Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 3
(1839)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
Over het gedicht De Leuvensche kampvechter.
| |
[pagina 106]
| |
plaats op te sporen, waar ik het onderhavige stuk vroeger had gevonden. Bij het herlezen van Velthem's Spiegel historiael vond ik het gedicht bijna letterlijk zoo als het in uw tijdschrift voorkomt (hoewel met eenige toevoegselen en kleine veranderingen), weder, en wel in het I boek, cap. 28, 29 en 30. Dikwijls heldert uwe uitgave het gebrekkige werk van Lelong op; maar ook op sommige plaatsen wordt uw afschrift door Velthem verbeterd, wiens tekst, dit zij in het voorbijgaan opgemerkt, veelal meer met het Brusselsche HS. overeenkomt dan met dat van Affligem, welk eerste ook door prof. Bormans voor zuiverder van tekst verklaard wordt (Belg. Museum, I, bl. 457.) Dan, om op onze verbeteringen te rug te komen: zie hier een paar voorbeelden. Men leest bij U, vers 55: ‘Want si alle vernamen sgeens gedane
En dorster niemant comen ane.’
hetwelk geen zin oplevert, en waarvoor men by Velthem leest: ‘Want als si vernamen ......’
hetgeen blijkbaar de ware lezing is, en ook met uwe verklaring overeenkomt. - Achter vers 72 ontbreekt een regel; want wien ontbloot de hertog? - Lees dus liever met Velthem, l.c.c. 29 (p. 40): ‘...... ende ontboet saen
Genen man, datti te hem quame.
Die gene metter bloden name
Es voor den hertoge comen houde,
Ende vraechde: wat.....’ enz.
Daar UEd. Velthem wel zal houden voor een ‘onzer historieschrijvers,’ zoo vervalt natuurlijk uw aangemerkte in het naschrift. | |
[pagina 107]
| |
Mogten deze letteren u voorkomen, Mijnheer, als niet geheel ongeschikt voor uw Museum, zoo zal het mij aangenaam zijn. Ik heb de eer met hoogachting mij te noemen,
Weledele Heer!
Uw Ed. D. Dienaar, W. JONCKBLOET. |
|