruchtig praten, lang blijven zitten of opzichtig flirten. In Cadore golden heel
andere omgangsvormen. Niet dat alles bij het oude was gebleven in het oerdorp van
de familie De Mas, zoals vader Quirino merkte toen hij en zijn vrouw in 1971 terugkeerden.
Zoals veel migranten had hij zijn hele leven de illusie gekoesterd dat zijn
jeugd ergens ongerept in de bergen lag verborgen, om ter plekke alleen vaag de contouren
van zijn oude dorp aan te treffen. Niet alleen Italië, ook de streekbewoners
waren veranderd. Meer stads geworden en omgeschakeld van een agrarisch bestaan
naar een baan in de brillenindustrie ter plaatse. Wat hij eveneens had onderschat, is
dat hij ook zelf was veranderd. Tot Paolo's verrassing vroeg zijn vader hem tegen het
eind van zijn leven zelfs om hagelslag en pindakaas mee te nemen, voor op brood.
Met de jaren trok hij zich steeds meer terug op zijn boerderijtje op de bergweide,
waar hij zijn oude stiel van meubelmaker oppakte. Voor ieder van zijn kleinkinderen
heeft hij stoeltjes en tafeltjes gemaakt. Vijf stuks, in oplopende grootte, en gesneden
uit het kersenhout van een boom die hij op twaalfjarige leeftijd met zijn eigen
opa had geplant. Mettertijd raakte hij steeds meer onthecht, terwijl zijn echtgenote
zich in het dorp weinig op haar plek voelde. Zeker na de dood van haar man krijgt
zij er in toenemende mate moeite mee dat haar kleinkinderen in Nederland zitten.
Wat de overdracht tussen de generaties betreft, geen van beide broers is gehuwd
met een Italiaanse. Luigi's echtgenote, Annemarie de Man, is geboren en getogen op
Curaçao en op haar zestiende naar Nederland gekomen om de kweekschool te volgen.
Dat zij de radar van een migrant uit een Latijns gebied heeft, hielp volgens haar
man om geaccepteerd te worden door de Italiaanse familie. Toen de verkering vaste
vormen aannam, werd het tijd om zijn aanstaande voor te stellen aan zijn ouders,
die toen nog in Alkmaar woonden. De wijze waarop dat ging, was volgens hem
typisch mediterraan: ‘Op een zondag ging ik met Annemarie op bezoek. Nu gedroeg
zij zich in Amsterdam als een Amsterdamse, maar bij mijn ouders vertoonde ze
gedrag dat veel weg had van de bescheiden opstelling van mijn tantes in het dorp.
Kort daarop bezocht ik hun opnieuw, ditmaal alleen. Voor de uitslag. Hollanders
stellen in zo'n geval recht op de man af de vraag: “Nou, hoe vond je d'r?” In zuidelijke
landen doet men dat niet. Ik wachtte net zo lang tot mijn vader vroeg: “Hoe gaat
het met Annemarie?” Toen wist ik dat het goed zat. Later in het dorp ben ik met
haar de ooms en tantes langsgegaan, in de voorgeschreven volgorde. Na thuiskomst
wachten op mijn vader, die een uurtje later arriveerde. Zijn eerste woorden waren:
“Ze zeggen (in het dorp) dat ze op een van de onzen lijkt.” Dat is echt het maximum
dat je kunt halen. Hij glunderde helemaal van trots.’
| |
| |
De vrouw van Paolo, Marion den Brok, komt uit Oss en viel al even goed in de
Italiaanse familie. Naast haar persoonlijkheid komt dat volgens haar echtgenoot
doordat zij in een katholieke, Brabantse sfeer is opgegroeid, en de dorpse leefstijl
van de familie aanvoelt. Quirino De Mas leerde haar vader kennen tijdens de oorlog,
toen hij een schildersbedrijf had in het pand naast de ijssalon. Over de schutting
heen verstonden zij zich met elkaar. Ver na de oorlog kwam Paolo af en toe bij
zijn peetouders, zio Mario De Marco en zia Ginetta, in Oss logeren en met zijn
neven Aldo en Bortolino stappen of naar het carnaval. Het buurmeisje was hem dus
niet onbekend en toen de vlam oversloeg, wisten de wederzijdse ouders voldoende
over de achtergrond van de geliefden. Het was geen gearrangeerd huwelijk, maar de
informatie uit beider familiekring hielp wel om de partijen nader tot elkaar te brengen.
Het netwerk van de migrant werkte optimaal in de liefde tussen een Italiaan uit
Alkmaar en een Nederlandse uit Oss. In de kleinschalige, dorpse samenleving van
Cadore, met katholieke rituelen die zij van huis uit kende, werd de partner van
Paolo gemakkelijk opgenomen. Zij leerde snel Italiaans spreken, zelfs het dialect van
de streek, en raakte net zo gehecht aan het dorp als haar echtgenoot. Volgens hem
houdt zij van de cultuur van gastvrijheid, uitgebreid koken en lang met z'n allen om
de eettafel zitten. Ze is op de hoogte van het wel en wee van de dorpsbewoners, en is
er met haar gezin vrijwel elk jaar op vakantie geweest. Net als Paolo zou zij er graag
een pied à terre houden, ook als moeder De Mas komt te overlijden.
In het leven van de twee broers blijven de verschillen met Nederlanders van tijd
tot tijd opduiken. Zo zegt Luigi nooit gewend te zijn geraakt aan het vrekkige
gedrag van veel Noord-Hollanders, omdat de mensen uit zijn streek van herkomst
weliswaar zuinig zijn, maar altijd gul voor familie en vrienden. Dat bij een bezoekje
aan een Nederlands gezin iedereen gewoon doorgaat met zijn dagelijkse bezigheden,
heeft hij evenmin ooit begrepen. Je wordt verondersteld koffie te pakken, een krant
te gaan lezen en jezelf te voegen naar het ritme van de huisgenoten. In een Latijnse
cultuur wordt zulk gedrag als beledigend ervaren. Iemand die langskomt, is een
gast, met wie jij je automatisch bezighoudt. Zelfs de familie is hier koud, zeiden de
ouders De Mas altijd. Dat men niet vanzelfsprekend voor elkaar klaarstaat, konden
zij maar niet bevatten. Natuurlijk went een nieuwkomer aan zulke verschillen, aldus
Luigi, maar hij blijft ze wel zien en voelen. Hoe vaak heeft hij niet gemerkt dat
migranten het begrip ‘inburgering’ verkeerd interpreteren en in angst leven voor
verplichte aanpassing. Ook bij de tweede generatie waart soms het spookbeeld rond
van de dwang; dat de samenleving van nieuwe Nederlanders verwacht dat ze aardappelen
met bloemkool op tafel zetten of een hond in huis nemen. Misschien een
bespottelijke gedachte, voegt hij meteen toe, maar wel actueel. Hij vindt dat in de
publiciteit meer nadruk zou moeten liggen op het recht van migranten om eigen
gebruiken te handhaven.
Broer Paolo voegt daaraan toe dat Nederlanders ertoe neigen obstinaat aan hun
principes vast te houden, wat vaak nadelig uitwerkt. Zowel bij het bepalen van een
standpunt tegenover het Vaticaan, om eens een voorbeeld te noemen, als in hun
| |
| |
opstelling tegenover de Europese Unie. Het blijft hem verbazen dat gezagsdragers
niet wensen te begrijpen dat in Brussel de machtspolitiek regeert. Alsof zij meedoen
aan een spel waarvan ze de regels niet onderschrijven. In dat verband refereert hij
aan minister Zalm, die zich onlangs beriep op een monetaire afspraak, terwijl hij er
beter aan had gedaan te anticiperen op de belangen van landen die de dienst uitmaken.
De Italiaanse minister van Financiën in het kabinet-Berlusconi, Giuglio Tremonti,
heeft familiewortels in hetzelfde Italiaanse dorp en bij de grote dorpspicknick
op Maria Hemelvaart sprak hij Paolo erop aan: ‘Die Zalm is wel een erge durro
(stijfkop), vind je niet?’ Waarop de Alkmaarder antwoordde: ‘Ja, wat wil je, hij is
minister van Financiën.’ Wat de repliek opleverde: ‘Ja, dat ben ik ook.’ Het zou gaan
om twee verschillende visies op de werkelijkheid en volgens de broers De Mas is het
typisch Nederlands om in internationale contacten vast te houden aan de eigen uitgangspunten
en daar ook openlijk voor uit te komen. Het gevolg daarvan is dat ze
regelmatig met hun kop tegen de muur lopen, zowel in Rome als in Brussel, omdat
ze ongevoelig zijn voor het gezichtsverlies dat anderen mogelijk lijden. In de geest
van het calvinisme willen zij de realiteit in overeenstemming brengen met wetten,
verordeningen of morele principes. Die houding zou voortkomen uit een religieus
geïnspireerd geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Dus wordt er vastgehouden,
zo niet gezworen bij het eigen gelijk, terwijl het de vraag is of gelijk hebben
wel zo belangrijk is. Het is immers veel praktischer om gelijk te krijgen. Volgens
Paolo kan die tunnelpolitiek Nederland in de nabije toekomst nog wel eens ernstig
opbreken, nu het uitdijende bestuurlijk apparaat in Brussel steeds meer Byzantijnse
trekjes krijgt:
‘Bij de Europese Unie komen steeds meer Oost-Europese landen en die weten
wél hoe het spel gespeeld wordt. Als je met Moldaviërs, Roemenen of Polen spreekt,
merk je dat die gepokt en gemazeld zijn in het overleven. Die hebben een communistisch
regime achter hun kiezen, met Potemkindorpen, vijfjarenplannen en wat
niet al. Die Oost-Duitsers kennen echt wel het verschil tussen de realiteit en “window
dressing”. Dat missen we in argeloos Nederland, de levenservaring die in twee
oorlogen is opgebouwd. De schat aan kennis die er in Indonesië was opgedaan, lijkt
helemaal verdwenen. Terwijl de Leidse universiteit de eerste leerstoel Arabisch en
Islamstudies had en Nederland kan bogen op honderden jaren omgang met die
godsdienst in het voormalige koloniale rijk.’
Dit laat onverlet dat hij zich gelukkig prijst in Nederland geboren en getogen te
zijn. Wel zou hij willen dat een land dat verder zo open is, minder star zou vasthouden
aan de eigen denkbeelden. Daarom vindt hij de huidige discussie over normen
en waarden zo veelzeggend. Voor de kinderen van migranten, zoals hij en zijn broer,
zijn er immers meerdere opties mogelijk. Zij delen bijvoorbeeld een Cadorijnse,
maar ook een Hollandse geschiedenis. Geografisch zijn ze zowel in Alkmaar en
omstreken geworteld als in de gemeenschap van het bergdorp. Hun veelvuldig verblijf
en werk in andere landen en continenten heeft daar het nodige aan toegevoegd.
In hun jongste jaren spraken ze onderling het dialect van de streek, maar toen Paolo
| |
| |
naar de lagere school ging, zijn ze overgeschakeld op het Nederlands. Dat had te
maken met het beperkte streekvocabulaire, dat geen woorden kende voor allerlei
zaken die hen op het schoolplein overkwamen. Ook het praten over gevoelens ging
nauwelijks in het Cadorees.
Ondanks dat gezamenlijke verleden vindt Luigi dat zijn broer meer Hollander is
dan hijzelf. Hij huwde een vrouw van het land en zou zich allerlei Hollandse mores
eigen hebben gemaakt. Net als in elk gezin lopen de interpretaties uiteen op
momenten dat de eigen identiteit in het geding is. Zodra het over hun ‘Italiaanse
karakter’ gaat, verschillen de broers van mening. Niet wat de taal betreft, want Paolo
erkent dat het Italiaans van zijn broer veel beter is en hij schrijft het ook nog eens
bovengemiddeld. Maar los van de taal vindt hij zelf sterker op Italië georiënteerd te
zijn. Hij is verknocht aan het dorp en lid van de Italiaanse Alpenvereniging, ondersteunend
lid van de dorpssportclub en abonnee van het streekblad Il Cadore. Als
Italiaanse studenten een scriptie schrijven over zijn geboortestreek zorgt hij ervoor
een afschrift te krijgen. Die historische interesse is overigens ook bij zijn broer
gegroeid en beiden zijn verbonden aan de ITAL, de Italiaanse associatie van ijsbereiders.
Als het om hun gezin gaat, liggen de zaken gecompliceerder. Bij Paolo zou er
meer worden gehecht aan gezelligheid en overleg, de typisch aan Nederlanders toegeschreven
kenmerken. Bij Luigi thuis is er veel minder een cultuur van alles met
elkaar overleggen en lijkt er niet zoveel behoefte te bestaan om intieme gevoelens te
delen. De paradox is dan wel, dat juist het gezin van de jongste broer het sterkst
gehecht is aan Cadore en er de innigste banden mee onderhoudt. De kinderen van
Luigi zijn alleen in hun jeugd regelmatig meegegaan naar de familie in de Dolomieten.
In hun tienerjaren hoefden ze niet meer zo nodig, vanwege het gebrek aan vermaak.
In die tijd was er zelfs geen zwembad en konden ze alleen bergwandelingen
maken. De kinderen van Paolo komen er vrijwel jaarlijks en hebben bovendien allebei
een cursus Italiaans gevolgd aan de Universiteit van Perugia. Zoon Ivo heeft voor
zijn eindexamen zelfs een scriptie geschreven over de geschiedenis van Italiaanse ijsbereiders,
gebaseerd op familieverhalen. Uiteindelijk is het overigens niet aan de
broers om te bepalen wie het meest Italiaans is, dat doen de bewoners van Cadore.
Zij zijn de bakermat van de families De Mas en De Marco, en beheren de navelstreng
van de familie. Als het erop aankomt, beslist het bergdorp wie eigen is. Zo
was het vroeger, en nu nog altijd.
Wim Willems
|
|