Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1844)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 239]
| |
De slag van Crecy, (1346.)
| |
[pagina 240]
| |
voortbrengsel, en mogelyk van iemand die ooggetuige was of deel nam aen sommige der verhaelde daedzaken; althans was hy een warme voorstaender van den koning van Engeland, in wiens legerbenden toen menige Vlamingen zich bevonden. Jammer is het dat het voorhandige stuk zoo klein is, daer het bezwaerlyk 150 ongeschondene regelen oplevertGa naar voetnoot1; des niettegenstaende houden wy het genoegzaem van belang om der vergetenheid onttrokken te worden. Trouwens hoe geringe bydrage het voor de geschiedenis ook wezen moge, hehelst het toch een schilderachtig en eigenaerdig tafereel van het bloedige gevecht, dat den naem van Crecy in de historiebladen heeft vereeuwigd. Inzonderheid achten wy dit stukje van eenige waerde te zyn, om dat deszelfs inhoud welligt helderheid spreiden kan op eene daedzaek, welke by sommige oude en nieuwe schryvers verschilliglyk staet geboekt: wy bedoelen het allereerste gebruik van kanonnen in een' veldslag. Men gelieve ons daeromtrent eenige voorloopige aenmerkingen te veroorloven. Elkeen, die met de geschiedenis onzes vaderlands eenigzins bekend is, weet dat, ten jare 1346, koning Eduwaerd en Philips van Valois, koning van Frankryk, na vele wederzydsche vyandlykheden, eindelyk te Crecy by Abbeville personelyk met hunne legers handgemeen werden, en dat de Engelsche vorst, na een' hevigen stryd, zegepralend het slagveld behield. Fransche geschiedschryvers van lateren tyd stellen als | |
[pagina 241]
| |
eene der voorname oorzaken van deze onverwagte nederlaeg het gebruik der kanonnen door de Engelschen, iets wat tot dan toe ongewoon was geweest. Mezeray drukt zich daerover uit in dezer voegen: ‘Men moet overigens in aendacht nemen dat de Engelschen, in dien beruchten veldslag, vier of vyf stukken kanon in werking hadden gesteld, waerdoor by de Franschen een groote schrik werd aengejaegd; want het was de eerste mael dat men van dergelyke vernieltuigen ten oorloge gebruik maekteGa naar voetnoot1.’ Daniel schynt ook in de overtuiging te verkeeren dat het engelsch leger van kanonnen was voorzien ‘en, zegt hy, het is niet te vermoeden dat de Franschen er zich van hebben bediend, schoon dit geschut by hen niet onbekend was. Men kan de reden van dit gemis mogelyk hiervan afleiden dat zy koning Eduwaerd dapper op de hielen zittende, gevreesd hadden hunnen togt te vertragen met die zware tuigen na zich te slepen. - De slegte staet der voetbogen, ten gevolge van een' grooten regen, vervolgt de schryver, was by de Franschen eene eerste oorzaek van wanorde; want zich overvallen ziende van schichten en bouten, en tevens beschoten wordende van het kanon, begon hun de moed te begeven, waerop de verwarring en spoedig de nederlaeg volgdenGa naar voetnoot2. Men ziet dat deze beide schryvers, door ettelyke nieuweren op dit stuk gevolgd, in 't geheel niet aerzelen omtrent het bevestigen der kanonnering, en nogtans is dit eene daedzaek, welke door sommigen betwyfeld is, en door eenige anderen voor eene dwaling wordt gehouden. | |
[pagina 242]
| |
Poogen wy daerover, met de hulp der weinige bouwstoffen die ons aen de hand zyn, een nader geschiedkundig onderzoek te doen. - Wy stellen ons daertoe de volgende vraeg ter beantwoording voor: Hebben de Engelschen in den veldslag van Crecy zich in der daed bediend van kanonnen, of, gelyk men die ook noemde, van bombarden? Villani, een florentynsch kronykschryver, en een tydgenoot, maer verwyderd van de gebeurtenis, zegt ja. Dit mogen wy veronderstellen uit zyne woorden, die wy hier nederschryven: ‘De ruiters en stryders lagen dood en gevallen, in zulker wyze dat het slagveld er van overdekt was, alsmede van de zulken die door de bombarden en schichten waren getroffen; zoo dat er by de Franschen geen ruiter zich bevond die niet gewond was, en een onnoemelyk getal gesneuveldGa naar voetnoot1.’ Froissard, een der befaemste geschiedschryvers uit de XIVe eeuw, doch van later tyd dan Villani, en die op het verhael van sommige ooggetuigen, zoo Franschen als Engelschen, breedvoerig over dit gevecht handelt, zegt neen. Wy meenen althans, met dit ontkennend woordje, deszelfs stilzwygenheid omtrent ons onderwerp te mogen uitdrukken: want een schryver die de geringste omstandigheden eener gebeurtenis mededeelt, en eene daeraen naeuw gehechte daedzaek voorby laet gaen, welke toen zeer zonderling was, schynt ons genoegzaem een bewys | |
[pagina 243]
| |
op te leveren dat deze daedzaek of niet bestond, of zeer te betwyfelen valt. Onderscheidene vlaemsche kronyken van ouden oorsprong, in welke men eenige melding wegens dien veldslag aentreft, hebben wy geraedpleegd en allen zyn ook op dit punt stilzwygend. Zelfs, naer men voorgeeft, zouden de gelyktydige engelsche documenten daervan almede geen gewag maken. Hierdoor willen wy echter niet te verstaen geven dat in de eerste helft der XIVe eeuw de geschutten, welke men met buskruid of donderbospoeder deed losbersten, onbekend waren of niet in byzondere gelegenheden werden gebezigd; trouwens, neen: de geschiedenis levert immers meer dan één getuigenis van het tegendeel op. Maer tusschen het toenmalige gebruik dier vuertuigen in het verdedigen of aenranden van sterktens, en het bezigen derzelve in een open veld, waer twee vyandige legerscharen elkander slag leveren, is voorzeker een groot onderscheid. Een bekend schryver brengt zelf in bedenking of men niet metalen buizen (in het fransch canons) waermede grieksch vuer (feu grégeois) of andere brandstoffen werd uitgeworpen, heeft genomen voor eigenlyk genaemde bombarden of donderbussen, met welken men projectilen schoot. ‘Het woord canon, zegt Voltaire, dat voorheen slechts eene buis beteekende, heeft, myns achtens, ons langen tyd over deszelfs ware bediedenis in dwaling gehouden. Reeds ten jare 1338 gebruikte men lange yzeren buizen, die groote pylen, voorzien van brandenden zwavel en bitume, op de belegerde plaetsen uitschotenGa naar voetnoot1. Deze engienen, op velerlei wyzen vervaerdigd, | |
[pagina 244]
| |
maekten deel van het toenmalige oorlogsgeschut. Daerom zal men geloofd hebben dat, in 't beleg der sterkte van Puy-Guillaume, er kanonnen zyn gebruikt geweest die gemaekt waren op de wyze van heden. Om zware vestingsmuren bres te schieten, heeft men vierentwintig ponders noodig, en gewis had men er alsdan geene van dit kaliber.Ga naar voetnoot1’ Het middel om vlammende pylen in belegerde plaetsen te schieten en daermede brand te stichten, was niet alleen reeds in de XIIIe eeuw by de Sinezen bekendGa naar voetnoot2, en, volgens Daniel, in de belegering van Dieppe, door Philippe-Auguste gebruiktGa naar voetnoot3, maer ook onze naburen, de Keulenaers, wisten des noods er zich van te bedienen. Aldus vinden wy by Jan van Heelu, een tydgenoot van hetgene hy verhaelt, dat, ten jare 1284, die van Keulen de burgt Kerpen, door de Brabanders verdedigd, by middel van dergelyke vuerschichten hadden veroverd, | |
[pagina 245]
| |
vooraleer de hertog ter ontzetting kon toesnellen. Zie hier zyne woorden: Maer si (de belegeraers) hadden doen bereiden
Buten so eyselike een werc,
Daer die van binnen haren merc
(Niet) aen en leiden, cleene noch groot,
Daer men vier met in schoot,
Ende verbranden die van binnen
Dat si ute moesten rinnen.
Aldus wert Kerpen te broken...Ga naar voetnoot1
Het komt ons voor dat deze vuerschichten in den beginne met spantuigen (machines à ressort) werden geschoten, eer de metalen buiden, met eenig buskruid geladen, in voege waren. Vermoedelyk is het dat die spantuigen tot de zulken behoorden welken men na- | |
[pagina 246]
| |
derhand ribauden, ribaudekins, en andere benamingen heeft gegeven, en nog in latere tyden werden gebezigd, zoo niet met vlammende pylen dan toch met steenen en byzonderlyk met veryzerde spiessen, waermede men veel hinder toebragt. Daer dit oorlogstuig dikmaels in de voorvaderlyke geschiedenis vermeld wordt, en in den loop des tyds onderscheidene wyzigingen in deszelfs gebruik schynt te hebben gekregen, achten wy het niet ongepast ons hierby een weinig stil te houden. Het Ribaudekin was eigenlyk een boge ter lengde van 10, 12, tot 15 voeten, wezende kruiswyze vastgemaekt op een lang stuk hout van een' voet breed, waerin eene groef was om de werpspies, van yzeren vederen en punt voorzien, op te leggen. Men spande het met een windas, en zoo verkreeg het eene jagt dat de afgeschoten spies vier mannen na elkander kon doorboorenGa naar voetnoot1. Volgens Froissard werden, ten zynen tyde, de ribauden ook gebruikt ter bevryding van een stilstaend of rustend leger te velde. Elk dier tuigen stond op twee wielen en werd door een paerd voortgetrokken; het geleek nagenoeg aen een' hoogen kruiwagen naer het maeksel van dien tyd; vooraen waren verscheidene lange yzeren pinnen, waermede men de nadering van vyandlyke wapenknechten kon afweerenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 247]
| |
Toen de Franschen, in 1347, de stad Cassel belegerende, zich in eene onverwagte nederlaeg bevonden, werden de vlugtelingen door den kapitein der wevers van Gent dapper achtervolgd ‘met engienen ende met ribaudekins, ende hy schuerde haerlieder hoep, wanneer dat sy stille stonden, ende en lietse geen hoeft maken, ende hy jaghedese te Sent Omars in...Ga naar voetnoot1’ Ongetwyfeld was dit oorlogsgeschut gemaekt op de wyze zoo als wy daereven hebben aengetoond. In den tyd van Monstrelet ('t begin der XVe eeuw) en mogelyk vroeger, schynen de ribaudekins eenige wyzigingen in derzelver zamenstel te hebben gekregen; want die schryver zegt dat op elk tuig een of twee vogelaren (veuglaires) waren vastgemaektGa naar voetnoot2. Nu, deze vogelaren waren niet anders dan donderbussen van kleinen kaliber met een' langen loop, op het ribaudekin geplaetst, dat toen diende voor affuit. Daeruit durven wy afleiden dat, naermate de artillerykunde in voortgang toenam, ook dit oorlogstuig op een verbeterde en meer doelmatige wyze werd gemaekt, en wel voornamelyk om kleine donderbussen in plaets van | |
[pagina 248]
| |
een' boge te dragen. Men mag derhalve gelooven dat de eerste veldkanonnen of vogelaren op gestellen van ribaudekins waren geplaetst, vooraleer men dezelve in affuiten veranderde, en dat deze gebrekkige veldstukken in den beginne de oude benaming bleven behouden, waeruit de uiteenloopende gevoelens omtrent dit geschut by de nakomers kan gesproten zyn. Van daer schynt het ook dat Kiliaen de woorden rabaudeken en vogeler als gelykbeteekenend opgeeftGa naar voetnoot1. - Keeren wy nu terug tot ons onderwerp. Schoon wy hiervoren byna toestemmenderwyze het gevoelen van Voltaire te berde bragten, als waerby de kunstmatige beteekenis des woords canon, zoo als dit tuig was in 1338, anders werd opgegeven dan by som- | |
[pagina 249]
| |
mige schryvers, is het echter buiten kyf dat de bombarden, als vestingsgeschutten, toen reeds by de Belgen in gebruik waren. Wy lezen in Froissard, op het jaer 1340, dat de Franschen, in aentogt zynde naer Valencyn, onderwege de kleine stad Quesnoy poogden te overweldigen; doch zoo haest de rydende voorhoede de stadspoort begon te naderen, schoot men zoo hevig, met kanonnen en bombarden, groote quareelen (grands carreaux)Ga naar voetnoot1 op die ruiters, dat zy in alleryl spoor aen de paerden gaven en terug vlodenGa naar voetnoot2. - Wil de schryver met deze twee woorden een gelyksoortig voorwerp uitdrukken, of wel een onderscheid in het kaliber en de ontploffing maken? Schoot men groote quareelen met beiden, of waren de eerstgenoemden alleen vuerbrakers, gelyk Voltaire dacht? Men neme in aenmerking dat de kortwylige verdediging van Quesnoy zes jaren vroeger voorviel dan de slag van Crecy, hetgeen veronderstellen laet dat het gebruik der dondergeschutten by de Belgen, die zoo vele steden en burgten hadden te bewaren, geene nieuwigheid meer | |
[pagina 250]
| |
wasGa naar voetnoot1. Echter was het dan zoo niet ten aenzien der veldartillery. Wanneer men by de kronykschryvers de voorloopige gebeurtenissen en de aenleiding tot dien beruchten veldslag nagaet, moet men het schier voor onmogelyk houden dat de Engelschen zich anders dan van de gewone handwapenen hebben bediend, en misschien van eenige ribauden, wat zeer te betwyfelen is; ten minste waren de voertuigen derzelve niet voorzien van vogelaers of kleine donderbussen, hetgeen maer later, zoo het schynt, in voege kwam. Dan, een enkel tydgenoot, Giovanni Villani, kwam ons onder het oog, in wiens werk de zeldzame byzonderheid der bombarden van Crecy vermeld staet, en de man was een vreemdeling, zeer verre verwyderd van het slagveld. Indien er overigens andere gelyktydige schryvers mogten bestaen, die daerover met hem eenstemmig waren, zoo is het toch meest op zyn gezag dat de lateren deze merkwaerdigheid hebben te boek gesteld en er geloof hebben aen gehecht. Maer is men wel verzekerd dat er aen den oorspronklyken tekst van Villani hier en daer door kopisten niets zy bygevoegd of veranderd geweest, | |
[pagina 251]
| |
als by voorbeeld het woord bombarde? want bezwaerlyk kan het aldaer, onzes achtens, met het woord saette gepaerd gaen: het eerste beteekent immers het tuig zelf waermede men schoot, het andere de schichten of bouten van een afgeschoten handwapen. Men zag immers van dergelyke tusschenvoegingen een voorbeeld in het tweede boek van Reinaerd den Vos? Eene veel minder betwistbare daedzaek is dat, in 1347, koning Eduwaerd, na langen tyd vruchteloos de stad Calais te hebben ingesloten en belegerd, eindelyk aen den ingang der haven eene houten verschansing (castel) deed timmeren, welke voorzien werd van bombarden en andere geschutten. Dit nieuw belegeringsmiddel bragt aen de dappere verdedigers een zoo aenzienlyk nadeel toe, dat zy welhaest tot de overgave der stad moesten besluitenGa naar voetnoot1. De geleerde Carnot, in zyne Krygskundige beschryving des belegs van Calais, zegt dat, volgens het gemeen gevoelen, deze ontzaggelyke vesting de eerste is tegen welke men kanonnen heeft gebezigdGa naar voetnoot2. Dit kan voor hoogst waerschynlyk worden gehouden, doch in het verdedigen van vestingen, zoo als wy daer even gewaegden, waren de bombarden reeds vóór dien tyd by de Belgen zeer wel gekend en ten nutte gemaekt. Wy bepalen ons hier by deze aengevoerde betoogen, hoewel de stof voor meerdere uitbreiding en kunstmatige beredeneringen vatbaer zy, waertoe onze krachten te kort schieten. Het is ons overigens niet onbekend, zoo als wy daer | |
[pagina 252]
| |
even zeiden, dat, sints lang, eenige weinige schryvers het gebruik der bombarden op het veld van Crecy zeer hebben betwyfeld, zoo niet volkomen geloochend; doch minder zeker zyn wy of men de zaek genoegzaem hebbe nagevorscht om ze grondig te konnen ontkennen. Wel is waer dat Voltaire stelliglyk zegt dat het een dwaling is daeraen geloof te geven, overmits men er geene sporen van heeft ontdekt in de documenten, bewaerd in den toren van Londen, waer het voorzeker zou moeten aengeteekend staenGa naar voetnoot1. Doch deze ontkenning, zonder andere geschiedkundige blyken, kon ons niet ten vollen genoegen omdat er nog meermaels van dergelyk verzuim of stilzwygen in de oude stadsschriften voorbeelden worden ontmoet. Daeruit werd onze weetgierigheid gaende gemaekt, vooral na de lezing van het onderhavige gelyktydige rymwerk, waerin de schryver eene zeer omstandige schets van de worsteling der vechtende partyen voor oogen stelt, en geen enkel woordje rept van het gebrom en uitwerksel der engelsche bombarden. Zoude men het agterlaten van deze toenmalige zeldzaemheid kunnen veronderstellen by een vlaemschen tydgenoot, die zoo vuriglyk de zaek des konings van Engeland was toegedaen, en in zyne rymen tot op kleinigheden nederkomt, om het bloedtooneel van dien veldslag af te malen? Ongetwyfeld neen. Dit stukje diene dan als eene bydrage tot oplossing van het voorgestelde vraegpunt in een ontkennenden zin. Wy besluiten dus met de volgende verklaring, omtrent den uitslag van ons onderzoek ten dezen: Aen het einde van de eerste helft der XIVe eeuw kon | |
[pagina 253]
| |
men nog geen gebruik maken van kanonnen of donderbussen in het opene veld, waer twee onverschanste legers elkander slag leveren, zoo uit hoofde des gebrekkigen toestels dier tuigen als by mangel aen doelmatige artillerykunde. Desniettegenstaende blykt het dat men dezelve toen reeds, als liggend geschut, heeft ten nutte gemaekt om sterkten te verdedigen doch zelden om ze te beschieten.
Audenaerde, july 1844.
Dr D.J. VAN DER MEERSCH. | |
De slag van Crecy.
| |
[pagina 254]
| |
siden was men ghescart om stride. De inghelsche coninc had menich man an sinen rinc. Nooit zag men battaelge desghelike. De vorst beloofde menich presente rike. Men kwam in eenen fellen stride... up dien dach, waer elk ook grote provaetsenGa naar voetnoot1 dede. Menig bleef up die heide mede, dat scade ende groot iammer was.... syt seker dasGa naar voetnoot2. Men haelde daer een scat van gaude gelyk mer lettel vinden soude. Velen waren rauwich haren heere, en daer wart menich man in seere. Mijnheer Lodewijc, door de Vlamingen buuten Vlaendren verdreven, werd daer ook verslegen. Weinige sijn saveGa naar voetnoot3 bleven. Groot onheil was up dien dach, daer ook vele vromichede an lach... zoo gy hier na horen silt. Na de nederlaeg van Vrankelant, sloeg Eduwaerd zynen sone ridder metter hant, en gaf hem in den hals den slach, en dede hem peinsen om dien dach dat hy ridder wart ghedaen. - Zie hier den overgebleven tekst:
Ga naar margenoot+.....ve van Vaerwiic,
.....rtvolc die grave rijc
... de d'de onder hem tween
...e man al in een
5[regelnummer]
... de om victorie seere
...ataelge een groot heere
... die bisscop rike
... Harendeel des ghelike
....a hadsi onder hem
10[regelnummer]
...te ic seker bem
...ictorie gheven soude
...ve die coninc woude
| |
[pagina 255]
| |
...nafste scare
....... orbare
15[regelnummer]
... onder hem
..... ic seker bem
... victorie gheven soude
...od... ic seker bem
... beeden siden
20[regelnummer]
... was ghescart om stride
... inghelsche coninc
...ich man an sinen rinc
...ataelge des ghelike
... nich prince rike
25[regelnummer]
...at an elke side
... eenen fellen stride
...dd' up dien dach
...... die vele mach
... grote provaetsen dede
30[regelnummer]
... bleef up die heide mede
... scade ende groot iammer was
...de leue siit seker das
......scat van gaude
...mer lettel vinden soude
35[regelnummer]
...rauwich haren heere
... wart menich man in seere
... gheheeten mijn here Lodewijc
..........Ga naar voetnoot1
... buten Vlaenderen verdreven
40[regelnummer]
... siinder save bleven
..... was up dien dach
...ele vromicheden an lach
... hier na horen silt
...hare toe gheven wilt
45[regelnummer]
... Vranken lant
....one ridder metter hant
... hem in den hals den slach
... hem peinsen om dien dach
... ridder wart ghedaen
| |
[pagina 256]
| |
50[regelnummer]
Ga naar margenoot+Alle die pointe dedi hem verstaen
Die ten ridderscepe toehoren.
Tweldoen haddi sint vercoren;
Siin lant hilti wel te rechte;
Sine riddren no sine leenknechten
55[regelnummer]
Ne liet hi veronrechten niet;
Ontfarmich was hi up al siin dietGa naar voetnoot1;
Wie dat an hem ghenade begherde
Weet dat hise hem niet ne werde,
Ofte hineGa naar voetnoot2 hadde al te vele mesdaen.
60[regelnummer]
Tlant wan hi sint, doe ic hu verstaen,
Daer siin vader huut was verdreven.
Nu moetic u te kennene gheven
Hoet heer vernaderde an elke side:
Het maecte hier eenen fellen stride.
65[regelnummer]
Die genevoysen, metten ghescutteGa naar voetnoot3,
Trocken vor theer, alsoet was nutte,
Om dinghelsche te wederstane.
Dinghelsche quamen vaste ane;
So daden die fransoyse desghelike.
70[regelnummer]
Twee overmoedighe princen rike
Leeden theer voren an beeden siden.
Men ghincker scieten ende vaste striden.
Die quareelen entie straleGa naar voetnoot4
Vloghen upwart ende te daleGa naar voetnoot5,
75[regelnummer]
Alse dicke als haghel ofte snee.
Menich wert daer ghevee,Ga naar voetnoot6
An beeden siden, up dien dach,
Dar grote riicheit an beeden lach.
| |
[pagina 257]
| |
Men vacht daer al te bitterliken;
80[regelnummer]
Niemen wilde daer anderen wiken;
Men cloefder menich beckeneel,
So dat dersenen ende tbloot al gheel
Uten hoefde moesten vallen.
Van bitterenGa naar voetnoot1 stride hoordi nie callenGa naar voetnoot2:
85[regelnummer]
Hi was so fel ende so onghierGa naar voetnoot3.
Huten helmen spranc dat vier.
Menich lachame wert daer dorsteken
Datter die darmen huut moesten leken;
Men slough af aerm ende been;
90[regelnummer]
Die striit verbitterde al in een;
Men slougher menighen onder voet,
Die nemmermee daer na up ne stoet.
Theer quam te hope an beeden siden;
Niemen wilde daer anderen miden.
95[regelnummer]
Men vachter bitterlike vort ende wederGa naar voetnoot3;
Die swerde ghinghen up ende neder.
Elc slouch daer anderen seere;
Die perde liepen al sonder heere.
Ga naar margenoot+Tghecriisch ende tgheroup was groot,
100[regelnummer]
Om die vreese van der doot,
Die daer menich man ontfinc.
Ghine saecht nie so bitter dinc
Onder slaen ende onder steken;
Tbloot liep daer gheliic beken:
105[regelnummer]
Dit was bitter an te siene.
Ic waenre vc warven tiene
Storven up den selven dach,
Die men langhe wel claghen mach.
So overbitter was die striit;
110[regelnummer]
Ende hi gheduerde langhe tiit.
Stekende, slaende, slach in slach,
Niemen dede anderen gheen verdrach.
Menich hant menich been
Slougher men af al in een;
| |
[pagina 258]
| |
115[regelnummer]
Menich hoeft menich lichame
Was daer dor carpultGa naar voetnoot1 onbequame,
So datter tbloot door die maelgen dranc.
Dese striit was stuer ende even stranc.
Daer staerf menich in dat tempeest,
120[regelnummer]
Mer over die Fransoysen ghinct meest,
Dat scade was ende iammer groot.
So menich edelman bleefer doot,
Dat ict ghetal niet can ghenomen;
Men sacher deen in dander dromenGa naar voetnoot2,
125[regelnummer]
Ende vaste up mallinc anderen slaen,
Gheliic dat smede siin ghestaenGa naar voetnoot3
In smessen ende up aenbilte smeden;
Also vachtmer te menigher steden,
Altoes slaende slach in slach;
130[regelnummer]
Niemen dede anderen gheen verdrach;
Elc slouch vaste in den hoep.
Daer cochte menich dieren coep
Dien metten selven moeste betalen.
Daer moeste menich de doot behalen,
135[regelnummer]
Dat scade was ende iammerhede
Dat si storven te diere stede,
Sine hadden ghestorven vor sarasine.
God losse die sielen huut aller pinen!
Si siin met Gode, hopic wel seere;
140[regelnummer]
Si storven met haren rechten heere.
Daer starf die coninc van Beyhem
Ende menich man met hem;
Daer storven hertoghen ende graven,
Ende baenruetsen, rike van haven,
145[regelnummer]
Ridderen, poorteren ende menich man,
Die ic niet alle ghenomen can.
Ga naar margenoot+Dat dinghelsche niemen save lietenGa naar voetnoot4
Dies moghen si hem selven witen,
| |
[pagina 259]
| |
Dat daer so menich prince groot
150[regelnummer]
Moest bederven in siin bloot.
God hebbe die sielen van allen!
Hier af ne willic nemmeer callen.
Maer die coninc van Inghelant
Stichte vaste roef ende brant.
155[regelnummer]
Weet dat hi doe nam sine vaert
Lanx ter zee, te Calays waert:
Sine overmoedichede was groot:
Menighen brochti ter doot.
Dus voer hi voert, totter tijt
160[regelnummer]
Dat die coninc vor Calays rijt;
Voort datti met rove ende brande
Alomme woeste, bin den lande
Menich dorp ende menich stede.
Buten Calais op die heide
165[regelnummer]
Ghinc dinghelsche coninc doe campieren.
Hi swoer datti in gheere manieren
Nemmermee ne sciede van dare,
Hine souder ligghen ende sine scare,
Tote dat [hi] die stede ghewan.
170[regelnummer]
Tlant saelgierdiGa naar voetnoot1 verre dan,
Die wile dat hi vor Calais lach:
Hi lacher voren menighen dach.
Int iaer Ons Heeren, wien dat wondert,
Alsmen screef .M. ende CCC
175[regelnummer]
Ende dartoe XLVI mede,
Doe quam die coninc voer die stede,
Daer hi voren lach .i. iaer,
Drie weken min, ic segghet claer.
Up den troestGa naar voetnoot2 van den Vlaminghen
180[regelnummer]
Bestont die coninc so hoghe dinghen,
Als datti die poort beleide,
Om dat hem Vlaendren so scone seide
| |
[pagina 260]
| |
Te sorcorseneGa naar voetnoot1 van dranke, vitaelge
Ende volx ghenouch, tsiner bataelge.
185[regelnummer]
Si hilden werdich wel haer wort.
Te Greveninghe, vor die port,
Brochte menich hinghels ghelt.
Van hongher warsi alle ghefelt;
Sine hadden bin langhen niet gheten.
190[regelnummer]
Ic doe u wel die warheit weten,
Dat dinghelsche gaven om broot
.i. greepsem swarts gheltsGa naar voetnoot2, dor noot.
193[regelnummer]
Weet wie dat hem vitaelgierde.
P.S. In het fransche gedicht op den slag van Crecy, door eenen henegouwschen rymer van omtrent dien tyd opgesteld, en gedrukt in Buchon's Collection de Mémoires sur l'histoire de France, deel XXIV, wordt geen enkel woord gerept van kanons of bombarden. Ook niet in het omstandige verhael by Li Muisis, in De Smet's Corpus chronicorum Flandrioe, II, p. 244-263.
Aenm. van J.F.W. |
|