Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 8
(1844)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Berigt wegens de Antwerpsche boek-printers der vyftiende eeuw,
| |
[pagina 18]
| |
beweerende, dat door dit woord Printers geene Boekdrukkers te verstaen zyn, te minder, dewyl deze eerst met het jaer 1557 of 1558 in St-Lucas-Gild zyn getreden. Laetstelyk heeft nog de heer Jacobus Koning, in zyn voortreffelyk werk over den oorsprong en de uitvinding der Boekdrukkunst, dit punt in een afzonderlyk hoofdstuk behandeldGa naar voetnoot1, in 't welk hy, het een en andere by-brengende, wat voor en tegen hetzelve was worden aengevoerd, naer zyne wyze van zien het besluit trekt, en het daervoor houdt: 1o Dat men geen het minste geloof kan slaen aen het aenwezen van eene vereeniging van boekdrukkers of boek-prenters ten jare 1442 binnen de stad Antwerpen, vermits het Psalmboek van Fust en Scheffer van 1457 de kunst van Boekdrukken als eene nieuwe wetenschap, die lang geheim is gehouden, vermeldt; hetgeen toch zoo niet zyn kon, indien, twintig jaren te voren, dit handwerk reeds zoo zeer bekend ware geweest, en het getal der boekdrukkers zoodanig aengegroeid (N.B. in een stad) dat deze zich reeds in een gild zouden hebben vereenigd; 2o Dat ook zelfs de registers van St-Lucas-Gild, alsnog te Antwerpen voorhanden, en in welke de leden van gezegde corporatie zyn opgeteekend, het gevoelen van Des Roches niet aennemelyk maken, aengezien, van den eenen kant, in dezelve onder de Prenters worden opgeteld Martin Gerard, 1485, Kerstian, en Henneken D., 1486, geen van welken eenig gedrukt werk geleverd heeft, en er, aen den anderen kant, de antwerpsche boekdrukkers Theod. Martens, Matthys Van der Goes, Gerard Leeu, Claes Leeu, en vele andere, te vergeefs in gezocht worden; ten blyke, alzoo, dat de prenters dier | |
[pagina 19]
| |
broederschap, vermoedelyk andere dan de werkelyke boekdrukkers zullen zyn geweest; en 3o Dat het ongerymd zoude zyn één oogenblik te vermoeden, dat het woord prenters of boekdrukkers in het origineel privilegie van 1442 zou zyn uitgedrukt; daer het buiten tegenspraek is, dat het St-Lucas-Gild, zoo te Antwerpen als in andere steden en gewesten, aenvankelyk alleen uit schilders, teekenaers, glasschryvers, verlichters, enz., zal hebben bestaen.
Ik hael de eigen woorden van den heer Koning aen.
Het is voorzeker niet te betwisten, dat het woord printers, in een algemeenen zin genomen, niet enkel de boekdrukkers, maer ook de plaet- en speelkaertdrukkers, en andere soorten van drukkers, kan hebben aengeduid; doch, ik stel my voor te bewyzen, dat toch de boekdrukkers ook, van de vroegste tyden af, onder die benaming zyn begrepen geworden. Reeds by het eerste lezen der Verhandeling van den heer Koning (dien ik het genoegen heb onder myne letterkundige vrienden te tellen, en aen wiens diepe kennis in dit vak ik anders gaerne myne hulde toebrenge), toen ik nog dit punt geen opzettelyk onderzoek waerdig kende, kwamen my de boven opgegevene middelen, ter bestryding van Des Roches, ik moet het bekennen, al zeer zwak voor. Het was er toch niet om te doen geweest, om in 1442 een geheel gild van boekdrukkers, gelyk de heer Koning het geliefd te noemenGa naar voetnoot1, te zoeken, vermits het privilegie zelve aentoonde dat het St-Lucas-Gild in de eerste plaets voornamelyk uit schilders bestond, en verders uit houtenbeeldsnyders, metzelrysnyders, glasmakers, verlichters en printers. De | |
[pagina 20]
| |
printers zyn achteraen gesteld, ja het laetst opgenoemd, ten blyke, zoo my dunkt, dat zy nog maer weinig in getal waren, in vergelyking van de andere handwerkers. Daer nu het antwerpsche gild, waervan wy spreken, vermoedelyk tusschen 1430-1440 werd opgericht (er is althans geen spoor van eene vroegere samenkomst), zoo is het niet waerschynlyk, dat deze inrichting reeds in 1442 een groot aental leden hebbe geteld. De bewyzen zyn er integendeel voorhanden, dat zeer vele antwerpsche schilders en beeldhouwers er nimmer van deel gemaekt hebben; ja, de baron Van Ertborn heeft het grootelyks betwyfeld, of zelfs Rubens wel ooit tot de leden van dat genootschap hebbe behoordGa naar voetnoot1. Alleen de boekdrukkers zyn allen gedwongen geworden om er deel van te maken in 1557; en wy zullen straks zien waerom.
Dat de kunst van boekdrukken in 1457 als eene nieuwe wetenschap, die lang geheim is gehouden (N.B. in Duitschland en door duitsche drukkers) zy vermeld geworden, zal wel niet sterker tegen Antwerpen (1442), dan tegen Haerlem (1423), getuigen. Zoo noemden wy in onze dagen de kunst van stoomwerktuigen te vervaerdigen, nieuw, ofschoon Watt die reeds vele jaren ten nutte der engelsche fabrieken had aengewend. Zeker ligt Antwerpen (waeruit Koster zyn papier schynt getrokken te hebben) veel digter by Haerlem, dan Mentz of Straetsburg. Indien men aenneemt dat het woord printers in de vyftiende eeuw algemeenlyk voor boekdrukkers gebezigd werd, gelyk hierna zal worden bewezen, en de | |
[pagina 21]
| |
heer Koning het erkentGa naar voetnoot1, en dat er dus te Antwerpen op het gemelde tydstip een paer van dezelve, benevens hunne werkgasten, kunnen hebben bestaen, dan vind ik daerin een nieuw vermoeden voor Haerlem, van waer misschien deze printers, na den dood van Koster, gekomen zyn, gelyk later een Gerard Leeu van Gouda zich binnen Antwerpen (destyds de eerste handelstad van Nederland) heeft nedergezet; en dan zie ik ook niet, dat de bekendheid van deze printers, by het magistraet van Antwerpen, in de letterkundige wereld van dien tyd meer gerucht moete hebben gemaekt, dan het proces van Guttenberg van 1439, of de diefstal by Koster. Natuerlyk toch was het, dat de boekdrukkers, van de eerste tyden af, zich in eenig gild hebben laten inschryven; want elk ambachtsman vereert by de roomsch-catholyken een patroon onder de heiligen: en wie weet niet dat St-Lucas de patroon der schilders en der litteratoren is? Zullen nu juist de eerste printers er niet op bedacht zyn geweest om zoodanigen patroon te verkiezen? De boekschryvers waren toch leden van het Lucas-Gild; zelfs de rederykers zyn er in 1480 bygekomen. Zoo lang men dus niet zal hebben bewezen dat de boekprinters een anderen heilige vereerden, en tot een ander gild behoorden, zoo lang ook zullen wy het daervoor houden, dat het grootste deel derzelve altyd onder de vaendelen van St-Lucas-Gild heeft gestaen, mits de vereischte bekwaemheid bezittende. Wat nu, in de tweede plaets, het voorgeven betreft, dat geen der bekende boekdrukkers van Antwerpen (als Matthys Van der Goes, Gerard Leeu, enz.), gedurende | |
[pagina 22]
| |
de vyftiende eeuw, in de registers der gedachte corporatie zouden zyn ingeschreven geweest, terwyl er daerentegen van Martin Gerard, Kerstiaen en Henneken, die er als printers in vermeld zyn, geen enkel gedrukt werk bestaet; - hierop zal ik antwoorden: vooreerst, dat de heer Koning toch uit de Verhandeling van Des Roches (bl. 520) hadde moeten zien, dat Matthys Van der Goes er op het jaer 1487 wel degelyk als prentere in voorkomt; ten tweede, dat de naem van Martin Gheeraert printere, 1485, verkeerdelyk opgegeven of gedrukt is, als moetende zyn Mester Gherart printer (Gerard Leeu) gelyk in het register duidelyk staet uitgedrukt; en eindelyk, dat Henneken de printere niet minder een drukker blykt geweest te zyn; waerdoor dus de gemaekte tegenwerping al haer gewigt verliest, en het dan ook nog te gelooven overblyft, dat vele andere drukkers der vyftiende eeuw tot dat gild hebben behoord, wier voornamen alleen, zonder byvoeging van het woord printer, op het register kunnen zyn geschreven. Doch de heer Koning wil volstrekt niet erkennen dat het woord printers in het origineel der privilegie van 1442 gestaen hebbe, ofschoon hy nogthans, op bl. 519 der Verhandeling van Des Roches ook had gelezen, dat de kopy van C. Grapheus, gecollationeert metten originalen brieve, opten rugge gheteekent A, is bevonden concordeerende, Van woirde tot woirdeGa naar voetnoot1. Wel hoe! eene geauthentikeerde kopy van den secretaris der stad Antwerpen zou geen geloof verdienen! wat zou er dan van de registers en thesauriersrekeningen van Haerlem te gelooven zyn? | |
[pagina 23]
| |
Het stuk, geteekend A (dat is no 1 der privilegien van St-Lucas-Gild), schynt in de omwenteling der zestiende eeuw, of door andere omstandigheden, verloren te zyn geraekt; ik heb althans vergeefsche poogingen gedaen om hetzelve in de Archieven der stad Antwerpen, welke nog maer voor een gedeelte geklasseerd zyn, of in die der koninklyke Akademie van beeldende kunsten aldaer, op te sporen. Mogelyk, dat het in den brand van het stadhuis van het jaer 1576 zy weggeraekt. Wat er van zy, het stuk A zal vast datgene geweest zyn, hetwelk aen het St-Lucas-Gild is afgegeven, bekleed met het zegel der stad; zynde men alstoen niet in het gebruik zoodanige stukken in originali voor de stad te behouden, of anders dan alleen met het handteeken van stads clericus te expedieren. Dergelyke privilegien of octroijen werden ten raedhuize in een protokol overgeschreven, tydens de vergunning of het aengaen der akten, van welk protokol men zich in voorkomende gelegenheden als van originelen bediende. Zoo bewaert men nog in het antwerpsch Archief een aental registers van onderscheidene seriën, waer stads resolutien, vonnissen, schepenakten, enz., van de veertiende tot diep in de achttiende eeuw, achtervolgelyk in geboekt zyn; en zeer laet eerst werden deze met eenig handteeken voorzien. Nu zyn ons ook alzoo de originele Ambachtsboeken van Antwerpen overgebleven, in welke de vergunbrieven en reglementen der ambachten getrouwelyk zyn overgeschreven, in het schrift van den tyd der vergunning. In het eerste en oudste dier ambachtsboeken, bl. XXXV, vond ik het privilegie van den scilders, van 22 july 1442, en daerin woordelyk hoe dat de goede mannen ende tgheselscap gemeynelik van den scilders, houten beeldsniders, metselrisnyders, gelasmakers, verlichters, Printers | |
[pagina 24]
| |
ende alle die der gulde van Ste Lucas aencleven, ons te kennen hebben gegeven, enz.Ga naar voetnoot1 Het is derhalven uitgemaekt, en onbetwistbaer, dat er te Antwerpen, in 1442, printers bestaen hebben, en dat de persoonen, welke op de registers van St-Lucas met vermelding van dat beroep het allereerst voorkomen, als met name Gheraert Leeu en Matthys Van der Goes, werkelyk boekdrukkers geweest zyn. Vroeger dan deze teekende men het beroep niet aen. Doch is het wel zeker, zegt men, dat men door het woord printers bepaeldelyk de boekdrukkers hebbe willen aenduiden? Ik kan volstaen, met hierop te antwoorden, dat, en de souvereinen van het land, en de plaetselyke overheden, en de boekdrukkers zelven, tot diep in de zestiende eeuw, nooit een anderen term daervoor gebruikt hebbenGa naar voetnoot2; ja, dat Peter Scheffer zelf zyne kunst met den naem van Prentery bestempeld heeftGa naar voetnoot3; terwyl, van een anderen kant, de vroegste plaetdrukkers (als b.v. Philery van Antwerpen) zich figursniders, prentesnyders, | |
[pagina 25]
| |
houte-printsnyders, figuersnyders op houte, of figuerdrukkers noemden, en aldus in het register van St-Lucas-Gild zeer onderscheidelyk gekenmerkt zynGa naar voetnoot1. Dan, ik wil my in geen opzettelyk onderzoek, wegens de oude, of de veelvuldige, beteekenissen van het woord printer verdiepen, en beken gaerne, dat er ook nog iets anders kan door verstaen zyn geweest. Genoeg is het my, dat er ten jare 1442 binnen Antwerpen printers aenwezig waren, en dat de registers van St-Lucas-Gild dit woord alleen aen de boekdrukkers toevoegden. Slaen wy nogmaels die registers op, en zien wy hoeveel printers er vóór 1557 reeds in opgeteekend waren. Ik tel er vyf en dertig, en daeronder Peeter Coeck van Aelst (1527) Hendrik Peeters, Jacob Lysvelt (1536), Christoffel Plantyn (1550), en meer andere bekende namen. Mathias Crum word, in 1542, het eerst als druckere opgegeven. Het is dan buiten twyfel, dat vele boekdrukkers in het St-Lucas-Gild al waren opgenomen geweest, toen alle de boekdrukkers, ten jare 1557, by ordonnantie van den souverein en het magistraet, gedwongen zyn geworden er deel van te maken. Maer waerom die dwang? - Omdat sommige zich de kosten en moeiten wilden besparen, die met de inschryving gepaerd gingenGa naar voetnoot2; en omdat de overheid vele | |
[pagina 26]
| |
andere drukkers, die de gereformeerde godsdienst waren toegedaen, begeerde in de noodzakelykheid te stellen den volgenden eed van St-Lucas-Gild af te leggen: ‘Dat zweer ick, daer ick toe gecomen ende geacht ben, dat is, te zyn liefhebber onder de Gulde van St. Lucas, die men noempt den Olyftak: oft ick iets vername, dat de Romsche Religie ofte de voors. Gulde contrarie ware, dat sal ick goet tydts laten weten den heere Hoofdman,’ enz. Dit blykt uit de papieren der Akademie. Tot dus verre hetgeen dienen mag ter wederlegging van den heer Koning! Ik zou hierby nog kunnen aenvoeren, dat de aenhalingen van Ghesquière, volgens welke er reeds in 1445 onderscheidene gedrukte boekjes, als het Doctrinael en Facet, binnen Brugge zouden zyn verkocht geworden; - dat het werk van Jan Brito van Brugge, hetwelk men gedrukt achtte in of omtrent het jaer 1450Ga naar voetnoot1; - dat de registers van het Librariers Gild dier stad, welke corporatie met die van Antwerpen schynt in betrekking te hebben gestaenGa naar voetnoot2, de prenters reeds vermeldende op het jaer 1456Ga naar voetnoot3; - en dat het | |
[pagina 27]
| |
boek, getyteld: Tondalus Vysioen, Gheprent tAntwerpen bi mi Mathias Van der Goes, anno M. CCCC lxxij, als zoovele nadere bewyzen, tot ondersteuning van myn gevoelen, kunnen bygebragt worden. Doch ik spoede my om tot het tweede punt, dat ik my in dit artikel ten doel heb voorgesteld, te komen. In de bibliotheek der stad Brugge berust een exemplaer van een gedrukt boek, 't welk tot dus verre, voor zooveel ik weet, nog de aendacht van geenen onzer oudheidkundigen heeft tot zich getrokken. De heer Scourion, secretaris en bibliothecaris dier stad, schynt hetzelve onder andere oude boeken het allereerst te hebben opgespoord. En daer ik door de verplichtende heuschheid van dien geleerde, wien al de eer der ontdekking toekomt, ben in staet gesteld geworden, om het tegenwoordige berigt, en het fac-simile van het laetste blad diens boeks, mede te deelen, zoo kan ik niet beter doen, dan hier letterlyk te laten volgen, wat zyn Ed. daerover aen den heer burgemeester van Antwerpen, en aen my, heeft gelieven te schryven: - ‘C'est un très-petit in-8o, à-peu-près carré, imprimé à deux colonnes, sauf le calendrier et les rubriques pour la récitation de l'office, qui sont à longues lignes. Les caractères en sont assez menus, et souvent très-inégaux. On y voit, à chaque ligne, des lettres doubles, qui se tiennent, et ont été coulées ensemble. Ces lettres doubles sont ordinairement beaucoup plus petites que les autres. Après le calendrier et les rubriques, qui occupent neuf feuilles, le livre commence par ces mots: incipit ps estival brevia D'après celà, ce livre est la partie d'été du bréviaire de | |
[pagina 28]
| |
l'église de Tournai, soigneusement corrigé suivant le nouvel ordinaire. Il est sans chiffres, ni réclames; mais il y a des signatures au premier et au troisième feuillet de chaque cahier. Il est assez difficile de bien décrire la marque ou le filigrane du papier, parce que cette marque, qui tomboit dans le pli de la marge supérieure du papier, a été emportée en partie par le couteau du rogneur. Après avoir comparé un grand nombre de feuillets, j'ai vu que le filigrane est un écu parté, surmonté d'une couronne grossièrement fleurdelisée. Un des côtés de l'écu offre une fleur de lis, et plus bas une demi-fleur de lis qui se termine au pal qui partage l'écu. L'autre partie de l'écusson est simplement coupée au chef, sans aucune figure. Le papier est plus fin que celui des premières éditions de Mayence. Du reste, le livre n'offre aucune indication de nom d'imprimeur ou de libraire, ni aucune date de lieu ni de temps. Ce qu'il a de plus remarquable, c'est la souscription manuscrite qu'il porte à la fin, et qui est de la teneur suivante, en caractères que je crois du quinzième siècle: joānes latins cor
tracēsis excudebat
āduerpie sub īter
signio Talpe
āno restaurate
salutis M
CCCC
xlvi.
Il est à remarquer, que la mise de cette date paroit avoir été bien réfléchie, attendu que celui qui l'a écrite, ayant dû intercaler un L, qu'il avoit oublié, pour faire XLVI, a effacé cette date d'un trait, et l'a rectifiée, en faisant les chiffres xlvi une seconde fois. | |
[pagina t.o. 28]
| |
Bl 28.
| |
[pagina 29]
| |
Je vous avoue, monsieur, que, sans cette souscription, que je ne puis pourtant regarder comme un badinage, écrit au XVe siècle, pour flatter à la fois les villes d'Anvers et de Courtrai, j'aurois été tenté, d'après l'exiguité des caractères et la finesse du papier, de fixer la date de l'impression de ce livre vers l'année 1480... Un fait, bien plus constant, d'après lequel on peut croire sans témérité qu'on pouvoit imprimer des livres à Anvers dès la date de 1446, c'est que, comme l'a trèsbien prouvé l'abbé Ghesquière (Esprit des Journaux, juin 1779, page 224), on vendoit à Bruges des livres imprimés dès le mois de janvier 1445, douze ans avant la publication du fameux Psalmorum Codex de Mayence. Malgré celà, et malgré la grossièreté du caractère des premières pages, l'impression du petit livre en question ne me paroit pas pouvoir être bien fixée à une époque aussi réculée, que celle de la souscription qui s'y trouve. Peut-être est-ce 1466 ou 1476 qu'a voulu écrire l'auteur de cette souscription. Il seroit bon de rechercher, s'il y a eu, vers ces époques, à Anvers, un Printer nommé Latins, et une boutique ou maison, à l'enseigne de la Taupe.’ Ten gevolge van deze bekomene narigten, heb ik my de moeite gegeven om in vele der oude wykboeken der stad Antwerpen naer een huis, in den Mol, te zoeken, of er misschien aldaer, door opklimming tot de oudste scabinale goedenissen, iets van dien naem ware te ontdekken: en zie! ik heb niet alleen zoodanig huis in de Kammerstraet, waer de oudste boekdrukkers van Antwerpen meest gewoond hebben, aengetroffenGa naar voetnoot1, maer het is my ook gebleken, dat dit huis van ouds als een drukkery is bekend geweest. Er is onder anderen in hetzelve eenen | |
[pagina 30]
| |
Bybel gedrukt, van welken thans een exemplaer voor my ligt, dragende voor tytel: Den Bibel, Gheprint tAntwerpen, in den Mol, binnen die Cammerpoorte, by mi Henrick Peeterssen van Middelburgh, 1535. in-folio. (Wy hebben hierboven gezien, dat Henrik Peeterssen lid van het St-Lucas-Gild te Antwerpen geworden is, ten jare 1536Ga naar voetnoot1.) Doch naer Joannes Latins heb ik vergeefs gezocht. Indien deze ten jare 1446 werkelyk drukker was, en tot St-Lucas-Gild behoorde, dan, dacht ik, was zyn' naem ook niet in het register dier corporatie, hetwelk eerst met 1453 begint, te zoeken. Printte hy, daerentegen, in de laetste jaren der vyftiende eeuw, dan was het niet onwaerschynlyk dat hy er zoude in voorkomen; doch zyn' naem wordt in het geheele register niet aengetroffen; hebbende ik alle de inschryvingen dier eeuw met oplettendheid nagegaen. Op het jaer 1462 nogthans, staet het volgende: ‘Int iaer ons he'e M CCCC en lxij waren Regerders van Sinte Lucas Casus Winckart ende Johes Bogaert. Dit sijn de Vrymeesters die sy hebben ontfangen dit iaer: Lieuen Van Lathim,’ enz. Het komt my niet onaennemelyk voor, dat deze Latim een broeder of bloedverwant van onzen Joannes Latins of Latims (de bygevoegde s voor het genitivum van staende, hetwelk zelden in het latyn geschreven werd) geweest zy, die hem misschien in zyn handwerk opgevolgd, of met hem geassocieerd geweest is. De voornaem Lieven is voorzeker geen brabandsche, maer een zeer gewoone vlaemsche naem. Doch was Lieven wel een boekdrukker, zal men | |
[pagina 31]
| |
vragen? Ik geloof ja, vermits de reedsgenoemde Henneken, dien wy zagen dat op 1486 met zekeren Kerstiaen als printer voorkomtGa naar voetnoot1, by Van Latim als leerjongen had gestaen: ‘Int iaer ons heeren M. CCCC. en lxxiij waren Regerders van Sinte Lucas Jan Hoet en Jan Casus Wenckart. De leeriongers die gheleert hebben hier by Vrymesters, int selve iaer: Hanneken, van Brugge, gelert by M. Lieuen Van Latim.’ En natuerlyk, dat de eene Vlaming by den andere kwam leeren. Wil men intusschen nog voorttwyfelen, en vragen of zelfs Henneken boekdrukker geweest zy? Ik ben niet gezind om juist hier tegen aen te voeren, dat het welligt de zelfde Hanneken is, die in het octrooi van Lodewyk den XI met Peter Scheffer van Ments vermeld wordtGa naar voetnoot2; doch men zal my ten minste toegeven, dat Colard Mansion van Brugge een boekdrukker heeten mag? Wel nu! het schynt, dat deze Hanneken, vóór hy naer Antwerpen kwam, reeds by dien beroemden drukker geleerd of gewoond had; want in de rekening aen het Librariers-Gild van Brugge over den jare 1462, door den deken Bouden Walliin gedaen, blad 26 verso, leest men: ‘Ontf. van Hannekin, te Colaert Mansioens, 8 gr.’ Ik | |
[pagina 32]
| |
heb vroeger met een enkel woord gezegd, dat de antwerpsche en brugsche printers met elkander soms in aenraking kwamen. Zie daer dan een reeks van omstandigheden, die het onderschrift, geplaetst op de laetste bladzyde van het Breviarium Tornacense, al zeer bevestigen! - En dit Brevier schynt wel niet het eenige geweest te zyn, dat door Jan Latins of Van Latim gedrukt is. In de Beschryving der stad Lier (uitgegeven door Van Lom), getrokken uyt het leven van den H. Gommar, de Archiven der kanonikale Kerk, de Rekeningen der kerkmeesters, de stadsschriften, enz.Ga naar voetnoot1, en gedrukt te 's Hage, in 1740, wordt op bladz. 330 gewaegd van ‘eenen Ouden Antwerpschen Brevier of getyboek, Gedrukt in 't jaer 1448.’ Ten slotte zal ik aenmerken, dat zoowel het Breviarium Tornacense van 1446, als het Breviarium Antverpiense van 1448, in later tyd kunnen zyn herdrukt. Ik ben, ja, niet ongenegen om zelfs het brugsche exemplaer voor een herdruk aen te zien; want het onderschrift kan ook de bedoeling gehad hebben om nog eene vroegere uitgave te vermelden. De heer Van Hulthem bezit verscheidene Brevieren (waeronder ook een Breviarium Antverpiense, gedrukt, zoo men meent, op het einde der vyftiende eeuw, door eene paryssche persGa naar voetnoot2, welke met het gedachte exemplaer eenige overeenkomst hebben. Wat er van zy, ik laet aen kundiger, dan ik ben, over, om de zaek ex professo verder te onderzoeken. Ik vergenoege my hier met de rol van berigtgever. Gelukkig, | |
[pagina 33]
| |
indien ik het pleit voor de zaek van Antwerpen in zoo verre heb voldongen, dat men aen die stad ten minsten een paer der allervroegste printers toekenne, zy mogen dan ook slechts xylographische drukkers heeten, dat is, drukkers met onbeweegbare letteren. In alle geval zal het medegedeelde als eene niet onbelangryke bydrage verstrekken kunnen tot de geschiedenis der boekdrukkunst in ons vaderland, aen hetwelk thans ervarene vreemdelingen den eerpalm der eerste uitvinding toewyzenGa naar voetnoot1.
J.F. WILLEMS. |
|