De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 1
(1937)–J. Wille– Auteursrecht onbekend
[pagina 502]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 503]
| |
en Ten Hove inteekenaars hebben geworvenGa naar voetnoot1). Eén exemplaar is voor hem, één voor Hennert, en de 25 andere moeten aan de subscribenten bezorgd wordenGa naar voetnoot2). Door middel van Van Goens zoekt Frisi aanraking met zijn vakgenoot Hennert. Herhaaldelijk verzoekt hij, met zijn complimenten ‘a cotesto illustre Matematico’, bij dezen te informeeren naar de maximale hoogte der sluizenGa naar voetnoot3) in HollandGa naar voetnoot4), of ook naar de werking der baggermolens en andere aangelegenheden van kanaalbouw. Van Goens moet Hennert geluk wenschen met zijn huwelijk: ‘les indïvidus de son espece meritent bien d'être multipliés. J'espere que vous en fairez autant’Ga naar voetnoot5). - Weldra knoopt hij rechtstreeksche betrekkingen met hem aan: in een brief van 12 April 1771Ga naar voetnoot6) onderstelt hij, dat Van Goens wel door Hennert van hem zal gehoord hebben. De opgang van Hennert's uitgebreiden Cours de Mathématiques ook in Italië doet hem wezenlijk genoegen, al heeft hij zelf door de stugheid van den Venetiaanschen boekhandelaar Manfrè er niet toe kunnen bijdragenGa naar voetnoot7); in Milaan wisten verscheidenen hun voordeel te doen met goedkooper exemplaren, uit Genève komend. ‘Le livre est très connu parmi nous. Vous en pouvez féliciter l'auteur du succès’Ga naar voetnoot8). Het volgende jaar hoopt hij zijn werk over mathematische en physische Cosmologie uit te geven, ‘et j'espère que M. Hennert en sera bien plus content que du livre sur la gravité’Ga naar voetnoot9). - Nog in 1782 tot 1784 zendt hij aan Hennert, met wien hij den prijs der Academie van | |
[pagina 504]
| |
St. Petersburg moest deelen, brieven, en de nieuwe uitgave van zijn Werken, waarin hij hem met lof vermeldde. Maar de antwoorden kwamen traag of heel nietGa naar voetnoot1). Ook met betrekking tot de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem moest Van Goens bemiddelaar zijn. Frisi begeerde ernstig, tot lid te worden benoemd, ‘perche in fino io sono di tutte le altre Accademie, eccettuata questa’Ga naar voetnoot2). Hij had al aan den Heer van RhoonGa naar voetnoot3) de twee deelen zijner eerste verhandelingen toegezonden, maar deze antwoordde niet. - Van Goens stelt zich te werk: ‘Je vous serai obligé quand l'affaire de Harlem ira son trein’, betuigt Frisi wat laterGa naar voetnoot4). In het volgende jaar komt de benoeming werkelijkGa naar voetnoot5): ‘Je recu la lettre de M. Van der AaGa naar voetnoot6), et la patente que y etoit jointe... Je vous presente les compliments qui vous sont dues pour l'honneur de cette association. Vous faire passer le livre des constitutions academiques à Paris avec un enveloppe à Mr. de KeralioGa naar voetnoot7) au Luxembourg; et je l'aurai bien tôt’Ga naar voetnoot8). - Sïndsdien zendt hij aan Van Goens zijn geschriften op het gebied der waterbouwkundeGa naar voetnoot9) voor Van der Aa. En van dezen ontvangt hij het programma der prijsvragen, dat hij in Italië aan vrienden en in couranten bekend maaktGa naar voetnoot10). In dezen tijd zien wij Van Goens ook aankloppen - ongetwijfeld weer ten behoeve van Frisi - bij onzen gevierden waterbouwkundige Chr. BruningsGa naar voetnoot11) om een ‘notitie van schrijveren | |
[pagina 505]
| |
over de Rivierkunde, dijken, enz’. Deze voldoet daaraan, zooveel hij kan; maar onze landgenooten mogen practisch op hoogen trap staan in dit vak, aan de theorie hebben zij zeer weinig gedaanGa naar voetnoot1); Duitsche boeken zijn er thans verscheidene over. Gaarne aanvaardt hij omgekeerd ook Van Goens' hulp om Italiaansche werken over waterbouwkunde (o.a. van Frisï) te laten komen, want zijn boekhandelaar zag er geen kans toeGa naar voetnoot2). - Na 1772 houdt de briefwisseling tusschen Van Goens en Frisi op. Met een Hollandschen reiziger, wiens naam hij vergat, heeft Frisi nog eens aan Rendorp zijn Elogi gezonden, met verzoek ze aan Van Goens te doen toekomen; maar van geen van beiden ontving hij antwoord. Van dien reiziger had hij ook vernomen, dat Van Goens geen professor meer was, maar regentGa naar voetnoot3). In 1782 schrijft hij dan nog eens weer aan zijn ouden vriendGa naar voetnoot4): die Hennert ook eens moet inlichten, over zijn laatste werk: ‘un gros libre sur l'algebre’, en Rendorp, over zijn verbeterde positie. En over zich zelven moet hij eens spoedig iets laten weten: ‘c'est depuis un temps infini que je n'ai plus des lettres de la Hollande’Ga naar voetnoot5). Het spoedig gevolgde antwoord was niet in allen deele opwekkend. Frisi betreurt het dan ook, dat Van Goens de rustige studie heeft verwisseld met een loopbaan, dïe zooveel verdrietelijkheden bracht. Laat hij naar Italië komen, om Holland voor een tijd te vergeten. Wilzeck en hij zelf zullen hem met de hartelijkste gevoelens ontvangenGa naar voetnoot6). Van Goens schijnt hierop niet te hebben geantwoordGa naar voetnoot7). In 1784 herhaalt hij de uitnoodiging, bij gelegenheid, dat hij ‘voor een vriend’ informeert, of op een oude prijsvraag der Haarlemsche Maatschappij nog een antwoord kan worden ingezonden; noch van Van der Aa noch van Hennert mocht hij de verzochte inlichting ontvangenGa naar voetnoot8). Een correspondentie van Van Goens met Van der Aa bewijst, dat hij aan de opdracht heeft voldaanGa naar voetnoot9). Van der Aa roept ook zijn hulp in, om Frisi stukken van de Maatschappij te doen toekomen, en vooral om diens werken, haar | |
[pagina 506]
| |
toegezegd, veilig hierheen te krijgen. Wij vernemen ook ten slotte, dat zoowel de prijsverhandeling over de trawanten van Jupiter als de Werken van Frisi door zijn bemiddeling Haarlem bereiktenGa naar voetnoot1). Het grootste deel van deze correspondentie gaat dus over dingen, die buiten de sfeer van Van Goens liggen; waterbouwkunde, mechanica, astronomie, algebra, en dergelijke, zijn wetenschappen, waaraan hij zich nooït schijnt te hebben bezondigd. Zijn bemiddeling was louter vriendschapsbetoon. Op zijn eigen, toch vrij ruim, gebied had hij aan Frisi weinig. Van diens werken vindt men zelfs zeer weinig in zijn bibliotheek. Het meest moet hem nog aangetrokken hebben het boekje over de GothiekGa naar voetnoot2), dat straks ook in Duitschland de jongeren bezighouden zouGa naar voetnoot3). Zijn meer litteraire werk, de ElogiGa naar voetnoot4) achtte Frisi ook wel iets voor den smaak van zijn vriend; hij poogde of wenschte, ze hem te zenden: eerst die op Galilei, Cavalieri en Newton (van 1778)Ga naar voetnoot5), daarna die op Maria Theresia (1783)Ga naar voetnoot6), beide malen echter, naar het schijnt, zonder te slagenGa naar voetnoot7). Een boek van Bailly evenwel, dat Frisi in verrukking brachtGa naar voetnoot8), zal Van Goens tamelijk koud hebben gelaten, ook al handelde het uitsluitend over de geschiedenis van zijn vakGa naar voetnoot9). Over de contemporaine historie van Italië had Frisi, die anders zelf daarin even een rol scheen te spelenGa naar voetnoot10), den Protestantschen Nederlander ook al niet veel te vertellen. ‘Di nuove gliene posso dar poche che non siano pubbliche. Tutta l'Italïa è ooccupata della Riforma degli Ecclesiastici, delle bolle, e di tutto il potere della Corte di Roma. Questo è un articolo molto indifferente per me, e per lei. Quello che mi preme si è ch'ella contïnui ad amarmi, e che pensi un poco a venire a farmi una visita’, schrijft hij, juist dan uit Weenen terugGa naar voetnoot11). Had Van Goens | |
[pagina 507]
| |
zulk een bezoek in uitzicht gesteld? In 1769 komt Frisi er weer op: ‘avant tout ça j'exige de vous le voyage d'Italie: ce qui ne doit pas être bien embarassant pour vous autres riches Hollandois’Ga naar voetnoot1). In 1770 nog eens weerGa naar voetnoot2). Wanneer Van Goens volhoudt, en zijn meening vraagt over de gevolgen van den dood van Clemens XIII, spreekt hij zich wat meer uit; klaarblijkelijk staat hij geheel aan den kant der Katholieke verlichte despoten: voor hen is, welbeschouwd, Clemens' dood een nadeel, want zijn onverstandige, stugge politiek zou hem alles hebben doen verliezen; enz.Ga naar voetnoot3). - Zijn wetenschap gaat hem boven alles: bij een geweldige buskruitramp denkt hij terstond aan de interessante natuurkundige beschrijving, die ervan te maken valtGa naar voetnoot4). Maar hij heeft daarbij sterke moderne sympathieën. Zoo vijandig hij den Jezuieten gezind is, zoo vriendelijk den encyclopaedisten en hun beschermers. ‘J'ai eu le bonheur de parler au long avec S.M. le Roï de Suede, et j'etois enchanté de ses talents, et de ses connaissances. Le Prince Henri de Prusse avec Mr. Grim doit etre ce jour cy a Genève; et j'espere de les voir en Italie’, bericht hij nog in 1784Ga naar voetnoot5). Met d'Alembert is hij zeer bevriendGa naar voetnoot6). Dat is in 1766 voor Ten Hove een feit van belangGa naar voetnoot7). En in 1770 begrijpt Frisi zelf, dat het dit ook voor Van Goens is: ‘Ne pensez pas de venir nous voir ici? J'attends Mr. d'Alembert’Ga naar voetnoot8). Overigens is het meer litteraire en historische zeer schaarsch in deze brieven: een inlichting over den geschiedschrijver van Milaan, GiuliniGa naar voetnoot9), het bericht van een vergeefsche poging om met een baron Tuyll enkele boeken te zenden, waaronder Il Caffè en werken van Beccaria en Pietro VerriGa naar voetnoot10), is vrijwel alles. Maar Frisi bewees Van Goens toch een grooten dienst: door zijn bemiddeling verkreeg hij het lidmaatschap ‘van verscheide Akademiën in Italiën’, waarmede hij pronkt in zijn voorrede voor Volkmann, en tegenover bijvoorbeeld LelyveldGa naar voetnoot11). Zoodra Frisi | |
[pagina 508]
| |
zijn wensch dienaangaande had vernomenGa naar voetnoot1), schreef hij naar Siena, Cortona, Florence ‘per l'acquisto della di lei degna persona nelle nostre Accademie’. En hij had alle hoop te slagen: op zijn hoogst zou men mij naar het een of ander van uw werken kunnen vragen, daar waar ze niet bekend mochten zijn; en in dat geval zal ik òf er een sturen van die ik al hier heb, òf u verzoeken, zoodra het kan, andere te zendenGa naar voetnoot2). Wederkeerig vraagt hij Van Goens dan hulp voor Haarlem. Dat deze hem ook nog anders van dienst wist te zijn op dit gebied, zou men opmaken uit Frisi's woorden van September 1770: ‘Je lui [d.i. Ds. Van der Aa] donne aussi la nouvelle que j'ai remporté le prix à Copenhague. C'est une nouvelle dont je partage la satisfaction avec vous, mon cher et ïllustre Ami’Ga naar voetnoot3). Met Siena ging het vlot. Daar werkte Frisi's invloed onmiddellijk. Reeds in Juli kreeg Van Goens ‘una grossa lettera... di risposta dalla nostra Accademia di Siena’: de benoeming. Tegelijk wijst Frisi hem op de mogelijkheid, een of andere studie in de ‘Atti’ te doen drukken. - Met Cortona liep het wat langer aan, want de markies Niccolini, dien Frisi hiervoor had moeten aanklampen, was ernstig ziekGa naar voetnoot4). Toch heeft deze Van Goens nog voorgesteldGa naar voetnoot5), en in October kan Frisi hem ook het ‘patent’ dezer Academie zenden; hij moet nu vooral niet verzuimen, den secretaris Francisco Ridolfini Corazzi te bedanken. DadelijkGa naar voetnoot6) schrijft Van Goens aan Corazzi een vleienden brief, die nog veel vleiender beantwoording uitlokte: Klaar zagen alle leden ‘della nostra adunanza letteraria, quanto sia il di Lei animo propenso al vantaggio, di chi fa conto del merito suo, e fa giustizïa alle rare sue virtù che lo anno saputo render celebre per tutta la nostra Europa’. Allen verlangen zij ernaar, van zijn werken te genieten; hij moge ze daarom voegen bij al de andere schoone werken, door vele voortreffelijke schrijvers aan hun bibliotheek geschonkenGa naar voetnoot7). - Van Goens zendt zijn werken - o.a. Porphyrius -, zoowel voor het genootschap als voor Corazzi persoonlijk; met kwistigen lof daarbij voor diens archaeologisch kabinet. Hij hoopt, | |
[pagina 509]
| |
dat hij hem met zijn wetenschap zal willen bijstaan, als hij inlichtingen zal behoeven voor zijn boek over Spaansche penningenGa naar voetnoot1). Na eenigen tijdGa naar voetnoot2) bericht Corazzi, dat de voortbrengselen van zijn talent algemeen werden bewonderd en gewaardeerd; zij zullen een uitstkend figuur maken onder de litteraire werken, die dagelijks uit alle deelen van Europa hun bibliotheek binnenkomen. Aangaande de gevraagde wetenschappelijke hulp moet hij hem teleurstellen: Van Goens heeft hem verward met wijlen zijn vader Galeotto RidolfiniGa naar voetnoot3), een der stichters hunner Accademia Etrusca. Hij erfde wel zijn kabinet, maar niet zijn kennis en talent. Toch wil hij hem wijzen op een studie van den Spanjaard L.J. Velázquez over onbekende letters - soms lijkend op Etruscisch - op de oudste penningen en monumenten van SpanjeGa naar voetnoot4); zij verdiende wel een plaats in het werk van Florez. Een lid hunner Academie had ze ook in het Italiaansch vertaald, maar men liet de uitgave achterwege, uit vrees, de groothertogin, een Spaansche prinses, te krenken; want de schrijver had een hoofdrol gespeeld bij het oproer in MadridGa naar voetnoot5). Hij zendt hem met dezen brief ook een afdruk van een der twee zeldzame Etruscische gemmen, die hij bezit; en geeft inlichtingen over den toestand hunner Academie, haar ledenlijst, en het op de pers zijnde achtste deel harer Dissertazioni. Op beide punten komt hij terug in zijn antwoord van 30 Augustus op Van Goens' brief van 30 Maart 1771Ga naar voetnoot6). Wat hij over zijn gemme schreef, bespraken wij reeds vroegerGa naar voetnoot7). De ledenlijst, bericht hij, heeft men bij nader overleg besloten niet uit te geven, want er zijn vele niet-geleerde groote heeren bij, wier namen hun academie meer tot blaam dan tot eer zouden strekken. ‘A Lei solo come nostro amorevolissimo consocio fo questa confidenza’. Over de Tabula Peutingeriana van het medelid Scheyb is het oordeel niet bijzonder gunstig. Iedere verhandeling over Egyptische, Etrurische, Grieksche of Romeinsche oudheden van | |
[pagina 510]
| |
Van Goens zal men gaarne in de Werken der Academie opnemen, mits geschreven in het Italiaansch. Zijn laatsten brief, ‘ripiena in vero di belle notizie e interessanti erudizioni’, heeft hij, tot algemeene voldoening, ook aan de andere leden medegedeeld. - Zijn eigen meeningen over gemmen, enz. leidt Corazzi, overbeleefd, in met de betuiging, ze slechts te schrijven met het enkele doel, om door Van Goens' antwoorden te worden onderwezenGa naar voetnoot1): ‘e non sarà poco pregio per me, dïchiararmi suo miserabile discepolo’. Hij vereere hem toch met de voortzetting zijner geleerde correspondentie!Ga naar voetnoot2) - Van Goens heeft daaraan blijkbaar niet voldaan. De Accademia della Crusca te Florence ging op Frisi's verzoek niet in. Daarover zwijgen de brieven van Frisi dan ook verder; of anders heeft Van Goens de daarop betrekkelijke passages weggedaanGa naar voetnoot3). Maar Frisi denkt een pleister te hebben voor die wonde: ‘A Boulogne il y a une Academie des Sciences, ou il faut envoyer par quelque occasion tout ce que vous avez imprimé avec une lettre à Mr. Zanotti, Presidente de l'Academie. Apres quelque tems vous y serez aussi nommé. Cortone et Siene sont après Boulogne les deux Academies plus respectables d'Italie’Ga naar voetnoot4). Dat Van Goens den wenk gevolg gaf, toont een brief - de eenige - van Fr. M. Zanotti, van een jaar laterGa naar voetnoot5). Hij verontschuldigt zich over het lang uitstellen van zijn antwoord op het vriendelijke schrijven van Van Goens. Maar het kostbare geschenk aan boeken, daarin vermeld, kwam eerst laat in zijn bezit; en hij wilde deze - zoover hem dat mogelijk wasGa naar voetnoot6) - eerst lezen en genieten. Als ‘cose bellissime’ hebben ze hem veel genoegen gegeven; hij dankt den gever van heeler harte, en wenscht hem gelukGa naar voetnoot7) ‘si della rara eleganza, con cui ella scrive, si della vasta erudizione, che da ogni parte dimostra’. In zijn inaugureele rede had hij zich zelven wel mogen rekenen onder hen, die in dien tak van wetenschap de eer onzer eeuw ophouden tegenover vroegere tijden. Altijd heeft hij hooge gedachten gehad van zijn volk; door deze geschriften werden ze niet slechts bevestigd, maar stegen ze nog. Hij wenschte wel, dat er in Italië velen waren, die zich met hem konden vergelijken; | |
[pagina 511]
| |
maar hoe bitter weinigen zijn het er. Te meer verheugt hij zich over zijn geschenk, en wenscht hij, dat Van Goens zal blijven...Ga naar voetnoot1) De rest, een paar regels slechts, is weggeknipt. Waarom? Van een lidmaatschap voor Van Goens van het Instituto delle Scienze di BolognaGa naar voetnoot2) in elk geval geen spoor, noch hïer, noch in de verdere brieven van Frisi, noch eldersGa naar voetnoot3). Dan alleen in de Memorandums of my Life: ‘About the same time I was admitted a member of several learned societies, especially at Bologna and in other parts of Italy, where I had a number of kind friends’Ga naar voetnoot4). Is het misschien een geval als de correspondentie met Van Swieten? Dat Van Goens onder die ‘kind friends’ naast Frisï, Cesarotti en Corazzi ook Spinola, Niccolini en Zanotti noemt, steunt dit vermoedenGa naar voetnoot5). Want dat er veel, en gewichtigs, van of omtrent dezen bij hem zou teloor gegaan zijn, is nauwelijks denkbaar. Ook op de ledenlijst der Leidsche Maatschappij van 1772 zien wij bij zijn naam alleen Siena en Cortona pronken. ‘Il faut entretenir la correspondance avec Cortone, et avec Sïene’, had Frisi gewaarschuwdGa naar voetnoot6). Dat ging nog met Cortona: over oudheden. Maar wat had Van Goens te schrijven aan een Accademia fisiocritica?Ga naar voetnoot7) Van Siena hooren wij dan ook heel weinig meerGa naar voetnoot8). Het meest moet Van Goens zich toch aangetrokken hebben gevoeld door litteraire genootschappen. Zij waren er overvloedig; zelf citeert hij later een auteur, die er omtrent zeshonderd opsomtGa naar voetnoot9). Maar zij waren er ook naarGa naar voetnoot10). De Crusca is de beroemdste van alle Italiaansche Academiën - vertelt Volkmann ons -, en ‘de eenige, die zich in eenig aanzien houdt, die in de verkiezing der leden voorzigtig is, en geen een vreemd lid aanneemt’Ga naar voetnoot11). Zij heeft veel gedaan voor de taal, en arbeidt daar nog aan, prijst hij elders. Maar Van Goens, die geen lid had kunnen | |
[pagina 512]
| |
worden, kleineert: ‘Wat de Crusca zedert lang doedt, heeft weinig om 't lijf... Wat zij gedaan heeft zelfs, hierop valt veel te zeggen. En als men herdenkt haare handelwijze omtrend Tasso - Non ragionar di questo, ma guarda e passa!’Ga naar voetnoot1).
Nog met andere dan litteraire, wetenschappelijke of genootschappelijke grootheden van Italië zocht Van Goens aanraking. In 1770 spreekt FrisiGa naar voetnoot2) over boeken ‘que vous avez destinés pour moi, et pour le Comte de Firmian, qui vous connoit encore d'avantage par les lettre[s] du Comte de Wilzeck’. Firmian, dat was de ‘gevolmachtigde minïster’, stadhouder feitelijk, van Oostenrijk in Lombardije, verlicht regeerder, kunstkenner, kunstbeschermer en groot boekenliefhebberGa naar voetnoot3). Reeds in 1768 had Van Goens over hem aan Cesarotti geschrevenGa naar voetnoot4); maar zonder dat het hem verder brachtGa naar voetnoot5). En ook nu vatte de uitgezette stek den groei niet. Daarentegen schoot de vriendschap met Melchiorre Cesarotti op als een wonderboom. Zuidelijk enthousiasme en Noordelijk sentiment verheugden zich op het ontdekken van een gelijkgestemde ziel. Van Goens had in de Bibliothèque des SciencesGa naar voetnoot6) gelezen van zijn vertaling van Voltaire's Mahomet en Mort de César, met bijgevoegde Verhandelingen over l'Origine e i Progressi dell'Arte Poetica, en over il Diletto della TragediaGa naar voetnoot7). Dat trok hem aan; hij schreef erover aan Frisi, en deze bracht aan Cesarotti zijn verzoek over, een briefwisseling met hem te beginnen ‘relativa agli studj poetici’Ga naar voetnoot8). En Cesarotti stemde toe, schoon anders tot zoo iets weinig gezind: ‘voi siete posso dir l'unico col quale io abbia intavolata una corrispondenza letteraria’Ga naar voetnoot9). Tot nog toe heeft hij zoo iets bestendig ontweken: eindelooze plichtplegingen en loftuitingen, stage zorg om een goed figuur, elke brief een staal van zijn kunst, ‘tutto cio m'annoja a morte’. Misschien zit er bij hem ook wel, ongemerkt, wat eigenliefde achter: om iets te kunnen schijnen, moet hij slechts zelden gezien | |
[pagina 513]
| |
worden, en van ter zijdeGa naar voetnoot1). Van Goens lijkt hem een man naar zijn smaak; maar ook ver boven zijn maat. Hij moet hem toestaan, in tal van dingen een onwetend en geesteloos mensch te zijn. Hoewel Cesarotti dadelijk voorstelde, plichtplegingen af te snijdenGa naar voetnoot2), en weldra aandrong op uitbanning van de dubbelzinnige taal der zelfkleineerende schijn-nederigheidGa naar voetnoot3), keeren zulke betuïgingen toch telkens terugGa naar voetnoot4); ‘la mia mediocrita’ zegt hij gaarne voor ‘ik’. Maar hij vindt een merkwaardige gelijkheid van gevoelens. Zal hij meestentijds ontvanger moeten zijn tegenover Van Goens als gever, zijn karakter - daarvan is hij overtuigd - zal althans zijn vriendschap geen oneer aandoen, want het is even afkeerig van pedanterie als van nijd, die beide zooveel kwaad doen aan de letterenGa naar voetnoot5). En Van Goens is - dat bleek hem al uit den eersten brief - ‘un erudito Filosofo, un Professor di lettere sciolto dai pregiudizj della sua professïone, un uomo che ai lumi dello spirito aggiunga il candore e la gentilezza dell'animo e sia lontano da quelle bassezze che sogliono infettar la letteratura’. 'n Rara avis, tenmïnste voor Italiaansche oogen!Ga naar voetnoot6) In het letterkundige waren zij vrienden, vóór zij elkaar kenden: ‘Se la conformità d'opinioni nelle materie di lettere genera l'amicizia, noi eravamo in certo modo amici pria di saperlo. Io ho la compiacenza di scorgere che i nostri spiriti in questo genere di studj sono perfettamente all'unisono’Ga naar voetnoot7). - Van Goens beschreef hem zijn eigen geaardheid: ‘la pittura che voi mi fate del vostro carattere, è appunto qual ïo la desidero’, juicht Cesarotti. Waart gij niet zoo afkeerig van den smaak van voorheen, ik zou u zelfvoldaan kunnen toeroepenGa naar voetnoot8) met HoratiusGa naar voetnoot9): Ongeloofelijke overeenstemming van ons beider gesternte!Ga naar voetnoot10) Ook hij heeft confidenties te doen aan Van Goens. Ofschoon volstrekt niet baatzuchtig, wenscht hij toch, sinds zijn eerste jeugd voorbij is, iets meer dan wierook: eenigen welstand namelijk, en een rustig leven. Roem heeft hem vroeger wel aangelokt, maar sinds hij beter waarnam, wat deze eerst kostte en wat hij dan | |
[pagina 514]
| |
opleverde, is hij volkomen tevreden met de achting van zichzelven en van een enkelen oprechten vriend. Te meer koestert hij dezen wensch, omdat geestelijk werk zooveel van hem vergt. Is het van eenigen omvang en duur, dan laat het hem nooit met rust: ‘quell' idea mi perseguita per tutto, e non mi lascia un momento nè solo nè accompagnato, e posso dir con verita che ho addosso una spezie di febbre’. Hij heeft echter geen zin, zich geheel uit de samenleving terug te trekken, en zich met Democritus te gaan begraven, om de waarheid uit haar put te halen. En daarom blijft hij varen langs de kusten der literatuur, zonder af te steken naar de diepte. Met een geestig vriend zegt hij: ‘Che la poltroneria mi dà la vita
E vo' far poco e adagio, ovver morire’.
‘Eccovi una sincera confessione del mio carattere’Ga naar voetnoot1)... Of het alles objectief bezien is? Hij schrijft brieven aan zijn nieuwbakken vriend van een half vel druks; en zijn werken beslaan veertig deelenGa naar voetnoot2). De ‘abate’ CesarottiGa naar voetnoot3), dat is Ossian in Italië. In 1763 verscheen zijn vertaling van de Fragments en van Fingal, door Macpherson in 1760 en 1761 in het licht gegeven; in 1772 voegde hij bij een nieuwen verbeterden druk ook de vertaling van de in 1763 in het Engelsch uitgekomen TemoraGa naar voetnoot4). Op deze meesterlijk geprezen overzetting van het Engelsche proza in rijmlooze verzen berust Cesarotti's roem in de geschiedenis der Italiaansche letteren; daardoor oefende hij grooten invloed, naar vorm en inhoud, op Alfieri, Monti, Foscolo en andere jongeren, daarmee hielp hij krachtig den arcadischen, mythologïschen genootschapswinkel opruimen, en nieuw leven brengen in de poëzie; daardoor verkreeg hij ook in het laatst van zijn leven eer en voordeel van Napoleon, wiens ingenomenheid met Ossian bekend isGa naar voetnoot5). Had hij reeds in zijn Osservazioni van 1763 Ossian soms tegenover Homerus ge- | |
[pagina 515]
| |
steld, en den eerste den prijs toegekend, in 1772 gaf hij in een Discorso preliminare uitvoeriger rekenschap daarvanGa naar voetnoot1). En ook van zijn wijze van vertalen. Zijn jonge vriend Carlo Sackville, toen te Venetië wonend, had hem Ossian leeren kennen en verstaan. Bij de bewerking streefde hij er naar, ‘di tener un personaggio di mezzo fra il traduttore e l'autore’Ga naar voetnoot2); hij trachtte zelfs zijn origineel te verbeteren en te verfraaien; mocht 't hem gelukt zijn, als Pope met Homerus!Ga naar voetnoot3) Blair's Critical Dissertation on Ossian (1763), die hij eerst na de eerste uitgave zijner vertalïng kon leeren kennen, had hem ook grootendeels in het gelijk gesteld, wat betreft Ossian en Homerus, al drukte deze zich wat omzichtiger uit. Hij weet wel, dat hij een klasse van menschen, ‘che vorrebbe stabilire un' idolatria letteraria’, weinig heeft voldaan. Maar voor zwaarwichtige geleerden, bij wie blinde bewondering de plaats inneemt van smaak, en gezag die van de rede, zal hij, zoomin als voor kwaadwilligen, zijn ideeën duidelijker verklaren; hij wil dat doen voor de jongelieden, die hun oordeel nog niet geheel gevormd hebben, voor redelijke lieden, die hun meeningen gronden niet op vooroordeelen, maar op beginselen... Homerus wil hij volle recht doen als vinder en vader der epiek, met velerlei groote verdiensten - maar hij erkent hem niet als den hoogepriester der poëzie, niet als onfeilbaar, aanbiddelijk, oneindig verheven boven alle anderen; niet als het voorbeeld in alles; niet ook als volmaakt, voorzoover het in zijn tijd en omgeving mogelijk was. Anderzijds ziet en erkent hij alle fouten van Ossian - die hij zelf opsomtGa naar voetnoot4) -, maar ze zijn gering voor zijn tijd, en worden verre overtroffen door de vele en eigenaardige, zeldzame, verrassende schoonheden. ‘Dati i costumi, le opinioni, le circostanze dei tempi; trarne il miglior uso possibile per dilettare, istruire, e muovere con un linguaggio armonico e pittoresco: ecco il problema che un poeta si accinge a scogliere colla sua opera, ed io osai credere... che Ossian per piu d'un capo l'abbia sciolto | |
[pagina 516]
| |
piu felicemente d'Omero’. Natuurlijk moet men niet vergelijken met Virgilius, Tasso, Voltaire. ‘Ossian è il Genio della natura selvaggia: i suoi poemi somigliano ai boschi sacri degli antichi suoi Celti: spirano orrore, ma vi si sente ad ogni passo la Divinità che vi abita’Ga naar voetnoot1). Dat hij zich wat sterk uitte, verklaart hij uit den afschuw, die wetten stellende vooroordeelen en despotische machtspreuken steeds wekken in elken vrijen man; en hij verontschuldigt het met het voorbeeld van de meeste ‘entusiasti di Omero’: de felheid en de minachting van ‘il Satirico francese’ [Boileau] tegen Perrault, van Gravina over Tasso, van Mme Dacier tegen Pope, de schrielheid van de beroepscritici in het algemeen tegenover alle verdienstelijke modernen... ‘Infastidito dalla lettura di varj scolastici e dottori dell arte poetica... credetti che Ossian allora uscito mï desse opportuna occasione... di convincer i giovani e i men prevenuti, con questo esempio, che Omero non era nè l'unico, nè il perfetto neppur nel suo genere’... Ossian toch bewees, ‘che Omero avrebbe potuto essere più perfetto di quello ch'egli è, e che il suo esempio non doveva in ogni punto passar per legge’. Ieder oordeele vrij; maar verre blijve nijdige pedanterie, den verlichten geest des tijds onwaardig; tyranniek bijgeloof; het verwijten van ‘impietas’ aan wie durft twijfelen aan de ‘divinitas’ der ouden; en het argumenteeren uit vooroordeelen. Men moest den regel volgen: ‘far uso coi vivi di politezza, e coi morti di libertà’. Verscheidene critici echter leeren door hun voorbeeld juist het omgekeerde: ‘si pregiano di superstizione coi morti, e d'insolenza coi vivi’Ga naar voetnoot2). Cesarotti, zoo ingenomen met den onbeschaafden, van nature deugdzamen en diep gevoelenden Kelt; bewonderaar van Pope en Voltaire, van Metastasio en Goldoni, van Tasso bovenal: ‘poeta per cui possiamo francamente gareggiar coll' antichïtà’; zoo critisch ten opzichte van de graecophilen - was zelf, juist als Van Goens, professor in het Grieksch. Aan de Venetiaansche Universiteit te Padua. En als zoodanig vertaalde hij veel uit het Grieksch: Oratores vooral, maar ook de IlïasGa naar voetnoot3). Hoe hij daartoe kwam, zien wij in zijn brieven aan Van Goens, met meer bijzonderheden aangaande zijn leven en streven. Tot op het einde van 1768 was hij als gouverneur in dienst van | |
[pagina 517]
| |
de Venetiaansche patricische familie GrimaniGa naar voetnoot1); toen kreeg hij het professoraat voor Grïeksch, èn Hebreeuwsch. Een eervolle benoemingGa naar voetnoot2); maar de vakken staan den benoemde slechts matig aan; als straks de bestuurders overwegen, zuinigheidshalve, den leerstoel voor de talen, als overbodig, op te heffen, lacht de overgang naar de rechten hem wel toeGa naar voetnoot3). Wanneer Van Goens later de hoogleeraars-toga voor die van den magistraat heeft geruild, vindt hij dat een gelukkige verandering; al verliest de letterkunde dan ook een roemrijk beoefenaar, zij wint een verlicht beschermerGa naar voetnoot4). Hijzelf leefde nog altijd zijn eentonig professors-bestaan. ‘Un uomo nulla meno che infatuato del Grecismo costretto a consumar la sua vita sopra gli Autori Greci non può a meno di non mandar spesso al diavolo l'anima di Cadmo’. Temeer, daar hij op last der curatoren heel Demosthenes heeft te vertalen. Maar door de afgoderij der beroepsliteratoren met al wat Grieksch is, verdient hij er ten minste geld aanGa naar voetnoot5). - Zijn vriend Van Goens is ook een beroepsliterator: professor, philoloog, graecus. Maar welk een ander man! ‘Le vostre lettere sono per me un vero tesoro. Io ci trovo sempre il Filosofo, il vero erudito, l'uomo di spirito, e quel che pïu mi tocca, l'amico’Ga naar voetnoot6). Verneemt hij straks zijn leeftijd, - van vrienden, die Utrecht bezochten?Ga naar voetnoot7) -, dan stijgt zijn bewondering nog: ‘nella vostra età tanta erudizione! tanta Filosofia! tanto buon gusto! I vostri son passi di Gigante e certamente siete chïamato a qualche cosa molto al di là dell'ordinario’Ga naar voetnoot8). - Raadsheer geworden van Maria Theresia? Prachtig. Maar niet minder hulde acht hij hem waardig als ‘Consiglier delle Muse e del Gusto’Ga naar voetnoot9). Echter ook voor zijn Grieksche en Hebreeuwsche studie roept hij met vol vertrouwen zijn hulp en raad in. Hij zït in groote verlegenheid door de uiterste schaarschte in Italië van werken over Hebreeuwsch en de klassieke wetenschappen. Vooral zulke heeft hij noodig, die de stof behandelden ‘con buon gusto di Critica, e fecero uso dello spirïto filosofico’. Enkele teekende hij er aan. Kan Van Goens ze hem mogelijk verschaffen? ‘L'Olanda ha | |
[pagina 518]
| |
la riputazione d'essere l'emporio universale dei libri’Ga naar voetnoot1). Maar eerst moet hij de prijzen weten. Verder zou hij gaarne geregeld opgave ontvangen van hetgeen er in het algemeen over Grieksch en Hebreeuwsch verschijnt, in Holland of in andere streken, dïe Van Goens kentGa naar voetnoot2). Want dergelijke boeken uit het overbergsche of overzeesche zijn ook zeer zeldzaam in Italië. 't Is al veel, als men den naam er kent. Hij zelf behelpt zich ook met wat de tijdschriften - ‘Biblioteche e Giornali’ - er over mededeelen. Derhalve heeft hij groote behoefte aan de kundige en smaakvolle leidïng van Van Goens, om de voornaamste vakliteratuur van nu en vroeger te leeren kennenGa naar voetnoot3). - Als hij dit laatste schrijft, is er al een bezending uit Utrecht onderweg: gevraagde en niet gevraagde werken; een brief geeft critische aanwijzingen eroverGa naar voetnoot4). Veel van het gezondene blijkt voor Cesarotti geheel nïeuwGa naar voetnoot5). - Uit een volgenden brief vernemen we, dat Van Goens onder andere Lowth's vermaarde werk over de Hebreeuwsche poëzie heeft gezonden, in de uitgave van Michaelis, met sterk prijzende, maar toch ook critische opmerkingen erbijGa naar voetnoot6). En na de lezing moet Cesarotti met zijn oordeel over Michaelis instemmen. Zoo diens geschriften over oud-testamentische onderwerpen, en over Hebreeuwsche taalkunde eens in het Latijn mochten vertaald worden, wil hij ze heel gaarne ontvangen. Hij wenscht verder de werken van Schultens en de Arabische grammatica van Erpenius, op Van Goens' sterke aanbevelingGa naar voetnoot7). Op denzelfden grond verzoekt hij het werk van GreyGa naar voetnoot8). Ten opzichte van het Grieksch verwacht Cesarotti niet minder van de hulp van zijn Hollandschen vrïend. Een zeldzame vertaling der Oratores Graeci, die hij vergeefs door een Venetiaanschen boekhandelaar uit Augsburg of Leipzig trachtte te bekomen, zal Van Goens allicht wel kunnen opsporen. Over een Regensburgsche uitgave van Antiphon moet hij ook uitsluitsel gevenGa naar voetnoot9). Enz.Ga naar voetnoot10). Of de Historia Graecae Linguae van ElingiusGa naar voetnoot11) van nut zal | |
[pagina 519]
| |
kunnen zijn, moet hij zelf maar beslissen, en ook andere boeken kan hij zenden naar eigen inzicht. Maar Cesarotti aanvaardt ze niet meer ten geschenke; hij wïl voortaan beslist betalen. Want Van Goens liet steeds de verzochte prijsopgave wegGa naar voetnoot1), ook van de gevraagde boeken, en kwam tenslotte, over-vrijgevig, verklaren: ge krijgt ze cadeau!Ga naar voetnoot2). Het is te erg, protesteert de abate: ‘Passi per gli altri, di cui la vostra generosa gentilezza volle farmi cortese dono; ma i verità voi spingete la generosità troppo innanzi. Di grazia, caro amico, non fate ch'io abbia il rimorso d'esservi a carico: voi siete abbastanza obbligante, ed io abbastanza importuno anche senza ciò’Ga naar voetnoot3). Want hij zal zijn critische voorlichting vaak noodig hebben: ‘Di grazia non vi stancate d'ïlluminarmi: fatevi una buona provizione di pazienza, poichè preveggo che avrò ad importunarvi per questo capo più d'una volta’Ga naar voetnoot4). - Als hij Van Goens' oratie met bewonderïng gelezen heeft, informeert hij naar de daar vermelde analogie-leer van Hemsterhuis; indien ze in druk is, zal hij ze gaarne lezen ‘come pure tuttociò che esce in questo genere quando incontri l'approvazione del vostro purgato giudïzio’Ga naar voetnoot5). - Zijn eigen inaugureele oratie zendt hij Van Goens in afschrift toe; ondanks vrienden-aandrang zal hij ze waarschijnlijk niet laten drukken, in hoofdzaak omdat hij aan de innerlijke waarde twijfelt. Van hem verwacht hij nu een onpartijdig vonnisGa naar voetnoot6). Maar er waren ook nog andere redenen. 't Is minder gewoon in Italië, ze uit te geven. Bij de voordracht moesten zelfs de benijders zwijgen; ïn druk zou ze licht hier of daar vat geven. En dan wordt het een zaak van toeval, of lof dan wel blaam den boventoon houdt in de ooren der onkundige overhedenGa naar voetnoot7). Maar ten slotte doet hij ze toch verschijnen: ‘I vostri conforti e qualche altra vista particolare mi determinarono a pubblicarla’. - Dat laatste wel het meest, vermoeden wij. Want hij moge met den lof gevleid zijn geweest, Van Goens had ook door critiek zijn verbazing gewekt. De uïtdrukkingen, die hij voor onzuiver Latijn verklaarde, waren toch, met ééne uitzondering, te vinden bij Lucretius, Cicero, Quintilianus en Plinius. Niet licht zouden ‘wij Italianen’ ook toegeven, op dït punt niet fijngevoelig te zijn. De ‘scrittori di Belle Lettere’ - want de ‘libri di scienze’ mag men hier niet | |
[pagina 520]
| |
in rekening brengen - zijn in dit opzicht veeleer ‘superstiziosi’ dan ‘arditi’. Hijzelf laat ook geen woord voorbijgaan, zonder het te toetsen; maar wat aangaat ‘bellezza, proprietà e vivezza dei termini’ wil hij meer te rade gaan met de lieden van smaak dan met de grammaticaGa naar voetnoot1). Van Goens had zich op glad ijs gewaagd. Is het toeval, dat de briefwisseling hier op eenmaal stokt? Hij had van Cesarotti óók een dienst begeerd, maar daaromtrent in dezen zelfden brief een teleurstellend antwoord gekregen. ‘Quanto alle Accademie, ossia particolari società letterarie, noi non abbiamo che quella de'Ricovrati; ma ella è cosi meschina che si puo applicarle il passo di Dante: non ragionar di lei...Ga naar voetnoot2). L'esser aggregato a questo ceto non può certo lusingar l'amor proprio nè dei nazïonali, nè dei forestieri. Quest'onore non è ambito se non da qualche giovine che desidera di metter per la’...Ga naar voetnoot3). De rest ontbreekt. Het is ook de eenige brief van Cesarotti, die geschonden tot ons kwam. Nog eenmaal wordt van weerszijden een brief gezonden, zes jaar laterGa naar voetnoot4). Aan Dubois en diens reisgenoot gaf Van Goens in 1776 een aanbevelend schrijven mee naar Padua, dat hun een zeer hartelijke ontvangst en het meest mogelijke hulpbetoon van Cesarotti verwierf. Hij toonde vreugde op het hooren van zijn naam, en levendige deelneming bij het verhaal van de onaangenaamheden, die dreigden, hem geheel aan de letteren te ontroovenGa naar voetnoot5). Een brïef in den ouden toon bevestigde die gevoelens. ‘Il vostro nome e la vostra lettera mi riscosse come da un sonno. Non sapea ben decidere s'io leggessi i caratteri d'un uomo vivo o risuscitato: poichè il vostro eterno silenzio mi dava diritto di credervi andato a conversar con Omero e Vïrgilio e gli altri eroi dell'antica letteratura, a cui avete fatto si grande onore... Intesi le molestie che aveste a soffrire, ed ammirai la costanza della malignità e della calumnia nel perseguitare in ogni luogo gli uomini di Genio’Ga naar voetnoot6). | |
[pagina 521]
| |
Miskenning, daarover had Cesarotti zelf van den aanvang af geklaagd tegenover Van Goens, in wien hij een geestverwant vond, vrij en onafhankelijk in zijn oordeel, niet alleen bereid, om het nieuwe tegenover het oude en geijkte recht te doen wedervaren, maar zelf ook voortdringend naar nieuwe wegen, deugdelijker normen, zuiverder theorie. Over de nieuwe letteren ging hun correspondentie toch meer, en veel liever, dan over de oude. Dat zij beiden professoren waren in het Grieksch, lijkt eigenlijk slechts een merkwaardige toevalligheid. De vertaling van twee tragedies van Voltaire was, verklaart Cesarotti, louter tijdverdrijf geweest; dat hij ze uïtgaf, was alleen, om er zijn beide Verhandelingen aan te koppelenGa naar voetnoot1). De Florentijnsche abate Lami, een onbeschaamde pedant en scholastieke haarklooverGa naar voetnoot2), heeft daarover echter moord en brand geschreeuwd. De grootmeesters Aeschylus, Euripides, Sophocles (zinrijke combinatie!) neergehaald! Voltaire's Mahomet, doorloopende bespotting van God en godsdienst, daarvoor der jeugd in handen gegeven! Over de ‘Ragionamenti’ weet hij echter niets te zeggen dan een zoutelooze aardigheidGa naar voetnoot3). Dat is in Italië zoo het gewone loon voor wie, zelfs in de neutraalste dingen, den mond durft opendoen tegen de gemeene vooroordeelen. Het land ïs vol journalisten, bij wie een Fréron nog zoo groot is, als een Voltaire bij dezen. En dat zijn de ‘protettori della gloria Italiana’. De Haagsche en Leipziger heeren oordeelden gunstiger. En Van Goens' gelijke inzichten stelden hem evenzeer gerustGa naar voetnoot4). De eerste verhandeling, Ragionamento intorno l'Origine e i Progressi dell'arte Poetica, boezemde Van Goens het meeste belang in; maar hij kende ze nog lang alleen uit de tijdschriftenGa naar voetnoot5); en uit hetgeen Cesarotti in zijn eersten brief er over mededeelde: Eigenlijk gaat ze alleen over de redenen en het nut van een plan, dat hem sïnds eenigen tijd bezig hield: ‘di ridurre ad un sistema più regolato tutte le dottrine poetiche, e di trattarle con un metodo, s'io non m'inganno, del tuto nuovo’. Ondanks zijn | |
[pagina 522]
| |
dagelijksche bezigheden, verliest hij het niet uit het oog, maar de uitvoerïng zal veel arbeid en veel kennis vereischen, dus veel tijd en veel materiaal. Zeer gaarne zal hij intusschen Van Goens' ideeën hieromtrent vernemenGa naar voetnoot1). Deze spoort hem aan, dit werk vooral toch voort te zetten. Maar eerst komen het Hebreeuwsch en het Grieksch in den weg. ‘Quando avrò data una scorsa alla mia provincia, e mi sarò alquanto addimesticato con questo terreno sterile e fecondo solo di spine, potrò forse aggirarmi di nuovo colla scorta della Filosofia per i deliziosi giardini Poetici’Ga naar voetnoot2). - Weldra komt Van Goens er op terugGa naar voetnoot3). Cesarotti verontschuldigt zich met een schets van zijn karakterGa naar voetnoot4). Toch, als hij thans niet zoo veel te stellen had met het Oude Testament, zou hij zich door zijn vriendelijken aandrang misschien nog laten bewegen ‘a lavorar intorno questo piano di Poetica; ben ch'io ben vegga quanto son lungi dall'aver i talenti e i lumi necessarj per questa impresa. Il vostro confronto me lo fa sentire più vivamente’. Maar blijkens zijn brieven heeft Van Goens zelf het gansche systeem voor zijn geest, waarvan bij hèm hoogstens een algemeene voorstelling en eenige ongeordende ideeën zijn. Daarbij bezit hij een zeldzame talenkennis. Liever dan hèm aan te sporen, moest hij zelf de letteren verrijken met zulk een werk; hij is er de aangewezen man toeGa naar voetnoot5). - Het boek van Brown, over de geschiedenis der poëzie, hem door Van Goens aanbevolen, moet deze hem echter, later, toch toezendenGa naar voetnoot6). Hooge verwachtingen heeft Van Goens van dit plan van Cesarotti gekoesterd. Schmid erkende ook in 1769 tegenover hem, dat alleen Cesarotti en Riedel in staat zouden zijn, de door hem terecht zoo begeerde wijsgeerige geschïedenis der poëzie te schrijvenGa naar voetnoot7). Hij zal ze echter nooit schrijven, moet Van Goens zijns ondanks nu verzekeren; want hij heeft één gebrek: hij onderschat zijn | |
[pagina 523]
| |
eigen waarde, en doet zoo niet, wat hij zou kunnenGa naar voetnoot1). Ook over de Italiaansche letteren had Van Goens al spoedig zijn meening. En ook hier constateerde Cesarotti overeenstemming ïn litteraire ketterijen. Dat hij Goldoni en Metastasio durft hoogachten, verzekert hem alle aanspraak op de verachting der Italiaansche critici ‘di buon gusto’, die den een uït de hoogte bespotten, en des anderen heele tooneelwerk ook wel zouden opofferen voor den éénen draak van Lazzarini, Ulisse il giovineGa naar voetnoot2). - Toch hebben ook zij beïden hun bezwaren tegen Metastasio. Van Goens vindt, dat al zijn ‘ariette’ te los staan van persoon en situatie, en dat ze te veel naar één recept bereid zijn: ‘una comparazione o un tratto di spirito’. Het is iets te algemeen geformuleerd, meent Cesarottï; er zijn enkele uitzonderingen. Hem hinderen andere gebreken nog meer: leege tooneelen, overbodige fraaiigheden, gezochte effecten. Máár stijl en sentiment vergoeden het alles ruimschoots: ‘una delle sue scene patetiche val per tutte le Tragedie di costoro che si credono in dritto d'annojarci con Aristotele alla mano’. Goldoni - de door Voltaire, Lessing, Goethe zeer gewaardeerde hervormer van het Italiaansche blijspel - ware zeker Molière's evenknïe geworden, meent Cesarotti, als zijn omstandigheden hem hadden veroorloofd, minder, en beter verzorgd, werk te geven; en als zijn studie zijn aanleg had geëvenaard. Van de ‘Commedia morata’ mag hij wel de vader heeten; ontleening uit den vreemde liet zijn ontwikkeling niet toe: ‘egli deve tutto al suo genio’Ga naar voetnoot3). Dat Dïderot hem negeert, wanneer hij als iets nieuws aanbeveelt, in plaats van karakters de staten des levensGa naar voetnoot4) op het tooneel te brengen, is geen wonder; hij heeft ook geheel willen vergeten, dat zijn eigen Fils naturel precies Il vero amico van Goldoni isGa naar voetnoot5), hoezeer dan ook veredeld en verbeterdGa naar voetnoot6). Het is maar zoo jammer, dat de laatste niet wat minder aan zijn inkomen, en wat meer aan zijn roem denkt. Door kleine veranderingen konden stukken, die nu de kenners mishagen, volmaakt geworden zijn. Ook het Venetiaansch dalect van vele der beste stukken betreurt Cesarotti; | |
[pagina 524]
| |
daardoor zullen ze buiten Italië onbekend moeten blijvenGa naar voetnoot1). - Om den broode is Goldoni nu reeds drie jaar te Parijs, waar de groote Diderot zich niet ontziet, hem tegen te werken, uit spijt, dat de sterke overeenkomst van zijn beide stukken met die van den Italiaan is opgemerkt. Thans geniet hij echter de hofgunst: hij onderwijst Mme Adelaïde in het Italiaansch. Maar zijn kunst schijnt in de Parijsche lucht slecht te gedijen; hij gaat de Fransche ‘petites pièces’ navolgenGa naar voetnoot2). Zoo krijgt Van Goens inlichtingen over contemporaine literatuurtoestanden uit de eerste hand. Cesarotti helpt hem ook nog anders: zeldzame boeken spoort hij voor hem op, als Varchi's ErcolanoGa naar voetnoot3), Bicchieraj's TragedieGa naar voetnoot4), en hij houdt hem op de hoogte van uitkomende of weldra uit te geven werken: het tijdschrift Il CaffèGa naar voetnoot5), Beccaria, Sopra lo stiloGa naar voetnoot6) - van dezen auteur, reeds zoo bekend door zijn Dei delitti e delle pene verwacht hij veel -, een nieuwe uitgave van AriostoGa naar voetnoot7), en andere. Maar als hij hem wat toezenden wil, komt er geen eind aan de tegenspoeden. Reeds dadelijk had hij zijn Voltaire-vertaling met de Verhandelïngen beloofd, maar Van Goens moest zelf een weg aanwijzen, want te Venetië was geen Nederlandsch gezant!Ga naar voetnoot8) Een half jaar later hooren wij, dat hij het boek nu zendt, en er zijn Ossian bijvoegtGa naar voetnoot9). Maar het volgende jaar wacht Van Goens nog steeds. Hij wijt het aan de Nederlandsche boekhandelaars. Neen, antwoordt zijn vriend, het zijn de onze. Een hunner gaf voor, gelegenheid te hebben, het via Augsburg te verzenden; hij hield me langer dan een maand aan het lijntje. Toen voorspelde een vriend, die verzekerde, dat rechtstreeksche postverzendïng veel te duur was, een scheepsgelegenheid binnenkort. Weer vergeefs gewacht. Eindelijk deed ik, wat ik terstond had moeten doen: ik vervoegde mij bij iemand van de Fransche ambassade, die beloofde het pakje naar Parijs te bezorgen, en vandaar veïlig naar HollandGa naar voetnoot10). IJdele verwachting! ‘Io arrabbio di dispetto: il mio povero Ossian è ben sfortunato: non c'è alcuno che voglia incaricarsi di questo deposito. Vane promesse e stancheggi son tutto quelch'io ritraggo da questo | |
[pagina 525]
| |
e da quello ed io mi trovo costretto a scomparir senza colpa’, heet het een maand daarna. Laat Van Goens toch zelf raad schaffenGa naar voetnoot1). Dit was Aprïl. In Mei doet de goede kans zich voor: een vriend gaat met een jong edelman op reis, en neemt de boeken mee naar Parijs; vandaar zal hij ze verder zendenGa naar voetnoot2). In November maakt Cesarotti zich weer ongerust: hij hoorde nog nooit van de ontvangstGa naar voetnoot3). Het blijkt later, dat Falier en Pesaro het zelf in Utrecht gebracht hebbenGa naar voetnoot4). Zooveel had het in voor een eenvoudïg burger, een boek te verzenden van Italië naar Nederland. Als Cesarotti later via Frisi iets zendt - met diens relatïes had men meer gelegenheid -, hapert het ook nog niet weinigGa naar voetnoot5). Toch geeft hij den moed niet op, Van Goens aan Italiaansche lectuur te helpen. Hij klampt een Venetiaanschen boekhandelaar aan, Manfrè, of hij met den Utrechtschen professor een uitruiling van boeken wil aangaan. En hij neemt het door Van Goens ontworpen plan aan: deze heeft dus voortaan maar aan Cesarotti te schrijven, wat hij begeert. Ook zal die hem op de hoogte houden van wat er in Italië over Geschiedenis en Dichtkunst verschijnt; maar hij zij vooruit gewaarschuwd: het ïs niet veel! Laat hij intusschen opgeven, wat hij al gelezen heeftGa naar voetnoot6). Straks belooft Manfrè door Cesarotti een antwoord op een brief van Van Goens en een begin van uitvoering van het planGa naar voetnoot7). Sindsdien gaan de boeken van en naar Utrecht via ManfrèGa naar voetnoot8); nog in 1806 noemt Van Goens hem als helper bij het verzamelen zijner biblïotheekGa naar voetnoot9). Bracht Van Goens hem op het idee? ook Cesarotti komt op een ruilplan. ‘Non posso terminar questa lettera senza aprirvi pienamente il mio cuore. Fino ad ora non ebbi mai lo spirito di Bibliomania’. Vrienden en openbare bibliotheken verschaften hem, wat hij, liefhebber toch maar en geen professor, behoefde. ‘Ora parte per necessità parte per genio mi sento invader da questa passione: ma io ho assai più buona volontà che mezzi di soddisfarla. Della mia edïzione di Ossian mi saranno rimasti circa 150 esemplari. | |
[pagina 526]
| |
Sapreste voi trovarmi in Olanda o in Germania qualche Librajo che volesse prenderli a cambio con altrettanti lïbri classici greci p.e. o attenenti all'erudizione greca ed ebraica?’ Hij is tot allerlei schikkingen en voorwaarden bereid; en zou Van Goens voor verwezenlijking van het denkbeeld zéér dankbaar zijn. ‘M'immagino che in Olanda la lingua Italiana non sara molta nota; ma sento ch'ella è gustata a Vienna, e parmi impossibile che non siano qui e là sparse varie persone che possano e vogliano gustarla...... Scusate per carità la mia arditezza: io ne sento rimorso; ma mi fa corraggio la vostra cordialità’Ga naar voetnoot1). Hoe had Van Goens zulk een verzoek kunnen afslaan? Of hij even naief op succès gehoopt heeft? Dan heeft het antwoord der boekhandelaars hem uit den droom geholpen. Th. Becket, de Londensche uitgever van Macpherson's OssianGa naar voetnoot2), schreef: ‘I am extremely obliged to you for your kind offer of the Italian translation of Ossian, but’ - - Zijn vriend kan er eenige in commissie zenden; hij zal doen, wat hij kan, maar hij twijfelt, of er ooit veel verkocht zullen wordenGa naar voetnoot3). - Naar den datum te oordeelen had Van Goens vóór hem anderen aangezocht, met even weinïg gevolgGa naar voetnoot4). Als het zoo lang duurt, gaat Cesarotti's moed zinken. Maar hoe het ook uitvalle, de geest van den ouden bard zal Van Goens uit zijn nevelen een lofzang zingen. Mocht het nog slagen, dan zal hij in een nieuw plan aangaande Ossian raad en hulp moeten verstrekkenGa naar voetnoot5). - Het is duïdelijk: de auteur wil van de voortzetting der vertaling een geheel nieuwe, verbeterde uitgave maken, en daarom moet het restant der oude editie eerst van de hand, en liefst buitenaf. Toch niet zoo heel naïef!Ga naar voetnoot6) Zijn Ossian gaat Cesarotti boven alles ter harte; geen wonder, dat zijn brieven telkens daarover handelen. ‘Confesso che quest' opera mi costò molta intensione di spïrito, e che ho qualche tenerezza per essa’. Maar vrij en oprecht moet Van Goens zijn oordeel zeggen, ook over de aanteekeningenGa naar voetnoot7), die alle fanatieke partij- | |
[pagina 527]
| |
gangers van Homerus in woede hebben doen ontsteken. Liefst moet hij het Engelsch er naast leggen ter vergelijking. De vertalïng van het later verschenen deel zal hij om zijn professoraat moeten uitstellenGa naar voetnoot1). - Van Goens wijst op de verhevenheid van stijl, zooals men die tot nog toe alleen den Oosterlingen eigen had gerekend. Dat is Cesarotti echter niet genoeg; hij vindt hier bovendïen een verhevenheid van sentiment en een zoo fijnbesnaard heroisme, dat het strijdig schijnt met het karakter van eeuw en volk, ja van de menschelijke natuur in dergelijken staat van samenlevingGa naar voetnoot2). En al zou men veronderstellen, dat ze niet van den zoon van Fingal stammen, men moet ze toch zóó oud schatten, dat het bezwaar van kracht blijft. Men zou den geest der oude Caledoniërs willen kennen: er zijn geen bronnen. Prof. Blair voert allerlei omstandigheden aan ter verklaring - maar dezelfde omstandigheden schiepen bij andere Ouden geen Ossian. Cesarottï wil het van een anderen kant beschouwen, en bewijzen - hoe gewaagd het klinken moge -, dat Ossian het grootste genie is, dat ooit op het tooneel der dichtkunst verscheen. Maar zeer gaarne wil hij Van Goens' oordeel en zijn bedenkingen vernemen. Want misschien lijdt hij onbewust aan de vertalers-kwaal: ‘confesso che sento per questo Poeta un entusiasmo straordinario. Non è ch'io non conosca i suoi difetti, ma le bellezze mi sembrano innumerabili e trascendenti. Correggetemi, illuminatemi!’Ga naar voetnoot3). Aan dien wensch heeft Van Goens willen voldoen. Want kort daarop dankt Cesarotti voor zijn even vrijmoedige als zachtmoedige, even nauwgezette als oprechte critiek, zoo afstekend bij die der Italiaansche letterkundige satrapen, die de Ouden steeds met dwaas enthousiasme ten hemel verheffen, en aangaande de nieuweren nooit anders kunnen dan met nijdïgen spot de gebreken uitmetenGa naar voetnoot4). - Als eindelijk het boek zelf te Utrecht is aanbeland, schrijft Van Goens verdere bedenkingen. Cesarotti vïndt ze leerzaam - natuurlijk -, mààr - weinig minder natuurlijk - hij kan ze niet aanvaarden: er is misverstand tusschen hen, of een moeilijk te overbruggen ‘diversità di sentimento’. Naar allen schijn heeft Van Goens hem betoogd, als twee jaar eer voor de lezers der Nieuwe Bijdragen, dat zulke vergelijkende beschouwingen ten opzichte der Ouden kortweg onmogelijk of althans uiterst moeilijk, en daarbij vrijwel onnut | |
[pagina 528]
| |
zijnGa naar voetnoot1). Cesarotti althans handhaaft het recht van vergelijking tusschen Homerus en Ossian. ‘Ove tutto è lo stesso, o tutto diverso non v'è paragone di sorte: esso non si forma che dal contrasto delle somiglianze e dissomiglianze. I soggetti, lo stato di società, e i costumi che da esso dipendono mi sembrano assai conformi in Omero e in Ossïan. Le differenze del clima e delle usanze non sono le più essenziali. La questione dunque si riduce a questo: qual dei due Poeti abbia tratto il miglior partito dalle circostanze analoghe in cui trovavansi.’ Zijn bezigheden verhinderden hem er nu dieper op in te gaan, dan hij in de aanteekeningen van zijn boek deed. Maar zoodra hij wat ruimer kan ademhalen, wil hij de vertaling voortzetten, en er, in aansluiting op Blaïr's Dissertation, een verhandelïng hierover aan toevoegen. Intusschen ga Van Goens voort, zijn bedenkingen mede te deelen; al is hij het er niet mee eens, toch leert hij ervanGa naar voetnoot2). Deze zal wel hebben gemeesmuild: Wien de zwaarste premissen zoo vlot van de hand gaan, zal de gewenschte conclusie geen moeite baren. Maar was dit niet mee een oorzaak van het doodloopen der brïefwisseling, dat ook hij een ‘diversità di sentimento non ben conciliabile’ erkennen moest? Cesarotti's nieuwe uitgave van 1772, met het Discorso preliminare, de vertaling van Blair, en de uitvoerige Ragionamento intorno i Caledonj bezit hij niet eensGa naar voetnoot3). Op het einde van 1769 kwam hij bij Schmid nog wel op voor de eer van zijn vriendGa naar voetnoot4), maar gaf hij toch toe, dat zijn enthousiasme, dat hem Ossian boven Homerus deed stellen, buitensporig wasGa naar voetnoot5). De bewondering voor Ossian was anders ook in Van Goens' kring groot. Ten Hove schreef in 1768: ‘Je suis charmé d'apprendre que vôtre ami Cesarotti se charge de faire connoitre à ses compatriotes le Fingal et le Temora. J'aime à voir repandre de plus en plus ces beaux poëmes, pour lesquels j'ai une si sincère admiration, que je les mets sans façon à coté de l'Iliade; mais je vous dis cela à l'oreille et tout bas’Ga naar voetnoot6). Lelyveld is vol belangstelling voor Cesarotti's vertaling en aanteekeningen; zooals hij het was geweest voor de oorspronkelijke uitgaven van Macpherson, de toelichtïngen van Blair en de eerste Fransche overzettingenGa naar voetnoot7). | |
[pagina 529]
| |
Zelf had hij hem ook heel vroeg hier bekend gemaakt door de vertaling van de Gezangen van Selma, voorgedragen in 1762 in Minima Crescunt, en weldra, met een inleiding, gedrukt in de Nieuwe BijdragenGa naar voetnoot1). Dat Van Goens eveneens hem zeer hoog stelde, mag men besluïten uit een brief van BachmannGa naar voetnoot2). Wellicht ook uit hetgeen wij in zijn bibliotheek vindenGa naar voetnoot3); de Fragments van 1760, de Works van 1765 met Blair's verhandeling, vertalingen in Italiaansch en Duitsch nïet alleen, maar ook wat verwant leek: verscheidene verzamelingen van oude Schotsche en Engelsche gedichtenGa naar voetnoot4). Ook Percy's Reliques of ancient English PoetryGa naar voetnoot5) zijn daarbij. Op die merkwaardige verzameling van oude volkspoëzie - die evenals Ossian van zoo grooten invloed zou zijn op de literatuur van Europa - maakte Van Goens zijn vriend opmerkzaam. Wel wat sterk hyperbolisch kondigt hij hem kunst van onder de Pool aan. Cesarotti watertandt. ‘Voi m'avete fatto cenno dï certi componimenti Polari. Questo è parlar di vivande delicate ad un ghiotto. Perciò se vi trovate averli alle mani, e che ciò non vi rechi disturbo, mi farete un distïnto regalo a trasmettermegli’Ga naar voetnoot6). Hij had het letterlijk verstaan: Scheffer had toch reeds een paar liederen van de Lappen medegedeeldGa naar voetnoot7); 't had kunnen zijn, dat La CondamineGa naar voetnoot8) of MaupertuisGa naar voetnoot9) er ook verzameld haddenGa naar voetnoot10). Het bleek heel wat anders, toen Van Goens een paar proeven zond: het lied van de Willow, en the Wanton wife of BathGa naar voetnoot11). Maar ze vielen toch zeer in zijn smaak. Oude, middeleeuwsche poëzie in het algemeen trok beider belangstelling. Van Goens schrijft zoo aan Cesarotti ook over de oude Fransche fabliaux. Deze weet er alleen van uit een Mémoire van Caylus, maar zijn onkunde spruit niet voort uit mïnachting. ‘Io non sono di quelli che trattano dï rancidumiGa naar voetnoot12) tutte le cose | |
[pagina 530]
| |
scritte nel linguaggio de' nostri bisavoli. Per lo contrario quella semplice rozzezza spesso m'aletta più che il raffinamento de'tempi più colti. Mi piace di veder le prime tinte dell'eleganza nascente.’ Hij heeft zich daarom ook bijzonder toegelegd op het lezen van al de oudste Italianen: nïet alleen Dante's lyrische gedichten, maar ook Guido, Cino en andere nog ouderen hebben heel mooie dingen. Als voorbeeld schrijft hij voor Van Goens, ‘una gentilissima pittura di Guido Cavalcantï’ uitGa naar voetnoot1). Maar de vermenging van godsdienst en hoofsche liefde, met de wonderlijke metaphysica van die dagen, bedierven die oude poëzie; de ééne ziel wordt er in duïzend deelen gesplitst, de eene geest lost er zich op in tallooze geestjes, die als de handelende personen optreden: ‘vanno, vengono; qual ride, qual piange, l'uno parla, l'altro risponde, e fanno tra loro un vero galimatias’Ga naar voetnoot2). Blijkbaar doelt Cesarotti zoowel op het onder invloed van den Roman de la Rose ontstane, allegorisch-didactische dïchtwerk van Brunetto Latini, Francesco da Barberino en dergelijken, als op de Florentijnsche school van den ‘dolce stil nuovo’, waarin Guido Cavalcantï Dante's vereerde voorganger wasGa naar voetnoot3). In zijn afkeer van humanistisch-philologische klassiekenvergoding en classicistisch-rationalistische gevoels-verstarring, met haar gekunstelde on-natuur, gevoelde Cesarotti zich even ververfrischt door de ‘semplice rozzezza’ - het naief-ongepolijste - der middeleeuwers, maar wat hem toch het meest in hen aantrok, was de ‘eleganza nascente’. Die ‘mescolanza della relïgione colla galanteria, avanzo dello spirito cavalaresco’, die ‘strana metafisica’, en zeggen we maar gerust heel dat middeleeuwsche zoeken, weten, gevoelen, gelooven, hoe ver stonden ook Cesarotti en gelijkgezinde 18de-eeuwers nog daarboven - en daarbuitenGa naar voetnoot4). Het O willow, willow, willow kon hem bijzonder boeien door zijn zwaarmoedige sentimentaliteit: ‘ella è semplice e toccante, ed io la gustai all'estremo’; maar the Wanton Wife of Bath - zij heeft voor alle haar aan de hemelpoort afwijzende bijbelheiligen een scherp verwijt van eigen zonden - ïs hem slechts een koste- | |
[pagina 531]
| |
lijke illustratie van de eeuwige onverdraagzaamheid van alle vromenGa naar voetnoot1). Er ligt onbedoelde ironie in de wijze, waarop Macpherson dat gansche geslacht in laaiende geestdrift bracht voor eigen primitief-grootsch-dichterlijk verleden - dat volstrekt geen verleden wasGa naar voetnoot2). Wat deed bij Cesarotti alles af ten gunste van Ossian boven Homerus? ‘Ch'egli ha non solo tutte quelle (virtù) che poteva dare il suo secolo, spinte ad un grado eminente, ma che egli solo fra gli antichi, ne possiede inoltre alcune altre che potrebbero far onore ai poeti dei secoli più raffinati’Ga naar voetnoot3). Niet minder dan het eenvoudig-grootsche eener ongerepte, romantische natuur - la natura selvaggiaGa naar voetnoot4) - trof hem het teedere hart van Ossian's helden: ‘modelli d'umanità e di virtù’Ga naar voetnoot5). ‘Fingal... fu il modello più perfetto del vero eroismo, avendo egli accoppiato ad un estremo valore una generosità senza pari, una giustizia la pïu esatta, ed un senso squisitissimo d'umanità’Ga naar voetnoot6). Ossian had alle talenten en deugden zijns vaders geërfd, maar muntte nog boven hem uit ‘per una singolar tenerezza di cuore, la quale lo rendeva sensïbilissimo alle impressioni di quella dolce tristezza che spira generalmente in tutte le sue poesie’Ga naar voetnoot7). Over de onbeschaafde, maar gevoelige Caledoniërs, wier grootste hartstocht was voor poëzie en muziekGa naar voetnoot8), onder wie de dappere zonder rechtvaardigheid en humaniteit eerloos heetGa naar voetnoot9), regeerde Fingal als een | |
[pagina 532]
| |
vader over zijn kinderenGa naar voetnoot1). Maar de oude, vereenzaamde, blinde OssianGa naar voetnoot2), den roem van zijn geslacht en zijn eigen leed uitzingend bij het harpspel der verweduwde Malvïna - zij betreuren niet alleen totterdood den geliefden Oscar, maar ook het verval van hun volk: dan een verzwakt, verbasterd kroost, zonder helden, zonder zangersGa naar voetnoot3). Melancholie was inherent, verklaarde MacphersonGa naar voetnoot4), aan het intieme leven met de eenzame bergnatuur, zelf allerwege levend en bezieldGa naar voetnoot5). Geesten overal: in de lucht, op aarde, in bosch en berg, in nacht en storm; famïliegeesten, geleigeesten; verschijningen, voorteekens, voorspellingen, het ‘tweede gezicht’ - bijgeloof in soortenGa naar voetnoot6); maar geen eigenlijke godsdienst. Onsterfelijkheid en eeuwig loon der deugdGa naar voetnoot7); geen spoor echter van goddelijke macht. De listïg, langzaam aan geusurpeerde priesterheerschappij der Druiden had reeds Ossian's betovergrootvader vernietigd, na fellen strijdGa naar voetnoot8). En hun eeredienst raakte bij het volk geheel in vergetelheid. Zij hadden wel religieuze ïdeeën, deelt Macpherson mee, maar hun dichters vermochten niet, van helpende goden te gewagen, omdat dit den roem der helden zou verkleinenGa naar voetnoot9). Hier stuit Cesarotti's goedgeloovigheid. Hij gist iets anders: dat namelijk Ossian, ‘avendo trovate le idee della Divinità guaste e contrafatte da mille superstizioni... ributtato dalla loro sconvenevolenza, nè potendo cangiar le menti del popolo, credesse meglio di coprirle in un alto silenzio; ed abbia solo delibato dalle opinioni popolari quelle, che allentando la fantasia, fossero le meno incompatibili tolla ragione’Ga naar voetnoot10). Het groote zwak der 18de-eeuwers, de ‘rede’, had Ossian met verrassend klaren blik reeds aanschouwd, en met teedere zorg ontzien! Ossian - dat was een versmelting van Iersch-Schotsche, oud-Germaansche, klassieke en bijbelsche elementen met vele en sprekende 18de-eeuwsche gevoelens en verlangens, afnemende en opkomendeGa naar voetnoot11). Dat vooral verklaart den zeldzamen bijval: hij sprak | |
[pagina 533]
| |
juist, wat men hooren wilde. De eïgen deugden in vreemde helden; de oude regels bij nieuwe stof; de glorie van een grootsch verleden zonder den last van overgeleverde dwalingen en vooroordeelen; dezelfde rede, deugd en menschenmin, maar andere stemmingen: kleinheid, moeheid, twijfel; een melancholische sentïmentaliteit, stijgend tot pessimistische somberheid; vriendschap, liefde, natuurgevoel, welbekend, maar aangrijpend door ongekende diepte en hevïgheid - daar was aansluiting genoeg om niemand af te stooten, en afwijking genoeg om zeer velen te boeien. Vaag en uiterst sober aangaande allen eigen-aard van zijn en gebeuren in dat verre verleden, zwelgt Macpherson in velerlei geestelijke samenstemming met het levende heden. En juist zoo - ondanks de grove gebreken en brutale naiveteiten - teekent zijn Ossïan het begin eener gewichtige kentering in het menschelijk denken en gevoelen, en hun uitingen in wetenschap en kunstGa naar voetnoot1). Dat Cesarotti, dïe met zulk een vreugde den horizont zich zag verruimen in Engeland, ook voor het dagende licht in Duitschland niet blind zou zijn, is te verwachten. ‘Voi mi toccate il cuore lodandomi i Poeti Tedeschi’, antwoordt hij Van Goens, die ze hem aanprees: hij dweept niet mïnder met hen dan deze, ofschoon hij ze niet in het oorspronkelijke kan genieten, en zich dus tevreden stellen moet met het weinige, dat in het Fransch vertaald is. Dat zij zoo laat op het tooneel der dichtkunst zijn verschenen, ïs hun tot een groot voordeel: zij hebben den eenvoud en de frischheid van de vroegste poëzie, terwijl zij toch steunen kunnen op de vele groote voorbeelden, op de kennis, den goeden smaak en de ware wijsbegeerte der eeuw. Haller's gedichten, Gessner's Idyllen en Klopstock's Mort d'Adam kent hij alleenGa naar voetnoot2): ze brachten hem in verrukking. Zij zijn, met behoud van alle beschaving, eenvoudig als de Grieken, en niet mïnder vernuftig dan de Franschen, maar zonder dat gedurig pronken met ‘esprit’ ten koste van natuur en gevoel. ‘Ove si trova in tutta l'antichità un pezzo | |
[pagina 534]
| |
cosi delïcato come il Primo NavigatoreGa naar voetnoot1), o la novella di Zemiro[ ?] e Gulindi?Ga naar voetnoot2) Ardo sopra tutto di voglia di legger la Messiade: ragguagliatemi se sia ne ancora uscita la traduzione’Ga naar voetnoot3). Al gaf hij naar allen schijn veel minder dan hij ontving, toch bewees Cesarotti ook diensten aan Van Goens, door inlichtingen over de Italïaansche letteren. Over de Italiaansche politiek kon hij hem echter nog minder inlichten dan Frisi. Als Van Goens vraagt naar den auteur van een Riforma d'Italia, deelt hij wel den naam van den abate Pilati mede, maar voegt er aan toe, dat hij zich met al dat gereformeer en gepolïtiseer volstrekt niet bemoeit: het is heerschzucht hier, en heerschzucht daar, en eigenbelang overal; rede, recht en humaniteit doen alle partijen geweld aan. Zoo zal het nog wel lang blijven; en zoolang wil hij zich buiten den strijd houdenGa naar voetnoot4). Anders dan Van Goens bleef Cesarottï, weinig geplaagd door eerzucht, niet misleid door een heftig temperament, dan ook zorgvuldig bij ambt en aanleg, en na aanvankelijk gevoelde miskenning, rees zijn ster gedurig hooger; een lang leven bracht hem ïn ruime mate de verwerkelijking van zijn idealenGa naar voetnoot5): welstand, rust, vriendschap en aangena2me letterkundige bezigheid, met niet gezochte roem en politiek aanzien nog daarbijGa naar voetnoot6).
Eenmaal riep Van Goens Cesarottï's hulp in voor bijzonderheden van Italiaansche geschiedenis; toen hij bezig was met de vertaling in het Nederlandsch van Weisse's Romeo en Julia, en in bijlagen allerlei toelichtingen geven wildeGa naar voetnoot7). Een uitvoerig uittreksel over ‘Giulietta e Romeo’ uit een Storia di VeronaGa naar voetnoot8), en wat later nog andere inlichtingen daaromtrent, verkregen van een geleerde ter plaatseGa naar voetnoot9), waren het antwoord. Waarvoor hij die gegevens noodig had, deelde Van Goens niet eens mede. Shakespeare bleef dus geheel buiten besprek; het is trouwens ook | |
[pagina 535]
| |
zeer de vraag, of Cesarotti buiten de Ossian-literatuur wel veel Engelsch lasGa naar voetnoot1). Ook Van Goens, hoe Engelschgezind hij moge zijn - of worden -, trekken in zijn litteraire periode de Franschen, Duitschers en Italianen nog wel zoo veel aan als de EngelschenGa naar voetnoot2). Hij bezat vele, en las althans verscheidene Engelsche dïchters; hij eerde inzonderheid hun romanschrijvers. Maar al brengt hij verschillende uitgaven en verklaringen van Shakespeare in zijn boekerij tezamenGa naar voetnoot3), daartegenover staat het sprekende feit, dat hij Weisse's Romeo en Julia vertaalt, en zijn genialen Engelschen voorganger alleen ïn de bijlagen gedenktGa naar voetnoot4). Terwijl hij Frankrijk, Duitschland, Italië bezoekt of wenscht te bezoeken, vernemen wij nooit iets van zoo'n begeerte ten opzichte van EngelandGa naar voetnoot5). Terwijl hij in andere landen naarstig vrienden en correspondenten zoekt, zijn hier de Hollandsche Engelschen van familie- en vriendenkrïng hem voldoende, met de enkele jongelieden, die de Utrechtsche hoogeschool op zijn weg voert. Niet hij ook, maar Lelyveld stelde zich met Macpherson in verbinding. En nergens vinden wij een spoor van rechtstreeksche betrekkingen tusschen Van Goens en Percy, Hugh Blair, de Wartons, Johnson, Burke, Lord Kames, Beattie, Lowth, Hurd of anderen, die in zijn tijd in letteren, historie of wijsbegeerte ïn Engeland naam maakten. Tot verwerving van boeken of van litterair nieuws - voorname beweegredenen ten opzichte van Duitschland en Italië - mocht het ook overbodig heeten. Maar hetzelfde gold nog wel zoozeer voor Frankrijk, waar Van Goens toch ijverig connecties zocht. Begreep hij, dat de Britten niet zoo toeschietelijk zouden zijn? Dat is mogelijk. Maar toch zullen we uit zijn gereserveerde houding ook wel mogen besluiten, dat hij, heel anders dan in het politieke, ondanks zijn eerbïed voor Engelsche philosofen en aesthetici, wetenschappelijk en litterair volstrekt niet alle heil verwachtte van een trouw volgen van Engeland, maar, afgezien van den éénen Sterne, hier nog vaak de voorkeur gaf aan andere voorbeelden en leidslieden.
* * * | |
[pagina 536]
| |
Veel minder dan Duitschland, dan Italië ook, waren Spanje en Portugal opgenomen ïn het Europeesche litteraire verkeer. Reeds in 1766 had Van Goens in de Nieuwe Bijdragen dat opgemerkt en betreurd, en eenige kennis van Spaansch en Portugeesch voor beoefenaars der letterkunde zeer wenschelijk verklaard: ‘men verzuimt dezelve gemeenlijk, en echter zijn Cervantes, Lope de Vega, Mendoza, en Calderon schrijvers, die wel verdienen gelezen te worden. En die het Spaensch verstaet, heeft weinig moeite om Luis Camoens, die een voortreffelijk Dichter is, in het oorsprongkelijk Portugeesch te lezen’Ga naar voetnoot1). Don Quijote althans schijnt hij dan reeds in het Spaansch te hebben gelezenGa naar voetnoot2). In een volgend opstelGa naar voetnoot3) citeert en critiseert hij eenmaal een gedicht van QuevedoGa naar voetnoot4) en herhaaldelijk de werken van Camoens, zoowel Lusiaden als SonnettenGa naar voetnoot5). Wanneer hij dan op het einde van 1767 zijn kennis van de letterkunde dier landen wil gaan uitbreiden, vraagt hij Ten Hove boeken ter leen. Deze kan hem echter weinig helpen: wat hij ervan heeft, zal Van Goens ook wel hebben - òf kunnen missen. Quevedo mïsschien? Dat gaf zijn brief niet opGa naar voetnoot6). Het beste, meent hij, zal zijn, zich tot Meerman te wenden, ofschoon hij niet zeker is, dat ze zelfs in diens bibliotheek te vinden zullen zijn. Eigenlijk zou hij niemand ïn Den Haag daarvoor weten. Of, ja, toch: zijn vriend Pinto wellicht. Niemand zal meer Spaansche en Portugeesche boeken hebben dan hij. Helaas is en blijft hij den heelen winter in EngelandGa naar voetnoot7). In een volgenden schrijft Ten Hove, bij Gosse de Novelas ExemplaresGa naar voetnoot8) te zullen doen bezorgen - natuurlijk ter verzending aan Van GoensGa naar voetnoot9) -, en De Pinto bij zijn terugkomst naar Lope de Vega en naar La AraucanaGa naar voetnoot10) te zullen vragenGa naar voetnoot11). -
Maar vóór wij Van Goens' verhoudïng tot Spaansche literatuur | |
[pagina 537]
| |
en literatoren nagaan, zal het niet overbodig zijn, eerst, zij het zeer kort, feiten en toestanden te schetsen, die kenmerkend zijn voor het letterkundig leven van Spanje in de 18e eeuwGa naar voetnoot1); want al mag het thans niet meer zóó erg zijn als hij in zijn tijd ervoer, ook nu nog ‘verzuimt men dezelve gemeenlijk’ in ons land.
Tot ïn deze eeuw toe had de Spaansche literatuur een zeer afzonderlijk, eigen karakter bewaard. Het Katholieke geloof, riddereer, vazallentrouw, liefdevuur, minnenijd - alles in hartstochtelijke overgegevenheid - waren in de ‘Epoca clásica’ de groote, allesbeheerschende onderwerpen. De romantische stof ging gepaard met romantischen vorm: veel handeling, veel intrige, bonte afwisseling, realistische schildering. Er was aansluiting bij het middeleeuwsche nationale verleden: balladen, ridderroman, mystiek, autos sacramentalesGa naar voetnoot2) - èn een volop putten uit het levende heden: heldendicht, novelle, schelmenroman. In het drama - naar omvang en inhoud ontwikkeld als nergens elders - vond het gansche volksleven, oud en nieuw, hoog en laag, ernstig en kluchtig, vroom en loszinnig, zijn weerspïegeling. Van vreemden onderging men geen invloed van beteekenis - het politiek nauw verbonden Italië alleen uitgezonderd -, maar allerwege onderging men dien van Spanje; in de 16de en 17de eeuw bloeiden de Spaansche letteren op tot een wereldliteratuurGa naar voetnoot3). Mendoza, Alemán, Quevedo, Guevara, Lope de Vega, Calderón, Montemayor, Gil Polo, Santa Teresa en anderen werden gelezen, gedrukt, vertaald en nagevolgd in Italië, Frankrijk, Engeland, Nederland en Duitschland. De renaissance was aan Spanje niet voorbijgegaan, maar zoowel de klassieken als de Italiaansche modellen werden sterk | |
[pagina 538]
| |
gehispanïseerd. De overdrijving van dichterlijke oorspronkelijkheid bij Góngora moge men nog zoo vaak in één adem noemen met de manier van zijn tijdgenoot Marini, de Spanjaard ging, onafhankelijk van den Italiaan, een eigen, afzonderlijken weg. Ondanks den vergezochten pronk, de wonderlijke woorden, de raadselachtige beelden van zijn en zijner volgelingen ‘culteranïsmo’ en van de oververnuftige, grillige diepzinnigheden van Quevedo's en Balt. Gracián's ‘conceptismo’Ga naar voetnoot1) - kwalen, die onder verschïllende namen ongeveer terzelfdertijd in heel litterair Europa heerschten -, mogen wij de Spanjaarden getrouwer noemen in hun letterkunde aan eigen leven en volkskarakter dan de meeste andere natiën. Méér en langer dan elders handhaafde men hier zijn vrijheid tegenover Aristoteles en Horatius, met hun discipelen en uitleggers Castelvetro, Robortello, Mairet, d'Aubignac, Heinsius, Vossius e tutti quanti. Wel hadden ook Spanjaarden reeds vroeg de klassieke voorbeelden en leeringen aangeprezenGa naar voetnoot2), maar zelden zonder grooter of kleiner voorbehoud. Zij gevoelden te zeer, hoe de opgerakelde oude theorie streed tegen de moderne ervarïng en behoefteGa naar voetnoot3). Cervantes mocht in zijn Don Quijote het zuiverste classicisme verkondigenGa naar voetnoot4), en Lope de Vega zelfs in zijn vrijmoedige Arte nuevo de hacer comedias en este tiempo (1609) nog groot ontzag toonen - of voorwendenGa naar voetnoot5) - voor dien Europeeschen tijdgeest, in hun eigen drama's weken beïden zoover daarvan af, dat de een erkende, zoodra hij een comedia ging schrijven, zijn Aristoteles achter zeven sloten weg te bergen, en dat men bij den ander de tegenstrijdigheden heeft willen oplossen, door zijn tooneelstukken even zoo goed voor parodieën te houden als zijn beroemden romanGa naar voetnoot6). Eerst met de achttiende eeuw, waar- | |
[pagina 539]
| |
in de reeds vroeger ingetreden daling van volkskracht en kunst zich voortzette tot een lange periode van verval en ontaardingGa naar voetnoot1), waarin tegelijk ook het Bourbonsche koningschap een nauw verband met Frankrijk schiep en onderhield, begon in Spanje het classicïsme een ernstigen strijd om de heerschappij tegen de nationale, romantische dichtschool. Fransche cultuur was reeds lang aan het doorsijpelen, toen Feijóo eenerzijds waarschuwde tegen gallomanie, maar ook anderzijds tegen stug afwijzen van alle Fransche wetenschap en kunst (1726). Luzán sprak in 1737 reeds de zekere verwachting uit van nieuwen opbloei, zoodra men de Aristotelïaansche regels - van Italianen en Franschen geleerd, en tot het uiterste soms verscherpt in zijn Poética - maar wilde opvolgen. Het genie van Lope en Calderón had, tot onherstelbare schade, den teugel der wetten gemist. Niet alleen Góngora, ook zij waren oorzaak van het verval, en van de minachting der beter wetende vreemdelingen. Spaansche werken telden niet meer mee; zelfs de goedwillige Jezuieten van het Katholieke Journal de TrévouxGa naar voetnoot2) weigerden daarvan verslagen op te nemen, omdat kunst en wetenschap van Spanje de belangstelling niet waard waren! - Intusschen waren bij den aanvang van datzelfde jaar enkele vooruitstrevende geesten een eigen critisch tijdschrift begonnen, in navolging van de bekende Fransche voorbeeldenGa naar voetnoot3): el Diario de los Literatos de España (1737-1742). Ofschoon het algemeen wetenschappelijk van opzet was, en eigenlijke litteraire critiek er zoo slechts een kleine plaats in besloeg, was en is het toch ook op dit gebied een belangrijke verschijning. Het vond weliswaar minder dan LuzánGa naar voetnoot4) af te dingen op de ‘Gouden Eeuw’ en meer ook nog te waardeeren in de nieuweren, die het oude spoor bleven volgen, maar het hield toch ook gedurig den tijdgenooten hun achterlijkheïd en armoede voor. - Tien jaar later vond de veldwinnende neoclassicistische beweging een middelpunt in de ten huize eener letterlievende gravin vergaderende Academia del Buen Gusto (1749-1751)Ga naar voetnoot5). Voor de theorie der kunst was de Poética | |
[pagina 540]
| |
van het medelid Luzán haar wetboek; al weken sommige ledendichters in de practijk ook hiervan weer af - naar het Gongorisme meest. Niet zoo Montiano: zijn beide plichtmatig geschreven modelstukken Virginia en Ataulfo zijn mathematisch-nauwkeurig in elkaar gezet; geen voorschrift komt een streep te kort. Maar de stukken zijn koud en dood als een steen. In bijgevoegde verhandelingen wilde hij zijn landslieden onderrichten in de eischen der kunst, en vreemdelingen terechtwijzen, die met Du Perron mochten meenen, dat de Spanjaarden geen echte tragedïes hadden; maar zijn gebrekkig historisch-critisch overzicht moest, zonder zijn geheimzinnig verwijzen naar talrijke stukken in manuscript, veeleer hen ïn het gelijk stellen. Andere bekende leden van het gezelschap waren Nasarre en Velázquez. De eerste, die Cervantes op zoo eigenaardige wijze rechtvaardigdeGa naar voetnoot1), laakte, veel scherper nog dan Luzán, Lope en Calderón als bedervers van de kunst en de zeden, maar was daarentegen ook vast verzekerd van de volmaaktheid van tal van verborgen kunststukken (1749)Ga naar voetnoot2). De ander, uitstekend archaeoloog en hïstoricus, maar allerminst bekwaam tot litteraire critiekGa naar voetnoot3), gaf in zijn Orígenes de la Poesía Castellana (1754) een grootendeels slechts opsommende, korte geschiedenis der Spaansche dichtkunst. Luzán's theorieën nog meer op de spits drijvend dan Nasarre, wilde hij er tevens een pleidooi mede leveren voor de Fransch-classieke school, ofschoon hij het voor verlichte tijden, als waarin hij leefde, bijna een beleedigïng vond, nog weer de smakeloosheid te betoogen van de dwaze 17de-eeuwsche Spaansche opvattingen, welker oorsprong lag bij Arabieren en Italianen. Onder Karel III (1759-1788) kreeg de beweging steun van de verlichte journalisten en van de regeering zelve. Aranda wil de dramatische kunst hervormen en regelen. Aan Bernardo de Iriarte geeft hij de opdracht tot schifting van het overvloedige oude materiaal en omwerking van de meestgeschikte stukken ïn den nieuwen trant (1767). Reeds eer had hij, na een hevigen aanval in den naam van Rede en Religie op de ‘Autos sacramentales’ zoo- | |
[pagina 541]
| |
wel in het spectatoriale tijdschrift van Clavijo y Fajardo El Pensador, als in theaterpamfletten van Moratín den Ouden - ondanks de ijverige verdediging door den nationaal-gezinden, Fransche vrijdenkerij bekampenden veelschrijver Nipho, en anderen - deze geliefde volksstukken van Calderón voor het gansche rijk wettelijk verboden (1765). Van de omsmelting der 70 uitgezifte stukken kwam echter niets; eerst eenige jaren later traden, op eigen gelegenheid en niet zonder eenig succes, enkele dichters op met ‘refundiciones’ van oude stukken, meest van Lope. Overigens behielp men zich hoofdzakelijk met vertalingen uit Fransch en Italiaansch. Bernardo en Tomás de Iriarte, Clavijo en vele anderen waren de leveranciers. Aranda bouwde er nïeuwe schouwburgen voor. Eenige weinige oorspronkelijke stukken, niet veel beter dan die van Montiano, gaven Moratín d. O., Cadalso en een enkel ander lid van den nu heerschenden kring der ‘Fonda de San Sebastián’; beter was wat Tomás de Iriarte, wiens ijver voor de Fransche opvattingen niet minder bleek uit zijn Poética de Horacio (1777) en zijn origineele Fábulas Literarias, later leverde; bij wien dan op het einde der eeuw de jonge Moratín met zijn ‘classieke comedie’ met meer eere aansloot. Hij bracht den strijd zelf tusschen oude en nieuwe school nog op de planken in zijn satirieke Comedia nueva o el café (1792), en won het pleit, zoo het scheen. Maar het verzet had de gansche eeuw door zich gehandhaafd, was zelfs sterker geworden, doordat de behoudende partij ook leerde argumenteeren uit de Europeesche literatuur, en tenslotte groote waardeering vond voor haar vereerde oude meesters bij nieuwe romantieken, als de gebroeders A.W. en Fr. von Schlegel. - Behalve Nipho, die ook met een merkwaardige bloemlezing uït oude en onbekende literatuur tegen den stroom had ingeroeidGa naar voetnoot1), moet Huerta worden genoemd als tegenstander van den Franschen geest: ondanks den classicistischen vorm was zijn zeer toegejuichte tragedie - de beste der eeuwGa naar voetnoot2) - La Raquel (1778) in den grond een ‘comedia heroica’Ga naar voetnoot3), en zijn veeldeelige verzameling Theatro Hespañol (1785), hoe gebrekkïg ook samengesteld, toont zijn bewondering voor het dichterlijk verledenGa naar voetnoot4). Het waren niet de eenige blijken van belangstelling van dezen tijd in de oude nationale kunst. Tal van 16de- en 17de-eeuwsche werken werden opnieuw uitgegeven. Sedano gaf in zijn Parnaso español (1768- | |
[pagina 542]
| |
1778) een omvangrijke anthologie der oude lyriekGa naar voetnoot1). Het was, zegt Menéndez y Pelayo met nadrukGa naar voetnoot2), eigenlijk alleen de oude en populaire tooneelpoëzie, die in de 18de eeuw vergeten of veracht werd onder Franschen invloed; al het andere uit den bloeitijd: lyriek, romans, hïstorie, welsprekendheid werd toen meer gelezen en bestudeerd dan thans. In de lyriek mochten gedurig voorbeelden uit het nauw verwante Italië zijn gevolgd, van Frankrijk is daar geen spoor te vinden. ‘El campo de batalla era el teatro’, en ook daar waren de Fransche triomfen meer schijn dan wezenGa naar voetnoot3). De overheid mocht al aanprijzen en opdringen, de volkssmaak weigerde. Wat wel ïngang vond, was alleen het nieuwe, uit de oude ‘entremeses’ ontwikkelde tooneeldicht van Ramón de la Cruz, de realistisch het volksleven schilderende ‘sainetes’Ga naar voetnoot4). Er was ook, en er kwam gaandeweg meer, inwerking van nog andere literaturen, die al valt ze vaak in dezelfde personen samen met Fransch-classicistischen ijver, toch op den duur in tegengestelde richting moest stuwen. Van Milton vinden we al iets bij Luzán, en meer bij den bereisden CadalsoGa naar voetnoot5); Shakespeare werd voorloopig nog alleen geproefd in de verdunning van Ducis; ook de jonge Moratín kwam te zijnen opzichte nog niet verder dan het standpunt van VoltaireGa naar voetnoot6). Cadalso volgde in Noches lugubres Young. MeléndezGa naar voetnoot7) had een bonte rij van leermeesters, Fransche, Engelsche en DuitscheGa naar voetnoot8). Maar bleef de Fransche invloed, wat de poëzie betreft, beperkt tot het tooneel, godsdienstig, wijsgeerig en wetenschappelijk bestreek deze veel breeder terrein. Het was de al sterker wordende geest van rationalisme en Aufklärung, die óók in de litteraire theorieën sprak, schoon veelal niet zoo luide en zoo duidelijk. En sommigen gevoelden het al wel, dat het een zelfde strijd was: die van het classicisme tegen de romantiek, van cosmopolitische idealen tegen nationale ‘vooroordeelen’, van de philosophie tegen de historie, en van de rede tegen het geloof. Maar zelfs een Forner, ‘el adversario mas acérrimo de las ideas del siglo xviii’Ga naar voetnoot9), zag niet dien samenhang van den tijdgeest met de litteraire ideeën; misleid waarschijnlijk door de hyper-moralistische eïschen der nieuwe | |
[pagina 543]
| |
wel zonderling, naast Samaniego, den bewonderaar van Voltaire, theoretici, en door zijn eigen en anderer temperament, stond hij, tegenover Huerta, diens fellen bestrijder, in een litteraire veete van 1786Ga naar voetnoot1); terwijl hij anders zoo grïmmig optornde tegen de gewaande eeuw der rede en der wijsbegeerte: ‘siglo de ensayos, siglo de diccionarios, siglo de diarios, siglo de impiedad, sïglo hablador, siglo charlatán, siglo ostentador’. Reeds het Teatro Critico (1726-1739) en de Cartas eruditas y curiosas (1742-1760) van den Benedictijner monnik Feijóo, zoo vol van kennis en waardeering der buitenlandsche wetenschap en wijsbegeerte, en van bestrijding van allerlei Spaansch bijgeloof, vooroordeel, onkunde en achterlijkheid, hadden, bij alle voorzichtigheid en trouw aan de kerk, den nieuwen geest getoond: den argwaan der inquisitie had hij er mee gaande gemaakt. Maar onder Ferdinand VI (1746-1759) matigde deze zich; en onder zijn opvolger Carlos III (1759-1788) beperkte zij haar werkzaamheid langzamerhand tot Joden en politieke verdachten. De samenhang der Spaansche nieuwlichters met de Fransche ‘philosofen’ werd er te duidelijker en te nauwer door, vooral sinds Aranda's politiek zich ook op litterair terrein deed gelden. Het rationalisme van Clavijo en den ouden Moratín sprak luid genoeg; de naam van Voltaire werd een leus. Ook de broeders Iriarte ademden in deze sfeer. Hun oom, de koninklijke bibliothecaris Juan de Iriarte, was in Frankrijk opgegroeid, als schoolmakker van Voltaire. De wetenschap verplichtte hij door de beschrijving van Grieksche manuscripten, op de letteren oefende hij invloed als litterair criticusGa naar voetnoot2) en taalliefhebber, maar het meest toch door de richting, waarin hij zijn neven leidde. Op het laatst der eeuw vond de litteraire beweging nog grooten steun van den kunstzinnigen staatsman, zelf bekend auteur, Jovellanos, ‘the most perfect type of ““philosophe”” produced by Spain’. Maar ook de andere leiders lagen gebogen voor de godin RedeGa naar voetnoot3). In de lijn van Aranda wilde Jovellanos het oude volkstooneel, ‘una peste publica’, verbieden, en een beter, opleidend | |
[pagina 544]
| |
tot alle deugden, de ‘reverencia al ser supremo’ inbegrepen, van staatswege in het leven roepen en tot volmaaktheid brengen. ‘Grande objeto de legislación!’Ga naar voetnoot1). Tot de geestverwanten van Feijóo behoorde ook de Jezuiet Isla (1703-1781), de onverbeterlijke spotter, uit didactisch bedoelen, met heel de Spaansche samenleving, wiens roem berust op den realistisch-satirïschen roman Historia del famoso predicador Fray Gerundio del Campazas, alias ZotesGa naar voetnoot2), het bekendste prozawerk der eeuw, niet onwaardigen tegenhanger van den Don Quijote, ook in zijn krachtige uitwerking. Veel vroeger reeds had zijn tijdgenoot, de Valenciaansche edelman Gregorio Mayans y Siscar (1699-1782) in verschillende geschriften vergeefs getracht, de kanselwelsprekendheid van haar dwaze ontaarding terug te brengen tot de goede voorbeelden van vorige eeuwen. Schoon in de eerste plaats jurist, daarna classicus, dan ook historicus, had deze beroemde polyhistor toch ook nog tijd en belangstelling voor vaderlandsche taal en letteren. Aan de taalkunde bewees hij diensten o.a. door zijn Origenes de la lengua española (1737), aan de literatuurgeschiedenis nog meer door de uitgave van verschïllende auteurs, door een merkwaardige Vida de Cervantes (1737) en door zijn Retórica (1757) met haar rijke en oordeelkundige bloemlezing uit den bloeitijd en ouder eeuw. Een onafhankelijke smaak, universeele kennis, een rijk boekenbezit en groote belezenheid stelden hem in staat menigmaal ruimer en juister te oordeelen over de nationale letteren van vroegeren tijd dan anderen; het bleek inzonderheid ook uit zijn waardeering voor de schoonheden, vervat in de oude ‘Cancioneiros’. Met de ‘Diaristas’ had hij een hevige veete; de theorie en critiek van zijn ‘Retórica’ is ook veel meer op Latijnsch-humanistische dan op Fransch-classicïstische leest geschoeidGa naar voetnoot3). - Een derde bekende tijdgenoot van Feijóo was de Augustijner monnik Enrique Flórez (1702-1773), die zijn gansche leven wijdde aan de studie der Spaansche geschiedenis en oudheidkunde. Zijn roem dankt hij aan zijn hoofdwerk España Sagrada:Ga naar voetnoot4) rijk gedocumenteerde kerk- en cultuurgeschïedenis, en als zoodanig ook niet zonder beteekenis voor de geschiedenis der letteren. Maar bovendien, hier als overal moest de breeder en | |
[pagina 545]
| |
dieper gaande studie der hïstorie - merkwaardige contradictie in den 18de-eeuwschen tijdgeest - leiden op den duur tot beter begrip en meerdere waardeering van eigen volksverleden en volkskarakter, ook in de kunst. Zoo is het ook wel geen toeval, dat wij tegen het einde der eeuw weer zoo krachtige stemmen vernemen tot verdedïging van het nationale geestelijk bezit van Spanje. Eerst van Forner, die in 1786 op de plompe vragen van Nic. Masson: ‘Que doit-on à l'Espagne? Depuis dix siècles qu'a-t-elle fait pour l'Europe?’ - na de twee reeds gegeven antwoordenGa naar voetnoot1) - nog eens uitdrukkelijk bescheid gaf in zijn Oración apologética por la España y su mérito literario. En daarna van den met zijn orde verbannen Jezuiet Lampillas, tegen twee ItalianenGa naar voetnoot2), die aan het klimaat Spanje's rijkdom aan scholastici en armoede aan dichters hadden geweten, in zijn Ensayo histórico apologético de la literatura española (1789)Ga naar voetnoot3).
De Spaansche literatuur, als Saul de ezelinnen zoekend, verwierf ongedacht de koningskroon. Luzán, Nasarre, Montiano, Moratín, Velázquez, Cadalso, de Academia del buen Gusto, de Fonda de San Sebastïan, allen onder den indruk van Boileau's minachtende karakteristiek van den ‘rimeur de là les Pyrénées’Ga naar voetnoot4), hadden Europa willen toonen, dat Spanje beter kon en beter bezat. En Montiano werd geprezen in het Journal de Trévoux, en vertaald door Hermilly. Zoo leerde Lessing diens Virginia kennen, die van invloed schijnt geweest te zijn op het ontstaan van zijn Emilia GalottiGa naar voetnoot5). Reeds in 1754 had hij naar het Fransch in zijn Theatralische Bibliothek een overzicht van het stuk gegeven, en den auteur den grootsten levenden tragicus van Spanje geroemd. Maar vele jaren later, in de Hamburgische Dramaturgie, toen hij de Spaansche klassieken beter had leeren kennen, herriep hij die lofspraak (1767), en gaf de voorkeur aan Lope en Calderón boven deze koude, correcte navolging der FranschenGa naar voetnoot6). Daar constateerde hij ook, dat men in Duitschland aan de Spaansche dramatïek veel te weinig aandacht schonk: geen vertaling, geen enkel uittreksel zelfs is hem bekend. Zelf maakt | |
[pagina 546]
| |
hij dan een aanvang, door de uitvoerige behandeling van het anonieme stuk El Conde de SexGa naar voetnoot1). Reeds vóór hem had echter Cronegk op het rijke bezit der Spanjaarden in dit genre gewezen (1758), en een onbekende de lezers der Neue Bibliothek ingelicht over den toestand der Spaansche poezie (1766). Men heeft gegist - vermoedelijk ten onrechteGa naar voetnoot2) -, dat dit J.A. Dieze zou geweest zijn. Tot dien Göttinger professor, als kenner, wendde Lessing zich ook - vergeefs overigens - om ïnlichtingen aangaande den onbekenden tooneeldichter. Maar in 1769 gaf Dieze een vertaling van het werk van Velázquez; door zijn vele aanteekeningen werd deze Geschichte der spanischen Dichtkunst zéér uitgebreidGa naar voetnoot3) en niet minder verbeterd. Sindsdien ontwaakt in Duitschland een belangstelling voor de Spaansche letteren, levendiger dan ooït, dan ook in de 16de en 17de eeuw. Wel waren reeds van Góngora burleske romancen vertaald door Gleim (1756) en Jacobi (1767), en door hen en anderen nagevolgd; maar eerst na 1770 komen weer vertalingen van romans, novellen, drama's; soms nog uit het Fransch - als van Linguet's Théâtre espagnol -, meest en bij toeneming uit de oorspronkelijke taal: Don Quijote, Novelas Exemplares, Lazarillo de Tormes, Fray Gerundio; werken van Quevedo, van Lope, Calderón, enz. Bertuch gaf een heel Magazin der spanischen und portugiesischen Literatur (1780-1782). Hoe die belangstelling en bewondering voor de letterkunde van het Iberische schiereïland in de Duitsche romantiek een hoogtepunt bereikte, is bekend; men behoeft slechts de Schlegels en Tieck te noemenGa naar voetnoot4). Calderón, bewonderd ook door Goethe en Schiller, was voor den Katholiek geworden Fr. von Schlegel de grootste dichter van den nieuwen tijdGa naar voetnoot5), en ook Schelling stelde hem nog boven ShakespeareGa naar voetnoot6). Met de Spaansche had ook de Portugeesche literatuur deel aan dezen opgang; maar eerst Fr. von Schlegel was het weer, die Camoens onder de allergrootsten stelde: buiten Ilias en Odyssee verdiende alleen Os Lusiadas wezenlijk den naam van eposGa naar voetnoot7). | |
[pagina 547]
| |
In een andere periode, toen de Spaansche literatuur, de dramatische vooral, in een groot deel van beschaafd Europa - hetzij openlijk, hetzij bedekt, als in Frankrijk - een zeer voorname plaats innam: in de 17de eeuw, was ook in ons land haar ïnvloed groot geweest. Celestina, Amadis de Gaula, Palmerin de Oliva; Lazarillo de Tormes; prozawerken van Alemán, Quevedo, Cervantes, ‘el Doctor Carlos Garcia’, Castillo Solórzano, Antonio de Guevara, Baltasar Gracian, Luis Vélez de Guevara, Gil Polo; tooneelstukken van Lope de Vega, Calderón, Moreto, Antonio de Solís, Tirso de Molina en anderen, werden eens of meermalen vertaald, verscheidene vele malen herdruktGa naar voetnoot1). Bij Cats, Huygens, Bredero, Rodenburg, Isaäc Vos, Asselijn, Catha. Questiers, Focquenbroch en anderen merken wij kennis, overneming, navolging op van de Spanjaarden, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van het Fransch. Zelfs werden hier te lande af en toe boeken ïn het Spaansch uitgegevenGa naar voetnoot2). Met de 18de eeuw is deze invloed zeer verminderd; Pels en Nil Volentibus Arduum hadden voorzichtig het tooneel daaraan onttrokken: slechts in Franschen vorm omgegoten, konden de Spaansche stukken hun nog voldoen. Oude vertalingen worden ïn deze eeuw nog herdruktGa naar voetnoot3); maar nieuwe zijn schaarsch: verhalend proza naar QuevedoGa naar voetnoot4), VélezGa naar voetnoot5), Maria de ZayasGa naar voetnoot6), didactiek van B. GraciánGa naar voetnoot7), en enkele tooneelstukkenGa naar voetnoot8). Zelfs schijnt er in het begin en opnieuw in het midden dezer eeuw nog sprake van opvoeringen ïn het oorspronkelijk door Spaansche en Portugeesche JodenGa naar voetnoot9). Dat in Zuid-Nederland, zoo langen tijd door regeering en hof | |
[pagina 548]
| |
nauw met Spanje verbonden, de belangstelling voor de Spaansche letteren niet minder was, ligt voor de hand. Soms verschenen er vertalingen van hetzelfde werk daar en bij ons op denzelfden tijd; het stichtelijk proza van Spanje - Luis de Granada, Santa Teresa, San Juan de la Cruz e.a. - kwam daar echter veel meer voor dan in het Noorden. Naast Nederlandsche vïndt men er vaak Fransche overzettingen, die trouwens ten onzent ook niet geheel ontbraken. En uitgaven in het oorspronkelijk waren in het Zuiden een gewone zaakGa naar voetnoot1). Maar tijdens Van Goens' eerste jeugd schijnt de stroom bijna geheel verzand. Juist toen was het hoogtij van den Franschen invloed, hier als elders. Alleen vinden wij nog tegen het mïdden der eeuw uitgaven in het Spaansch van Cervantes' beroemdste werken: 1739 de Novelas Exemplares, 1744 de Don Quijote, beide fraai uitgegeven in Den Haag, met platen naar Coypel en naar PicartGa naar voetnoot2). Ze zijn in de biblïotheek van Van Goens, met nog een aanzienlijk aantal andere, in Zuid- of Noord-Nederland gedrukte Spaansche werken, van 1556 en 1557 af - theologische uit het Italiaansch vertaalde Obras espirituales en een beroemde Cancionero general, beïde te AntwerpenGa naar voetnoot3) - tot 1751 toe: een Diccionario nuevo de las lenguas Espagnola y Francesa van F. Sobrino, | |
[pagina 549]
| |
te BrusselGa naar voetnoot1). Men vindt er theologie onder, geschiedenis, taalkunde, maar verreweg het grootste gedeelte betreft, zooals hier te verwachten viel, literatuur. Het meerendeel is Zuid-Nederlandsch, uit de 17de eeuw, en uït Antwerpen, een kleiner aantal uit BrusselGa naar voetnoot2). Onder de Noord-Nederlandsche zijn de oudste Los siete dias de la Semana, sobre la Creacion del Mundo, por Jos. de Cáceres, Amstradama 5573 [1613]Ga naar voetnoot3) en het historische werk van Saavedra Fajardo over de Goten in Spanje (1646)Ga naar voetnoot4); en de jongste - beide uit 1744 - de reeds genoemde Avanturas de Don Quixote en een vertaling uït het Hebreeuwsch La Vara de JudaGa naar voetnoot5). Joodsch zijn ze verder voor het grootste deel in het Noorden: over godsdienst meestGa naar voetnoot6), soms over taalGa naar voetnoot7) of moraalGa naar voetnoot8). 't Is trouwens bekend, dat de Portugeesche Joden in ons land tot in de 19de eeuw toe Spaansch en Portugeesch in huiselijk als in kerkelijk gebruik in eere hieldenGa naar voetnoot9). Niet-Joodsch en in Noord-Nederland gedrukt, komen nog in Van Goens' verzameling voor het vermaarde Examen de ingenios para las sciencias van Huarte (Leiden, 1652)Ga naar voetnoot10), | |
[pagina 550]
| |
verschillende werkjes van B. GraciánGa naar voetnoot1), en een Spaansche vertaling van Fénelon's Télémaque, verschenen in Den Haag in 1713Ga naar voetnoot2).
Zelfs bij de Spaansch-Portugeesche Joden ging de belangstelling voor deze hunne voorvaderlijke talen en literaturen kwijnen om het midden der 18de eeuw. Juist ïn dezen tijd voelt de jonge Van Goens zich daartoe aangetrokken; hij begint ze zelf te bestudeeren, en beveelt ze anderen aan. In 1769 knoopt hij rechtstreeksche betrekkingen aan met Spanje en Portugal beide. Voor dit laatste land viel dat zeer gemakkelijk. Een Duitsche vriend, de Paltzer D. Th. Heddaeus, die aan de Utrechtsche hoogeschool uit het Stipendium Bernardinum theologie had gestudeerdGa naar voetnoot3), ging - als gouverneur zeer waarschijnlijk - naar Lissabon, in dienst van den Hollandschen consul Gildemeester. Hem draagt Van Goens zijn belangen op. Ik zal al mijn best doen, uw opdrachten uit te voeren, schrijft deze na geruimen tijdGa naar voetnoot4); ik ben zelf nog niet op de hoogte met Portugeesche boeken, maar een geleerde Portugeesche vriend hielp mij aan de prijsopgave van de op uw lijst aangegeven werken. Zoek nu uit, wat gij er van hebben wilt... Hij belooft bovendien, een paar comedies van Molière, pas in het Portugeesch vertaald, te zullen zendenGa naar voetnoot5). Van Goens kiest een aantal werken uitGa naar voetnoot6), waarvan Heddaeus ook het grootste gedeelte voor hem aankooptGa naar voetnoot7): Obras de LoboGa naar voetnoot8), de Henriqueida van Meneses de EriceiraGa naar voetnoot9), een Italiaansche vertaling der LusiadasGa naar voetnoot10) en andereGa naar voetnoot11). Maar de verzending werd vertraagd, doordat in een | |
[pagina 551]
| |
zitting der ‘Mensa Censoria’ eerst moest worden uitgemaakt, of men dit wel kon toestaanGa naar voetnoot1). Wat dan nog aan zijn wenschen ontbreekt, als de Cancioneiro van García de Resende (1516), was zeer moeïlijk te krijgen; men moest daarvoor bij particulieren zijn, die soms nog wel gezind waren, den voorvaderlijken boekenschat van de hand te doen, maar slechts voor zeer veel geld. ‘En general les boutiques des libraires Portugais sont tres mal fournies, et eux-memes fort ignorans’. Van gedrukte catalogi weet men daar niet; misschien is er een geschreven lijst te krijgen. - Wat de gevraagde inlichtingen betreft omtrent de ‘Academie royale de l'Histoire’ - Van Goens heeft toch altijd een zwak voor Academiën! - daarvoor zal Luis José de Brito zorgen, in een brief in het Portugeesch, rechtstreeks aan Van Goens. ‘C'est de tous les Portugais, que je connois, celui, qui est le mieux versé dans l'Hïstoire literaire de sa patrie’. De Brito - zeker wel de geleerde vriend uit den eersten brief - is trager ïn het doen dan in het beloven. In het volgende jaar schuift HeddaeusGa naar voetnoot2) de schuld van zijn lange zwijgen op het uitblijven van De Brito's toegezegden uitvoerigen brief voor Van Goens; en hij is er nog niet. Intusschen schreef hij wel om een dienst te vragen van Van Goens: om namelijk eenige zeldzame boeken over Amerika en Indië tegen elken prijs in Holland op te sporenGa naar voetnoot3). Van Goens voldoet daaraanGa naar voetnoot4); De Brito, dankbaar, belooft nog eens, te schrijvenGa naar voetnoot5). Maar weer blijft het bij de belofteGa naar voetnoot6). Nieuwe orders zendt Van Goens aan Heddaeus; die echter eerst de hooge prijzen schrijft, met aanbod, voor hem te marchandeerenGa naar voetnoot7). Maar van Portugeesche boeken blijft zijn bibliotheek schaarsch voorzien; aan de rubriek ‘Poètes Portugaïs’ van zijn Catalogus doet Van Goens de mededeeling voorafgaanGa naar voetnoot8): ‘Je n'en ai que trois, mais ces trois sont les meilleurs’... Het zijn CamoensGa naar voetnoot9), Lobo, en Meneses de Ericeira. - Over de Academie | |
[pagina 552]
| |
bericht Heddaeus, tenslotte bij een ander dan De Brito zijn licht te hebben opgestokenGa naar voetnoot1): in een volgenden zal hij Van Goens nauwkeurig inlichten. Merkwaardigerwijze vinden wij in dien volgenden niets er over; maar het is ook slechts een fragmentGa naar voetnoot2). Leed Van Goens, een benoeming zoekend, ook hïer een échec? We kunnen het slechts gissen. Van zijn zijde bewees Van Goens ook diensten aan Heddaeus, en aan diens meester. Hij bezorgt hun de dan verschijnende eerste deelen van een nieuwe bewerking van den Dictionnaire EncyclopédiqueGa naar voetnoot3); ook Fransche theologïsche en litteraire werken: Saurin, Boileau, Corneille e.a.Ga naar voetnoot4); hij moet hun nog een exemplaar der Mémoires de l'Académie des Inscriptions et des Belles Lettres zoeken te verschaffenGa naar voetnoot5). De broeder van den consul, Johan Gildemeester te Amsterdam, zorgt steeds voor de verzending, en de wederzijdsche betalingenGa naar voetnoot6). Voor zich zelven wenschte Heddaeus inzonderheid Van Goens' vertaling van Mendelssohn te ontvangen; een exemplaar van zijn aanstaande uitgave van Von Scheyb's werk moest hij voor hem bewarenGa naar voetnoot7). En allerlei belangen heeft Van Goens voor hem te behartigen in Utrecht: bij Bonnet, bij boekhandelaren, bij zijn ouden hospesGa naar voetnoot8). Bij kostschoolhouders moet hij informaties inwïnnen. Want een vriend wil hem misschien een of twee kinderen meegeven ter opleiding voor den handelGa naar voetnoot9). En als hij, nadat de drie jaar van zijn verbintenis om zijn, weer zal terugkeerenGa naar voetnoot10), zal hij inderdaad voor Des Essarts een 11-jarigen jongen meebrengen. Hij zelf wil zijn studie weer voortzetten, en zou daarom liefst te Utrecht een ‘bonne condition’ hebben. Van Goens, met zooveel relaties, kan wellicht uit vriendschap iets daarvoor doenGa naar voetnoot11). | |
[pagina 553]
| |
Eenmaal verwaardigde de Consul zelf zich, iets voor Van Goens op papier te zetten: een karig antwoord op enkele vragen aangaande Portugeesche waardigheidsbekleedersGa naar voetnoot1). Het gaf niet het minste houvast voor verdere correspondentie. En inheemsche relaties had Heddaeus blijkbaar ook niet kunnen aanbrengen; hij woonde trouwens op vijf uur afstand van Lissabon, op het buitengoed van Gildemeester. Als hij weg is uit Portugal, is dan ook alle verbintenis van Van Goens met dat land verbroken.
Iets beter slaagde hij ten opzichte van Spanje. ‘My Spanish friends procured for me from the King of Spain an order to present me with a copy of the Catalogue of his Escurial Library, to adorn my own’, vertelt Van Goens later aan Lord DoverGa naar voetnoot2). En hij somt die vrienden op: ‘Fr. Florez, D. Maians y Siscar, D. Rodrigues Campomanes, Ant. Sancha, etc.’ Van betrekkingen met P. Rodriguez de Campomanes (1723-1802), bekend oeconoom en staatsman onder Karel III en Karel IV, geestverwant van Aranda, biograaf van Feijóo, vriend van Jovellanos, vinden wij nergens verder een spoorGa naar voetnoot3). Moet het geweest zijn in verband met de Academia Real de la Historia? Daarin had Campomanes de leidïng. Maar er blijkt ons ook niets van eenige relatie van Van Goens hiermede. Vermoedelijk heeft heel de ‘vriendschap’ bestaan in zekere ambtelijke toestemming of medewerking tot de schenking der Catalogi van de Arabische en Grïeksche handschriften der koninklijke bibliotheken, samengesteld door Casiri en Iriarte. ‘Ik heb door bijzondere liaïsons aen 't Hof van Spanje en influensie van een voornaem Heer te Madrid, met wien ik geliëerd ben, na lang talmen, eindelijk verkregen, dat de Koning mij de eer heeft gedaen, van een exemplaer van dit werk, te weten Casiri Mss. Oo.Ga naar voetnoot4) 2 vol. en Iriarte Cat. Mss. Graecorum 2 vol. aen mij te doen schenken’. Toen duurde het nog weer twee jaar, eer hij ze ontvingGa naar voetnoot5). Die voorname heer te Madrid zal Enr. Flórez geweest zijnGa naar voetnoot6). | |
[pagina 554]
| |
Hoe Van Goens er toe kwam, aan hem te schrijven, blijkt ons niet. Misschïen had Wesseling hem op dien geschiedenis- en oudheidkenner gewezen; wij zagen vroeger, dat deze Spaansch zal hebben gekend, en dat hij de Latijnsche briefwisseling van een Spaanschen geleerde uitgafGa naar voetnoot1). Sommige zijner Spaansche, geschied- of letterkundige, boeken verkreeg Van Goens door aankoop uit zijn nalatenschapGa naar voetnoot2). Maar eerst in 1769 waagt hij een brief. Met goed gevolg: ‘Mi Señor - la carta con que vuestra Señoria se ha dignado honrarme, le supone instruido en la lengua Española, per lo que le respondo en la misma, dandole repetidas gracias por la honorifica memoria con que se digna favorecerme, y asegurando mi total correspondencia en quanto pueda servirle’, zoo begint Florez' antwoord van 24 Juni 1769Ga naar voetnoot3). Van Goens heeft, naar het vervolg te oordeelen, zijn boek over oude Spaansche muntenGa naar voetnoot4) geprezen, en zijn plan vermeld, over hetzelfde onderwerp te schrijven. Daarbij vroeg hij Flórez' medewerking, die deze hem volledig toezegt: ‘contribuiré remitiendo dibujosGa naar voetnoot5) de otras Medallas rarisïmas que no estan publicadas, a fin de que la Obra de V.S. salgaGa naar voetnoot6) mas ilustrada que la mia’. Dit schrijft hij uit Burgos, waar hij vertoeft voor de studie der kerkelijke archieven, met het oog op zijn España SagradaGa naar voetnoot7). Zijn woonplaats is echter Madrid, sinds Ferdinand VI hem op het midden der eeuw ‘a la Corte’Ga naar voetnoot8) heeft geroepenGa naar voetnoot9). Daarheen in Augustus teruggekeerd, vïndt hij reeds weer een brief van Van Goens, dien hij terstond beantwoordtGa naar voetnoot10). Gaarne zal hij de veel belovende briefwisseling voortzetten. Allereerst moet hij Van Goens verzoeken, de tegenwoordige Spanjaarden niet af te meten naar die van de vorige eeuwen; vooral de lieden van stand en van litteraïre studie profiteeren thans veel van den omgang met andere volken. Hij zelf staat voortdurend in verkeer met Engelschen, Franschen, Denen, Zwitsers: tot ruilingen op | |
[pagina 555]
| |
het gebied der natuurlijke historie, welke wetenschap hij bezig is in Spanje te introduceeren, en op dat der numismatiek: ‘y contratamos en buena fé con mutua satisfaccion de partes. Por esto digo que los Españoles presentes no son como los pasados’. - Natuurlijke historie en penningkunde zijn de eenige liefhebberijen, die hij zich gunt tot afwïsseling van zijn hoofdwerk, vertelt hij later. Een reis door Murcia en Granada maakt hij zich zoozeer ten nutte tot het verzamelen van nieuwe gegevensGa naar voetnoot1), dat hij er over denkt ‘a sacarGa naar voetnoot2) otro libro de colonias y municipios de España, por las muchas Medallas que he adquirido ineditas; y añadir las Medallas de los Godos’Ga naar voetnoot3). - 't Is eigenaardig: over Van Goens' plan en Flórez' medewerking hooren wij nergens een woord meer, ondanks de steeds herhaalde dienstpresentatie ‘como fiel y devoto siervo’. En met dien laatst aangehaalden brief eindigde ook de heele correspondentie - tenzij dan Van Goens nog een antwoord heeft geschreven. Intusschen had hij ook anderszins Flórez' medewerking ingeroepen: tot uitwisseling van boeken tusschen Nederland en Spanje. Zelf zou ik gaarne al het gewenschte bezorgen, antwoordt Flórez, als het alleen voor U persoonlijk was. Daar Van Goens echter op een ‘comercio mas general’ doelt, niet alleen voor zich, maar ook voor al zijn vrienden(?), beveelt hij hem met vol vertrouwen een boekhandelaar ‘en esta Corte’ aan: D. Antonio Sancha; die boeken krijgt uït Frankrijk, Engeland en Holland. Hij waarschuwt hem echter, dat de goede, oude Spaansche boeken zeldzaam zijn. Of wenscht hij, wat tegenwoordig verschijnt? De persen werken rusteloos. Onder hetgeen zij voortbrengen, is echter heel weinig belangrijks, vooral voor vreemdelingen. Van Goens geve zijn wenschen slechts te kennen, in het Fransch of in het LatijnGa naar voetnoot4). Zoo doet deze, en Flórez levert zijn lijst over aan Sancha. Men zal zijn best doen, hem zooveel mogelijk de verlangde werken te verschaffen, maar sommige zijn zeldzaam, andere vrijwel onvindbaar. Sancha - tot wien Van Goens zich ook wel, in het Fransch, rechtstreeks wenden kan, beduidt Flórez hem - heeft in Amsterdam een correspondent, door wien hij het verworvene naar Utrecht zenden zal; hij is ook wel geneigd, andere boeken in betaling terug te ontvangenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 556]
| |
Ook de werken van Flórez zelven heeft Van Goens besteld; voorloopig zendt men alleen de historische: España sagrada - over welks vorderingen de auteur telkens bericht geeft -, Clave Historial, Memorias de las Reynas Catolicas, enz.; het werk over numismatiek zou hij al wel bezittenGa naar voetnoot1). Zijn andere geschriften noemt Flórez alleen opGa naar voetnoot2). Maar op zijn uitgave van Spaansche Patres der 7de eeuw, waarmede hij dan juist bezig is, komt hij met eenige voorliefde terugGa naar voetnoot3). Het gaat hem aan het hart, als de drukkers er eerst zoo mee talmen; zij hebben het volhandïg met de kerkelijkeGa naar voetnoot4) boeken, die vroeger in Antwerpen gedrukt werden; ‘y las cosas de los Jesuitas han ocasionado un diluvio de papeles impresos’. Maar die storm gaat reeds weer liggenGa naar voetnoot5). Van Goens, die reeds in zijn uitgave van Porphyrius' Droomboek belangstellïng had getoond voor de in Spanje vrijwel verborgen Grieksche handschriften, welker beschrijving men wachtte in het vervolg van Casiri's Catalogus der Arabische manuscripten in het EscuriaalGa naar voetnoot6), informeerde nu ook bij Flórez naar die schatten. Deze lichtte hem in: men is bezig aan de uitgave van het tweede deel van Casiri, en van een eerste deel over Grieksche handschriften der koninklijke bibliotheek te Madrid. In den handel zullen ze in lang nog wel niet komen, want de opperbibliothecarïs is zeer traag en uitermate langzaam; ook heeft de koning indertijd van het eerste deel van Casiri geen verkoop gewild. De bibliotheek van het Escuriaal is te beschouwen als een ‘sacramento bastante recondito’, vooral wat betreft dïe Grieksche en Arabische handschriften: er is daar niemand, die ze lezen kan. Casiri woont niet daar, maar te Madrid. Hij en Iriarte zijn beiden vrienden van Flórez, maar hun onverdraaglijke traagheid maakt het gebruik der bïbliotheken, der handschriften inzonderheid, thans nog zeer moeilijkGa naar voetnoot7). Een half jaar later schrijft hij, dat beide deelen reeds geruimen tijd van de pers zijn, maar nog niet ‘verschenen’, door diezelfde luiheid. Tegen het einde van het jaar, bij 's Konïngs terugkomst in Madrid, denkt men, dat ze zullen gedistribueerd wordenGa naar voetnoot8). Ver- | |
[pagina 557]
| |
der hooren we hierover niet. Maar dat Flórez en Sancha de ‘hofrelaties’ zijn geweest, die Van Goens deden deelen in die ‘bijzondere gunst des Konings’Ga naar voetnoot1), is zeer waarschijnlijk, ook omdat zij eveneens hun best beloofden te doen, hem een dergelijke Napelsche uitgave te bezorgen: Bayardi's Prodromo delle antichità d'ErcolanoGa naar voetnoot2). Ten slotte: de Academiën! Natuurlijk vraagt Van Goens ook daarnaar. Flórez antwoordt zeer kort. De Real Academia de la Historia gaf en geeft geen ‘Memorias’ uit; er zijn wel enkele bekwame leden, maar die wijden zich liever aan ander, huns inziens belangrijker werk, wat den Academiën niet tot voordeel strekt. Die ‘de la Lengua Española’ herdrukt het eerste deel van haar Woordenboek, zeer vermeerderdGa naar voetnoot3). - Sancha kocht en zond voor Van Goens, wat hij kon; de zeldzaamste werken, die nog ontbraken, zouden volgen, zoodra ze zich maar aan hem voordedenGa naar voetnoot4). Van rechtstreeksche briefwisseling met hem is ons wel niets overgebleven, maar uït kennisgevingen van een Amsterdamsch koopman blijkt, dat Van Goens althans tot 1772 met hem in betrekking is gebleven; daar zien we ook inderdaad, dat hij hem boeken met boeken betaaltGa naar voetnoot5). In de brieven van Flórez vinden we nog een merkwaardige plaats aangaande Sancha. Van Goens bewoog hem namelijk, nieuwe Duïtsche boeken in Spanje in te voeren: ‘El librero Sancha hará traher las Obras modernamente publicadas, que V.S. menciona: pues hasta ahora no ha habido aqui comercio con las impresiones de Alemania’Ga naar voetnoot6). Een stoute poging van Van Goens om óók in Spanje zijn geliefde moderne Duitsche auteurs te ïntroduceeren? Ik betwijfel het. Veeleer denk ik, ook om het verband, aan Duitsche uitgaven van klassieke auteursGa naar voetnoot7). - Van Greg. Mayans y Siscar vinden wij een korten Latijnschen brief aan Van GoensGa naar voetnoot8), uit het begin van 1772, met dankbetuiging voor de gezonden ‘dona tua literaria’, waarin hij de geleerdheid van hem en zijn vrienden zeer heeft bewonderd. Als tegengeschenk zal Van Goens de verbeterde en vermeerderde uitgave zijner Latijnsche Grammatica ontvangen, zoodra zij ver- | |
[pagina 558]
| |
schijnt, en tegelijk zijn IdeaGa naar voetnoot1), met de toelichting van zijn broeder Juan Antonio Mayans, ‘qui te aeque ac ego et diligit, et colit.’ Stond Van Goens reeds langer met hem in relatie? Uit den laconischen brief blijkt er niets van; er blijkt ook niet eens van den wensch tot bestendiging, ondanks het ‘tibi me addictissimum puta’ op het einde. Men zou er uit besluiten, dat de aanrakïng kort en koud is geweest. Zijn eigen ‘Werken’ zond Van Goens gaarne en gauw als ‘dona literaria’; soms vergezeld van het werk van vrienden, zooals hier ook het geval schijnt. Maar een enkel feit wijst toch op ouderen datum. In het najaar van 1770 kreeg Van Goens, via G. Meerman, van Mayans een gedicht op de verovering van NapelsGa naar voetnoot2) toegezonden. 't Bevreemdde hem, dat er geen brïef bij was; op zijn navraag bij Meerman bericht deze: ‘Majansius m'a envoyé plusieurs paquets avec leur adresse, sans que j'aye vu aucune lettre y jointe. Et vous étiez de ce nombre.’ Met welke bedoeling hij hem dat gedicht gezonden heeft, kan hij dus niet zeggen; maar ‘il sera apparemment exquis dans son genre afin de vous faire connoitre toute l'énergie de la Langue Espagnole’, onderstelt Meerman. En hij geeft hem Mayans' adres opGa naar voetnoot3). Heeft Mayans op direct of indirect verzoek van Flórez of Sancha het boek gezonden? En Van Goens, op Meerman's aanwijzing, gretig de gelegenheid aangrijpend, daarna een brief geschreven en zijn WerkenGa naar voetnoot4) aangeboden? De herinnering aan Majansius' naam van de lessen of uit het werk van zijn leermeester kan daartoe het hare hebben bijgedragen. Want onder de correspondenten van MartiGa naar voetnoot5) was ook Mayans, en aan zijn uitgave van Marti's brieven had Wesseling diens levensbeschrijving door Mayans toegevoegdGa naar voetnoot6). Uit het groote aantal werken | |
[pagina 559]
| |
van zijn hand in Van Goens' verzamelingGa naar voetnoot1), waaronder ook gelegenheidsstukken, kan men nog niet besluiten tot een meer vriendschappelijke verhouding, waar overigens alle spoor daarvan ontbreekt. Trouwens, die gelegenheidsstukken zijn al oud, en betreffen weer een Academia; de Academia Valenciana. Zoowel van deze als van andere: de Barcelona, de S. Fernando (te Madrid), dos singulares de Lisboa, verzamelt Van Goens gaarne de Handelingen, Oratïes, en wat dies meer zijGa naar voetnoot2). - Met Meerman stond Majansius, naar allen schijn, in drukker verkeer. In zijn brief aan Van Goens wijdt hij ook zeer waardeerende woorden aan zijn nagedachtenisGa naar voetnoot3): ‘Mortem illustrissimi Baronis, Gerardi Meermani, aegerrime fero, cui nescio amor in literas, et studium adjuvandi literatos consilio, et libris, quando ullum invenient parem. Magnam jacturam fecit Respublica literaria’Ga naar voetnoot4).
Van Goens, dïe, als wij zagen, reeds van vóór 1766 de Spaansche en Portugeesche letteren met ernst beoefende, ontdekte in 1769 in den Göttinger hoogleeraar Dieze een gelijkgezind bewonderaar dier literaturen, die hem in de kennis daarvan echter ver overtrof. Toen Dieze in 1768 de voorrede voor zijn bewerking van Velázquez' Orígenes schreef, had hij gedurende een reeks van jaren veel kosten, tijd en moeite aan de studie der Spaansche letterkunde besteed. Hij wilde ‘die Ehre der Spanischen Dichter retten, und vortheilhaftere Begriffe davon wecken, und zugleich seinen Landsleuten ein neues und noch unbekanntes Feld der Literatur eröffnen, wo sie wichtige und unerwartete Entdeckungen machen können.’ Want terwijl men zich op allerlei wijze beijvert, in Duitschland de kennis der buitenlandsche literaturen uit te breiden, heeft men voor de Spaansche nog steeds niet de minste aandacht, integendeel, slechts door vooroordeel ingegeven minachting over, ofschoon ieder weten kan, dat zij eens boven alle andere uitstak, en Italianen, Franschen, Engelschen tot model strekte. Ook in Duitschland zocht men in de vorige eeuw ze na te volgen. Thans is de kennis hunner taal er geheel verdwenen, hun boeken zijn er zeldzaam, over hun karakter en zeden laat men zich de wonderlijkste fabelen op de mouw spelden. Velázquez' boek, dat een goed | |
[pagina 560]
| |
overzicht over den ganschen ontwikkelïngsgang der Spaansche letterkunde geeft, koos hij tot leiddraad bij zijn pogen, om deze dichtkunst meer bekendheid te verschaffen. Velázquez is een geleerd, bereisd man, die, wanneer hij zijn landslieden niet onpartijdig beoordeelt, steeds zondigt te hunnen ongunste: ‘aus einem Eifer, alles nach der classischen Regelmäszigkeit zu beurtheilen, ist er oft zu streng, ja wohl ungerecht gegen sie.’ Maar voor Dieze's doel was het Spaansche werk veel te kort en schetsmatig. Daarom heeft hij over leven en werken der schrijvers, over de samenhangende Arabische, Provençaalsche, Portugeesche, Gallicische en Baskische literatuur zeer veel in ophelderingen en aanmerkingen bijgevoegd: ‘eine Arbeit, die mit unermeszlichen Schwürigkeiten verbunden war, und bey der ich mir bey jedem Schritte die Bahn selbst brechen muszte, weil mir Niemand vorgearbeitet hatte’Ga naar voetnoot1). Gelukkig beschikte hij over een rijken voorraad van hulpmiddelen: zelf verzamelde hij jaren lang, en de op het gebied der schoone letteren boven de meeste andere uitblinkende Göttinger universiteitsbibliotheek voorzag in de rest. Hij levert dan ook geen oppervlakkige compilatie: ‘es sind nur wenige und sehr unbeträchtliche Werke, die ich nicht selbst vor mir gehabt hätte. Ich habe die Dichter selbst von neuem gelesen und sorgfältig studirt’. De dorre bio- en bibliographische mededeelingen heeft hij getracht te verlevendigen door korte beoordeelingen van ‘Genie und Charakter’ der dichters; onbillijke critiek van Velázquez heeft hij weerlegdGa naar voetnoot2). Dieze gevoelde zich wel als eenig kenner en voorvechter der miskende Spanjaarden. Maar hij is ook vol geestdrift voor zijn zaak. Dat blijkt ons uit zijn plannen en verwachtingen. Dit werk is maar een voorlooper: een ander, veel omvangrijker, zal aanstonds volgen, waarin hij de schoonste stukken der besproken dichters, van de oudste tot de modernste, in het oorspronkelijk met bijgevoegde vertaling en aesthetische beoordeeling, zijn landgenooten zal voorleggen. Het eerste deel, in hoofdzaak uit de Cancionero general puttend, zal spoedig verschijnenGa naar voetnoot3). Een verhandeling ‘von dem Genie und dem eigenthümlichen Charakter der spanischen Poesie’ zal hij daaraan doen voorafgaanGa naar voetnoot4). Van Lope de Vega zal hij eenige stukken deels volledig, deels in uittreksel ver- | |
[pagina 561]
| |
talen en beoordeelenGa naar voetnoot1). Van Calderón evenzooGa naar voetnoot2). Van de beste epische gedichten wil hij niet alleen de schoonste gedeelten, maar ook het geheele plan telkens mededeelen, met zijn critiek er opGa naar voetnoot3). Over den Don Quijote - uitgaven, vertalingen, anecdoten - kan men wellicht ook een werk van hem verwachtenGa naar voetnoot4). Over het Spaansche tooneel met zekerheid: sinds langen tijd verzamelt hij daarvoor de stofGa naar voetnoot5). Zijn zelfbewustheid verhinderde Dieze niet, de weinige anderen, die zich met zijn lievelingsstudie ernstig hadden beziggehouden, te erkennen in hun waarde; onder de Duitschers den anonymus van de Neue BibliothekGa naar voetnoot6), en bijzonder Von Cronegk: ‘er kannte ihre Literatur, und studierte sie sorgfältig’Ga naar voetnoot7). Maar over de meesten - Italianen, Franschen, Engelschen, en Duitschers - kan hij niet gunstig oordeelenGa naar voetnoot8). Ook Lessing, over Montiano handelend, deed niet anders dan Hermilly overschrijvenGa naar voetnoot9). Nog nooit, zegt DiezeGa naar voetnoot10), is een der werkelijk groote Spaansche dichters in het Duitsch vertaaldGa naar voetnoot11). Hij wenschte, dat de Duitschers zullen gaan profiteeren van de ‘unermeszlich reiche Fundgrube’ in Lope's werk voor ‘Süjets, Plane, Situationen und Charaktere’. Ook konden zij vele zijner stukken met weinig moeite in de vereischte regelmaat brengenGa naar voetnoot12). Evenzoo zou een dichter van talent en smaak uit Calderón voortreffelijke stukken kunnen makenGa naar voetnoot13). Dieze's aanmerkingen bij de bespreking van deze beide groote dichters, en van Montiano, karakteriseeren zijn standpunt voldoende: dichtkundige wetten en regels laat hij volstrekt niet los, maar het onmiskenbaar genie gaat hem toch ten slotte daarboven. Velázquez beoordeelt, op het voetspoor van Nasarre, Luzán en Mayans, Lope veel te hardGa naar voetnoot14), vindt hij. Ondanks de talrijke en | |
[pagina 562]
| |
onvergeeflijke fouten tegen alle klassieke ordening, behoort hij onder de wezenlijk groote genieën; geen dichter van ouden of nieuwen tijd evenaart hem in rijkdom van phantasie; op de verrassendste wijze weet hij uit elk historisch gegeven kunst te scheppen. Toch constateert ook Dieze, en met kennelijk genoegen, dat Lope in zijn Arte nuevo veel eerbied toont voor de regelen der Ouden. Voor de mijlen afwijkende praktijk schijnt hem een verontschuldiging van groot gewicht, dat de Madrileensche schoenlapper Sanchez zulk een machtigen invloed en aanhang had!Ga naar voetnoot1). Maar elders spreekt hij weer van zijn ‘schöpferische Einbildungskraft, die sich durch keine Regeln wollte fesseln lassen’Ga naar voetnoot2). Of van zijn afkeer van alle imitatie, als voldoenden grond om, bij veel schoonheden, de regelloosheid te vergevenGa naar voetnoot3). - Calderón, over wien Velázquez, met de woorden van Nasarre, een vernietigend vonnis wijstGa naar voetnoot4), om het daarna met die van Luzán eenigszins te verzachtenGa naar voetnoot5), acht Dieze een even groot genie als Lope, dien hij zelfs in vinding en zorgvuldige uitvoering soms nog ver overtreft. In de verwikkeling toont hij een ongekend meesterschap, ook al gaat ze voor nuchterder volksaard soms verwarring lijken. Hier ligt bij Calderón het zwaartepunt, maar dat hij zich ook op de karakterteekening verstaat, toont hij herhaaldelijk. Zijn taal is sierlijk en edel, maar vaak niet vrij van gezwollenheid en onnatuur. Oorspronkelijk in de hoogste mate, weet hij als geen ander de aandacht tot op het einde in de grootste spanning te houden. Een groot dramaticus, al is zijn regelloosheid te lakenGa naar voetnoot6). - Terwijl Velázquez over Montiano's classicistische verhandelingen en modelstukken de dwaas-overdreven loftuitingen van Isla voluit | |
[pagina 563]
| |
overneemt: een Spaansche Sophocles, Racine en Corneille overtreffend door het vermijden van al hun fouten, voortreffelijk de regels stellend, en voortreffelijk ze toepassendGa naar voetnoot1) - merkt Dieze op, dat de stukken zeker de verdienste hebben van de regelmatigste te zijn, die Spanje kent, maar dat de stipte gehoorzaamheid aan Aristoteles en zijn discipelen ze toch niet zoo belangwekkend heeft kunnen maken, als vele andere zijn van minder angstvallige auteurs. Zij zijn puur Fransch, zelfs de stijl mist alle nationale eigenaardigheidGa naar voetnoot2). - Ten opzichte van de epische dichters vindt hij Velázquez even onbillijk: ‘er will alles mit dem claszischen Maaszstabe messen, und bedenkt nicht, dasz Originale oft bey vielen Fehlern, sclavischen und matten Copiën vorzuziehen sind’Ga naar voetnoot3). Geen bezwaar heeft Dieze tegen Velázquez' scherpe oordeel over Góngora en Gracián met hun volgelingen, de ‘cultos’ en de ‘conceptistas’, die beide andere verdervende poëtische sectenGa naar voetnoot4). Al weet hij ook hier nog een en ander te waardeeren, hun richting is ook hem een ‘elender, verderbter Geschmack’, die de literatuur niet minder kwaad heeft gedaan dan Goten en barbarenGa naar voetnoot5). Met den lof der nieuwe poëzie van Luzán en zijn kring - de Academia del Buen Gusto - stemt hij geheel inGa naar voetnoot6). De toepassing van Latijnsche en Grieksche versmaten en -vormen door Villegas en anderen juicht hij hartelijk toe. ‘Dichter von dieser Art sind es, die den Spaniern Ehre machen; sie haben mehrere als man bisher geglaubt hat’Ga naar voetnoot7), - Een zekere onvastheid, een wankeling tusschen oud en nieuw - merkwaardigerwijze hier veelszins omgekeerd als nieuw en oud optredend - kenmerkt Dieze. Ook hij staat in den overgangstijd. Velázquez had van de Portugeesche literatuur maar zeer terloops gesprokenGa naar voetnoot8). Dieze voelde zich gedrongen, ook hier een ruime aanvulling te geven: in zijn noten bij de vertaling van het oorspronkelijke, en bovendien in een aanhangsel op het einde van | |
[pagina 564]
| |
het boekGa naar voetnoot1). Want ofschoon de poëzie van ouds bij de Portugeezen een lievelingswerk was, en er uitstekende genieën onder hun dichters zijn, is hun letterkunde in Duitschland nog volstrekt onbekendGa naar voetnoot2). Met kracht komt hij op tegen Velázquez' bewering, dat hun taal weinig geschikt zou zijn voor de poëzie; niet alleen Camoens, maar ook de dichters der oudste tijden bewijzen wel anders. Bovendien heeft een menigte van dichterlijke Academiën en geleerde genootschappen ze tot de volledigste ontwikkeling gebrachtGa naar voetnoot3). - In het Aanhangsel blijkt Dieze van plan veranderd; hij geeft alleen bericht over leven en werken van de drie beroemdste dichters: Camoens, Lobo en EriceiraGa naar voetnoot4). Toen hij de werken der dichters en de berichten over hen zorgvuldig bestudeerde, verzamelde hij weldra zooveel stof, dat hij begreep, ze onmogelijk binnen de enge grenzen, hier geboden, te kunnen samendringen. Bovendien groeide de overtuiging in hem, dat hij aan de Portugeesche poëzie, in vrijwel heel het overig Europa volstrekt onbekend, meerdere bekendheid moest verschaffen. De gelukkige beschikking over een rijken voorraad van hulpmiddelen bevestigt hem in het plan, ‘ein eigenes, und so viel als möglich, vollständiges Werk über die portugiesische Poesie zu unternehmen’. Naast leven en werken der dichters zal hij daarin de schoonste stukken zelf, in vertaling, geven, met critische waardeering. Een groot deel van het materiaal ligt al gereedGa naar voetnoot5). - Van al de schoone plannen van Dieze komt niets tot uitvoering, ofschoon hij nog leeft tot 1785. Heeft men zoo weinig belangstelling voor zijn boek getoond, dat voortzetting onmogelijk was? Zoo schijnt het wel. Zijn naam zelfs raakte vrijwel in vergetelheid in Duitschland, ofschoon hij den weg had gebaand naar een zeer geliefd oord der romantici, ofschoon een eeuw later, en ook heden, de beste geschiedschrijvers der Spaansche letteren zijn werk nog moeten prijzenGa naar voetnoot6).
Van Goens, die Dieze's boek in de Bibliothèque des SciencesGa naar voetnoot7) - of mogelijk reeds eerGa naar voetnoot8) - aaangekondigd zag, en die het zich zeker onmiddellijk heeft aangeschaft, waardeerde het ten hoogste. | |
[pagina 565]
| |
't Is hem voortaan de gids bij zijn verdere studie dezer letterkunde; het prikkelt zijn ijver, en wekt misschien ook zijn naijver. De litterair-historische bronnen, de verzamelwerken, de auteurs, die hij zich tracht te verwerven, vindt men zoo goed als alle bij Dieze geciteerd en aangeprezen: Casiri, Mayans, Flórez, SchottusGa naar voetnoot1), XimenoGa naar voetnoot2), den Cancionero general; Diario de los LitercutosGa naar voetnoot3), uitgaven van Academiën; Machado's Bibliotheca LusitanaGa naar voetnoot4), den Cancioneiro geral van García de Resende, de werken van Lobo en Ericeira, enz. enz.Ga naar voetnoot5). De wijsheid, die Van Goens nog in 1776 in zijn Catalogue ten beste geeft bij de Spaansche en Portugeesche dichtersGa naar voetnoot6), put hij geheel uit Dieze, wiens werk aan het hoofd der rij staat, dien hij als zegsman ook steeds noemt. Diens waardeeringen neemt hij daar, beknopt, over; diens tijdvakken, diens biographische en bibliographische bijzonderheden evenzooGa naar voetnoot7). Wat hij er eigens geeft, is weinig van beteekenis: de vermelding, dat Dieze vele der uitgaven, en zeer enkele der werkenGa naar voetnoot8), in zijn bezit, niet gekend heeft - waarbij hij zich nog soms vergistGa naar voetnoot9) -, verder een paar maal een verwijzing naar den Parnaso Español, en ten slotte - het belangrijkste - een vergelijking van het resultaat van Montiano's optreden met dat van d'Aubignac en van Gravina: ‘il essaya de ramener les Espagnols aux regles d'Aristote, et au goût Français. Ses efforts eurent l'effet que ceux d'AubignyGa naar voetnoot10) ont eu en France et de Gravina en Italie. On respecta sa doctrine sans la suivre: et on préfera les beautés saillantes des anciennes farces à la régularité froide et à la marche compassée de ses deux Tragédies... qu'il proposa pour modèles’Ga naar voetnoot11). Hier spreekt Van Goens toch wel bewust een eigen, veel scherper oordeel uit dan Dieze over Montiano's dichten en bedoelen, al doen dat ‘ramener’ en dat samenvattende ‘farces’Ga naar voetnoot12), evenals elders de onbeperkte lof van Luzán als ‘le restaurateur du bon goût en | |
[pagina 566]
| |
Espagne’Ga naar voetnoot1), en het samengevoegd houden van Lope en Calderón mèt Góngora en Gracián in een tijdperk van verval, genoeg zien, dat ook hij nog niet vrij is van den classicistischen zuurdeesem. De bijna volkomen afhankelijkheid van Dieze in den Catalogue zou ons geen hoogen dunk geven van Van Goens' eigen kennis op dit gebied. Toch dunkt mij hier voorzichtigheid geboden. Het was in 1776, een crisisjaar in zijn leven; het betrof ten slotte toch maar een veiling; het doel was voornamelijk, van de onbekende waar kwaliteit en waarde aan te toonen. Er zijn nog andere gegevens. Wij zagen, dat Van Goens in 1769 over Spaansche munten wilde schrijven, en daarvoor Flórez' hulp vroegGa naar voetnoot2); in de voorstelling van vrienden te Weenen en te Cortona blijkt het in 1770 uitgedijd tot een verbeterd España sagradaGa naar voetnoot3). Maar al iets vroeger vinden wij nog een ander plan vermeld: tot het samenstellen van een eigen werk over Spaansche literatuurgeschiedenis. In Februari 1769 reeds schreef Lelyveld: ‘Ik zie ook, dat gij een Geschiedenis der Spaensche Dichtkunst zoud uitgeven; in het Latijn? of in het Duitsch?Ga naar voetnoot4) - bouche close; eens voor al, maek daer staet op; - geen sterveling weet van mij iets van Uwentwege’Ga naar voetnoot5). In de volgende maand biedt hij, vroeg genoeg, reeds zijn diensten aan tot het nazien van een laatste proefGa naar voetnoot6). En in Juli uit hij zijn verlangen naar ‘dat stuk over de Spaensche Dichtkunst’Ga naar voetnoot7). Dat plan, bij welks ontstaan ternauwernood van eenigen invloed van Dieze sprake kan zijnGa naar voetnoot8), dat ook niet uitging van het oorspronkelijke werk van Velázquez zelfGa naar voetnoot9) - dat de eerste proeve eener eigenlijke literatuurgeschiedenis van Spanje was -, schijnt door het andere een poos wat naar den achtergrond te zijn gedrongen. Maar toch reeds in 1769, naar ik vermoed, richtte Van Goens zich met een brief tot Dieze, handelend over de Spaansche en Portugeesche letteren. Het antwoord bleef lang uit. Wij hebben slechts een fragment er van over. Ik heb, bericht Dieze, een merkwaardige verzameling Spaansche en Portugeesche boeken - daar had Van | |
[pagina 567]
| |
Goens dus naar gevraagd -, en zij groeit nog steeds aan. Naar ik hoor, vertaalt men bij U mijn Velázquez. Weet gij mogelijk, wie de vertaler is, en wie de uitgever zijn zal? Ik zou willen verzoeken, dat men er even mee wachtte, om den tweeden, verbeterden en vermeerderden druk te kunnen gebruikenGa naar voetnoot1). Ik verzoek U, een geregelde briefwisseling met mij te willen aangaan; dan beloof ik, voortaan nauwgezetter te zullen zijnGa naar voetnoot2). - Die ‘commerce de lettre[s]’ vlotte echter niet. Wij lezen nog van een brief van Van Goens van 13 December 1770, in Dieze's korte antwoord van 4 Augustus 1771, dat hij meegaf als introductie aan Berlijnsche theologen, die den winter in Utrecht zouden doorbrengen; dat in Juni 1772 den geadresseerde bereikte! Hetzij inderdaad het voornemen tot vertaling van Dieze's boek bij Van Goens of een ander heeft bestaan, hetzij tot Dieze iets van Van Goens' vroegere plan was doorgedrongen, noch een bewerking van Velázquez noch een oorspronkelijk werk verscheen hier over deze materie. Wij kunnen ons voorstellen, dat de van bewondering voor den vriend vervulde Lelyveld de zaak voor eenvoudiger heeft aangezien dan Van Goens zelf. Deze heeft wel het plan gevormd, maar hij zal ook begrepen hebben, dat de uitvoering zeer veel hulpmiddelen en jaren arbeids vereischen zou, al liet hij zich ook de naieve verwachtingen van Lelyveld welgevallen. Het Duitsche werk toonde hem straks nog duidelijker den omvang van zulk een taak. Hij verzamelde, en studeerde, maar op den duur heeft hij ingezien, dat alleen reeds de materiaal-kwestie - een geldkwestie tevens - hem steeds verhinderen zou, Dieze te evenaren, of te overtreffen. Hoe zou ook zulk een werk bij ons debiet hebben gevonden, als in Duitschland alle verwachtingen van den besten kenner illusoir bleken? In 1773 publiceerde Van Goens nog een artikel over Portugal, waarin hij het betreurde, dat ‘malgré plusieurs très bons ouvrages qu'il a produits, les gens de lettres dans le reste de l'Europe en ont ignoré jusqu à la langue’, en zich zelf aandiende als een dier zeldzame uitzonderingen ‘qui ont fait une étude particulière de l'histoire littéraire du Portugal’Ga naar voetnoot3). Maar omstreeks dezen tijd | |
[pagina 568]
| |
ook staakte hij den aankoop van literatuur op dit gebied. We vinden nog l'Espagne littéraire 1774)Ga naar voetnoot1) - volgens Ticknor ‘a poor periodical by Nic.-Bricaire de [la]Dixmerie’Ga naar voetnoot2) -, en een Reise durch Spanien van P.A. de la Puente, door Dieze vertaald en geannoteerd (1775)Ga naar voetnoot3). Maar aan zijn fraaie exemplaar van Sedano's Parnaso Español ontbreken de vervolgdeelen van na 1772Ga naar voetnoot4). Waarschijnlijk had zich ook zijn voornemen aangaande dit afzonderlijk gebied opgelost in een veel grooter plan, waarbij hij de ontwikkelings-geschiedenis der poëzie in het algemeen in het oog vatteGa naar voetnoot5). Intusschen had Van Goens zich een wel ver van volledige, maar voor Nederland toch zeer bijzondere boekerij betreffende deze literatuur verworvenGa naar voetnoot6): een 350 deelen over Spaansche, en 40 over Portugeesche taal en letterenGa naar voetnoot7). Over het algemeen zijn ze met oordeel gekozen; er zijn vele fundamenteele werken, waaronder kostbare en zeldzame, en, over de verschillende tijdperken gelijkelijk verdeeld, de beste en meest bekende dichters en prozaisten. Dat hij ze ook vlijtig las, behoeven we niet in twijfel te trekken, ondanks een enkelen misslag in de beschrijving, of een aanstellerig: ‘Je ne connais pas ce livre’ bij een geheel onbekend werk van een buitenissig auteurGa naar voetnoot8). De belangstelling, die hij koesterde voor deze beide zuidelijke volken, gold niet uitsluitend hun letterkunde, maar ook hun oude en contemporaine geschiedenis in ruimeren zin. Zijn bibliotheek is in de historische afdeeling naar evenredigheid ook zeer goed voorzien van werken over deze volkenGa naar voetnoot9). Van die bijzondere belangstelling mag men misschien | |
[pagina 569]
| |
zelfs nog eenig blijk zien in zijn dingen naar den gezantschapspost in Lissabon, in 1782; al was hij toen van de beschreven litteraire idealen en van zijn academisch ambt reeds ver verwijderd door zes jaren van eerst rustige en daarna stormachtige politiek. Keeren wij ons nu tot dien ambtelijken werkkring, dien hij met zooveel geestdrift en met zulke grootsche plannen intrad, waarin hij echter weinig anders dan teleurstelling, wantrouwen en tegenwerking ervoer, zij het niet zonder eigen schuld. Ga naar voetnoot1) |
|