Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 2
(1838)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 432]
| |
Achte personen wenschen.
Achte persone saten,
Op eenen lichten, dach,
Ende si droncken wel ende aten
In een vri ghelach,
5[regelnummer]
Een ridder wel gheheerGa naar voetnoot1,
Een maghet van hoger connen,
Ende een clerc van wiser leer,
Met eener fresscher nonnen,
Een moenc, met eenre baghine,
10[regelnummer]
Een pape, ende een ghehuwet wijf.
Si droncken van den wine;
Vol vroudenGa naar voetnoot2 was hem dlijf.
Si conden wel boerderenGa naar voetnoot3,
Singhen, boerden, saghen,
15[regelnummer]
Dat si vrouden willen fruwerenGa naar voetnoot4,
Ende hebbens eens ghedraghenGa naar voetnoot5,
Wi argher, na sinen staet,
Aldaer wenschenenGa naar voetnoot6 soude,
Dat hi, sonder verlaetGa naar voetnoot7,
20[regelnummer]
Tghelach te male goudeGa naar voetnoot8.
Ic wenschene ter stonde
(Sprac een ridder wert)
Om voghelen ende om honde,
Om wapene ende om peert,
25[regelnummer]
Van den hoechsten foreGa naar voetnoot9
Van al erterijc,
Ende icGa naar voetnoot10 om aventure
Moeste varen ewelijc,
| |
[pagina 433]
| |
Met goede ende gesmideGa naar voetnoot1,
30[regelnummer]
Met vrouwen ende met vrome knechten,
VlieghenGa naar voetnoot2, jaghen met windeGa naar voetnoot3,
Tornieren, joestenGa naar voetnoot4, vechten,
Die werelt dore, in eren,
Altoes vol die malenGa naar voetnoot5,
35[regelnummer]
Soe waer ic wilde hoveren
Willic wel betalen;
Ende ons niet en ghebrake,
Noch over en scote niet;
Ende men in eren van ons sprake,
40[regelnummer]
Waer wy hadden gheletGa naar voetnoot6;
Te leven in ghesonde
Op dit erterijc,
Ende, na die leste stonde,
Te varen in hemelrijc.
45[regelnummer]
Die maghet wel ghedaen
Haren mont si ontdede:
Den ridder sach si an,
Dese worde dat si sede:
Soe wensche ic u bi te sine
50[regelnummer]
In suverliken state,
Al dat leven mine;
Ende ic u niet af en sate;
Ende wi minden beide,
Sonder eneghe dorperen nijtGa naar voetnoot7,
55[regelnummer]
In goeder ghestadicheiden.
In gheerde els gheen delijtGa naar voetnoot8.
Danssen ende reyen,
Vlieghen ende jaghen,
Pipen ende scalmeyen,
60[regelnummer]
Ende al die ons saghen,
Dat si ons onsten,Ga naar voetnoot9 doghetGa naar voetnoot10,
Ende oec ere daden,
| |
[pagina 434]
| |
Sone woudic mine jonghe joghet
Nemmermeer bat bestadenGa naar voetnoot1.
65[regelnummer]
Ic woude oec met u sterven
Ende met u gheven tseinsGa naar voetnoot2,
Ende hemelrike verwerven.
Dit schaffic vore een wensch.
Die clerc sach op die nonnen,
70[regelnummer]
Ende seide: religiose,
Ic woude ghi mi wout onnenGa naar voetnoot3,
U minne graciose,
Ende ic mijn studeren
Moeste laten varen,
75[regelnummer]
Ende met u verteren
Mijn goed, al mine jaren,
Ghelt, pande, ende boecken.
Der kerken ende der scolen
En woudic nemmermeer roekenGa naar voetnoot4;
80[regelnummer]
(U minne doet mi soe dolen!)
Ende ic met u singhen
Mochte, nacht ende dach;
In vrouden met u minghen
Dat ware mi een goet ghelach;
85[regelnummer]
Ende ons niet en ghebrake,
Spise, ghelt, no dranc:
In gheerde gheen ander sake
Al mijn leven lanc.
Doen quicte metten oghen
90[regelnummer]
Dat soete soete nonnekijn,
Ende sprac: bi gode, den hoghen,
Ic wille den wieleGa naar voetnoot5 mijn,
Ende mijn nonne ghewantGa naar voetnoot6,
Ende cloester al te male
95[regelnummer]
In gloede ware verbrant;
Ende ic wiste wale
Dat ghi mijn minne droecht,
Ghelijc dat ic u anGa naar voetnoot7,
| |
[pagina 435]
| |
Soe ware ic vernoecht
100[regelnummer]
Met u, lieve man:
Ic liete dat covent
Te male, ende die abdesse,
Ende gave al mijn consent
Te leren uwe lesse.
105[regelnummer]
Het es ene grote pine
Dit lesen ende dit singhen,
Ende dus besloten te sine
Vore vrie wandelinghen!
Die moenc daer omme loech,
110[regelnummer]
Ende sach op die baghine.
Ic wensche om mijn ghevoech
Van spisen ende van wine,
Ende aldertieren wiven;
Om ghelt ende om abijt;
115[regelnummer]
Soe woudic altoes driven
Met hemGa naar voetnoot1 mijn delijt,
Baden ende stovenGa naar voetnoot2,
Altoes, ende banketeren,
Springhen, dansen, hoven,
120[regelnummer]
Dobbelen, goed verteren.
Hemelike green
Al doen die baghineGa naar voetnoot3,
Ende seide: here, al in een
Begheerdi vroudelijc te sine!
125[regelnummer]
Ic wenschene om grau abijt,
Ende omme doeke wit,
Om tsondaghes enen maeltijt,
Ghelijc dat hi es ditGa naar voetnoot4,
Ende met allen cloesterieren
130[regelnummer]
Wel te sine ghemint;
Mi woudic dan anterenGa naar voetnoot5
Alse een heilich kint,
| |
[pagina 436]
| |
Mijn sonden hem verclaren,
Ende doen al haer bevel.
135[regelnummer]
Dus woudic mine jare
Altoes leven wel.
Die prochipape sprac:
Ic wenschen om hoghe cuerenGa naar voetnoot1,
Ende om solaes ende om ghemac;
140[regelnummer]
Vette kokene, ende volle scueren;
Om offerande groet;
Om vele cappelrien;
Om wijn, wit ende roet,
Ende om vette amien
145[regelnummer]
Ende vele cappelane
Te hebben onder mi;
Als mi niet en luste op te stane,
Dat si mi hielden vri
Int dopen, graven ende trouwen,
150[regelnummer]
IntGa naar voetnoot2 moneghen ende int singhen;
Ende int biechten van den vrouwen
Woudic mi somtijts minghen.
Aldus woudic mi gheestelijc
Van zielen hebben cuere,
155[regelnummer]
Ende leven ewelijcGa naar voetnoot3
Toter lester ure.
Dat ghehuwet wijf
Te wenschene doen began:
Ic woude die keytijfGa naar voetnoot4
160[regelnummer]
Abecuc, mijn man,
Ware onder die moudeGa naar voetnoot5!
Soe nauwe dat hi mi wacht,
Dat ic gheender vroude
Te ghebruken en hebbe macht.
165[regelnummer]
Met goeden papen vet
Te hebbene compaengie,
In gheesteliker wet,
Es rechte melodie:
| |
[pagina 437]
| |
Si hebben warme cledere,
170[regelnummer]
Ende saechte leden.
Dese vrouwen teder
Eest grote salicheden:
Hare wordeGa naar voetnoot1 sijn soe vriendelijc,
Boven den leken ruden.
175[regelnummer]
Ic wenschen te leven ewelijc
Met desen goeden luden.
Alst wenschene was ghedaen
Elc op den andren sach,
Van wie men soude ontfaen
180[regelnummer]
Moghen dat ghelach.
Des doet u ghewach.
Van der Lore Bouden,
Wiet best gheven mach,
184[regelnummer]
Ghi hebbet wel onthouden.
Explicit.
Dit stuk wordt gevonden in het meergemelde HS. No 192 der Bibliotheca Hulthemiana. Het is hoogstmerkwaerdig als een staeltjen van voorvaderlyke boert, meer gedicht om te lachen, dan om te spotten; weshalve men hetzelve juist voor geen satyre of zedegisping van den tyd waerin het opgesteld is hebbe te houden. Men moet den inhoud niet ernstiger opnemen dan dien van zoovele liedekens van paterkens en nonnekens, welke nog dagelyks gezongen worden.
J.F. WILLEMS. |
|