Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 2
(1838)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
Landkarakteristiek.De heeren Mone, J. De Saint-Genois en Lambin hebben ons mededeelingen gedaen over de spotnamen van sommige plaetsen in ons vaderlandGa naar voetnoot1. Zy betreffen meestal de steden en dorpen van Vlaenderen; doch er waren ook provinciale bynamen. Deze zyn niet onaerdig gebruikt in de volgende vyf rymtjens, door den heer Schayes gevonden op het schutblad van een handschrift van omtrent het jaer 1450: Een groen raepkin,
Een vuurtGa naar voetnoot2 scaepkin,
Ende den rogghenen cantGa naar voetnoot3:
Dat zijn de pruesschaertsGa naar voetnoot4 van Brabant.
Groote platteelenGa naar voetnoot5,
Lecker morseelenGa naar voetnoot6,
Ende vrouch an de banck:
Dat zijn de drijnckebuucken van Hollant.
Langhe pijcken,
Slijckeghe dijcken,
Ende den tarnwen cant:
Dat zijn de bottaerts van Zeelant.
| |
[pagina 316]
| |
Hooghe peerden
Blancke sweerden,
Rasch van der hant:
Dat zijn de snaphaneGa naar voetnoot1 van Ghelderlant.
Scerp van rekenijnghe,
Rein van betalijnghe,
Ende scalk up den teerlijnc:
Dats den loosen lackenGa naar voetnoot2 Vlamijnc.
J.F. WILLEMS. |
|