De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 1
(1937)–J. Wille– Auteursrecht onbekend
[pagina 426]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 427]
| |
amitié...’, antwoordt Wilzeck, ‘j'espère que l'ami de Jacobi n'aura jamais à se repentir de nous avoir adressé une lettre si attendrissante que la votre’; het verdriet bij de scheiding bewees, dat uw gezelschap mij gelukkig maakte. Gij hebt gelijk, echte vriendschap is zeldzaam. Maar gij toont ze. Ik verheug mij met u, dat men u recht deed weervaren, door u zoo jong in zulk een positie te plaatsenGa naar voetnoot1). Maar veel meer wensch ik u geluk met uw ‘façon de penser et de sentir, c'est ce qui distingue l'homme de lettres de l'homme des lettres’, een antidotum tegen den nijd, de oorzaak der schandelijke felle letter-oorlogen, die de echte religie, waardoor alle menschen zich broeders gevoelen, zulk een schade doenGa naar voetnoot2). - De Socratische oorlog woedde nog. - De vrienden trekken van Amsterdam over Haarlem, Leiden - waar zij kennis maken met Ruhnkenius, Pestel en Allamand -, Den Haag - waar zij Fagel en De Pinto ontmoeten -, Rotterdam, N.-BrabantGa naar voetnoot3), Antwerpen, Mechelen, enz. in vijf à zes weken naar ParijsGa naar voetnoot4). Daar blijven zij een maand of vier; vandaar geven zij Van Goens bericht over hun ervaringen. En betuigingen van vriendschap, liefde, intimiteit, voor en na; als eigen woorden tekort schieten, met ontboezemingen van Wieland: ik heb u lief als mijzelven..., en zoo meer. Gedurig moeten zij zich nog verbazen over zulke zielebanden, in zoo enkele dagen van samen-leven en samen-spreken gegroeidGa naar voetnoot5). Reeds uit Amsterdam schreven zij, dat het verblijf te Utrecht tot het aangenaamste behoorde, dat zij beleefden: de scheiding was - we hooren 't herhaaldelijk - moeilijk gevallenGa naar voetnoot6). Vandaar telkens de drang tot veel schrijven, ook nog als zij hun reis achter den rug hebbenGa naar voetnoot7). En voortdurend hopen zij op een wederzien, in Oostenrijk of in ItaliëGa naar voetnoot8). In Van Goens heeft de ideale vriendschap gestalte aangenomen, naar hun schrijven te oordeelen. Hij is vol vriendschap, bij hem zijn die gevoelens deugd; zeer weinigen zijn er zoo, bij de meesten is het niets dan zwakheid. Ik ben even jong als gij - zegt Chotek -, maar ik kan voor de meeste menschen reeds geen achting meer hebben. En gij? die AlcesteGa naar voetnoot9) | |
[pagina 428]
| |
met het Heelal verzoend zoudt hebben? Ik denk, evenminGa naar voetnoot1). Van Goens antwoordt in lange, interessante, aandoenlijke epistelsGa naar voetnoot2). En hij legt hun zijn eigen stelsel van menschenliefde voorGa naar voetnoot3). Alleen zijn genoegens wil hij zijn vrienden doen deelen; Chotek eischt echter ook kennis van het verdrietelijke in zijn levenGa naar voetnoot4). Bezoeken afleggen en ontvangen, velerlei plichtplegingen, de voorstelling aan koning, koninklijke familie en verdere halfgoden inbegrepen, vinden zij slechts vermoeienis. Het is hun vooral te doen om met de ‘lettrés’ kennis te maken; Van Goens, door hen, evenzoo. Een afspraak ten opzichte van Diderot mislukteGa naar voetnoot5). D'Alembert ontmoeten zij echter vaakGa naar voetnoot6). Ook Dorat spreken zijGa naar voetnoot7). In den abbé Coyer vinden zij een kennis van Van Goens; hij herinnert zich nog met genoegen den avond, met hem doorgebrachtGa naar voetnoot8); zijn ‘Plan d'éducation’ zenden zij Van Goens toeGa naar voetnoot9). Zij wonen een zitting bij van de Académie; Van Goens krijgt er verslag van; en de rede, die Saint-Lambert heeft gehouden, in druk er bijGa naar voetnoot10). Ook van het tooneel brengen zij hem op de hoogte: het stuk van BeaumarchaisGa naar voetnoot11), en andere, die zij zagen, verschaffen zij hem eveneens. Diep dringen zij niet in het litteraire leven van Frankrijk door, dat blijkt wel. Maar één ding konden zij in geen geval verzuimen: kennis trachten te maken met Jean-Jacques. Het gelukte: zij hadden ‘une grande conversation’ met hem over Clarissa en GrandisonGa naar voetnoot12). Op wat Van Goens meer over hem weten wil, hebben zij weinig te antwoorden. Of hij over botanie schrijven zal? Hij herboriseert nog wel. Zijn Pygmalion is gespeeldGa naar voetnoot13). Tijdens hun verblijf te Parijs nu zou ook Van Goens daar geweest zijnGa naar voetnoot14); maar dan slechts enkele dagen, zoo het schijnt. Wanneer, hoe lang, op welke wijze - daar is niets met zekerheid van te zeggen. De correspondentie bevat geen enkele duidelijke toespeling erop; integendeel, zij maakt het moeilijk, het bezoek zelfs een plaats te geven; men zal daartoe moeten veronderstellen, dat het onverwachts gebeurde, en dat de brieven van Chotek nog doorgingen, toen Van Goens op weg was. Het zou dan geweest | |
[pagina 429]
| |
zijn op het einde van Juni. Een week later schrijft Chotek reeds weer: Gij zijt nu weer terug te Utrecht, en vreest noch Lit de Justice, noch oorlog, noch pest. Welk een gelukkig land! Hier daarentegen allerlei strijd: proces-Aiguillon, arrest van Parlement, verzet van hertog van Orleans tegen den koning, enz.Ga naar voetnoot1). Wat de eerste zin geeft, neemt de volgende, en nemen ook de daaraan volgende, weer terug. Want de mededeeling van de groote feiten van den dag, en de herinnering aan de Utrechtsche ontmoetingen, zonder dat van een Parijsch samen-zijn wordt gerept, maken het geheele bezoek zéér onwaarschijnlijk. Dat alleen deze eene brief der Oostenrijkers uit Parijs geheel gaaf tot ons kwam, en al de andere slechts in fragment ons zijn overgebleven, is zeker wel opzet van Van Goens, die het vaker den biograaf uiterst lastig heeft gemaakt door afsnijden, uitknippen, doorhalen, en doen verdwijnen van geheele brieven en brievenreeksen. Maar de verminkte rest maakt de zaak niets waarschijnlijker: hij zou dan in Parijs noch Rousseau, Diderot of D'Alembert, noch de Académie of den Schouwburg, noch zelfs zijn vriend Coyer gezien hebben! Het is ook merkwaardig, dat Van Goens zoo zelden, en eerst zoo laat, van dit uitstapje naar Frankrijk schijnt melding te maken. Ook het kortste verblijf daar moest hem veeleer van tal van, hetzij echte, hetzij verbeelde, ontmoetingen en ervaringen hebben doen spreken. Welbeschouwd kon Chotek ook op een heel ander reisje hebben gedoeld. Maar - in 1789 vertelt Van Goens aan Harris: ‘My title of Imperial Counsellor [waarover later]... had procured me the inestimable advantage, on a trip to France in 1771, of making the acquaintance of the most valuable Men, I ever knew in my life’, enz.Ga naar voetnoot2). Het jaarcijfer is onjuist; ook schijnen de feiten wat gestileerd: de rol van het Keizerlijk-Raadschap zal wel klein geweest zijn in de kennismaking, die ontwijfelbaar in Utrecht gebeurde; en een schriftelijk complimentGa naar voetnoot3) van twee jaar later lijkt omgezet in een ernstige voorspelling bij het afscheidGa naar voetnoot4). Overigens stemt de voorstelling wel overeen met den inhoud der brievenGa naar voetnoot5). Dus toch een ‘trip to France’? Misschien hebben we slechts te | |
[pagina 430]
| |
doen met een kleine vrijheid bij de plaatsing van deze bepaling in den zin: ‘on a trip’, zeker, doch niet van Van Goens, maar van zijn Oostenrijksche vrienden! Er is nog meer. In 1806 schrijft Van Goens anoniem uit Wernigerode aan Volney te Parijs, op een krantenbericht over diens Projet sur le Vocabulaire de Pallas; daar heet het: ‘j'ai connu beaucoup la France et Paris, il y a 30 à 40 ans, mais ce que j'ai connu, le tems l'a moissonné, ou - la foudre y a passé.’ Met slechts één uitzondering: Barthélemy; hem moge Volney spreken over iemand ‘au haut d'une montagne, dans le regne d'Eole; un homme qui ne l'a pas connu à Paris, mais qui après l'avoir connu l'a suivi de vue dans toutes les catastrophes... et qui lui conserve le plus tendre et le plus respectueux souvenir... comme au dernier des Romains, après feu notre ami commun, Malesherbes’Ga naar voetnoot1). Ook hier wekt Van Goens sterk den schijn, dat hij Frankrijk en Parijs goed kent door eigen aanschouwing, zonder het echter ondubbelzinnig uit te spreken. Zijn kennis aan Barthélemy dateert ook eerst van zijn verblijf in Zwitserland. De indruk, door deze verschillende uitingen veroorzaakt, zal niet bloot toevallig, maar moet in meerdere of mindere mate opzettelijk zijn. Dit leidt onwillekeurig, zoo men niet alles op rekening van grootdoenerij wil schrijven, tot een vermoeden, dat er iets te verbergen viel, zoo al niet van zulk een Fransche reis, dan misschien daarachter. En men denkt vanzelve aan de geschiedenis met de opera-zangeres R., waardoor ‘Herr Von A.’ uit Die Frau wie es wenige giebt zoo interessant was geworden in de oogen van alle damesGa naar voetnoot2). Voor dit vermoeden zou men nog een nieuwen grond kunnen vinden in een ander gegeven, dat echter in ander opzicht de kwestie dan weer moeilijker zou maken, en dat bovendien ook zelf nog heel anders kan worden opgevat. Ik bedoel de bedreiging, in 1769 geuit door Hofstede, tijdens den Socratischen oorlog, tegen een ongenoemden hoogleeraar, dien men voor Van Goens houdtGa naar voetnoot3). ‘Zoo hij evenwel voortgaat met mij voor het aangezigt zijner Toehoorders te honen, wil ik hem geen borg zijn, dat de Schrijver van het bekende Examen... hem niet eerlang een fellen | |
[pagina 431]
| |
duw geve.’ Tot nog toe weerhield Hofstede hem, maar hij hunkert ernaar, dezen criticus van het nieuwste slag ‘ter fnuiking van deszelfs aanwassenden trots en lange tong... de Legende zijner letteroefeningen, vooral op de Boekzaal te Parijs, eens hard op voor te lezen, ten einde hij wederom ontnugtere’...Ga naar voetnoot1) Maakt men dit toepasselijk op Van Goens, dan zijn er verschillende opvattingen mogelijk. Nam hij niet alleen tegenover buitenlanders als Schmid het air aan van in Parijs te zijn geweest, maar stelde hij zich ook aan op zijn colleges, alsof hij al zijn handschriftelijk materiaal, collaties van teksten en dergelijke, ter plaatse uit de bronnen had bijeengebracht: net als Ruhnkenius? Voor wie zijn klassiek-philologisch werk en de lijsten zijner ‘handschriften’ nauwkeurig naging, en zijn zucht tot grootdoen kent, zou dit niet zoo heel onaannemelijk behoeven te klinken. En ‘de Examen-schrijver schijnt hem grondig te kennen’, deelt Hofstede mede. Of had hij toen toch reeds wezenlijk een bezoek aan Parijs achter den rug: voor studie mogelijk, maar waarop ook nog heel andere dingen waren gebeurd, waarover het best was te zwijgen? Of moest een ernstige misstap, een leelijke escapade, worden weggewerkt achter de valsche voorstelling eener studiereis? In een der beide laatste gevallen zou ook een geleidelijke verschuiving van die reis naar een later jaar en naar ander gezelschap zeer begrijpelijk zijn. Maar het laatste gegeven, en daarmee de moeilijkheid der dubbele dateering, vervalt geheel, wanneer men Hofstede's booze woorden niet betrekt op Van Goens. En ik ben zeer geneigd, ze, tegen den schijn in, te beschouwen als geadresseerd aan Ruhnkenius. Ik kom daar later op terug.
Een ander uitstapje is zekerder, ofschoon in de bijzonderheden even weinig bekend. Van Goens bereisde in denzelfden zomer van 1770 een klein gedeelte van Duitschland; en hij bezocht daarbij de beroemde Dusseldorfsche schilderijen-verzameling. Flórez in Madrid weet er zelfs van: hij schrijft hem 6 September 1770, in de onderstelling, dat hij veilig en wel weer van zijn Duitsche reis terug zal zijnGa naar voetnoot2). Een paar jaar later spreekt hij tot Grosley van een Rubens, die hij te Dusseldorf heeft gezien; en hij geeft | |
[pagina 432]
| |
hem aanbevelingsbrieven daarheen meeGa naar voetnoot1). Van den indruk der daar geziene kunstwerken getuigt hij in dien tijd ook nog eldersGa naar voetnoot2). Misschien was het hoofddoel der reis de Kleefsche familie; misschien ook de familie Jacobi. In elk geval zal hij het bepaalde plan hebben gehad tot een bezoek aan Pempelfort bij Dusseldorf, het landgoed van den philosoof Friedrich Heinrich Jacobi en zijn ‘Nederlandsche’ vrouw Betty van ClermontGa naar voetnoot3); waar de oudere broeder, de dichter Johann Georg zoo vaak uit Halberstadt heen trok; waar deze ook den zomer van 1770 doorbrachtGa naar voetnoot4). ‘Le detail que vous me faites de l'origine de votre intimité avec [Jacobi me fait] un plaisir infini; je vous aurai entierement bien de l'obligation si vous voulez [m'envoyer sa lettre] et la votre; je me figure tout le plaisir que vous aurez à connoitre et lui et son aimable société, qui vous a écrit la troisième’, schrijft Chotek in JuniGa naar voetnoot5). Dat past uitnemend in ons verband, - máár juist de naam ontbreekt: hij is met enkele andere woorden weggescheurd. Evenwel zijn er goede gronden, hier ‘Jacobi’ aan te vullen; want dien naam heeft Van Goens in de brieven van Chotek en Wilzeck blijkbaar een tijdlang willen wegwerken. Gaan we de gevallen precies na, dan wordt ons daaruit een groote ontstemdheid kenbaar tegen de Jacobi's, van omstreeks October 1770 tot half of einde 1771. Of anders een later zorgzaam uitwisschen van alle sporen eener bijzondere betrekking tot hen in dezen tijdGa naar voetnoot6). Dat is: na het bezoek aan Pempelfort, dat wij als zeer waarschijnlijk stellen. In een brief van Wieland aan Van Goens van 13 November 1770 hetzelfde gevalGa naar voetnoot7): ‘L'ami [Jacobi], un des mortels que j'aime le plus affectueusement, m'a parlé avec bien du sentiment de la satisfaction qu'il a eue de vous voir, et je lui en ai porté envie’. | |
[pagina 433]
| |
Was Van Goens de ontvangst tegengevallen? Hadden zij hem toen, of daarna in briefwisseling, willens of onwillens gekrenkt? Of is er veeleer iets zakelijks in geding? Van Goens deed in dezen tijd te Amsterdam (in naam te Parijs) een Fransche vertaling verschijnen van verscheidene stukken, poëzie en proza, van Johan Georg JacobiGa naar voetnoot1), met een voorrede over de schoonheden van diens poëzieGa naar voetnoot2). Het boek draagt het jaartal 1771, maar kan daarom zeer goed reeds in 1770 zijn gedrukt. Van Goens zal zelf de bewerker zijn; althans hij schrijft Chotek over zijn Fransche vertaling van ‘Erhaben ist der inn're Friede’ - het gedichtje An Philaide van J.G. Jacobi -, en zendt ze hem op zijn verzoek ook toeGa naar voetnoot3). En deze roemt ze hoogelijk: hij leert ze uit het hoofd, om Franschen en Duitschers gelijkelijk van vooroordeelen te kunnen genezenGa naar voetnoot4). Allicht kan zoo'n onderneming verkoeling te weeg brengen: ze geeft meest meer schade en blaam dan eer of voordeel, en in plaats van kiesche tegemoetkoming vindt men dan soms nog ontstemdheid en critiek bij den vertaalden auteur. Dat deze vertaling door Van Goens voor Jacobi nu ook in Frankrijk grooten bijval verwierf, weiger ik bloot op gezag van Ersch und Gruber te gelooven; ik vrees eer voor een grondige mislukkingGa naar voetnoot5). Van Goens' ontstemming trok weer wegGa naar voetnoot6), maar de wederzijdsche band herkreeg de oude vastheid niet. In 1783 spreekt hij nog eens van deze verhou- | |
[pagina 434]
| |
ding: ‘a correspondence once precious to me’, als hij den Engelschen auteur-boekhandelaar Sam. PatersonGa naar voetnoot1) op reis naar Dusseldorf een aanbevelingsbrief aan Jacobi meegeeftGa naar voetnoot2). Reeds in 1768 was Van Goens een groot vereerder van Jacobi's talent: de lievig-sentimenteele Briefe von Herrn Gleim und Jacobi (1768) zendt hij zeer spoedig aan LelyveldGa naar voetnoot3), en deze zwelgt in het genot: ‘ze zijn allerliefst’Ga naar voetnoot4); ze ‘schijnen voor Gratiën geschreven’Ga naar voetnoot5). Eéns, als hij zich voorgenomen heeft, aan Van Goens te schrijven, raakt hij aan het lezen van die brieven - en de tijd is om, eer hij het weet. Leest hij dan liever brieven van Gleim en Jacobi, dan er te schrijven aan zijn lieven Van Goens? Inderdaad, toen wel. Door zulke lieve brieven krijgt hij tegenzin, zelf, plomp en grof en onvernuftig, te gaan schrijven; te meer daar dat plompe en grove zoo weinig overeenkomst heeft met het teedere van zijn hart. Toch geniet hij nog veel meer bij het lezen van brieven van Van Goens dan van henGa naar voetnoot6). Straks beproeft hij een navolging: ‘Allerliefste vriend! Welk een verrukking! Uw allerliefste brief wierd mij gebracht, buiten op mijn kleenen Sans souci, waerheen ik gewandeld was, om de verkwikkende gunst der helderschijnende zonne, die in dit saeisoen wat zeldzaems is, noch te genieten; ik begaf mij in het slingerboschje, daer wij voor 4 of 5 jaren dikwijls plachten bij elkander te zijn. Het gekwinkeleer der luchthartige vogeltjes blies mij vrolijkheid en genoegen in de ziel; ik zette mij op de groene bank in het prieeltje van taxis, en, met mijn gedachten op de bekoorlijkste voorwerpen spelende, geraekte ik op de beminlijke hoedanigheden van mijn lieven Van Goens, en op onze tedere en aengename briefwisseling’... Hier krijgt hij bezoek van Aglaja, een der Gratiën; zij komt van ‘zijnen vriend, die haar bijzonder wel kende’, en brengt een brief van dezen. Maar is zij niet eer ‘Chloë, daer Gerstenberg van zong?’ want ‘al de Anacreons hebben mij verteld, dat de drie Gratiën altijd naekt bij hun kwamen.’ En aardig legt de nuchtere en ingetogene Lelyveld zijn aesthetische bezwaren tegen het veelvuldige naakt in die kunst Aglaja zelf in den mond: ‘Mijn lieve ventje,’ zegt zij, ‘zoudt gij aennemen, alles wat de Anacreons en diergelijke aerdige zangertjes de menschen willen wijs maken? geloof mij, zij hebben ons nimmer | |
[pagina 435]
| |
naekt gezien, daer zijn wij veel te snedig toe... Geloof mij, de naektheid baert walg’...Ga naar voetnoot1). In Juli 1769 vroeg Wieland, in zijn eerste schrijven aan Van Goens, een postscriptum bij een brief van Riedel: ‘connoissés vous, Monsieur, les aimables productions de notre Jacobi, jeune favori des Graces, qui à mon avis vaut encor mieux que Gleim et tout ce que nous avons eu dans ce genre!’Ga naar voetnoot2) Van Goens waardeerde hem reeds hoog zonder Wieland's aanbeveling. Hij had ook zooveel, dat hem moest aantrekken. Leerling, vertrouwd vriend, medewerker van den toen op het hoogtepunt van zijn roem staanden Klotz (later veranderde de verhouding), op wiens raad hij zich geheel aan de studie der letteren had gewijd: klassieke en moderne; gepromoveerd met een verhandeling over Tasso; poëzie vertalend van Dante en andere Italianen, en van den Spanjaard Góngora; een buitengewoon hoogleeraarsambt aanvaardend met een rede: De lectione poëtarum recentiorum pictoribus commendanda; de leegloopende college-zaal weer vullend, door Virgilius voor Tasso te verruilen; nauw verbonden met den bewonderden Anacreonticus Gleim, bevriend met ‘die Karschin’, met Riedel, met Wieland; sterk ziende op Fransche voorbeelden ter hernieuwing van de vaderlandsche kunst; blijkens zijn Winterreise en Sommerreise, de eerstelingen van het ‘empfindsame-Reise’-genre, vereerder en navolger van SterneGa naar voetnoot3) - het was alles geheel naar den geest van Van GoensGa naar voetnoot4). Reeds vóór Juli 1768 staat hij met hem in schriftelijk verkeer, naar uitwijzen van een brief aan Klotz: over diens stilzwijgen heeft hij zich reeds beklaagd bij JacobiGa naar voetnoot5). Dat wij geen | |
[pagina 436]
| |
brieven van Jacobi aan Van Goens vinden, zal te verklaren zijn uit de verwijdering, die wij waarschijnlijk maakten: Van Goens zal ze vernietigd hebben; zooals hij den naam zelfs schrapte in anderer brieven, en vermoedelijk heele stukken daarvan ook wegdeed, omdat ze over hem handelden. Maar we vinden in zijn bibliotheek nog allerlei kleine werkjes van Jacobi: Cantate auf das Geburtsfest des Königs (1771), Cantate am Char-Freytage (1772), An den Herrn Canonicus Gleim ‘als Abschrift für Freunde’ (1769), en andere, die getuigen schijnen van een vriendschappelijke verhouding, jaren lang; al zou men hier ook nog aan toezending door Gleim kunnen denken, van wien hij eveneens gedichten bezit, ‘als MS. für Freunde’ gedruktGa naar voetnoot1). Correspondentie en vriendschap tusschen Gleim en Van Goens constateeren wij in 1769. In zijn vertaling van Mendelssohn spreekt Van Goens van zijn ‘groten en beminnelijken vriend Gleim’Ga naar voetnoot2). En Gleim schrijft in September van dat jaar aan Uz over ‘verschiedene ganz neue Freunde (die) einen groszen Theil meiner nur so sparsam für die Freundschaft und die Musen zugetheilten Zeit, unvermerckt hinweggenommen haben’. Het zijn Van Goens, Herder, Schulze, Von Knebel e.a. En hij weidt uit in den lof van den eerste: ‘Van Goens, in Utrecht, der vortreffliche junge Gelehrte, der in der deutschen Litteratur bis hinter die Zeiten der Minnesänger, wie in der Griechischen, bis in die Zeiten der Orpheus, Thales und Pythagoras, und in aller übrigen Völcker Litteratur bis in die Zeiten der Kindheit so bewandert ist, als wie die Damms, die Fabers, die Frischen es sind, die nicht Gedancken, sondern Wörter suchen, und doch so viel Geschmack behalten hat, dass er die Utzen, die Bernis, die Dorats lieset, und empfindet, wie wir sie lesen und empfinden’Ga naar voetnoot3). - ‘Ich wünsche Ihnen zu Ihrem neuen Freunde, dem Herrn Van Goens, Glück. Sie machen mir eine höhe Idee von ihm’, antwoordt Uz. Hoe zeer ook Jacobi omstreeks dezen tijd met Van Goens was ingenomen, mag blijken uit de opdracht aan dezen van de Winterreise in het tweede deel zijner Sämmtliche WerkeGa naar voetnoot4). Hield dit mogelijk óók verband met zijn recensie van de Sommerreise, waarover Wieland in October 1769 schreef aan Gleim?Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 437]
| |
Hoe Van Goens met beiden in kennis kwam, weten wij niet. Met Jacobi misschien door een verwante? Onder de Fransche gedichtjes van Van Goens bevindt er zich een, zonder datum, ‘à Mlle Fahlmer’Ga naar voetnoot1). Is het Johanna Fahlmer geweest, Goethe's vriendin, J.G. Schlosser's tweede vrouw, met de Jacobi's verwant en zeer bevriend? Aan Chotek en Wilzeck deelde hij de heele toedracht meeGa naar voetnoot2); zij wilden ook de brieven zelf zien, hoe moeilijk veilige toezending ook mocht zijn: hoogstens mocht hij er mee wachten, tot zij in Weenen waren teruggekeerdGa naar voetnoot3). Als vriend van Jacobi was hij hun dadelijk dierbaar geweestGa naar voetnoot4). Om de aanstaande ontmoeting benijdde Chotek hem; hij zou ze willen deelen, om hem te zeggen: ‘Je vous défie de l'aimer plus que moi’. Want ook zij zijn bevriend met hem, dat zien we nog herhaaldelijk; wanneer van weerszijden de briefwisseling een tijd lang heeft gerust, verzekert Chotek, toch van zijn welstand te hebben vernomen: van de Jacobi's, van wien hij zeer vriendschappelijke brieven had ontvangenGa naar voetnoot5). Wat later schrijft hij hem over de genoegens van een verblijf bij zijn ouders in Bohemen; ook de jacht behoort daarbij, ‘en dépit de toutes les injures que Jacobi m'a dit à ce sujet’Ga naar voetnoot6). Het volgende jaar vraagt hij, hem af en toe ook te schrijven over Wieland, Gleim en de Jacobi's, ‘qui sont des paresseux du premier ordre’Ga naar voetnoot7).
Op hun terugreis van Parijs door Duitschland naar Weenen, en ook daarna nog een poos, als beiden een ambt hebben verkregen, de een als rechter te Weenen, de ander als ‘ministre plénipotentiaire’ aan het hof van ToscaneGa naar voetnoot8), houden Chotek en Wilzeck, de eerste vooral, de correspondentie met Van Goens aan. Wilzeck klaagt hem het eindeloos uitblijven van zijn uit Amsterdam te scheep verzonden boeken - waarbij ook Van Goens' geschriftenGa naar voetnoot9) -, doet zich door hem werken van De Pinto, Oswald, BeattieGa naar voetnoot10), en van Robertson toezendenGa naar voetnoot11), en dringt meer dan eens aan op brieven over hemzelf en over de Duitsche vrienden en literatuur: zijn drukke bezigheden maken ze te schaarschGa naar voetnoot12). | |
[pagina 438]
| |
Altijd dezelfde hartelijke, goede vriend Van Goens, roept hij uit, als hem onverwacht een brief toekomtGa naar voetnoot1). Gaarne zou hij hem van dienst zijn in Florence of omstrekenGa naar voetnoot2); op zijn verzoek zal hij zijn best doen hem, schoon letteren en kunsten kwijnen, een goeden Italiaanschen correspondent te verschaffenGa naar voetnoot3). Hij hoopt steeds, hem nog eens in Italië te zien verschijnenGa naar voetnoot4). En betuigt: ‘je veux bien du mal aux manes de Charles IX, de Philippe II et du Duc d'Albe de vous avoir privé du plus grand des plaisirs d'etre temoin...’Ga naar voetnoot5), als vermoedelijk Van Goens het aan hen heeft geweten, dat hij aan dien wensch niet voldoen kan. Soms schrijft hij ook zelf over de literatuur. Via Chotek zendt hij hem een gedicht van den abbé Voisenon op een jongen koning, die Fénelon's Télémaque als een profetie tot vervulling brengt: de keizer, denkt hij; de Deensche koning, meent zijn neefGa naar voetnoot6). Hij verheugt zich over het verschijnen van Dorat's ‘paraphrase versifiée des lettres portugaises’, waarover deze reeds in Parijs met hem had gesproken: een ‘amende honorable pour plusieurs de ses ouvrages, dans lesquels il a substitué la volupté au sentiment’Ga naar voetnoot7). Hij vreest soms, dat dit ook Wieland's fout is. Zijn Amadis zag hij nog niet, maar hij hoort, dat plan en uitwerking van het omvangrijke dichtwerk zijn meesterhand toonen. Galilei zei, alles uit Ariosto te hebben geleerd; maar na Ariosto, gelooft Wilzeck, was er nooit zulk een groot dichter als WielandGa naar voetnoot8). Het oordeel zou van weinig belang zijn, als men er geen echo in moest vermoeden van een lofzang van Van Goens. Zooals hij het ook volmaakt met hem eens was over Robertson's ‘Histoire de Charles-Quint’: ‘que Montesquieu et Voltaire peuvent lui avoir donné l'idée de son ouvrage. Pourquoi ne vouloir pas reconnaitre le merite partout ou il se trouve! D'ailleurs l'immortel Montesquieu devait etre reveré en Hollande...’ Dus ook hier wel afkeer van Voltaire, wiens beteekenis als historicus men echter niet ontkennen wilGa naar voetnoot9). Op het einde van 1771 breekt de correspondentie met Wilzeck reeds af. In 1785 heeft Van Goens er aan gedacht, hem over zijn lotgevallen in te lichten, met herinnering aan zijn voorspelling omtrent een politieke carrière, en van een waarschijnlijk aanstaand | |
[pagina 439]
| |
verblijf in Italië te verwittigen; maar de brief werd niet verzondenGa naar voetnoot1). In 1782 had hij vergeefs aan Duker, als gezantschapssecretaris naar Oostenrijk gaand, opgedragen, Chotek en Wilzeck aan hem te herinnerenGa naar voetnoot2); maar door Frisi had hij kort daarop weer eenig contact met den laatste verkregen: ‘il m'a chargé de vous faire les plus tendres compliments’Ga naar voetnoot3). In 1784 vroeg Frisi nog: ‘de me marquer ce que je dois dire à M. le Comte de Wilzeck - toen Oostenrijksch gouverneur van MilaanGa naar voetnoot4) -, qui me demande souvent de vous, et de me dire surtout si je dois me flatter de vous revoir en Italie’Ga naar voetnoot5). Ik vermoed, dat Frisi, wiens Fransch niet altijd even gelukkig uitvalt, heeft bedoeld, dat Wilzeck hoopte, Van Goens in Italië weer te zien; want nergens blijkt, dat hij zelf dezen ooit zagGa naar voetnoot6). Toen Van Goens echter in 1793 van uit Bazel hem werkelijk schreef, en hem om raad en om steun bij de Oostenrijksche regeering verzochtGa naar voetnoot7), betuigde hij nog wel, hem gaarne in Italië zijn onveranderlijke vriendschap te willen verzekeren (op welker oudheid hij overigens sterk den nadruk legt), maar deelde mede, onder herinnering aan de verschillende ‘rapports politiques dans lesquels la Providence nous a placés’, hem zoo min te kunnen steunen als raden. Bij het vernemen van zijn tegenspoeden had hij gewenscht, dat hij ondanks zijn voorspelling, het labyrint der politiek maar had gemeden, en door den dienst der Muzen een eerste plaats in de literatuur zich verworvenGa naar voetnoot8).
Chotek's brieven aan Van Goens zijn talrijker, uitvoeriger en hartelijker. Maar in 1773 houdt alle verband volkomen op. In Parijs was hij het altijd, die schreef; evenzoo op de terugreis: uit Hamburg en Frankfort. Uit Weenen dateeren verscheidene brieven, uit Bohemen een enkele. Logeert Wilzeck bij hem, dan vinden zij er een groot genoegen in, hun reis samen weer op te halen, ‘surtout notre cours en Hollande’Ga naar voetnoot9). Kan hij een tijd lang niet schrijven uit neerslachtigheid, dan montert een brief van Van Goens hem geheel opGa naar voetnoot10). Hij vertelt hem zijn verdriet over het sterven van een geliefden - en invloedrijken - oomGa naar voetnoot11); waarop Van | |
[pagina 440]
| |
Goens antwoordt met een vertrouwelijken brief, waarin hij zijn oom Schrijver herdenkt. ‘Héros, ami d'une maison illustre, et victime de sa probité’... is de weerklank; ‘il vous aimoit et vous respectoit, tout jeune que vous étiez...; il n'eut d'ami que vous’. Chotek zelf ging ook liefde voor hem voelenGa naar voetnoot1). Vermoedelijk hield Van Goens den elegischen toon aan; op zijn volgenden brief, ‘tendre et sublime’, ontboezemde Chotek zijn godsdienstige gevoelensGa naar voetnoot2). Maar hij vertelt hem ook van zijn verliefdheid, al durft hij niet tot bijzonderheden te komen. Het is wonderlijk, maar ‘à ce moment je romperois une lance pour la vertu des femmes... Y croyez-vous? J'ai les yeux... trop fascinés, il se peut que ce soit là la raison, mais il est sûr que j'y crois actuellement’Ga naar voetnoot3). Het volgend jaar: ‘je me suis marié une charmante personne dont j'ai été amoureux, dont je le suis encore, quoique marié depuis huit jours, et dont je compte l'être encore fort longtems’Ga naar voetnoot4). Niet lang daarna zingt hij weer den lof van zijn lieve vrouw, van haar beminnelijke familie zelfsGa naar voetnoot5). De briefwisseling lijdt er onder: eerst liggen er verscheidene maanden - een eeuw!Ga naar voetnoot6) - tusschen twee zijner brieven, dan een half jaar of langer. Hoe kan het tusschen zulke vrienden? vraagt hij zelf. Maar in één jaar werd hij ‘juge, époux, père’, leerde hij ernst met vroolijkheid verbinden, heeft hij bevonden, dat gelukkig zijn gemakkelijker is, dan men denkt. Is Van Goens gelukkig?Ga naar voetnoot7) Het is de laatste brief, een antwoord op eenen van Van Goens in dagboektrant: ‘ce Journal, dont la dernière date est le 22 juillet, est delicieux’; jammer, dat er dan een lacune volgt tot April! In zijn vorigen had Chotek uitgeroepen: O, mijn lieve Van Goens, dat ik u kon komen omhelzen, of beter nog, dat gij ons kwaamt opzoeken. Ik zou u altijd bij mij willen houden, u overal vergezellen, enz.! Wie weet? Weenen ligt niet aan den anderen kant der wereld. En met alle respect voor de Utrechtsche hoogeschool: ‘vous n'êtes pas fait pour mourir Professeur d'Utrecht; il y a des Etats et des situations préférables à celle ou vous vous trouvez actuellement’Ga naar voetnoot8). Is dit misschien de profetie van Wilzeck en ChotekGa naar voetnoot9)? Wat hebt gij al dezen tijd toch gedaan? vroeg Chotek al eer: altijd maar ‘chercher dans la poussière de votre bibliothèque les sottises des | |
[pagina 441]
| |
hommes que d'autres hommes ont eu la sottise de recueillir, et que nous avons la sottise de lire?’Ga naar voetnoot1) Niettemin gaat een groot deel van zijn brieven over schrijvers en literatuur: uit Parijs schreef hij onder meer over Rousseau, d'Alembert, Diderot, Coyer, Galliani, Beaumarchais, MarmontelGa naar voetnoot2). Maar meer over Richardson. Belangrijk nieuws voor u: wij lezen Clarissa - schrijft hij -; welk een talent voor den dialoog. Wij zouden het willen zien spelen. Ik dwing mij, niet in het vervolg te bladerenGa naar voetnoot3). Van Goens antwoordt met een beoordeeling van Clarissa en Grandison beide, maar vindt alleen instemming bij Wilzeck. Chotek zal niet uitweiden over Van Goens' voorkeur voor Grandison boven zijn heilige Clarissa: de smaken verschillen. Hij voelde zich bevestigd in zijn oordeel door het gesprek, dat hij enkele dagen, vóór Van Goens schreef, met Rousseau hadGa naar voetnoot4): ‘avec Jean Jaques qui adore le premier Roman (Clarissa) et n'aime pas le second. Il nous dit qu'il lisoit pour la cinquième fois Clarissa. Grandison lui parait avoir un défaut essentiel, c'est qu'au dépit de la ruse de Richardson de faire courir toutes les femmes après lui, c'est l'homme du monde le moins aimable: sans passion, sans défauts, toujours maître de ses désirs et de ses actions, il lui semble un automate...’Ga naar voetnoot5) Van Goens zwicht niet voor Rousseau; hij bestrijdt diens meening in een volgenden, en Chotek erkentGa naar voetnoot6): wij beiden gaan zien, dat gij gelijk hebt over Grandison. Nu zien wij dien automaat ook leven; hier blijkt, wat het waard is, een Prometheus te vinden, of liever, iemand die verder ziet dan den buitenkant. Mààr, houdt hij anderzijds vol, de auteur is de schuld: de man is te volmaakt, hij kan bewonderd, maar niet bemind worden; zoo'n karakter is ook in strijd met de waarschijnlijkheid. Wilzeck echter juicht in een postscriptum: Wij zullen gewroken zijn, mijn waarde Van Goens, zoodra Chotek weent bij de lezing van het groote en pathetische in Grandison. De onsterfelijke Richardson beging geen fout met dit karakter; Basedow zei laatst, dat Bernstorff bewees, dat Grandison geen hersenschim was. | |
[pagina 442]
| |
Lazen zij hem in het Engelsch? Wilzeck gebruikt althans in zijn, Fransche, brieven soms enkele Engelsche woorden. Dat zij van Italiaansche taal en letterkunde eenigermate op de hoogte zijn, valt niet zoo vreemd in Oostenrijkschen ambtenadel van dien tijd. Behalve Wilzeck's uiting over Ariosto en Galilei bemerken wij er echter toch weinig van. Maar Van Goens zendt hun Italiaansche gedichten van zijn eigen maaksel; ze zijn ‘charmans’, vindt Chotek: ‘cette nature, cette simplicité joint à tant de délicatesse, est inimitable: mais il faut avoir aimé pour sentir cela, n'est-ce pas, mon ami?’Ga naar voetnoot1) De Duitsche letteren liggen hun nog het naast aan het hart. Klopstock; in Hamburg, bericht Chotek, heeft hij kennis gemaakt met diens vrienden: Busch, Unzer, Basedow, Pastor Alberti. Met dezen laatste las hij stukken uit de Messias: Benoni en Joël, Thomas, de Emmausgangers. Het was goddelijk! Klopstock is de Homerus van Duitschland!Ga naar voetnoot2) Van een oneenigheid tusschen Van Goens en Mendelssohn hooren we alleen uit Chotek's brievenGa naar voetnoot3): hij hoopt voor hèm, Mendelssohn, op zijn berouwGa naar voetnoot4). Over Jacobi gaat het telkens, als wij zagen. En over Wieland weidt ook Chotek meer dan eens uit. De Dialogen des Diogenes leest hij reeds in Parijs: ze zijn in den trant van Jacobi, vindt hij. De ideeën over den Staat bevallen hem er het minst inGa naar voetnoot5). Over een ‘Zoilus’ van Wieland - een jurist! - is hij even verontwaardigd als Van Goens. Zulke nazaten van Cajus en BartoloGa naar voetnoot6) zijn niet aangelegd op het lezen en genieten van het werk der Gratiën; hoe begaafd en nuttig voor de wetenschap zij ook zijn kunnen, in het heiligdom der Muzen mogen zij geen stap zetten. Het stof der school verstompt den smaak en verkilt de verbeelding. Den man, ‘der nur ein Weib in Winckelmanns Niobe sieht’Ga naar voetnoot7), kan men slechts beklagen. Gaan zulke lieden als rechters zitten over ‘le beau, le délicat, le sublime’, dan vermaken zij door de zotternijen, die ze zeggen, als rechte ‘Pagliazzi litté- | |
[pagina 443]
| |
raires’. Komt er nog boosaardigheid bij, dan verdienen zij slechts verachting, geen weerlegging. Geen Voltaire en geen Wieland zullen zoo'n ‘vieux Professeur blanchi sous le harnois’ smaak bezorgen, of zijn gal ontnemen. Schrijft Wieland in de eerste opwelling een epigram of vertelling tegen hem, men zal het niet kunnen kwalijk nemen. Maar laat hij geen eindelooze veeten beginnen met Frérons en La Baumelle'sGa naar voetnoot1). Chotek wil ook zijn Utrechtschen vriend in Duitschland meer bekendheid bezorgen: had deze het gevraagd? Ik heb in Hannover en Göttingen van mijn vriend Van Goens gesproken, bericht hij; ZimmermannGa naar voetnoot2) kende u reeds: Jacobi was ons daarin vóór geweest. In Göttingen is men echter over het algemeen meer theoloog dan philosoofGa naar voetnoot3). Gedachtig aan de toewijding, van Van Goens te Utrecht ondervonden, en wetend, hoe gaarne hij vreemdelingen ontvangt, bevelen zij hem ook anderen aan: Weldra komen twee baronnen Talberg in Holland; als zij in Utrecht komen, zullen zij ook hem bezoeken. Of de markies de Spinola Utrecht ook aandoen zal, weet Chotek nog nietGa naar voetnoot4). Maar de Talberg's vielen tegen, de kennismaking beteekende weinigGa naar voetnoot5). Die met Spinola scheen meer te beloven: enkele weken na Chotek's aankondiging bedankt hij uit Amsterdam Van Goens, dien hij twee dagen te voren verlaten had, ‘pour la bonté que vous avez eu de vous charger de moi pendant mon sejour à Utrecht’; hij zal zich gelukkig rekenen, zoo Van Goens hem tot wederdienst in staat stellen wilGa naar voetnoot6). Terstond schrijft deze een vleienden brief, en biedt hem zijn vriendschap aan: ‘je tacherai’, is het antwoord, ‘de me cultiver votre amitié deja que vous avez voulu bien me l'accorder’... Een pakket voor Chotek zou hij gaarne zelf bezorgen te Parijs, maar wanneer hij er terugkeert, zal hun beider vriend reeds weg zijn; is er echter geen haast bij, dan brengt hij het hem in 't najaar in Weenen thuis. Gaarne zal hij Van Goens af en toe schrijven, en hij verwacht ook brieven van hem. Zijn route weet hij reeds; zijn adressen in Londen, Parijs, Weenen geeft hij thans. Te Genua is het eenvoudig: à Mr. le Marquis Christophe Vincent | |
[pagina 444]
| |
SpinolaGa naar voetnoot1). Groeten door ‘Messieurs d'Albert’, en een kort briefje over het bewuste pakje, volgen nog uit AmsterdamGa naar voetnoot2). En enkele regels uit Parijs zijn heel de vervulling der belofte van correspondentie: ‘peutetre vous serez faché contre moi,... je vous assure, que je n'ai jamais eu le tems de vous ecrire; j'ai été un mois et demi à Londres, et j'ai été toujours en course’. Van Goens moet nu zijn brieven naar Weenen richtenGa naar voetnoot3). Via Chotek zendt hij hem er ook nog een in 1771Ga naar voetnoot4); maar de Genueesche markies vergeet den Utrechtschen professor. -
‘Votre lettre de Bruxelles me manque absolument’, schreef Wilzeck in September 1771Ga naar voetnoot5); maar hij verheugt zich, dat zijn vriend af en toe eens ontspanning zoekt in een uitstapje; dat heeft hij wel noodig. Over hetzelfde reisje schrijft Van Goens in 1772 aan Grosley te Troyes: ‘J'ai aussi couru le Brabant l'année passée, DescampsGa naar voetnoot6) - door Grosley in zijn voorafgaanden brief genoemd - à la main’. Maar zijn potlood-aanteekeningen erop zijn geheel uitgewischt. Te Antwerpen moet hij vooral twee prachtige Diepenbeke's gaan kijken, en in Brussel, in het Kabinet-Verhulst, ‘le plus agréable Rubens, que j'ai vu de ma vie’Ga naar voetnoot7). Grosley, advocaat en literator te Troyes, had Italië en Engeland bereisd, en zijn luchtige en vluchtige indrukken en ervaringen onderhoudend en vroolijk beschreven in Observations sur l'Italie et les Italiens par deux Gentilshommes suédois (1764) en Londres (1770)Ga naar voetnoot8). Het eerste werd, ondanks fouten en fantasieën, niet ongunstig ontvangenGa naar voetnoot9); het tweede, schoon nòg onnauwkeuriger, zelfs in het Engelsch vertaaldGa naar voetnoot10). Toen Van Goens de vertaling van Volkmann's Reisboek voorbereidde, boeide Grosley's werk ook hem bijzonder, ondanks Volkmann's ongunstig oordeelGa naar voetnoot11). Hij wenschte hem persoonlijk te kennen, en deed hem een voorstel tot correspondentie. Grosley, gevleid, nam het gaarne aan; zijn | |
[pagina 445]
| |
antwoord bevat uitvoerige inlichtingen over zijn werken, daden en plannenGa naar voetnoot1). Het aanstaande voorjaar wil hij naar Holland komen, en hem bedanken ‘du bon temoignage dont vous m'honorez auprès des Hollandois’. Van Goens, verheugd over de aanwinst, verzoekt hem, niet voor Juni te komen: in de vacantie zal hij hem gaarne overal vergezellen; op twee voorwaarden: dat hij hem de eer laat van de bekendmaking met de vrienden, èn, dat hij ook ons moeraslandje beschrijven zal. Dat heeft hij duizendmaal gewenscht, als hij zijn Italie of Londres lasGa naar voetnoot2). Grosley komt inderdaad dien zomer in ons land doorbrengen; en Van Goens doet, wat hij kan. Wij zien het uit een brief van Ten Hove: De komst van Grosley, die ge mij aankondigt, doet mij denken, dat hij ons wil schilderen. Als 't dan maar beter slaagt, dan met de Engelschen, want zoo goed mij zijn Italië bevalt, zoo slecht zijn Londen, dat te bijster onnauwkeurig is. ‘O Francesi, Francesi!’ Stellig is 't een ‘homme d'esprit’, ik zou hem gaarne ontmoeten, mààr met mijn heremieten-leven kan ik hem niet ‘faire les honneurs de la Haye’. Bovendien heb ik dezen zomer voor enkele uitstapjes bestemdGa naar voetnoot3). In het najaar betuigt Grosley, weer in Troyes terug, Van Goens zijn erkentelijkheid: Nu ga ik Grotius, Bentivoglio en uw beste historici bestudeeren; dat zal mij het genoegen der geziene plaatsen herinneren. Vooral van Utrecht; wat ik daar genoten heb, zal mij de rest van mijn leven steeds bijblijven. Gij weet, wien ik het verschuldigd ben; breng hem mijn dank over. Hope, De Larrey, Allamand, Ruhnkenius moet Van Goens namens hem groetenGa naar voetnoot4). Ook zoekt Grosley van den bibliophiel partij te trekken: hij moet een Fabricius en een Elzevier-uitgave van Rabelais voor hem trachten te completeeren; over een Elzevier-bijbel inlichten; en zelfs Rey kennis geven van de aankomst van boeken te RouaanGa naar voetnoot5). Intusschen heeft Van Goens, schoon in brieven vrij wat critiek oefenend, en nog meer belovend, op zijn Londres, voor de lezers van zijn vertaalden Volkmann Grosley bovenmate geprezenGa naar voetnoot6). Maar deze schijnt verder Van Goens en Nederland te vergeten. Tot hij zes jaar later zich nog eens aanmeldtGa naar voetnoot7): Hoe gaat het? Veranderd van positie? Getrouwd? Ik heb u niet vergeten. Mijn aanteekeningen heb ik in twee boekdeelen gebracht, | |
[pagina 446]
| |
tezamen een 1000 à 1200 bladzijden druks. Zij zijn reeds twee jaar klaar, maar - hier komt de aap uit de mouw - ik vind in Parijs geen uitgever. Kunt gij er mij geen in Holland verschaffen? Enz. Of Van Goens nog gezocht heeft, weten wij niet; maar Grosley's werk over Nederland bleef in manuscript.
Van Goens ontmoette in Utrecht ook nog andere, en bekender Franschen dan Grosley - of CoyerGa naar voetnoot1). Aan den eerste schreef hij in 1772, twee jaar te hebben gehoopt op Diderot's komst naar ons land, want in 1770 sprak deze tot Wilzeck van zulk een plan. Coyer had al eens voor hem geinformeerd; maar het moet nog altijd gebeuren. Kent gij hem? Kunt ge hem niet meekrijgen?Ga naar voetnoot2) Het gebeurde in 1773 en 1774. Toen vertoefde Diderot langen tijd in Nederland: drie maanden op de uitreis naar zijn beschermster Catharina IIGa naar voetnoot3), en vijf op de terugreis; beide malen was hij de gast van prins GallitzinGa naar voetnoot4). Van beide keeren is ons een briefje bewaard aan Van GoensGa naar voetnoot5). Het eene uit Amsterdam, waar hij zich ook juist bevindt, als Diderot met zijn reisgezel baron De GleichenGa naar voetnoot6) de stad komt bezichtigen. ‘Si j'étoit un peu jaloux de conserver l'opinion très exagérée que Mr. l'abbé Coyer vous a donnée de moi, je n'aurois rien de mieux à faire que de trouver quelque prétexte honnête pour échapper au rendezvous que vous me proposez’. Maar hij wil hem liever ontvangen of zelf komen opzoeken. Althans, indien de zaken, die Van Goens te Amsterdam riepen, hem daar nog een paar dagen ophouden; want thans zijn zij doornat en doodmoe, van hun tocht door de stad bij zulk weer. En morgenochtend vroeg gaan zij naar Zaandam. In elk geval zal hij overmorgen naar 't Rondeel komen (waar Van Goens logeerde): ‘je ne perdrois qu'avec un véritable regret l'occasion de faire connoissance avec un homme de mérite’. Van Goens zal wel gewacht hebben; misschien waren ‘de zaken te Amsterdam’ niet anders dan de sterke begeerte, met | |
[pagina 447]
| |
den grooten manGa naar voetnoot1) kennis te maken. Diderot bezocht ook Utrecht nog in dit jaarGa naar voetnoot2). Maar het tweede briefje stel ik liever in 1774; ik vermoed, dat Van Goens, nu bekend met Diderot, naar Den Haag ging, om hem weer te ontmoeten, maar daar niet, of niet dadelijk, slaagde in zijn voornemen. Op een brief krijgt hij dan de volgende troostrijke toezegging: ‘Le sort nous croise. Soumettons-nous à son caprice; mais soyez très assuré que nous serons les plus forts, et que bongré malgré qu'il en ait, nous nous verrons, nous nous embrasserons et nous causerons. J'irai vous voir à Utrecht, où nous recevrons, le Prince de Gallitzin et moi, mme. la princesse sa femme qui revient de Berlin. En attendant’... enz. Dat Van Goens hem inderdaad weer heeft ontmoet, blijkt ons uit een onder zijn papieren aanwezig bundeltje Pièces fugitives de M. Diderot, ‘composées la plupart, et je crois toutes, dans son voiage de Russie 1773-1774, et copiées sur la première et seule esquisse informe de la main de l'auteur: ou il n'y avait quasi point de râtures, excepté dans la pièce contre Fréron. ‘Celle là a souffert, comme vous voiez’, me dit-il. ‘Oui Monsieur’, ajouta-t-il avec feu, ‘il n'y a que les méchancetés qui coutent. Les bonnes choses viennent d'elles mêmes. Mais - vous connaissez Fréron’. Een blaadje: La servante de l'auberge du pie [d] fourchu à Riga waarmerkt Van Goens als autograaf: ‘de la propre main de M. Diderot’. Hij copieert het, en legt het afschrift erbij. 'n Reliquie! Een passage in een brief aan De Pinto, van begin October, zal zijn afscheidsgroet geweest zijn. ‘Je lirai à Diderot l'article de votre lettre qui le concerne’, antwoordt deze; ‘il est très affairé avec l'arrivée de Grim [m]’Ga naar voetnoot3). - Het bundeltje co- | |
[pagina 448]
| |
pieën is van 17 tot 21 September 1774Ga naar voetnoot1) ‘Aucune de ces pièces n'a jamais été imprimée’, schreef Van Goens in later tijd erop. De ‘méchanceté’ tegen Fréron: Petit dialogue entre Marmontel et Collé heet beter een ‘saleté’. Ook het autographon heeft alle aanspraak op dien naam. De overige ‘bonnes choses’ zijn drie grootere gedichten: A Monsieur ou Madame Fréron; Chant LyriqueGa naar voetnoot2); La Poste de Königsberg à MemelGa naar voetnoot3); en drie kleinereGa naar voetnoot4).
Er zal wel overdrijving in liggen, vrees ik, als Van Goens in 1805 beweert, dat hij ‘vor 25-30 Jahren Diderot persönlich und sehr intim kannte’Ga naar voetnoot5). Met die neiging zal men ook hebben te rekenen bij de mededeeling aan Harris in 1789: ‘The last years of my literary career had fallen in with the Ministry of the Duke d'Aiguillon and Chancellor Maupeou in France. Several of the exiled French Parliament Members saved themselves from the Bastille to Utrecht. They had been from morning to night at my house, during several months of their stay, and all their secret letters passed through mij hands’Ga naar voetnoot6). Hij doelt stellig op Franschen, met wie hij bij Dupac de Bellegarde en St.-Simon verkeerde; zooals De VilleneuveGa naar voetnoot7). Deze wordt alleen vermeld in 1772 en lijkt dan op zeer vertrouwelijken voet met Van GoensGa naar voetnoot8). Andere Franschen uit dezen kring verbleven veel langer in Utrecht. Mouton, het eerst genoemd in 1777, als huisgenoot van DupacGa naar voetnoot9), woont er in 1780 nog samen met DuboisGa naar voetnoot10), die zelf in 1772, | |
[pagina 449]
| |
1776, 1780 voorkomt als Utrechtsche vriend van Van GoensGa naar voetnoot1). Van één in 1771 gebannen parlementslid weten wij zeker, dat hij een tijd lang in Utrecht woonde, en daar met Van Goens vertrouwd omging: van Dufossé de CressyGa naar voetnoot2). Een brief van 1774 bewijst het: een om plichten en genoegens lang uitgesteld antwoord, waarin hij dankt voor ‘le part que vous voulez bien prendre à mon retour dans ma Patrie, dans ma famille et dans mes biens après une si longue expatriation, qui m'a occasionné les plus grandes pertes’Ga naar voetnoot3). Dikwijls denkt hij aan de vriendschap en goedheid te Utrecht ondervonden, aan de ‘aimable société’ daar; en aan Van Goens, dien hij ondanks afstand van plaats en tijd nooit vergeten zal. Hij hoopt, dat hij Frankrijk eens zal komen bezoeken. Op zijn vraag naar Borman diene, dat deze rustig in de hoofdstad woont; hij ontving zoo pas nog een brief van hem. - Was deze Borman misschien een medeballing in Utrecht geweest? -Ga naar voetnoot4) Van Goens vertelt verder aan Harris, hoe hij ook Malesherbes, na zijn aftreden als ministerGa naar voetnoot5), als gast heeft gehad te Utrecht; vernemende, dat hij Nederland bezoeken zou, had hij dat door middel van zijn vrienden-parlementsleden gedaan gekregen. ‘He... spent two days with me. We talked freely upon several matters, particularly upon publick spirit’... Bij het afscheid voorzegde hij hem het einde van zijn toen pas begonnen politieke loopbaan: ‘you'll be disgusted with it, as I have been. Whenever this happens, come to me in the Country: ‘alors nous parlerons philosophie’Ga naar voetnoot6). Wat vinden wij omtrent dit bezoek in Van Goens' brievenverzameling? Slechts dit eene: 23 September 1776 noodigt Dupac hem uit, den avond van den 24sten bij hem te komen doorbrengen: ‘vous y trouverez un illustre magistrat françois et un homme de lettres, son compagnon de voyage, qui | |
[pagina 450]
| |
ne fait que passer â Utrecht’. Den vorigen avond waren zij tevergeefs aan zijn deur geweest. Het volgende jaar, 13 Augustus 1777, schrijft Dupac hem: Malesherbes zendt naar mij den Comte de Sarsfield, zijn intiemen vriend van der jeugd af. Hij reist ‘en homme d'esprit qui désire de s'instruire’. Zeer gaarne zou hij u ontmoeten. Hebt gij een uurtje voor hem, morgen, Vrijdag of Zaterdag? Hij is uw vertrouwen ten volle waard. Alle dag gaat hij bij den markies de St. Simon eten; zoo heeft hij alleen de morgens vrij. - Natuurlijk wil Van Goens dezen intimus van Malesherbes ook gaarne van dienst zijn. Nog voor het briefje van Dupac had hij er ook reeds een van Sarsfield zelf ontvangenGa naar voetnoot1): Hij is reeds lang in deze gewesten; van het begin af had hij echter het plan, ook naar Utrecht te gaan. Dat zal nu eindelijk gebeuren, en het eerst zal hij hèm bezoeken. Hij wil spoedig naar Overijsel en Drente, om er nog in het mooie jaargetijde te zijn. Gaarne zou hij brieven hebben aan Van Goens' vrienden daar. - Den avond van den 15den Augustus brengt hij hem het aangekondigde bezoek, en ontvangt allerlei inlichtingen omtrent den regeeringsvorm van Overijsel; een paar nagekomen vragen worden den volgenden dag nog schriftelijk beantwoord. En gul biedt Van Goens hem ook uitvoerige mededeelingen omtrent andere provinciën aan. Sarsfield neemt dit gaarne aan; hij verzoekt ze voor Gelderland en Drente; en nog meerdere, dan hij reeds ontving, over Utrecht zelf. Naar Amsterdam gezonden, zullen ze hem bereiken, waar hij ook is. Mocht hij Van Goens niet meer ontmoeten - deze gaat voor enkele dagen uit de stad -, dan zal De Bellegarde hem zijn innigen dank overbrengenGa naar voetnoot2). Dat doet deze, tien dagen laterGa naar voetnoot3), tegelijk echter even herinnerend aan zijn belofte: ‘de quelque detail sur le gouvernement du Drente et de Gueldres et sur la province d'Utrecht.’ Hij komt er morgen nog wel even over sprekenGa naar voetnoot4). Een maand later zendt hij namens Sarsfield, met hernieuwden dank, een Mémoire, om hem 't werk, dat hij op zich nam, gemakkelijker te maken. Alles, wat hij reeds te weten kwam over de Utrechtsche regeering en rechtspraak, heeft hij daarin ver- | |
[pagina 451]
| |
zameld: Van Goens heeft slechts te verbeteren en aan te vullenGa naar voetnoot1). Na twee maanden stuurt hij hem een brief van Sarsfield, en verzoekt, het beloofde binnen een maand klaar te hebben, vóór het vertrek van den Ambassadeur, op 20 December. Mouton en hij willen hem gaarne eens spreken over dit onderwerp en vele andereGa naar voetnoot2). - Was hier alleen traagheid van vervullen, keerzijde, ook bij Van Goens, van overgulheid in beloven? Of ging de Orangist, sinds een jaar ook ‘staatsman’ - immers regent -, ietwat wantrouwend worden tegenover die belangstelling voor de details onzer zoo gecompliceerde staatsmachine bij een FranschmanGa naar voetnoot3), vriend van Fransche staatslieden? Er was zeker ook iets anders. Hij moest zelf zijn inlichtingen voor een deel, voor Drente, krijgen van Van Heiden Reinestein, en diens antwoord op een aantal vragen bleef tot November uitGa naar voetnoot4). - In 1780 komt Sarsfield nog weer even op het tooneel. Mouton schrijft dan aan Van GoensGa naar voetnoot5): Hierbij een brief van Sarsfield zonder plaats of datum. Ik vermoed, dat hij morgen komt: Dubois en ik, schoon hem niet kennend, zullen thuis blijvenGa naar voetnoot6). Terloops hooren wij nog van andere Fransche bezoekers: door Lalande op hem afgestuurdGa naar voetnoot7), of door De Cressy en Dubois aan hem voorgesteldGa naar voetnoot8). Curieus mag het heeten, wie eens in 1775 met introductie van den ouden heer De Pinto zich bij Van Goens aanmeldde: ‘un homme de lettres et de gout, connoisseur des beaux arts’, en hem aanbevolen als een man van een smetteloos karakter. Van een boek, dat hij wilde uitgevenGa naar voetnoot9), had hij gedeelten gezien. Hij vermoedt, dat het wel eens van andere beginselen uitgaat dan de zijne - voleindigde lezing van het handschrift zal hem daaromtrent eerst zekerder meening verschaffen -, maar in elk geval bevat het ‘choses excellences, bien vues et | |
[pagina 452]
| |
profondément analisées’. Van Goens zal hem dankbaar zijn voor de kennismakingGa naar voetnoot1). - Die dankbaarheid zal gering zijn geweest. Want een aanteekening van dezen op den brief, uit veel later tijd, luidt: ‘le Marat - want die was het -, devenu si fameux du depuis... Il finit par se conduire si mal chez moi, que je le jettai au bas de mon escalier’. - Met nog enkele andere Fransche auteurs kwam Van Goens in aanraking, doch alleen schriftelijk. Allereerst noem ik D'Alembert; al had dit weinig te beteekenen. De gansche kring van vrienden spreekt over hem met denzelfden eerbied. Ten Hove wil in 1766 over Frisi's eersten brief vooral weten, of hij ook over zijn vriend D'Alembert schrijftGa naar voetnoot2). Veracht D'Alembert een bekend werkjeGa naar voetnoot3) van den Duitschen historicus J.B. Mencke(nius), ook bij Ten Hove - die daarbij den zoon F.O. met den vader verwart - kan hij geen goed doenGa naar voetnoot4). Tacitus vertalen, meent hij, moet geen Franschman beginnen, tenzij dan dat D'Alembert er zich geheel aan wijden wilde; maar het zou jammer zijn, omdat hij veel te goed oorspronkelijk werk levertGa naar voetnoot5). Hij kan ook niet laten uit zijn laatstverschenen deel een boutade te citeeren naar het hart van Van Goens, al zal deze ze ook vermoedelijk wel kennenGa naar voetnoot6). Bachmann verwacht van hetzelfde werk een volgend, vijfde deel, met ongeduldGa naar voetnoot7). 't Betreft de Mélanges de Littérature, de Philosophie et d'HistoireGa naar voetnoot8). Lelyveld krijgt ze van Van Goens te leenGa naar voetnoot9). ‘D'Alembert, zie ik, heeft een stukje geschreven over de Jezuieten, dat in 't Neerduitsch vertaald is’, schrijf deze ookGa naar voetnoot10); en hij weet: ‘dat zal zekerlijk goed zijn’. Over hetzelfde boek schrijven ook Heddaeus uit Portugal, en Cesarotti uit ItaliëGa naar voetnoot11). Een uitnoodiging van Frisi aan Van Goens, hem in Italië te komen bezoeken, moet bijzondere klem krijgen door het uitzicht, den beroemden vriend bij hem te zullen aantreffenGa naar voetnoot12). Chotek berichtte een paar maanden eer met trots uit Parijs, dat hij vaak D'Alembert had ontmoetGa naar voetnoot13). En Nodell voelde zich gedrongen tot een apologie voor de Latijnsche | |
[pagina 453]
| |
Muze tegenover D'Alembert, in een dankbrief aan Van Goens voor diens lof en critiekGa naar voetnoot1). Is het wonder, dat Van Goens hunkerde naar persoonlijke aanraking met den grooten man? Overmoedig waagde hij den stap reeds in het begin van 1767: ‘D'Alembert alle uwe schriften, bravo!’ juicht LelyveldGa naar voetnoot2). ‘De stukken van den Philosophe sans fard moeten er bij. Ik mag dat zeggen, want hebben wij niet geruild met Thyrsis en Myrtil?Ga naar voetnoot3) Laat ze onder zijn oog komen. Al verstond hij geen Duitsch, evenwel!’ De ontvangst? Er is slechts een klein fragmentje over van het antwoordGa naar voetnoot4):... ‘Je n'ai reçu que depuis très peu de jours les sçavans ouvrages que vous avez bien...... laquelle j'ai l'honneur d'être... d'Alembert’. Het overige, het grootste gedeelte, is weggescheurd. Dat geeft te denken. Mindere goden, met wie Van Goens ook schriftelijk contact zocht, mindere, schoon weinig minder vereerd in die dagen, zijn Dorat en Mme Du Bocage. In 1774 antwoordde LalandeGa naar voetnoot5) op een ‘epitre charmante’, waarin Van Goens door zijn tusschenkomst toezending hunner laatste gedichten schijnt te hebben gevraagd, niet minder charmant: ‘Il sera bien flatté et mad. Du Boccage aussi, quand je leur ferai voir ce que vous dites à leur sujet, et que je leur raconterai quel est le phenomene qui leur apparoit si favorablement’. Hij had er eigen Fransche verzen voor Dorat bijgevoegd: ‘Il est vraiment bien singulier que né à Utrecht, et sachant toutes les langues, vous fassiés dans la notre des vers en rivalité avec DoratGa naar voetnoot6); je suis persuadé qu'il aura autant de plaisir que moi à les lire’. Morgen komen ze hem in handen, maar reeds nu zendt Lalande de Ode, die hij van Dorat laatst kreeg; want stellig zal hij straks een exemplaar voor hem ontvangenGa naar voetnoot7). - Van brieven van Dorat of Mme Du Bocage zelve aan Van Goens bemerken wij echter nietsGa naar voetnoot8). Wel vinden wij correspondentie van nog twee andere Fran- | |
[pagina 454]
| |
schen. De een is de jurist, later als revolutieman bekend geworden, A.G. Camus, die zich tot de vertaling van Aristoteles' Zoölogie had gezet. Een vriend, toen ‘compatriote’ van Van Goens geworden - waarschijnlijk wordt de Maastrichtsche boekverkooper Dufour bedoeldGa naar voetnoot1) -, bracht hem met dezen in kennis. Dank betuigt hij aanstonds voor Van Goens' belangeloozen ijver; bleek Leiden al geen Aristoteles-handschriften te hebben, zoo wil hij toch nog gaarne inlichtingen ontvangen over een paar manuscripten van Scaliger en over oude vertalingen met ms. aanteekeningen van Casaubonus e.a. Tot wederdienst te Parijs is hij gaarne bereidGa naar voetnoot2). De ander is D'Hermilly. Deze had indertijd een geschiedenis geschreven van het koninkrijk Majorca, en het manuscript meegegeven aan een vriend, die over Holland naar Kopenhagen reisde, om daar een professoraat in de welsprekendheid te bekleeden - Mallet dusGa naar voetnoot3). Deze liet het bij een Franschen gouverneur Rochemont, ten huize der Athlone's achter, blijkbaar om er hier te lande een uitgever voor te zoeken. Maar noch van Rochemont noch van zijn manuscript hoorde Hermilly ooit meer iets. Tot Van Goens het bij een zijner vrienden vond: naar het schijnt, Perponcher. Hij deed Hermilly mededeeling van de vondst, met aanbod, het met een voorrede van zijn hand uit te geven bij Dufour te Maastricht, die behoorlijk honorarium wilde uitkeerenGa naar voetnoot4). Zeer dankbaar nam de auteur het aanGa naar voetnoot5), en inderdaad verscheen in 1776 zijn Histoire du Royaume de MajorqueGa naar voetnoot6). Dufour is ook de boekhandelaar, die Van Goens zijn Fransche literatuur verschaftGa naar voetnoot7). Wanneer Hermilly groot wantrouwen toont tegen de Hollandsche uitgevers, schaamt Dufour zich voor den naam, die zijn vak- en nieuwe landgenooten te Parijs hebben en houden. Van Goens kan Hermilly echter volkomen geruststellen: op zijn vriend Dufour, dien hij al jaren kent, stuiten al die in 't algemeen ware klachten af. Zulk een nobel boekverkooper is er geen tweede. Ieder is vol achting voor hemGa naar voetnoot8). - Dat een Utrechtenaar in Fransch dicht wilde wedijveren met | |
[pagina 455]
| |
Dorat, moge Lalande met reden merkwaardig zijn voorgekomen, dat een geletterd Nederlander wel eens Fransche versjes maakte, behoefde op zich zelf niet zooveel meer te verbazen, dan dat hij op zijn tijd de Latijnsche of Hollandsche lier hanteerde. Van Goens legde zich een tijd lang er bijzonder op toe. Reeds af en toe hebben wij Fransche gedichten van hem vermeld: galante versjes voor ‘Philis’ en voor Mlle FahlmerGa naar voetnoot1), liefdesontboezemingen voor ‘Céphise’Ga naar voetnoot2), een epigram op SpaenGa naar voetnoot3). Zoo zendt hij Lelyveld een Fransch raadselGa naar voetnoot4), en maakt nog in 1780 en 1781 gelegenheidsversjes voor een jongenheer en een jongejuffrouw Van LyndenGa naar voetnoot5). In zijn Proeven uit den Dichtkundigen Ligger van den Philosophe sans fard drukte hij anoniem het eerste gedeelte van een eigengemaakte Fransche Romance op Orfeus afGa naar voetnoot6). En Lelyveld heeft zelfs een heele verzameling Fransche gedichten van zijn handGa naar voetnoot7). Van de anonieme vertaling van JacobiGa naar voetnoot8) zal hij niet geweten hebben; toen was de vriendschap al verkoeld. Maar wat hij onder de oogen kreeg, vond hij alles even fraaiGa naar voetnoot9).
Duitsche reizigers, die Van Goens bezoeken, schijnen zeldzamer dan Fransche, bijna zoo zeldzaam als Engelsche. Afgezien van enkelen, die korter of langer de Academische lessen volgden, hebben wij nog slechts te noemen Bachmann, Leuchsenring, Hohenfels, VrinsGa naar voetnoot10); van Engelschen alleen Agnew Vans. De laatste verschijnt ons slechts in een uitnoodiging aan Van Goens, ‘to supper on tuesday evening at Oblets’, met tegelijk het verzoek, hem een Fransche Ariosto-vertaling te leenen, die zijn Catalogus vermeldde. Het briefje zal dus van 1776 zijnGa naar voetnoot11). Franz Michael Leuchsenring, een ‘süsslich empfindsamen Schöngeist’Ga naar voetnoot12), kent men vooral nog door Goethe: ‘Dieser Mann, von schönen Kenntnissen in der neueren Literatur, hatte sich auf verschiedenen Reisen...... viele Bekanntschaften und, da er angenehm und einschmeichelnd war, viele Gunst erworben. Er führte mehrere Schatullen bei sich, welche den vertrauten Briefwechsel mit mehreren Freunden enthielten... Solche Korrespondenzen... wurden sorgfältig gesammelt und alsdann bei freund- | |
[pagina 456]
| |
schaftlichen Zusammenkünften auszugsweise vorgelesen... Wer mit diesem ausserordentlichen Manne - het is ironie - nur irgend in Verhältnis gestanden hatte, genoss teil an der Glorie, die von ihm ausging, und in seinem Namen war eine stille Gemeinde weit und breit ausgesäet’Ga naar voetnoot1). Goethe woonde zulke voorlezingen herhaaldelijk en met genoegen bij te Koblenz ten huize der familie Von Laroche. Maar zijn vriend Merck kwam, en diens nuchtere critiek deed Goethe het ijdele gedoe weldra anders beschouwen. In zijn Fastnachtsspiel vont Pater Brey (1773) stelde hij nu den ‘valschen profeet’ aan de kaakGa naar voetnoot2). - In 1769 was Leuchsenring ‘Unterhofmeister’ van den erfprins van Hessen-Darmstadt geworden; met dezen bezocht hij de Leidsche Universiteit, en daarna ook Parijs en ZwitserlandGa naar voetnoot3). Tijdens dat verblijf in Holland dacht de dwepende vereerder der Jacobi's er ernstig over, de wereld met een ‘geheimer Orden der Empfindsamkeit’ gelukkig te makenGa naar voetnoot4). In het begin van 1771 bezocht hij Van Goens, tegenover wien hij zich liet voorstaan op zijn vriendschap met Fr. Hemsterhuis. En dit prikkelde Van Goens toen, om ook, zoo mogelijk, met dezen in relatie te tredenGa naar voetnoot5). In Zwitserland, getrouw aan zijn gewoonten, knoopte Leuchsenring kennis aan met Lavater en Gessner, en roemde bij hen van zijn Hollandsche vrienden. Zich beroepend op hem, wendde Gessner zich dan tot Van Goens en Hemsterhuis met het verzoek, inteekenaars te werven voor zijn Nouvelles Idylles (vertaling van Huber, maar geheel omgewerkt door MeisterGa naar voetnoot6)) tezamen met twee Contes moraux van D.d.i. Diderot. Hij schrijft in het Duitsch | |
[pagina 457]
| |
aan Van Goens, want Leuchsenring verzekerde hem, dat hij het verstondGa naar voetnoot1). Zoo blijft het in Gessner's brieven, Leuchsenring voor en na: Onze vriend L. is nog steeds in Zwitserland, binnen enkele dagen hoop ik hem met zijn prins weer hier te zienGa naar voetnoot2) - Dezen zomer hebt gij onzen zwerver L. gezien (hij had dus in 1773 Van Goens weer bezochtGa naar voetnoot3)); ik hoop altijd hem nog weer in Zwitserland te mogen omhelzen, en hem te danken voor het geluk, u te hebben leeren kennenGa naar voetnoot4) - Voor zijn ‘Journal’, dat, een philosoof waardig, de velen, die in de wereld slechts vermaak zoeken, tot zedelijkheid en smaak leiden wil, hoopt hij veel opgangGa naar voetnoot5) - ‘Indiss hatt ich mich in ganz Holland an niemand anders adressiert als im Haag an Herrn Hemsterhuis, dessen Bekantschaft ich auch dem Herrn Leuchsenring zu danken habe’Ga naar voetnoot6).
Hemsterhuis bedankte blijkbaar voor het colporteurswerk; wij hooren van hem niets meer. Maar Van Goens was terstond bereid, Gessner als vriend aan te nemen en te dienen. Volijverig trekt hij aan het werk. In de onderstelling, dat hij alleen in heel Nederland is aangezocht, richt hij zich tot de boekverkoopers. Maar die eischen zoo hooge winst en voorzien zoo groote onkosten, dat Gessner's voorwaarden, die men overal elders aanvaardde, er bij in 't niet zinken. Dan besluit hij de uit Zürich gezonden prospectussen niet uit te geven, maar zelf een nieuw op te stellenGa naar voetnoot7), met zooveel verhoogden prijs, dat de boekhandelaars en Gessner beiden hun genoegen krijgen. Die prospectussen zendt | |
[pagina 458]
| |
hij aan alle vrienden en kennissenGa naar voetnoot1). De la Fite brengt ze in Den Haag aan hun adres; hij zal ook een hooggestemde aanbeveling van Van Goens' hand in zijn Bibliothèque des Sciences plaatsenGa naar voetnoot2). Maar er komt heel spoedig een kink in den kabel. Gessner had geen bezwaar erin gevonden, integendeel het aangemoedigdGa naar voetnoot3), dat zijn vrienden ook Hollandsche kennissen aanschreven om medewerking. Zoo in Amsterdam Fuessli, die bij zijn vertrek vandaar de zaak aan den boekhandelaar Magerus overdroegGa naar voetnoot4); in Den Haag J. Daller, gouverneur bij Baron Tork van RoosendaalGa naar voetnoot5), en J.F. Tommann, ‘ministre chez madame la Comtesse de Bentinck Varel’Ga naar voetnoot6). Zij, althans de laatsten, deden ook al hun best; Daller zond zijn prospectussen her en der in Den Haag en in andere steden, riep weer andere vrienden te hulpGa naar voetnoot7), en meende zelfs een weg te hebben gevonden om den prins en de prinses op zijn lijst te krijgenGa naar voetnoot8); alles tegen den door Gessner vastgestelden prijs. Zoo kreeg Van Goens beide partijen tegen: de boekverkoopers om de fnuikende concurrentie der ‘vrienden’, en de ‘vrienden’, omdat zij vreezen, straks voor te grooter ijver te meer te zullen moeten bijpassenGa naar voetnoot9). De boekhandelaars zijn de eerste klagersGa naar voetnoot10). Van Goens, die zich al van winstbejag beschuldigd zag, schreef een ontrusten brief aan Gessner. Het antwoordGa naar voetnoot11), vol dank voor zijn vriendschap en ijver, vol spijt over de onduidelijkheid van zijn eersten brief, de onvoorziene oorzaak van Van Goens' verdrietige positie, geeft hem zoo veel mogelijk gelijk: indien hij Hollandsche boekverkoopersGa naar voetnoot12) te werk zou willen stellen, had hij zelf niet anders kunnen handelen; maar het moet uitsluitend tot vriendendiensten beperkt blijven; vooral omdat de gewone prijs toch algemeen bekend is of worden zal. Wat te doen? Den ganschen nacht heeft Gessner liggen peinzen over een middel om Van Goens' eer te handhaven. Hij ontwerpt een bekendmaking voor Hollandsche couranten, vol lof voor zijn vriend Van Goens, hem volkomen gelijk gevend in zijn berekening, alle schuld op de veeleischende | |
[pagina 459]
| |
boekverkoopers schuivend, van wier medewerking hij thans geheel afziet, om aan den ouden prijs, door de belangelooze diensten van vrienden, te kunnen vasthoudenGa naar voetnoot1). Heeft Van Goens echter andere inzichten, dan handele hij daarnaar; hij geeft hem volstrekte volmacht. Als hun vriendschap maar geen schade lijdt!Ga naar voetnoot2) Tegelijk deelt Gessner aan Daller mee - en via hem tevens aan TommannGa naar voetnoot3) -, hoe Van Goens' doen volkomen te verklaren en te billijken is, en wat hij heeft gedaan om zijn eer te redden. Hij verzoekt hun, nu aan Van Goens te vragen, wat hij doen wil; maar veronderstelt tegelijk, dat deze zijn plan wel volgen zalGa naar voetnoot4). Tegenover de boekverkoopers maakt Van Goens gebruik van Gessner's brief: hij is het ten volle eens met mijn handelwijze, en had zelf in mijn geval niet anders kunnen handelen; maar zijn brief was verkeerd gesteld. Nu wil hij u geheel uitschakelen - maar ten slotte laat hij alles aan mij over...Ga naar voetnoot5) Liefst wil Van Goens toch aan zijn eens geformuleerd plan vasthouden. Op Tommann's vraagGa naar voetnoot6) antwoordt hij in dien geest, en verwijst naar het stuk, dat De la Fite in zijn tijdschrift zal opnemenGa naar voetnoot7). Daller protesteert: hij ziet tegenspraak in Van Goens' doen en Gessner's briefGa naar voetnoot8), en kan niet gelooven, dat de laatste zoo verschillend schrijven zou aan ieder van hen, en dat hij zich nu naar Van Goens' voorschriften zou moeten regelen - wat trouwens ook niet meer konGa naar voetnoot9). Maar hij is bij De la Fite geweest; het stuk kan nog veranderd worden. Zou hij nu niet beter doen, den prijs te wijzigen in die aanbeveling, en ‘l'avertissement ou déclaration’ van den auteur er bij te doen opnemen? Anders moet Daller zich van verdere medewerking onthoudenGa naar voetnoot10). Nog geeft Van Goens geen kamp. Nog eens dringt Daller op wijziging aanGa naar voetnoot11) - De la Fite had hij nog tot uitstel van drukken bewogenGa naar voetnoot12) -; ten langen leste geeft Van Goens het, tenminste half, op: hij neemt het ‘Programma en Prospectus’ voor de Bibliothèque terug. Het spijt De la Fite van het geestdriftige stuk over den beminnelijken dichterGa naar voetnoot13), maar hij kan het be- | |
[pagina 460]
| |
grijpen. Van Goens kan overigens volkomen gerust zijn, dat niemand tot iets kwaads uit heel zijn handelwijze zal besluitenGa naar voetnoot1). Het verhaal is vrij lang; maar het heeft voor mij meer dan een interessanten kant, waarom ik het niet weglaten wilde of bekorten konGa naar voetnoot2). Het einde ben ik nog schuldig. Omstreeks Augustus zond Van Goens zijn lijst, met eenige schaamte over het magere resultaat: elf exemplaren door den boekhandel, elf door hem zelf geplaatst. Gessner troost hem; zijn hartelijke vriendschap is hem het meeste. Voor al zijn ijveren is hij ten hoogste dankbaar; alle onkosten moet hij aftrekken, wanneer hij het geld aan Tommann afdraagt. Weldra zal het werk klaar zijn; maar hij heeft zich zoo ingespannen om iets moois te leveren, dat het graveeren der platen hem een ziekte heeft bezorgd. Ook de vertaling, meent hij, zal voldoen: zij is door Meister ‘mit der feinsten Käntniss der Sprache, und dem feinsten Geschmak gemacht’. Hij is echter ongeduldig om Van Goens' oordeel te vernemenGa naar voetnoot3). Van Goens antwoordde niet. Na enkele maanden vraagt Gessner ongerust: zijt gij boos, als menig ander, omdat mijn werk nog niet verschenen is? Het is zijn schuld niet; Watelet, die het aanhangsel, den ‘Brief über die Landschaft-Mahlerey’ zou vertalen, moest gedurig gemaand worden. Als een klein bewijs van dankbaarheid wil hij zijn vriend een paar zijner teekeningen aanbieden, te kiezen uit een portefeuille, die onder zijn landsman, den schilder Maurer, te Utrecht verblijvend, berustGa naar voetnoot4). Uit het antwoord, dat hierop kwam, bleek Gessner, dat Van Goens niet wenschte, het geld aan Tommann te zenden. Daarom geeft hij, als hij eindelijk via Rey het pakket aan Van Goens heeft doen toekomen, een zakenadres op te Amsterdam. Hij dringt er op aan, dat hij eens schrijven zal, hoe het werk hem bevalt. Dan moet hij tegelijk zijn meening zeggen over een op dezelfde wijze uit te geven verbeterde vertaling zijner eerste Idyllen, die men hem van verschillende zijde aanraadtGa naar voetnoot5). Bijna een jaar later zendt Gessner een lang uitgesteld bericht: dat de portefeuille met teekeningen goed is overgekomen. Aanspraak op nieuwen dank verwierf zijn vriend, | |
[pagina 461]
| |
door ook daaruit voor hem te verkoopenGa naar voetnoot1). Pas waren ze terug, of men verlangde ze te Amsterdam; maar reeds waren ze op weg naar Parijs. Hij zal andere naar Holland zenden. Het teekenen verschaft hem veel genot: het verkwikt zijn ziel, dempt ergernis en opwinding, en verfijnt zijn gevoeligheid voor de schoonheden der natuur. Wat vindt Van Goens van de wonderlijke manier, waarop Diderot's Contes moraux overal zijn opgenomen? Ternauwernood mochten om die toevoeging de Nouvelles Idylles te Parijs worden afgeleverd en verkocht; een kleinere editie werd geheel verboden. Vervolging uit domheid en boosheid beide - besluit de argelooze dichterGa naar voetnoot2) -, Prof. Garve alleen oordeelde juister. ‘Mein theurester Freund’, eindigt Gessner, ‘vergessen sie nie den, der in seinem ganzen Leben nie vergessen wird, wie sehr er ihnen verpflichtet ist’Ga naar voetnoot3). En daarmee eindigt ook naar allen schijn het vriendschappelijk verkeer. Als terloops had Gessner nog eens weer op G. Clifford en Teysset gewezen, als Van Goens nu ‘des Geldes los seyn’ wilde; en uit een aantal berekeningen, nog aanwezig, besluiten wij, dat deze den bescheiden wenk gehoor heeft gegeven.
Belangrijker dan deze briefwisseling was die, welke Van Goens met den Magdeburger Bachmann in 1767 begon. Op het eind van 1766 had hij hem in Utrecht leeren kennen; ten huize van Ds. R. Brown ontmoette hij hemGa naar voetnoot4). Den 27sten November 1766 vertrok hij uit Utrecht; Van Goens kreeg een schriftelijk bedankje bij de terugzending van geleende Hollandsche en Fransche boeken. Aangename avonden hadden zij hem verschaft, maar het speet hem, zoo weinig van zijn persoon en conversatie te hebben genotenGa naar voetnoot5). Van Goens zwoegde onder het pas begonnen professoraat! Maar hij deed Bachmann toch kennis maken met zijn denkbeelden: bij de geleende boeken was ook, wat hij in de N. Bijdragen reeds had geleverd. ‘L'antagoniste de Mr. Macquet est bien audessus de son adversaire, mais je voudrois qu'il eut été un peu moins rigoureux à condamner l'usage de la Mitologie dans | |
[pagina 462]
| |
les Poètes Modernes’. Het doelt op de Vrijmoedige Bedenkingen over de vergelijking der Oude Dichteren met de Hedendaegschen en de Bijlage over het gebruik der Oude Fabel-historie in de Dichtstukken der hedendaegschen, beide door den Philosophe sans fardGa naar voetnoot1). Veel moois had Bachmann gevonden in de ‘Essays de Poésies hollandoises’ - vermoedelijk de Proeve van DichtoeffeningGa naar voetnoot2) door A.L.F. en A.P.S. van 1731 -, maar het meest had hij genoten van ‘les petites Odes Anacréontiques par l'auteur de Fanny’ - d.i. De Baculard d'ArnaudGa naar voetnoot3). In het begin van 1767 schrijft Van Goens aan Bachmann een langen brief, ‘remplie de remarques judicieuses et critiques spirituelles’Ga naar voetnoot4), hem een correspondentie voorstellend over den staat der letteren in Duitschland en Nederland. Uitgangspunt is, wel in verband met Bachmann's Utrechtsche briefje, de verhouding van Antieken en Modernen. Gij hebt gelijkGa naar voetnoot5) - erkent B., die het aanbod met uitbundigen dank aanneemt -, het genie is van alle tijden; De la Motte, die het alleen den Modernen toekennen wil, gaat wat ver, maar de Ouden alleen vereering waard achten, is ‘pedantisme marqué’. Zelfs ben ik geneigd te gelooven, dat de slaafsche navolging der Ouden onder ons ‘les Progrès de l'Esprit’ heeft tegengehouden. 't Is uitstekend, de Ouden in al hun schoonheid aan de jeugd te toonen, maar in plaats van ze vast te binden aan de regels van Aristoteles en Horatius, behoorde men ze te brengen in de school van Homerus, Pindarus, Ossian en Shakespeare; en tot de studie der natuur. Daar vindt men niet die enge grenzen der critici. Waarom bij voorbeeld altijd vijf bedrijven, en geen vier, drie, zes, of geheel ontbreken van die indeeling? Is Ossian - bij Brown, meen ik, sprak ik met u over hem - minder epicus dan Homerus, om (Bachmann slaat wonderlijk door) zijn wisselenden verstrant en het niet | |
[pagina 463]
| |
kennen van Aristoteles' regels? In de beeldhouwkunst alleen zou men de Natuur niet boven de Ouden kunnen stellen; maar in de schilderkunst munten Rubens en Van Dijck boven hen uit: door de studie der Natuur. Van Goens vergeve de uitweiding: een van die slechte critici had weer zijn ergernis gaande gemaakt. Hij komt nu tot zijn doel: nieuws over de Duitsche Letteren te berichten. Van Goens betreurde het ophouden der Briefe die neueste Literatur betreffendGa naar voetnoot1): zij hadden inderdaad goede principes, en toonden kennis, oordeel, smaak; maar zij waren partijdig en grof, zoodat een critiek: ‘Fragmente zu den Briefen über die Literatur’ veel bijval vond. Een tot nog toe onbekend man, in 't hart van Pruisen wonend, met groote kennis der letteren, is de auteurGa naar voetnoot2). Bachmann heeft ze hem reeds per post gezonden. De uitgever der ‘Literaturbriefe’ heeft nu een ander tijdschrift: ‘Allgemeine Bibliothek’Ga naar voetnoot3), dat wel goed is, maar toch moet onderdoen voor de Neue Bibliothek der schönen Wissenschaften, onder redactie van WeiseGa naar voetnoot4), zelf bekend door lyrische en dramatische poëzieGa naar voetnoot5); beter is er niet over ‘ouvrages de Goût’. Hij zond ook Anacreontische Oden van GleimGa naar voetnoot6), en een onafgewerkt episch gedicht van Wieland, vol schoonheden van stof, behandeling en klankGa naar voetnoot7). Deze verdiende meer bekendheid, reeds om zijn vroegere poëzie en prozaGa naar voetnoot8). Sinds gaf hij twee romans: Don Silvio de RosalvaGa naar voetnoot9), in den trant van Don Quichotte, met soms te veel platte komiek; en AgathonGa naar voetnoot10), de philosophie, de zeden en gewoonten der Ouden weerspiegelend. Aan zijn warme lofspraak op dit laatste voegt B. een breede inhoudsopgave van het eerste deel toeGa naar voetnoot11). Ramler, gaat hij voort, zal met Paschen een deeltje Oden uitgeven, en Lessing een nieuwen druk zijner blijspelen, met twee nieuwe | |
[pagina 464]
| |
stukken vermeerderd. Moet hij ze zenden?Ga naar voetnoot1) Zij moesten ruilen: want gij hebt de Fransche ‘nouveautés’ altijd veel eer dan wij; met ongeduld wacht ik de Bêlisaire, en deel V van D'Alembert. Verdere vragen uit Van Goens' brief zal hij later beantwoorden; ook de begeerde lijst van auteurs der ‘Chansons Allemandes’Ga naar voetnoot2) komt eerst later, want een vriend heeft het boek, waarin zij genoteerd staan. Een paar weken later ontvangt Van Goens de lijstGa naar voetnoot3). Het grootste deel, zegt B., is dus van Hagedorn, Weis[s]e, Gleim en GötzGa naar voetnoot4). De laatste, predikant in een klein stadje van den Palts, bewaart zijn incognito, om geen hevige ergernis te wekken bij oude ambtsbroeders door zijn verzen in een ‘stile tendre et badin’; hij heeft ook Anacreon vertaaldGa naar voetnoot5). Ramler heeft de meeste dezer stukken geretoucheerd; soms heeft hij er meer dan de helft in besnoeid. 'n Ondankbaar werk; maar hij laat zich door geen bezwaren terughouden. Misschien is zoo iemand noodig, om den smaak des volks te zuiverenGa naar voetnoot6). Van Goens is zeer gelukkig met zulk een litterairen correspondent; hij beroemt zich op de aanwinst tegenover LelyveldGa naar voetnoot7). Van zijn kant zendt hij Bachmann Hollandsche en Fransche lectuur: David van Van Merken, Aan mijn Geest van freule De Lannoy; een fraaie editie van La Partie de Chasse de Henri IV van ColléGa naar voetnoot8). Over een Cantique van De la CondamineGa naar voetnoot9) - ook door Van Goens gezonden, of anders althans besproken - oordeelt Bachmann: | |
[pagina 465]
| |
eenig, zooals men slechts bij de Franschen vindt; maar dien roem behoeft men hun niet te benijden: zulke lichtzinnigheid in oogenblikken, dat de ziel zich alleen behoorde bezig te houden met haar toekomstigen staat! - Van Goens' critiek op een treur-ode van Weis[s]e toonde zijn kennersblik, maar een kleine taalbijzonderheid speelde hem parten. - Ramler's Oden, het vervolg der Fragmente, en eenige kleine stukjes van GleimGa naar voetnoot1) heeft hij reeds afgezonden. En daarbij de uitgaven met muziek van Gleim's Lieder nach dem Anacreon en van de Lieder der DeutschenGa naar voetnoot2). Voor Hahn voegde hij het beloofde gedichtje erbij van Frederik II op een (niet doorgegaan) huwelijksplan van De Catt en een Utrechtsche weduweGa naar voetnoot3). Aan Bachmann dankte Van Goens de kennis van Gleim's Anacreontische poëzie: ‘Je me souviens encore de l'entousiasme ou m'a mis la première lecture de ses Lieder nach dem Anacreon’ - schrijft hij in 1768 aan Klotz -; hij stond op 't punt met zomervacantie naar buiten te gaanGa naar voetnoot4), ‘lorsqu'on m'aporta un paquet de Magdebourg, ou j'ai un ami qui me donne de tems en tems des nouvelles de la Literature Allemande. Je l'ouvris avec précipitation, et je tressaillis au nom de Gleim, que la lettre me marquoit etre l'auteur des Anacréontiques. N'aiant pas le tems d'y mettre l'oeil je resolus de les emporter, pour en jouir à bon compte’. Hetgeen dan gebeurt in het gezelschap, al vroeger vermeldGa naar voetnoot5). Reeds in zijn eersten brief aan Klotz had Van Goens Gleim en Ramler naast Anacreon en Pindarus geprezen; hier zette hij den lofzang voort: ‘Que vous êtes heureux, vous autres qui vivez avec les amis des Graces, un Gleim, un Utz, tant d'autres, dout les écrits me sont si chers. Je les embrasse souvent | |
[pagina 466]
| |
en idee, et je bénis le sort qui m'a fait naitre dans un siecle, ou je puis jouir de leurs productions aimables. Croiriez-vous que le GrénadierGa naar voetnoot1) a manqué de reveiller en moi la passion que j'ai eu dans moti enfance pour le metier de la guerre, et dont j'ai toujours conservé quelques traces. Gleim-Anacreon (c'est ainsi que je me plais à le nommer) me touche encor davantage. C'est qu'il réunit deux qualités, pour lesquelles j'ai un grand foible: la simplicité et la naiveté. Ajoutez à cela ma sensibilité naturelle, et jugez combien il doit m'etre cher. - Il n'a pas publié beaucoup: je crois qu'il a bien fait. Le simple est trop borné par sa nature pour admettre une grande varieté. Mais cela fait, qu'étant obligé de relire souvent les mêmes piéces, ou je découvre toujours de nouvelles beautés, j'en ai retenu plusieurs par coeur, que j aime à reciter et dont j'importune souvent mes amis, si tant y a qu'on sçauroit jamais importuner quelqu'un avec les piéces de M. Gleim’Ga naar voetnoot2).
De briefwisseling met Bachmann schijnt reeds in den zomer van 1767 afgebroken; na zijn brief van 28 Juni hooren wij nooit meer iets van hem. Waar meerder kwam, moest minder wijken: in December 1767 had Van Goens den stap gewaagd, aan Klotz te schrijvenGa naar voetnoot3); en met goed gevolg. ‘Monsieur, - vous serez surpris sans doute de recevoir une Lettre de moi, et j'avoue que j'ai longtems eu ce dessein avant d'avoir pu me résoudre à l'exécuter. J'espère que vous accueillirez favorablement les témoignages de mon estime. La seule lecture de vos ouvrages me l'a fait naitre, et chaque nouvelle piéce que je reçois de vous, l'acroit sensiblement’. Zoo begint hij zijn langen eersten brief, waarin hij van zijn veranderd inzicht aangaande de beoefening der letteren getuigt, en dit in verband brengt met Klotz' overgang van den ouderwetschen schoolschen vormendienst naar ‘l'étude du gout’ bij modernen zoo goed als bij antieken. Ook hij was gaan begrijpen, dat de groote Engelschen en Italianen, en de zoo krachtig opbloeiende Duitsche literatuur alle aandacht waardig waren. ‘Cette resolution bien prise je me mis à lire les ouvrages modernes, et dès lors vos derniers écrits me devinrent bien chers. Je ne prétends vous faire des compliments en aucun point: si vous me connaissiez davantage, je m'en raporterois à cela: mais vous le verrez tou- | |
[pagina 467]
| |
jours de plus en plus que ni mon humeur ni mon caractère porte à cela, et si je pêche dans ces sortes de choses, c'est toujours en fait de franchise. Or je vous dirai naivement non pas mon jugement à moi, qui vous seroit bon à rien, mais celui des gens d'un grand sens et d'un gout éclairé: c'est que vous serez plus capable que personne au monde de corriger avec le tems les abus et les ridicules des Literateurs de nos jours’. Ook al omdat hij in het Latijn schrijft: geen Ciceroniaanschen (zooals natuurlijk al zijn bedillers), maar een zuiveren en prettigen stijl, waardoor hij velen, die, beu van de affectatie en wansmaak der Literaten, niets meer lezen wilden, dat in het Latijn uitkwam, weer gewonnen heeft; Van Goens kent vele ‘gens du monde’, bij voorbeeld uit den Haagschen hofkring - het zal wel in hoofdzaak neerkomen op Ten Hove, vermoeden wijGa naar voetnoot1) -, die Klotz' Acta LiterariaGa naar voetnoot2) lezen als ‘livre d'amusement’. ‘Depuis ce tems là’, vervolgt hij,... ‘je devins plus assidu que jamais à me procurer vos piéces. Sachant l'allemand assez pour gouter même les beautés de vos Poëtes (dont je suis tant l'admirateur, et qui me surprennent toujours plus quand je pense en combien peu de tems un changement aussi grand s'est fait en Allemagne, nulla ut veteris restent vestigia formae) je ne negligeai pas celles que vous ecriviez dans une langue qui merite tant à present qu'on la cultive. Je suis sûr qu'il me manque très peu de ce que vous avez publié, jusqu'au Journal Allemand, qui se publie sous vos auspicesGa naar voetnoot3), et comme j'ai dejà dit, chaque piéce a de nouvelles pretensions à mon estime. Il y a plus: vous avez une certaine maniére de penser, de certaines vues, un gout pour de certains objets, ou je me reconnais, malgré la distance ou je me sens par raport à vous. C'est là surtout, Monsieur, qui me donne un desir si vif de vous connaitre et qui m'a à la fin disposé à vous ecrire... Si (ma lettre) vous engageat à m'accorder votre amitié... je compterois cette entreprise de vous ecrire pour une des plus | |
[pagina 468]
| |
heureuses idées qui me soient jamais venues. Je me trouverois à portée alors de m'en raporter à votre gout sur bien des choses, dans lesquelles je sens combien j'ai besoin d'un guide éclairé. Je sçaurois à qui m'adresser pour des details, dont je pourrais avoir besoin, sur une Literature qui commence à présent à interesser l'Europe entiére, et dont vous êtes tout au fait..... Je vous écris en FrançoisGa naar voetnoot1), Monsieur, puisqu' aparemment vous n'êtes pas assez au fait de notre langue pour l'entendre à un certain point. Sans cela je vous aurois écrit en Hollandois, et envoié même quelques petites piéces que j'ai publiées dans cette langue sur des matiéres de gout’. Hij hoopt namelijk nog een bloei der schoone letteren in Nederland te beleven, zooals men dien sinds een kwarteeuw met bewondering in Duitschland aanschouwt. Daar wil hij ook voor werken, al wat hij kan. En daarbij behoeft hij Klotz' voorlichting: ‘vous qui avez vu renaitre le gout en Allemagne, qui vous serez fait une étude d'en épier les ressorts secrets, de combien vos lumières ne pourroient-ils pas me servir dans cette entreprise!’ Wij hebben reeds gezien, tot welke geëxalteerde ontboezemingen Klotz' vriendelijk antwoord Van Goens brachtGa naar voetnoot2). De ijdele man, vereerd met de aanwinst van zulk een enthousiast bewonderaar in den vreemde - daarbij een voornaam man blijkbaar! -, had ook op geen paar complimenten gezienGa naar voetnoot3), en uit de gulheid des gemoeds zijn vriendschap aangeboden. Klotz schijnt een oogenblik het ideaal van Van Goens: een Montaigne, een St. Evremond herleefd. ‘Si le grand sçavoir anéantit souvent les qualités aimables, les talens de l'esprit et du bon gout sont en revanche ce qui les éleve et embellit le plus dans un coeur naturellement bien disposé!’... ‘Je vous aime encor plus que je ne vous estime. L'amitié que vous m'offrez, je l'accepte, et je vous en confie la conservation, comme un depot precieux, que je mets entre vos mains, et que je serai prêt à toute heure de réclamer avec tout l'empressement’. - Zijn beginselen en zijn uiteenzettingen over de Kunst der Oud- | |
[pagina 469]
| |
heid vinden de volste instemming bij Van GoensGa naar voetnoot1). ‘Continuez, Monsieur, d'enrichir le public de vos belles productions. Vous êtes né pour eclairer un siècle dont vous êtes l'idole: et pour étendre à d'autres ce gout heureux, que vous tenez des mains de la Nature’. Nog geen week later schrijft hij al weer aan Klotz. De brief gaat ditmaal ‘par la main d'ami’. ‘Le Sr. Hoffmann, Libraire à Clèves, passant par cette ville pour aller à la Messe de PâquesGa naar voetnoot2)... m'est venu offrir ses services. Je lui ai d'abord demandé s'il etoit connu de vous. Il m'a dit qu'il comptoit avoir l'honneur de vous saluer à Halle. Je lui envie bien ce plaisir, et dût-il amasser des richesses par ce voiage, je sçais qu'il n'en retirera jamais celui qui m'en reviendroit, si j'etois a sa place. An defaut de cela, je l'ai chargé de cent complimens pour vous. Il vous rendra de bouche tout ce que mon estime m'a suggeré dans le moment le plus fort. Pour mieux l'obliger de s'en acquitter... il m'est venu la fantaisie de lui donner pour vous quelques piéces qui ont paru de moi en Hollandois, vers l'année 1765 et 1766 successivement’. Nu de berekening, dat Klotz na de vermeldingGa naar voetnoot3) er wel om vragen zou, had gefaald, kon hij niet laten, zijn opstellen in de N. Bijdragen dan maar ongevraagd te zenden, zij het niet zonder krasse, ietwat verdachte zelfkritiekGa naar voetnoot4). Maar ofschoon Van Goens geen beter entrée had kunnen bedenken in de société d'admiration mutuelle, waarvan Klotz het middelpunt was, dan met het wolkendampend wierookvat in de hand - hij had er weinig wil van. Klotz had andere dingen aan zijn hoofd. Lessing's molen had zijn wetenschappelijk koren onder den steen genomen; niets dan zemelen kwam ervan. De gonzende wieken had hij nog willen stuiten; maar het was hem vergaan als Don Quichote: als geradbraakt konden zijn schildknapen hem op een goeden afstand weervindenGa naar voetnoot5). Althans zoo ongeveer is sinds lang de gangbare voorstelling; in dien tijd zelf vond Lessing veel meer afkeuring dan bijval; en ook thans mag men nog wel aan de volstrekte juistheid van het oordeel twijfelenGa naar voetnoot6). Klotz | |
[pagina 470]
| |
voelde zich niet verpletterd; druk verweerden hij en zijn aanhang zich. En meer gewoon, van zijn vele, wijd verspreide correspondenten diensten te hebben dan ze hun te doen, schijnt hij het bij zijn eerste antwoord aan Van Goens (waarschijnlijk van Maart 1768) te hebben gelaten. In Juli klopt deze nog eens aan: ‘Je me suis plaint à M. Jacobi de votre silence. Prenez-vous-en à mon impatience et au plaisir que j'attends de votre lettre, et excusez la en faveur des sentimens que vous m'avez montrés. En attendant je vous dirai que malgré votre obstination, je me suis entretenu avec vous, et assez longtems’. Namelijk met zijn Acta, zijn Teutsche Bibliothek, en zijn boek over de gemmenGa naar voetnoot1). ‘Il est vrai qu'en general j'ai de la peine à concevoir comment vous avez trouvé le secret de pouvoir suffire à tant d'objets différens à la fois’Ga naar voetnoot2). Het eene is nog nauwelijks verschenenGa naar voetnoot3), of twee andere worden reeds weer aangekondigdGa naar voetnoot4). ‘Quant à la Bibliotheque, je vous avoue que j'en suis content au delà de toute expression. Excepté la Nouvelle Bibliothèque des Beaux ArtsGa naar voetnoot5), à cause des articles de Musique et de Peinture qui s'y trouvent, il me semble n'avoir jamais vu un meilleur Journal’. Dat hij de Allgemeine D. Bibliothek van Nicolaï hier niet noemen moest, had Van Goens goed begrepen. Hij nam er echter daarom wel kennis vanGa naar voetnoot6), evenals van Lessing's strijdschriften tegen KlotzGa naar voetnoot7); maar nog kon hij niet weten, hoe deze Klotz' hoogwijze oordeel over Duitschlands beste dichters: Klopstock en Ramler, verachten zouGa naar voetnoot8). Hij prijst integendeel: ‘Un des extraits, dont j'ai eté le plus satisfait, c'est celui des Odes de M. Ramler, que certainement on ne peut critiquer plus judicieusement. Il y a tel et tel endroit qui m'avoit deplû | |
[pagina 471]
| |
à la lecture, sans pouvoir trouver à quoi m'en prendre, quoi que je fisse. La critique les saisit tous, et bien d'autres encor, d'une maniére tout à fait admirable. J'espére que la même main entreprendra aussi les Kantaten, à l'occasion de la nouvelle edition qui vient d'en paraître, surtout cette piéce admirable de la Mort de Jesus, qui fait époque dans l'histoire de la Poesie. Je voudrois voir les remarques d'un MarpurgGa naar voetnoot1) sur ces morceaux!’ Na nog een betoog over Dante-vertalingenGa naar voetnoot2), en de vermelding der dissertatie van een zijner leerlingenGa naar voetnoot3), eindigt hij den brief met de mededeeling, dat hij een Strato-collatie voor Klotz heeft laten maken, die hij zal insluitenGa naar voetnoot4). Ook dit vermurwde den man niet; na een jaar beklaagt Van Goens zich bij Herelius, dat hij nog geen bericht ontving op de toezending der collatieGa naar voetnoot5). Zijn eerstvolgende brief aan Klotz is van drie jaar laterGa naar voetnoot6), en begint: ‘Il y a bien longtems, que nous ne nous sommes pas ecrits, et je crois que la faute est un peu de votre coté: car si on ne repond pas à mes lettres, je suis fort sujet à tomber dans l'indolence et à lacher un commerce, jusqu' à ce qu'il plaise au bon Dieu de me faire naitre une occasion de le reprendre. C'est precisément ce qui m'arrive aujourd'hui, et vous verrez, que si j'ai l'air d'oublier quelquefois mes amis, il suffit d'un rien pour me rapeller leur souvenir’. 't Betrof een oude kwestie, over een gemmeGa naar voetnoot7). ‘Si le contenu de cette lettre vous faite plaisir, recompense m'en, en me donnant de vos nouvelles’Ga naar voetnoot8). Er kwam ook hierop geen antwoord.
Het was niet aangenaam voor Van Goens; hij had zich trotsch getoond op zulk een vriend, en nu zou hij, als men informeerde, zooals Ten Hove deed: ‘Votre ami Klotz, ne donne-t-il plus de signe de vie? Il y a longtems que je n'en ai entendu parler’Ga naar voetnoot9), moeten erkennen, door hem te worden genegeerd. Er was echter ook nog een goede kant aan deze mislukte vriendschap: zij had hem vrienschap met anderen bezorgd of in uitzicht gesteld. Met Schmid, Herelius, Riedel, Wieland; allen vrienden van Klotz, allen gevestigd te Erfurt. | |
[pagina 472]
| |
C.H. Schmid, toen pas aldaar tot buitengewoon hoogleeraar in de rechten benoemd, medewerker aan de Teutsche Bibliothek, was auteur van een Theorie der Poesie nach den neuesten Grundsätzen und Nachrichten von den neuesten Dichtern (1767)Ga naar voetnoot1), en kwam in 1769 door Klotz ertoe, aan Van Goens hulp te vragen voor een nieuwe, van de vele fouten te zuiveren, uitgave van dit werk; want deze had zich bij dien beklaagd over de hatelijke beoordeeling daarin van de NederlandersGa naar voetnoot2). Daarover biedt Schmid nu Van Goens zijn verontschuldiging aan: zijn aan Klotz gezonden boekGa naar voetnoot3) had hem van zijn onwetendheid in dit opzicht volkomen overtuigd; hij kende trouwens onze taal of literatuur zelf niet. Van Goens is blijkbaar ‘connoisseur de tout ce qu'il y a de beau dans toutes les langues d'Europe’. Hij zal ook patriot genoeg zijn, om voor den roem zijner miskende natie te willen opkomen. ‘L'Allemagne estime vos études philologiques, mais elle ignore votre cours pour la Poésie’Ga naar voetnoot4). Het wijdloopige antwoord, onmiddellijk geschrevenGa naar voetnoot5), is nog in concept over. Van Goens prijst het in hem, dat hij de gebreken van zijn veelszins zoo leerzaam boek ruiterlijk erkent, spoort hem aan tot de herziening, waarvoor hij nog enkele fouten buiten het Nederlandsche deel aanwijstGa naar voetnoot6), houdt hem zijn ideaal van een literatuurgeschiedenis voor, en geeft dan de motiveering van zijn bezwaren tegen Schmid's karakteristiek onzer letteren, zonder daarbij zelf den toestand zeer rooskleurig te teekenen. ‘Pour ce qui est de vous fournir un detail de l'etat de notre literature, dont vous me priez, je vous prie d'etre persuadé, que je contribuerois très volontiers - - tout ce que je pourrois - -Ga naar voetnoot7) vous en aurois meme actuellement donné des preuves de mon envie de vous servir à cet egard, mais je me trouve à la campagne, sans livres, et dans une dissipation qui ne me per- | |
[pagina 473]
| |
mettrait pas de rassembler mes idées et de les arranger d'une façon convenable’. 't Heeft toch ook zoo'n haast niet? In de zomervacantie heeft hij allen tijd ervoor. - Schmid gelieve Klotz te groeten, en hem tot schrijven aan te sporen. Groote dankbaarheid van Schmid: Klotz roemde niet ten onrechte uw vriendelijkheid. Een compilator als ik kan niet buiten zulke hulp, maar ze te verleenen, heeft weinig aangenaams. Te meer trof mij ‘la lettre si longue, si obligeante, si pleine de bons conseils et de raisonnemens instruisans’. Uw kennis der Duitsche literatuur, en van al wat schoon is, zouden mij verbaasd hebben, als ik ze niet reeds uit uw boek had leeren bewonderen. Waart gij maar dichterbij, dat ik u bij al wat ik onderneem, telkens raad kon vragen! Gaarne zal ik dezen zomer uw bijdrage ontvangenGa naar voetnoot1). Niet lang daarna vindt Van Goens in een nieuwe aflevering van Schmid's Zusätze zur Theorie der PoesieGa naar voetnoot2), dat deze Cesarotti laakt, en voor pedant scheldt. Tegenover Wieland, met wien hij intusschen in relatie is gekomen, uit hij zijn verontwaardiging over den smaad , zijn goeden vriend aangedaan. Vandaar excuses en complimenten in een brief van December 1769Ga naar voetnoot3): Wieland zei mij, dat gij wat boos waart, over mijn kritiek op Cesarotti. Had ik geweten, dat het uw vriend was, dan zou ik 't zachter gezegd hebben; 't komt echter niet uit mijn hart, maar uit mijn inzichten voort. Het zou mij zeer spijten, als ik door een onvoorzichtig oordeel uw genegenheid verliezen moest: een onherstelbaar nadeel. Maar vergeef mij. - Ten overvloede volgt nog een loftuiting op Van Goens' vertaling van MendelssohnGa naar voetnoot4). Van Goens' antwoord heeft den omvang eener brochureGa naar voetnoot5); het is voor een groot deel een uiteenzetting, waarom hij een grondigen afkeer heeft van de in zwang gaande, en voortdurend van minder allooi wordende, journalistieke litteraire critiek, in het bijzonder in Duitschland. Ik kom daar nog op terug. Gij zijt niet, letterlijk, een journalist, gaat Van Goens voort; maar misschien erger dan dat. ‘Vous nous donnez une Theorie de la Poesie “nach die neueste Grundsätze”Ga naar voetnoot6) c. à d. la plupart | |
[pagina 474]
| |
d'après la decision des Journaux’. Terwijl die anders spoedig vergeten zijn, gaat gij ze vereeuwigen. Tot dien prijs zou ik zoo'n ‘liste complette de tout ce qui regarde la Poesie’ niet willen maken. Gij wist niet, dat de vertaler van Ossian mijn vriend was... Maar ik was niet boos om het critiseeren, maar om het verkeerd critiseeren. Gij zegt: de noten zijn pedant. Wat wil dat zeggen? Ik kan het woord in geen enkelen zin op Cesarotti toepasselijk vinden. Bij ‘pedant’ denk ik aan een droog kamergeleerde, overal onuitstaanbaar en misplaatst, behalve tusschen zijn boeken. De naam ‘supose le sçavoir mais exclut l'esprit, le genie, le gout et les graces.’ De pedant ‘revolte... irrite... degoute’... In al wat hij schrijft, komt dat klaar aan den dag; ‘il vomit sur le papier une partie des tresors amassés... dans son cerveau’. Zijn kenteekenen zijn onder andere ‘arrogance, opiniatreté, des bagatelles erigées en objets de consequence, un mepris ridicule pour tout ce qui n'est pas à la portée du pedant...’ Zulke dingen zag ik wel in uw Leven van den Baron van CronegkGa naar voetnoot1); maar bij Cesarotti niets ervan. En ik ken hem vrij goed; een 50-tal brieven schreef hij mij reedsGa naar voetnoot2)... Pedant! hoe komt gij er aan? Weisse's Bibliothek prees hem; mijn vrienden van de Haagsche Bibliothèque des Sciences deden evenzoo; zij, en ook Meinhard, ‘le plus judicieux de vos critiques’Ga naar voetnoot3), vertaalden met ingenomenheid van zijn litterair-historische beschouwingen. Arnaud en Suard bestreden wel in hun Journal EtrangerGa naar voetnoot4) een deel zijner aanmerkingen, evenals Klotz' Deutsche Bibliothek - de eersten, zooals gij weet, smaakvolle en fijne critici, prezen trouwens andere ervan hoogelijk -; maar niemand dacht aan pedanterie. Dat woord past op lieden als GundlingGa naar voetnoot5), ReimmannGa naar voetnoot6), SimonisGa naar voetnoot7). Of een | |
[pagina 475]
| |
ander soort in een anderen tijd: ‘la societé de l'hotel Rambouillet, les pedans les plus galans, les galans les plus pedans.’ Op dien braven ‘Comte de Bahr’Ga naar voetnoot1) met zijn linksche, belachelijke scherts. Ook op dien geleerden ChristiusGa naar voetnoot2) dien gij zoo prijst, ‘qui gravait lui-même des estampes à la Rembrand devant ses dissertations mi-françaisesGa naar voetnoot3), et qui disputait avec tant d'onction sur la Venus ϰαλλιπνγη’.... En nu genoeg! Gij hebt kwaad gesproken van mijn vertrouwden vriend, maar mij ook vergeving gevraagd. Aan Wieland, uw zeer goeden vriend, had ik mijn ergernis gelucht, en meteen gezegd, wat ik over dit misbruik (waarvan hij zelf ook meermalen de dupe was) dacht. Thans heb ik u zelf over allerlei ronduit mijn meening verklaard. Gij moet en kunt Cesarotti eerherstel doen. En overweeg maar eens ernstig, wat ik in het algemeen opmerkte... Deel dezen mede aan uw collega's, die mij kennen, en die ik slechts in schijn vergeten heb. Wieland is mij nog een brief schuldig... Sinds een half jaar leef ik nauwelijks; onverwachte bijzondere werkzaamheden verhinderen mij alle vrije lectuur en correspondentieGa naar voetnoot4). Dit ter verontschuldiging bij Riedel en Herelius. - Daar kon Schmid het voorloopig mee doen. 't Weerhield hem niet, integendeel het dreef hem, deemoedig te antwoordenGa naar voetnoot5). Niets kon hem aangenamer zijn, dan ‘durch eine ausführliche Schilderung (seines) Vergehens’ opnieuw gelegenheid te krijgen, om vergeving te vragen. Zijn Zusätze zijn vluchtig geschreven, en vaak gebruikte hij onzekere termen. Hij schreef zoo ‘pedantisch’, maar bedoelde veeleer ‘affectirt’. Inderdaad, Cesarotti had recht op eerbiediger behandeling... Maar bij dat critieken-schrijven verliest men al meer zijn verantwoordelijkheidsgevoel; vooral wanneer het over buitenlanders of over gestorvenen gaat, spreekt | |
[pagina 476]
| |
men licht onbedachtzaam. Nu hij de balans eens opmaakte, bevond hij het aantal vijanden, gemaakt door zijn Zusätze, veel grooter dan dat der vrienden. Hij houdt er mee op; met zijn temperament, en de eenmaal voorgenomen ‘summarische Kürze’ kreeg hij het air van een journalist-dictator. Terstond heeft hij al een opvolger gevonden in den Almanach der deutschen MusenGa naar voetnoot1). Cesarotti zal hij satisfactie geven in het eerste deel van zijn omgewerkte Theorie, die op aanstaande ‘Michaelis’Ga naar voetnoot2) zal verschijnen. Dit werk zal vrij zijn van alle partijdigheid en bedilzucht. Hij krijgt een opgave der Arabische dichters van Reiske, der neo-Latijnsche van Klotz, der Deensche en Zweedsche van Poppe in Kopenhagen. Nogmaals doet hij nu een dringend beroep op Van Goens voor de Nederlandsche. Uit het tweede deel van den Philosophe sans fardGa naar voetnoot3) (het eerste kent hij niet) heeft hij reeds een aantalGa naar voetnoot4) namen samengelezen; wanneer het allen goede dichters zijn, is Holland waarlijk niet arm. Eenige mededeelingen volgen nog over: Gellert's dood en begrafenis; de poging van een Zwitsersch geestelijke, Lavater, tot kerstening van Mendelssohn, en diens ‘voortreffelijk’ antwoordGa naar voetnoot5); nieuwe of aanstaande uitgaven van Wieland, Riedel, Kaestner, Weisse; het tweede deel van zijn eigen Biographie der Dichter; met complimenten van Wieland, en berichten namens Riedel en Herelius.
Exit Schmid. Af en toe is reeds zijn vriend F.J. RiedelGa naar voetnoot6) voor onze oogen verschenen. Ofschoon sedert zijn studie te Halle met Klotz bekend en bevriend, zal hij, nu sinds kort hoogleeraar in de wijsbegeerte te Erfurt, niet door dezen, maar door zijn collega Schmid ertoe gebracht zijn, aan Van Goens zijn Theorie der schönen Künste und Wissenschaften (1767) ten geschenke te zendenGa naar voetnoot7). Het antwoord van Van Goens op den begeleidenden brief is ons bewaardGa naar voetnoot8). Wat hij er reeds van zag, betuigt hij, | |
[pagina 477]
| |
logenstrafte de hooge gedachte niet, die hij vooruit van het werk had gekregen door zijn Duitsche vrienden. Hij wil het meermalen doorlezen, en wellicht over sommige punten gedachtenwisseling met hem zoeken. Met ongeduld verwacht hij het tweede, bijzondere, deelGa naar voetnoot1). Riedel had geschreven, dat hij den Hollandschen geleerden hun critischen zin benijddeGa naar voetnoot2). Daar komt Van Goens met overvloedige redeneeringen en vergelijkingen tegen op. Wieland zou 't daar half mee eens zijn? Hij dènkt er zeker niet aan: ‘il ne se méconnaîtra pas au point de souhaiter qu'il eût plutot corrigé cent mille passages d'auteurs Grecs et Latins, - elegantissime, belle mehecle, ut nihil certius -, que d'avoir ecrit Agathon ou les Comische Erzählungen’. Maar Riedel zal het eigenlijk wel met Van Goens eens zijn: ‘ce que vous me dites dans votre lettre, je le prends pour un compliment, adressé à un homme que vos avez méconnu’. Wellicht echter staat hij toch schuldig, door namelijk niet genoeg te waardeeren de schoone tijden, waarvan Duitschland thans geniet, ten opzichte van smaak en letteren. Van Goens bestijgt een oud stokpaard: ‘cette prevention pour les anciens, qui serait fort juste, si elle ne se faisait pas aux depens des modernes. Tel et tel commentera Corippe, Arator, Sedule, et croira avoir fait de belles choses; moi, je jette tout cela, si je puis lire une seule ode de Ramler, de Gellert, de J.B. Rousseau, et je me moque de tous ceux qui y trouvent a redire’. Heeft Duitschland zijn Perraults en De la Mothe's - zij zijn te veroordeelen, of veeleer, te beklagen. Zij kunnen zelfs kwaad doen. Maar omdat de grondoorzaak goed is, vergeeft men licht het kwade gevolg. En indien Duitschland al over vijftig jaar geen Camerarii of Gesners meer mocht opleveren, zal het nog gelukkig mogen heeten, als het zeggen kan: de Messias, de Lieder der Deutschen zijn daarvan de schuld. Van Goens wil gaarne een halve eeuw van Conjecturae en Emendationes cadeau doen, in ruil voor een eenigen Gellert, of Wieland, of Klopstock. Het zou hem wonder goed te pas komen, want al heeft hij Schmid bestreden, hij staat schrikkelijk verlegen met zijn houding, als hij zijn natie heeft te verdedigen tegen vreemdelingen van smaak. - Indien zijn vrije toon Riedel | |
[pagina 478]
| |
niet mishaagt, wil hij gaarne over nog andere dingen schrijven, in het bijzonder over zijn vreeselijk scepticisme inzake den smaak, zooals zich dat uitte in zijn Briefe über das PublicumGa naar voetnoot1). ‘Je suis de ces gens qui ne querellent que leurs amis...; si vous me permettez de vous prendre pour maitre, il faut consentir encor d'avoir un disciple bien mutin’. Wat ‘le gout’ voor Van Goens beteekende, drukte hij kort en krachtig uit in zijn groet: ‘Adieu, mon cher Professeur, l'estime que je vous porte, est fondée sur les loix immuables d'un gout eternel et universel, et je vous embrasse avec des sentimens, aussi anciens que le monde’. Riedel bleef betreuren, dat de studie der Ouden in Duitschland lager stond dan in Holland. Niet Klopstock en dezulken gold zijn klacht; Van Goens kan hen niet meer waardeeren dan hijzelf doet. Maar hij doelde in het algemeen op ‘le grand degout que Messieurs mes compatriotes semblent avoir puisé dans les Auteurs Grecs et Latins’. De geest des tijds houdt het met onze aestheticï, ‘qui se piquent de savoir tout et qui ne sachent absolument rien’. BaumgartenGa naar voetnoot2) zelf, het orakel van die lieden, moest zich van een goeden GesnerGa naar voetnoot3) voorzien om de verzen van Horatius en Virgilius te kunnen vinden, die hij noodig had voor zijn AestheticaGa naar voetnoot4). - ‘Je vois que vous vivez avec M. Wieland’, had Van Goens geschrevenGa naar voetnoot5); ‘je le croiais etabli en Suisse’Ga naar voetnoot6). Riedel moest hem vooral de hooge achting, den eerbied, de liefde van Van Goens verzekerenGa naar voetnoot7). Waardeert hij zelf het groote voorrecht, met zulk een man samen te leven, wel voldoende? Hij moet veel schrijven over Wieland's persoon, zijn werk, zijn plannen. Of nog | |
[pagina 479]
| |
liever: ‘S'il voulait s'en charger lui meme, il ne trouverait pas un ingrat: M. Glück pourra lui en dire des nouvelles’Ga naar voetnoot1). ‘De tous les hommes, qui nâquirent jamais d'un Uterus benedictus’Ga naar voetnoot2), antwoordt Riedel, ‘Wieland est justement celui que j'aime le plus, et d'un Enthousiasme inexprimable’... Hij hoopt hem te zullen bewegen, zelf een postscriptum te voegen bij zijn brief. En zoo gebeurt. In een tweede naschrift neemt Riedel weer het woord, om van Wieland's plannen te berichten: der neue Amadis, Psyche, vertaling van Sterne's Tristram Shandy. Maar ook om op zijn eigen beide tijdschriften te wijzen: Philosophische Bibliothek en Erfurtische gelehrte ZeitungGa naar voetnoot3); en om van eigen voornemens te spreken. De Hudibras-vertalingGa naar voetnoot4), tot welker vol- | |
[pagina 480]
| |
tooiing Van Goens, op grond van de staaltjes, die hij zag, hem had aangespoordGa naar voetnoot1), zal hij niet voortzetten: ondanks Van Goens, gevoelt hij den hudibrastischen toon niet genoeg te kunnen vatten. Wat zijn Theorie betreft, daar hoopt hij nog wel eens op terug te komen; niet om ze te vervolgen, maar om er een heel nieuw werk voor in de plaats te gevenGa naar voetnoot2). Exit Rïedel. Af en toe wordt hij in 1769 en 1770 in de brieven der anderen nog wel genoemd: van Van Goens zelf, van Herelius, Schmid, Wieland; door hen krijgt Van Goens een groet, een bericht, een excuus, een belofte. Maar slechts éénmaal schrijft hij zelf nog: na vier jaar, als hoogleeraar en ‘keizerlijk raad’ te WeenenGa naar voetnoot3), heel kort, met verzoek om inteekenaars te werven voor de door Winckelmann nagelaten, geheel nieuwe bewerking van de Geschichte der Kunst des Alterthums. Ongetwijfeld zal Van Goens belangstelling hebben voor Winckelmann's werk, zooals deze, indien hij nog leefde, voor zijn werk zou gehad hebben!Ga naar voetnoot4) Van Goens voldeed aan het verzoek met een brief in de Bibliothèque des Sciences van 1773Ga naar voetnoot5).
Met Riedel's boek en eersten brief had Van Goens ook een critisch programma van J.F. Herelius ontvangen. Hij kende dien Erforter hoogleeraar in de klassieke letterenGa naar voetnoot6) reeds uit zijn Satirae en zijn critische bijdragen in de Acta van ‘mijn vriend Klotz’. Zoo schrijft hij hem in een brief, dien hij bij het antwoord aan Riedel insluitGa naar voetnoot7). Vroeger hield hij zich ook met dergelijke critiek bezig, maar bij minderen aanleg ervoor kwam hij tot andere gedachten: ‘nunc in eo maxïme sum, ut rerum magis quam verborum caussa legam bonos auctores (imo et malos), historiae praesertim studio addictus, et dum otium patitur, poeticarum venerum sectator et cultor acerrimus’. De | |
[pagina 481]
| |
‘Diva Critice’ schenkt thans haar liefde aan hem, Herelius, ‘Ruhnkenio meo vel Valckenaerio’. Van Goens helpt hoogstens nog eens wat met de collaties, in zijn bezitGa naar voetnoot1). Ruhnkenius heeft hij lief, niet het minst om zijn mooie Elogium Hemsterhusii [1768], dat men ook in Duitschland ijverig behoort te lezen. Ofschoon Van Goens ook aan Riedel nog verzekerd had over Herelius: ‘Il est Critïque, mais du nombre de ceux que j'estime beaucoup’Ga naar voetnoot2), laat deze zich toch niet in dien hoek plaatsenGa naar voetnoot3): Gij schijnt mij te houden voor iemand, die altijd op zijn kamer zit te letterziften. Bij lange niet. ‘Laete vel unius conjunctissimi Wielandi carminis auctor esse malim quam omnium Observationum, Variarum Lectionum qualia Burmanni aut Gronovii ediderunt certatim’. Zulk werk is hem niets dan tijdpasseering, bladvulling. Geen sprake van, dat hij de Ouden zou lezen ‘emendandi caussa’... Het Elogium Hemsterhusii krijgt hij van ‘Ruhnkenius noster’ zelf; in den Duitschen boekhandel is het niet te vinden. - Tot bewijs van zijn ruim, modern standpunt moeten wel de mededeelingen over Wieland dienen: ‘librum elegantissimum oratione soluta scribere instituit, cui titulus erit: Σωϰϱατης μαινομενοςGa naar voetnoot4)... Commentarii sunt de rebus variis a celebri hoe philosopho obiter conscripti (des rêveries). Scis, quam feliciter vir ïste incomparabilis de cuius familiaritate jure glorior, mores Graecorum ingeniumque exprimat’. Maar Van Goens moet zijn praatzucht niet verraden; alleen Riedel en hij hebben het begin van het werk mogen lezen, onder belofte van stilzwijgen. - Wieland groet hem, en belooft, spoedig op zijn brief te zullen antwoorden. Uit is daarmee ook de correspondentie Herelius-Van Goens. Ons rest nog die met den grooten man Wieland zelf.
Wieland's postscriptum, boven genoemdGa naar voetnoot5), was weinig meer dan een beleefd praatjeGa naar voetnoot6) naar aanleiding van Van Goens' loftuitingen: Zoo ze al niet toepasselijk zijn, mogen ze 't nog worden. In elk geval zijn zijn kansen verbeterd, nu hij bij zijn dierbaren Riedel leeft, en uit de paperassen-kraam eener klein- | |
[pagina 482]
| |
steedsche kanselarij verplaatst werd in een beter met zijn ‘belle passion’ strookenden werkkringGa naar voetnoot1). Het doet hem genoegen, dat Van Goens zijn hooge gedachten van Riedel's talenten deelt. In hun geschil wil hij niet treden; ‘mais je trouve vos reflexions sur la maniere ordinaire de juger des anciens et de nos contemporains infiniment judicieuses’. Riedel's stelling, tot oneer van het vaderland strekkend, verraadt zeker ‘un peu d'humeur’. - Kent Van Goens Jacobi's werken?Ga naar voetnoot2) - Een week na de ontvangstGa naar voetnoot3) schrijft Van Goens zijn antwoord: ‘une aussi belle lettre que celle du 16 juillet, dont vous avés eu la bonté de me favoriser’, noemt Wieland hetGa naar voetnoot4). Wij hebben slechts een paar bladzijden van het klad over: ‘...si l'on fait de petites choses comme lui, on peut hardiment aller s'asseoir à coté de Klopstock, dumoins dans ma maniere de voir et de juger de tout cela - dat zal wel op Jacobi doelen - M. Riedel m'aprend que vous travaillez à une traduction de Tristram ShandyGa naar voetnoot5). Ce sera mon ami qui coeffe ma maitresse’. Maar geheel en getrouw? Ik heb het in sommige gedeelten altijd te lang gevonden. 't Is echter een louter subjectief gevoelen. Er zijn onder alle boeken er twee ‘sur lesquels on ne pourrait jamais bien prononcer, Tr. Sh. en est l'un, et vous devinez assez l'autre - Wieland's Agathon (1764-1767) bedoelt hij stellig - Quiconque pretend les juger, dira toujours dix sottises contre une seule bonne reflexion’. Over Sterne's boek een aardige anecdote: Een pas uit Frankrijk en Zwitserland teruggekeerden vriend vroeg hij: wat zegt men daar van mijn boek? ‘La plus sotte production qui a jamais sorti d'une cervelle humaine’, was het antwoord, dat hem recht blijde maakte: ‘It was justly the effect, I always hop'd for!’ Van Goens heeft het verhaal van dien vriend zelf - Ds. R. Brown zal het wel zijnGa naar voetnoot6). Het verheugt hem, dat Wieland ‘un nouveau Poème de Féerie ou de Chevalerie’ voorbereidt - Der neue AmadisGa naar voetnoot7) -, | |
[pagina 483]
| |
en naar aanleiding daarvan zet hij zijn ideeën uiteen over den trek naar het wonderbare, waarvan hij de oorzaak zoekt in den edelen drang der ziel naar het volmaakteGa naar voetnoot1). Dat was ‘le sujet principal’ van zijn langen brief, begreep WielandGa naar voetnoot2). Maar uit zijn antwoord blijkt, dat Van Goens ook nog over andere dingen van beteekenis had geschreven: zijn verschil met Riedel over Ouden en Modernen, den bloei der Duitsche literatuur, en ook Wieland's trant van wijsheid en schoonheid te hullen in het luchtig kleed van ironie en scherts, ja van dwaasheid en frivolïteit. De brief maakte blijkbaar ook meer indruk, dan Van Goens' lofzang, waarmee de kennis begonnen was. Het antwoord - negen bladzijden druksGa naar voetnoot3) - is grootendeels een klacht over miskenning, en een apologie van zijn kunst. En daarom niet onbelangrijk voor de kennis van zijn persoon en zijn werk. Eerst wat complimenten. Hij is onuitsprekelijk gelukkig, ‘d'avoir fait si inopinement l'acquisition d'un ami tel que vous’. Terwijl hij niet anders dacht, of men kende hem in 't geheel niet in Holland, kwam Van Goens zijn ijdelheid zoozeer streelen. Te meer moet hij zijn traag antwoorden verontschuldigen: door allerlei oorzaken werd hij een lijder aan ‘paresse d'esprit, misoponie’, zoodat hij slechts werken kan bij vlagen. Zoo werd hij de laatste weken geheel beheerscht door de ‘capriccio’, een soort idealen Diogenes te laten babbelen in een soort van Dialogen, die moeten doorgaan voor het verloren werk van Diogenes Cynicus, door hem in slechte Latijnsche vertaling ontdekt in een Zwabisch klooster. Hij kon volstrekt niets anders doen, zoolang hij zich daarvan niet had bevrijd. Wat Riedel mogelijk zal in te brengen hebben tegen Van Goens' ideeën over de onwijsgeerige kwestie van een superioriteit der Antieken, weet hij niet. Maar hij voor zich tracht zich van elk soort vooroordeelen te bevrijden. De Grieken van Socrates tot Menander zijn hem de beminnelijkste van alle stervelingen, maar genieën als Ariosto, Cervantes, Shakespeare, Milton, Fielding, enz. wegen zijns erachtens op, of, ronduit gesproken, over tegen het beste der oudheid in hun genre. Wat Duitschland betreft, ongetwijfeld is het gezegend met een | |
[pagina 484]
| |
zeldzaam gunstig klimaat voor Wetenschap, Letteren en Kunst, want van de zijde van Publiek, Vorsten en Grooten heeft, de laatste dertig jaar, geen enkele der vele uitstekende talenten (den eenen Klopstock uitgezonderd) ooit eenige aanmoediging of steun ondervonden. Nergens negeert men zóó de gelukkigste beoefenaars der letteren. Genieën, die in Engeland een rustig en vrij leven zouden hebben gevonden, laat men hier in kommer en honger ondergaan. ‘Vous n'imaginés pas, Monsieur, le degré de stupidité, d'ignorance et de mepris pour les lettres et pour ceux qui s'y appliquent, qui regne encore parmi nous’. Onze vorsten en edelen stellen meerendeels een eer in hun onkunde: alle boeken, die niet strekken tot vulling van de geldkist van de Hoogheden en Excellenties, zijn ‘frivool’. Wie zich in heel Europa vermaard maakte, ziet men in zijn woonplaats licht levenslang over 't hoofd. En onze beste schrijvers moesten en moeten den kost verdienen in baantjes, waar Muzen en Gratiën meest van schrikken. Klopstock alleen geniet, ik weet niet door welk toeval, een zeer bescheiden jaargeld van den koning van - Denemarken. Evenwel, ik leidde liever het zorglijke leven van een Ariosto of een Cervantes, dan geld te trekken van een vorst, onder verplichting, Oden op hem te maken, telkens als hij trouwt of zijn vrouw begraaft, voor zijn hovelingen te kruipen, en, geminacht als een onnut voorwerp, dat niets kan dan verzen maken, deemoedig genadebrood te eten. - Objectief is deze sombere schets zeker niet. En ze objectief te waardeeren, valt moeilijk. Maar ze is karakteristiek, in tweeërlei opzicht. Eenerzijds, voor de werkelijke positie van de ‘hommes de lettres’ in het toenmalige Duitschland. Voorbeelden bieden zich overvloedig aan: men vindt ze als vertaler, broodschrijver, gouverneur, reisgezel, mentor, klerk, leeraar, voorlezer, wetenschappelijk adjudant, permanent logé; en, bij hooger gunst, als canonicus of professor. Hoogste trap: jaargeldtrekker? Anderzijds, voor idealen en eischen, gevolg van het groeiend zelfbesef van den dichter, den ziener der waarheid, leeraar der wijsheid, priester der schoonheid: ‘un état d'independance, et cet otium cum dignitate, qui devrait etre l'état de tous les favoris des Muses, ou qui au moins est le seul qui leur convient’Ga naar voetnoot1). | |
[pagina 485]
| |
Maar ‘il y avait des accommodements’... Wieland zien wij alle gunsten van graaf Stadion, van den keurvorst van Mainz, van de hertogin van Saksen-Weimar met blijdschap aanvaarden. Thans zou hij het heil van den jongen keizer willen verwachten; hij komt op dezen door Klopstock, die zijn HermannsschlachtGa naar voetnoot1) aan Jozef II had opgedragen. Van Goens kent toch die ‘tout à fait merveilleuse composition’? Met die ongemeene opdracht, sprekend in duisteren, prophetischen stijl van groote dingen, die de keizer voorheeft ten gunste der Muzen? Weet hij er misschien ook meer van?Ga naar voetnoot2) Over het algemeen spreekt men veel van zijn goede bedoelingen: ‘c'est un Phenomene que ce jeune César’Ga naar voetnoot3); maar zal hij zijn willen kunnen verwezenlijken? Wieland komt op het hoofdthema van Van Goens' brief: ‘votre raisonnement sur les Poëmes de Chevallerie et de Féerie. Je l'ai lû et relû avec un plaisir infini, et quoique il me semble que Milord Bacon en parlant de la poësie et du plaisir que nous donne la fiction, ait dit quelque chose d'approchant du principe d'ou vous partés - pak aan, beste vriend!Ga naar voetnoot4) -, personne avant vous a si bien developpé ce principe, par rapports aux divers genres de merveilleux, encor moins s'appliqué a rechercher la cause de ce singulier phénomene, dont vous me paroissés avoir trouvé la veritable solution’Ga naar voetnoot5)... Enz. Hij raadt hem ‘de communiquer vos reflexions sur cette matière au public; vous en feriés une petite dissertation d'autant plus interessante qu'il y entreroit nombre d'observations tirées du fond de l'esprit et du coeur humain’. Toch moge hij een enkele afwijking of, liever gezegd, toevoeging wagen: zijn ‘la paresse et la sensualïté, ces grands ressors de toute la Nature humaine’ geen krachtige factoren in onzen drang ‘vers le beau merveilleux’? Veel gemakkelijker is het, zich een Phoebus Apollo of een Maangodin te denken, dan als een Newton door te dringen tot de oorzaak van de onderscheiden bewegingen der hemellichamen. Zou dat niet kunnen zijn ‘la veritable cause de notre penchant pour le merveilleux?’ Men zou er nog bij moeten voegen ‘l'amour de la nouveauté, autre suite de notre organisation, et de ce que Helvetius | |
[pagina 486]
| |
appelle sensibilité physique’. Wij stompen af voor het schouwspel der Natuur en voor het dagelijksch levensgebeuren, en zoeken het andere, het afwijkende: ‘voila donc le merveilleux, qui nous charme parce que c'est le plus haut degré du nouveau’... Feitelijk moet Wieland, ondanks aanvankelijke, beleefde toestemming, van het principe van Van Goens weinig hebben; hij zegt het ook op 't slot, schoon niet in den tweeden persoon: ‘je vous avoue que ce desir de la perfection, que quelques uns de nos philosophes nous donnent pour le premier principe de tous les mouvemens de cet admirable je ne sai quoi, que nous appellons notre ame, ne me paroit si bien fondé qu'ils se persuadent, et qu'on peut fort bien expliquer tous les phenomenes psychologiques sans y recourir’ - Wieland was toch niet voor niemendal ‘premier professeur en philosophie’Ga naar voetnoot1). Dat hij zoo gaarne ‘un air de folie’ aan zijn werken gaf, verklaart hij door ‘une antipathie contre la gravité et les gens graves, et le profond sentiment quantum sit in rebus inane’. Het menschelijk geslacht is toch ‘la plus risible espece de creatures que le bon Dieu s'est jamais avisé de faire’; hij wil het den grootst mogelijken dienst doen, door er de vroolijkheid onder te houden: vive la bagatelle, was de leus van Swift; de zijne is: vive la Folie. Wat van ouds doorging voor wijsheid, was niets dan een ‘Folie batarde, masquée d'un air de gravité’ ter misleiding van de dwazen, dat is van 99/100 van het menschdom. De echte wijsheid verborg zich steeds onder een ‘air de folie’: Socrates εἴϱων. ‘Enfin j'ai trouvé qu' à la faveur de l'apparence de frivolité, on peut dire dans un Conte bleu des verités qu'on n'oseroit peutêtre dire impunement avec un ton grave et dogmatique’. Dit gevoegd bij zijn natuurlijke neiging tot de poëzie doet hem Erzählungen, Idris, Musarion, Psyche, Amadis schrijven, ‘et y cacher toute ma philosophie, mes observations sur le coeur humain, ma psychologie, ma morale, enfin toutes les raretés de ma boutique philosophique, que sous la forme de specifiques contre la melancolie et l'hypocondrie je repand liberalement autour de moi... Je sai que le sot prejugéGa naar voetnoot2), dont vous expliqués si ingenieusement la source, est conre moi... je sai que je ferois mieux et pour ma | |
[pagina 487]
| |
gloriole et pour ma fortune, si je voulois employer mon peu de talens à des compositions serieuses, ou les prejugés seroient respectés et ou je me donnerois gravement les airs d'endoctriner et de moraliser bien orthodoxement le genre humain, - et surtout à bien louer nos grands Princes etc. dont je retirerois sans doute force medaillons et tabatieres etc. etc. mais c'est ce à quoi je ne pourrois jamais me resoudre’... Over eenige weken schrijft hij wel eens weer. Zou Van Goens intusschen langs een of anderen weg de Franschen niet eens kunnen waarschuwen tegen de ellendige vertalingen, die men hun van zijn werken aanbiedt? Pas Agathon door een zekeren Blackford, nu weer die Philosophie der Grazien [d.i. Musarion] door iemand van den naam Rohde of Rhode. Het zal zijn volk tot schande strekken: ‘voila pourtant, dira-t-on à Paris, sur quoi les Allemands se recrient’. Kende Dorat maar zooveel Duitsch, dat hij Musarion lezen, en er een fraaie vrije vertaling van geven kon, zooals hij deed van Selim und SelimaGa naar voetnoot1). - Wij zagen reeds, dat Wieland's philosophische waar Van Goens' vrienden niet altijd voldeed: de politieke kern van zijn Diogenes smaakte Chotek nietGa naar voetnoot2); Wilzeck ging straks twijfelen, of niet zingenot alle hooger sentiment in zijn werken verdrongGa naar voetnoot3). In dien zelfden tijd vroeg Chotek uit Bohemen aan Van Goens: wat is uw oordeel over Amadis? Herkent gij den auteur van Idris erin? Ik soms dien van Agathon: groote kennis van het menschelijk hart blijkt uit sommige trekken. Maar het geheel, en de versificatie?Ga naar voetnoot4) Er zal hier wel verband bestaan met Van Goens' woorden tot SchmidGa naar voetnoot5): Zeg aan Wieland, dat ik nu, na het uitlezen, een deel mijner lofspraak in mijn laatsten brief, op zijn ‘Fou de qualité’, intrek. Want dit zal Idris und Zenide betreffen, dat in 1768 verschenen wasGa naar voetnoot6). Vermoedelijk had Van Goens ook aan Chotek zijn bezwaren tegen dit werk meegedeeld. Was ook hem de lichtzinnige inhoud, die scheen aangelegd op sexueele prikkeling en ondermijning van goede zeden, tegen de borst? Eer | |
[pagina 488]
| |
vermoed ik, dat hij in de willekeurige aaneenrijging van al wat aan avonturen of wonderlijkheden in Wieland's geheugen of fantasie maar wilde opduiken, ondanks geestige zetten en vlotte berijming, geen bijzondere kunst kon waardeeren. Maar wij kennen noch zijn gunstig noch zijn ongunstig oordeel. De bedoelde brief aan Wieland is niet tot ons gekomenGa naar voetnoot1). Het antwoord, waarop hij door Schmid deed aandringenGa naar voetnoot2), bleef langer dan een jaar uitGa naar voetnoot3). Dan verontschuldigingen en complimenten bij de vleet: welk een gelukkig sterveling zou hij zijn, als hij in plaats van gedwongen zoovele avonden ten offer te brengen aan lieden, die eeuwig vreemd zullen blijven aan zijn geest en aan zijn gemoed, ze kon geven aan zijn vriend Van Goens; want: ‘je sens que je vous aime de tout mon coeur, que votre esprit me charme, que votre façon de penser me revient infiniment’. Hij zal voortaan verstandig zijn, en zich zelven niet meer, door het antwoorden langer dan een vol jaar uit te stellen, berooven van het genot zijner brieven, die hem toch zijn ‘d'une grande ressource dans ce pais sterile - vervecum in patria crassoque sub aere’. Den lof van den grooten hoop, of de persiflage van een GerstenbergGa naar voetnoot4) trekt hij zich niet aan dan voorzoover de welvaart van zijn gezin er bij betrokken is; maar op de liefde van dezulken als Van Goens vlamt zijn eerzucht. In het vervolg vernemen wij ook nog iets over den inhoud van Van Goens' briefGa naar voetnoot5). Wieland verklaart, het volkomen met hem eens te zijn: het geestelijk karakter wordt bepaald door uiterlijke oorzakenGa naar voetnoot6). Zijn lof voor Voltaire's Candide breidt hij nog wat uit; en geeft daarop zijn litteraire en wijsgeerige geloofsbelijdenis te verstaanGa naar voetnoot7). Lucianus, Cervantes, Fielding, Sterne, Ariosto, Chaulieu, Hamilton, Prior zullen altijd zijn meest geliefde auteurs blijven... Zijn ‘Grazien’ heeft hij thans stellig al wel door ReichGa naar voetnoot8) ontvangen; hij zal er eerst geheel tevreden over zijn, wanneer hij hoort, dat Van Goens het is. | |
[pagina 489]
| |
Of deze hem daarover heeft ingelicht, weten wij niet. Een jaar later schrijft Wieland nog eens, met verzoek, voor de fraaie uitgave van den omgewerkten Agathon (1773) inteekenaars te wervenGa naar voetnoot1). Van Goens geeft gehoor aan het verzoek; als hij na eenigen tijd zijn kleine lijst inzendt met betuiging van spijt over het geringe succes, stelt de ander hem gerustGa naar voetnoot2): zijn compatriotten zijn nog onverschilliger voor zijn werk dan de Nederlanders; van de 24 millioen hebben er geen honderd één Louis d'or over voor alle wijsheid van Grieken, Chaldeeën en Egyptenaren tezamen. - Reich zal hem zijn Goldener Spiegel zendenGa naar voetnoot3). - Kan Van Goens hem mogelijk den auteur noemen van een slecht geschreven, dwaas en onbeschaamd boek, dat ‘La Verité’ heet?Ga naar voetnoot4) - Bij zijn goden, de Gratiën, zweert hij, dat hij hem voortaan geen gelegenheid meer geven zal tot twijfel aan zijn vriendschap, die levenslang duren zal. Blijkbaar had Van Goens zich beklaagd over zijn zwijgen. Had hij de onderstelling geuit, dat zijn critische aanmerkingen Wieland's ijdelheid gekrenkt zouden hebben? 't Belangrijkste deel van diens antwoord ontbreekt ons, maar een flauwen weerklank op zulk een verwijt meenen we nog te hooren uit het fragment: ‘je vous avoue, mon cher ami, que je suis très sensible au mepris et à la critique des que je ne la vois pas accompagnée par des expressions d'une estime sentie’. Maar louter op dezelfde wijze, als hij voor physieke pijn zeer gevoelig is. IJdelheid heeft er niets mee uit te staan. Trouwens, ‘ijdelheid’ is wellicht niets dan een bedenksel der moralisten! - Ondanks zijn eed schijnt Wieland geen verdere brieven te hebben gezonden; afgezien van een paar regels schrift op een gedrukt stuk, dat aan Van Goens als aan honderden anderen verzoeken moest, abonnés te werven voor zijn tijdschrift Der teutsche MerkurGa naar voetnoot5). Dat hij ertoe bereid was, zien we uit een | |
[pagina 490]
| |
bericht in de Bibliothéque des SciencesGa naar voetnoot1). Maar dat de vriendschap met den Duitschen Voltaire niet lang meer duurde, kunnen we, behalve uit het ontbreken van verdere briefwisseling, wellicht ook hieruit opmaken, dat van dat tijdschrift alleen de eerste jaargang in Van Goens' bibliotheek voorkomt. In brieven van Wieland, van 1769 en 1770, aan anderen vinden we enkele malen Van Goens ook genoemd; aan GleimGa naar voetnoot2) en aan Sophie de la Roche. De laatste zond aan haar ouden vriend in September 1769 ‘trois lettres françoises’, in druk, waarvan Wieland giste, dat Van Goens de schrijver of althans de uitgever zou kunnen zijn. Woorden, daar aangehaald als voorkomende in een brief van hem, meent hij juist zoo aan dezen te hebben geschreven. En Van Goens is er ‘assés Enthousiaste’ voor. Maar hij zal er naar vragen bij Gleim, bij Jacobi, en bij Van Goens zelfGa naar voetnoot3). -
Nog een man uit deze omgeving moeten we vermelden als correspondent van Van Goens: ook een vriend van Klotz, en voortzetter van een van zijn tijdschriften na zijn vroegtijdigen dood, op het einde van 1771. Toen Van Goens het overlijdensbericht ontving, moge spijt over den vriend de eerste aandoening geweest zijn, weldra nam vrees voor eigen persoon de overhand. Hij had zijn gansche hart uitgestort aan Klotz. Indien nu zijn erven de nagelaten briefwisseling eens gingen uitgeven, zooals men thans in Duitschland meer zag gebeuren! In dezen nood wendde hij zich tot G.B. Schirach, professor te Helmstedt. Diens antwoord, en nog twee volgende brieven, zijn bewaard: Hij heeft het antwoorden op Van Goens' zeer vriendelijken en welwillenden brief wat uitgesteld, om eerst te zien, of zijn pogingen ten opzichte van de bedoelde brieven zouden slagenGa naar voetnoot4). Hij was met Klotz zeer bevriend; maar noch diens weduwe, noch diens secretaris Mangelsdorf heeft hij kunnen bewegen tot | |
[pagina 491]
| |
teruggave van Van Goens' brieven en van die van hem zelven. Hij kan hem echter borg staan, dat op Klotz' correspondentie niet zal worden toegepast ‘Germanorum nostrorum incondita arrogantia edendi literas familiaritatis’. - De Acta Litteraria zal hij voortzetten, zooals Van Goens ook wenschte, en zij zullen een breed terrein bestrijken; voor zijn raad, hoe het best de Nederlandsche boeken te krijgen, zegt hij dankGa naar voetnoot1). Wil hij zelf hem niet toezenden, wat aan de Utrechtsche Academie verschijnt? Hij hoopt echter op nog veel meer: dat hij zijn vriendschap voor Klotz op hem zal overdragen. En hij tracht al dadelijk zijn belangstelling te winnen door mededeelingen over anderer en eigen werk en plannen op het gebied der klassieke letteren. Een bijgaande proeve van zijn Ephemerides Helmstadienses moge dit tijdschrift den weg naar Utrecht openen. Ook op geschidkundig gebied werkt hij, getuige zijn Biographie der DeutschenGa naar voetnoot2). Met een vriendelijken, uitvoerigen brief antwoordt Van Goens. Schirach betuigt daarop zijn blijdschap over zijn gunstige beoordeeling van de Ephemerides, en spreekt de hoop uit, dat de Acta evenzeer zijn goedkeuring zullen verwervenGa naar voetnoot3). Ook dankt hij voor geleerde opmerkingen en aanwijzingen in verband met zijn klassieke studiën, o.a. over Ovidius. Algarotti's aanteekeningen over dezen dichter had hij nog niet gelezen, maar die van Marmontel kende hij wel: hij had toch zelf diens Poëtiek voor eenige jaren in het Duitsch bewerkt. Voor zijn lang beraamde Sophocles-uitgave wil hij naast de vele hulpmiddelen, waarover hij reeds beschikt, gaarne ook nog door Van Goens aangeboden materiaal gebruikenGa naar voetnoot4). Aangaande een concurreerend plan in Nederland heeft deze hem gerustgesteld. - Ruhnkenius en Valckenaer [blijkbaar hem aangeprezen] worden in heel Duitschland, en ook door hem tot de sieraden van Nederland gerekend. - Harlesius, van ErlangenGa naar voetnoot5), wil de levens beschrijven van de niet meer in leven zijnde verdienstelijke philologen dezer eeuw. Hij zou gaarne ook Nederlandsche daarin opnemen; kan Van Goens geen bijdrage leveren, al ware het alleen ‘rudi modo silva rerum et librorum’? Uit zijn brief heeft hij bemerkt, dat zij in vakken van studie | |
[pagina 492]
| |
elkander al zeer na staan: ook Schirach doceert ‘historiam, literas elegantiores, poesin, etc. Sed artium cognitio satis subtilisGa naar voetnoot1) mihi deest cum eguerim opportunitate talium discendarum’. Naar mate hij Van Goens' crïtisch talent meer moet bewonderen, groeit zijn verlangen, om zijn oordeel te vernemen over zijn Biographie der Deutschen. Zulke levens van beroemde mannen vallen thans zeer in den smaak. Daarom heeft hij al eens er aan gedacht - nauwelijks durft hij het zeggen -, of er geen Fransche vertaling van zou kunnen verschijnen. Als Van Goens het beveelt, zal hij hem het werk toezenden, ‘ut suffragio tuo et arbitrio vel illa [versio] stet vel cadat’. Nogmaals verzoekt hij voor zijn Acta Nederlandsche uitgaven te mogen ontvangen: ‘nisi majores libros, tamen minores et scriptiones Academicas Batavas’. Hij wil ze recenseeren; soms zelfs ook, die belachelijk zijn: om zijn lezers te vermaken. Kennelijk is Schirach, ondanks zijn model Klotz en zijn aanvankelijk optreden als dichter, meer klassiek philoloog en historicusGa naar voetnoot2) dan modern aestheticus. Ten gevalle van Van Goens wil hij echter ook wel iets over Wieland, Jacobi, Klamer Schmidt mededeelen: ‘in litterïs elegantioribus emergunt ingenia nonnulla amoeniora non invita Minerva. Wielandius edidit: Goldnen Spiegel... in qua fabula milesia severiorem vultum temuit et mores potentiorum vivis imaginibus depinxit. Varia dulcia opuscula edidit Jacobi, et Schmidtius quidam Petrarcham felicissime imitatus est in lïbro cui titulus: Phantasien nach dem Petrarca’Ga naar voetnoot3). Maar hij gaat voort: ‘Artium amor ideo fere latet et jacet, quoniam occasio deest. Inveniuntur in hoc mari - rarae nantes in gurgite naves’. Even tevoren had hij reeds duidelijk te kennen gegeven, hoezeer de vermindering der belangstelling voor de klassieke philologie hem aan het hart ging. Wanneer hij over Ovidius [dien hij blijkbaar hoog vereert] ging schrijven, moest hij het in het Duitsch doen, had Van Goens geraden. Maar als met heiligen afschrik weigerde hij dat. ‘Religio fere mihi est, hac re sequi morem Germaniae nostrae, quae incipït linguam latinam dedicere, et in qua terra literae philologicae et humaniores fere jaceant’. | |
[pagina 493]
| |
Ook hier spreekt Schirach weer over de brieven aan Klotz. Alle mogelijke moeite had hij aangewend, maar zonder gevolg. Van Van Goens' brieven is echter nog niets bekend, en ze zullen ook wel niet bekend gemaakt worden. Zelf had hij nog meer reden gehad dan Van Goens tot bezorgdheid en verontwaardiging over zoo'n plan, deelt hij nog eens mee in zijn derden brief. Maar dan is alle gevaar reeds voorbijGa naar voetnoot1). Ook deze laatste briefGa naar voetnoot2) is kennelijk een antwoord op eenen van Van Goens. Men vindt er iets in over de klassieke philologieGa naar voetnoot3); verder een ongunstig oordeel over Ernesti, wiens Elogia Van Goens zeer juist had bekeken. Hij wist zijn personen niet te teekenen; de geleerde man miste het talent, de karakteristieke trekken scherp waar te nemen. ‘Tamen criticum egit Ernesti severum, et paene Regem’. Maar zijn faam mindert al; alleen voor de theologen troont hij nog als opperste rechter. ‘Primus flos fuit ille caducus’. - De hoofdzaak is een naieve, schoon een omweg gaande, aanprijzing van zijn eigen werk: Uw vriend Wieland - gij zult het al wel weten - is aan het hof van Saxen-Weimar, als leermeester van den erfprins. Hij gaat een tijdschrift uitgeven, naar het model van den Mercure de FranceGa naar voetnoot4). Het wordt dus iets anders dan mijn Magazin der deutschen Kritik, ‘qui continet recensiones librorum et nova literaria in generibus poeticis’. Groot is tegenwoordig in Duitschland de ‘cupiditas legendi scribendique diaria et criticos commentarios’. Voor de biographie is veel minder liefhebberij: er is alleen het werk van Schröck, van Harles, en van mij. Het mijne vïndt veel bijval, het vormt ook een supplement op de Duitsche geschiedenis. Ook zijn er, wien mijn stijl behaagt: ‘nonnulli eo temeritatis et forte mendacii procedunt ut velint me quicquam similitudinïs (forte pauxillulum) habere cum Voltario. Sed tu noli credere’. Het zit hem dwars, naar het schijnt, dat Van Goens, ondanks zijn uitnoodiging, het boek niet eens had gevraagd. Hij weidt nog eens uit over den inhoudGa naar voetnoot5). En besluit, zelfvoldaan: ‘Libertas mea in judicando et rerum vivae imagïnes, quoad valeo, vehementer placuerunt’Ga naar voetnoot6).
* * * | |
[pagina 494]
| |
Ook met Oostenrijk stond Van Goens in schriftelijk verkeer. Te Weenen had hij ‘vrienden’, lang voor Chotek en Wilzeck er van hun reis waren teruggekeerd. Wij hebben gezienGa naar voetnoot1), hoe hij tevergeefs trachtte, G. Meerman van dienst te zijn met een handschrift van M. Alting over de Tabula Peutingeriana. Het kwam uit de bibliotheek van WesselingGa naar voetnoot2). Van Wijn had, na dit echec, nog gewezen op een ander adresGa naar voetnoot3); maar Van Goens was inmiddels zelf op een nieuw idee gekomen. In 1753 had de Weensche geleerde edelman F.C. von ScheybGa naar voetnoot4) die oude reiskaart doen drukkenGa naar voetnoot5). Daarna had hij een commentaar erop geschreven, waarvoor hij sinds jaren een uitgever zocht. Via Reiske had hij, toen de hulp van zijn vriend Gottsched op niets uitliep, zich ook tot Wesseling gewend: in Holland durfden de uitgevers toch beter een wetenschappelijk werk aan dan in DuitschlandGa naar voetnoot6). Wellicht wist Van Goens van dat verzoek; althans weet hij van Scheyb's werk. Op het einde van 1767Ga naar voetnoot7) nu deelt hij dezen mede, in het bezit te zijn van Alting's manuscript. Scheyb betreurt het, niet eer de schuilplaats te hebben geweten, maar Fabricius gaf het op als verloren, en Wesseling noemde het niet eens. Laat Van Goens het toch uitgeven; mocht het blijken, dat het zijn eigen werk overtrof, hij zal dat in dank aanvaarden. Gaarne neemt hij zijn aanbod van excerpten aan; enkele moeilijke punten geeft hij daartoe op. Tot dank zal Scheyb hem twee exemplaren van zijn commentaar vereeren - zoodra die gedrukt is, wel te verstaan. Van Goens zendt dan de excerpten, die den ander te meer belust maken op het geheel. Maar op het aanbod, het tegen behoorlijken prijs hem over te doen, kan hij niet ingaan; zijn ‘res angusta domi’ belet hem zulk een kostbaren aankoop. Hij zal zich dus tevreden moeten stellen met het opnemen in zijn werk van die uittreksels; geleerden, die beter bij kas zijn, zullen den schat dan zeker | |
[pagina 495]
| |
willen verwerven. - Enkele opmerkingen of vragen: over een uitgave van Dionysius [Periegetes], zeker wel gewenscht, maar bij den heerschenden smaak zeker ook onmogelijk; over Niebuhr; over de ruïnen van Paestum, besluiten den briefGa naar voetnoot1). Van Goens weet raad. Hij wil het kostbare manuscript aanbieden aan H.K.K. en Apost. MajesteitGa naar voetnoot2). Geen geld wenscht hij daarvoor in ruil, maar een eerbewijs. Von Scheyb deelt dit aan Baron Van Swïeten, als ‘préfet de la bibliothèque impériale’ mede; en zijn antwoord kan straks alleszins gunstig luiden: ‘Sa Majesté serait très disposée à vous accorder le titre de Conseiller, qui assûrement est très flatteur pour tout le monde, et plus encore pour un etranger’. Van Goens wende zich maar tot Van Swieten. Bij voorbaat wenscht Von Scheyb hem al geluk met zijn rang van ‘Conseiller de S.M.I.R. et Ap.’Ga naar voetnoot3) Twee maanden later zien we, dat de zaak goeden voortgang heeft: De oorkonde zal gereed gemaakt worden - schrijft Von ScheybGa naar voetnoot4) -, maar om ze zoo vleiend mogelijk voor u te kunnen maken, heeft men mij naar uw bijzondere verdiensten gevraagd. Maar ik moet het u vragen. Geef mij ‘naivement’ op, wat gij het liefst er in vermeld wilt hebben: voorouders, adel, letterkundige, staatkundige verdiensten, enz. 'k Zal ook zorgen, dat men Menso Altingius, ‘consul de la Republique de Groeningen’Ga naar voetnoot5) en zijn werk, dat gij aan de K.K. Bibliotheek ten geschenke gaaft, niet vergeet. - Van Goens gaf de gevraagde inlichtingen: uw brief van 7 Juli - bericht ScheybGa naar voetnoot6) - heeft goeden dienst gedaan. De oorkonde heb ik gezien: prachtig geschreven op mooi perkament, als folio boek in rood fluweel gebonden... [ik bekort de lange beschrijvïng], veel mooier dan ooit voor iemand anders; alles ten blijk van bijzondere gunst. Het stuk is onderteekend door Maria Theresia zelf, door den vorst Von Kaunitz, enz. Met een goede gelegenheid zal Baron Van Swieten het u toezenden. - Intusschen had Van Goens ook den keizerlijken gezant in Den Haag, Von Reischach, in de zaak gemengd. Kort nadat gij in | |
[pagina 496]
| |
Den Haag waart - schrijft dezeGa naar voetnoot1) -, heb ik het Ms. met ‘le baron de Cruyningen’Ga naar voetnoot2) meegegeven naar Weenen. Eerst heb ik nog bij Van Swieten geinformeerd: gij kunt volkomen gerust zijn. - Eindelijk, drie maanden later komt het gewichtige stuk: Uw benoemings-oorkonde heb ik van mijn hof ontvangen - schrijft ReischachGa naar voetnoot3) -, er komt niets in voor van het manuscript [blijkbaar had Van Goens, ondanks Scheyb, uitdrukkelijk verzocht, dat weg te laten], maar men heeft de over uw persoon en familie verstrekte gegevens gebruikt. - Dat is de eenvoudige geschiedenis van het Keizerlijk-Koninklijke Hofraads-ambt, waarop Van Goens zoo gaarne bij tijd en wijle wijzen mochtGa naar voetnoot4). Onwillekeurig vraagt men zich af, wat anderen Nederlanders andere keizerlijk-koninklijke titels hadden gekostGa naar voetnoot5). Von Scheyb kwam nog bedrogen uit met den ruil, al kostte hij hem persoonlijk niets dan wat moeite. Weldra hoort Van Goens van hem: uw Altingius hielp mij nietsGa naar voetnoot6). Maar hij hoopt nu op een anderen dienst. Zijn commentaar op de T.P. zou uitgegeven worden voor rekening van de Academie van MannheimGa naar voetnoot7); maar na twee jaren getreuzel staakte deze den reeds begonnen druk, omdat critici debiet onmogelijk achtten; ofschoon zij het al had aangekondigd als ‘sub praelo’. Het blijkt bij onderzoek een Academïe van niets! Als Van Goens eens een drukker in Holland kon vinden? Dr. De HaenGa naar voetnoot8) sprak hem eens van een Hollandschen burgemeester, beschermer der drukkunst, enz. - G. Meerman bedoelt hij natuurlijkGa naar voetnoot9) - Hij wil het Ms. naar Utrecht zenden; Van Goens zal er ook veel in vinden tot toelichting van de penningkundeGa naar voetnoot10). | |
[pagina 497]
| |
Op een toestemmend schrijven van Van GoensGa naar voetnoot1) verzoekt hij inderdaad den secretaris van het Mannheimer genootschap, het handschrift aan dezen te doen toekomen. In een nieuwen brief bindt hij van Goens dan nog eens het groote belang van zijn werk op het hart: laat hij het toch in druk helpen, liefst met een voorrede van zijn handGa naar voetnoot2). - Een paar maanden later een wanhoopsbrief: Het Ms. is al sinds lang door Lamey te Mannheim verzonden; als gij het niet hebt, is het verloren gegaan. Schrijf toch spoedigGa naar voetnoot3). - Het blijkt straks aan Meerman te zijn geadresseerdGa naar voetnoot4). Dat Van Goens werkelijk plan heeft gehad, Scheyb's boek in druk te bezorgen, zien we uit een brief van zijn vriend Heddaeus, dan te Lissabon verblijvend, die hem opdraagt, een exemplaar voor hem te houden: dat hij het uitgeeft, is hem waarborg genoegGa naar voetnoot5). Maar het plan is niet tot verwezenlijking gebrachtGa naar voetnoot6). Was dït wellicht ook oorzaak, dat de briefwisseling te niet liep? Tot 1772 schijnt Van Goens toch nog eenige betrekking met hem te hebben aangehouden. In 1771 vraagt hij Chotek naar Von Scheyb. Deze belooft, naar hem te zullen onderzoeken; en zoo hij verbetering van positie begeeren kan, wil hij zijn best voor hem doenGa naar voetnoot7). Maar als hij een jaar later via Von Scheyb van Van Goens een klein geschenk ontvangt, heeft hij nog altijd verzuïmd, kennis met hem te makenGa naar voetnoot8). Von Scheyb was ook literator. Als aanhanger van Gottsched en voorstander van een nuchter-redelijke ordening en begrenzing, van een Fransch-classicistische wetgeving in de kunst, werd hij door de jongere dichters en critici in Duitschland, tot Nicolai toe allen meer of minder onder den invloed van Bodmer's en Breitinger's ruimer, moderner ideeën, veracht. Niettemin had hij in het litterair zeer achteraankomende Oostenrijk lang vooraan gestaan met zijn streven, de literatuur- en taalbeoefening ook hier te zuiveren en op te heffen, zooals de Leipziger meester | |
[pagina 498]
| |
het in overig Duitschland deed.Ga naar voetnoot1). Hoe trouw hij bleef aan diens leer, blijkt ons uit zijn brieven aan Van Goens, waarvan vooral de laatste ook nog over andere dingen handelen dan de Tabula Peutingeriana, of de oorkonde van het Hofraadschap. Reeds in zijn tweeden briefGa naar voetnoot2) vroeg hij, hoe hij het voordeeligst aan het geruchtmakende boek over Paestum zou kunnen komen. Waarschijnlijk heeft Van Goens het hem verschaft. In 1770, na lange ziekte antwoordendGa naar voetnoot3) op twee brievenGa naar voetnoot4), schrijft Von Scheyb: Paestum heeft mij zeer veel genoegen gegeven; die Major is een kundig graveurGa naar voetnoot5); men ziet hïer de kindsheid der bouwkunst. Het laatste kan zekere instemming met Winckelmann's beschouwingGa naar voetnoot6) beteekenen. Daartegenover vinden we ook grondigen afkeer van diens nieuwigheden. Ik ben heelemaal geen Winckelmann, dïe Guido Reni's aartsengel durft verachtenGa naar voetnoot7), zegt hij, als hij tot Van Goens spreekt over zijn eigen, onder het pseudoniem Käremon verschijnend, boek: Natur und Kunst in Gemählden, Bildhauereien, Gebäuden und Kupferstichen (1770)Ga naar voetnoot8), vrucht van een zesjarig verblijf in Rome. Hoe ingenomen hij zelf is met dat werk, toont hij door er telkens op terug te komenGa naar voetnoot9). Het is in ïeders handen, hooren wij den eenen keer; MaronGa naar voetnoot10) en diens zwager Mengs zijn er zeer tevreden over, een andermaal. In het litteraire heeft hij veel op met Metastasio - ook bij Van Goens in eere -; maar men noemt hem niet meer in Italië, zoo bericht hij. Daar heerscht de Opera buffa. Aan Fransche ‘bouffonneries’, aan ‘canzonetti di pïazza’ geeft men er de voorkeur boven Metastasio op muziek van Hasse!Ga naar voetnoot11) - Een verkeerde snaar had Van Goens bij hem aangeraakt door te spreken over ‘de verdiensten’ van ‘hun’ SonnenfelsGa naar voetnoot12). Dat was toch de man, die, met zijn ‘Deutsche Gesellschaft’, in Weenen | |
[pagina 499]
| |
den weg baande voor wat ná Gottsched gekomen was: Klopstock, Ramler, Wieland; die ook van de korstondige Oostenrijksche Aufklärung onder Jozef II de centrale figuur heetGa naar voetnoot1). Schoon dichter nog bij Klotz dan bij Lessing staand - Riedel werd naar Weenen geroepen! - en als ‘Weener Lessing’ bij zijn tooneelhervormen eigenlijk niet veel verder gaand dan Gottsched al in Duitschland gekomen was, kon hij toch geen goed doen in de oogen van Von Scheyb. Die Sonnenfels, ‘Professeur de la Police’Ga naar voetnoot2), een gedoopte JoodGa naar voetnoot3) - zegt hij smalend - martelt het Duitsch om tot Latijn in den trant van Klopstock. Zijn theater-hervorming heeft hij maar gestaakt, sinds het geweldig échec van zijn eigen Xerxes. Men noemt hem niet meer. Het tooneel was bij ons niet gediend van zijn alles beter wetende critiek en zelfbewonderingGa naar voetnoot4). - Van Goens heeft wel begrepen, dat hij op dit gebied met den ouden heer niet veel verder komen zouGa naar voetnoot5); wat de correspondentie wijders nog aanroert, betreft de neutraler oudheid- of taalkunde. We hooren zoo van Van Goens' voorgenomen ‘España sagrada’; van de zeldzame werken van den orientalist Meninski, die hij zoekt voor een ‘Milord’, en die Von Scheyb opspoort, met bijzonderheden over den auteur en diens strijd met een zeer verdienstelijken vakgenoot G.B. Podesta - die wijken moest, wellicht omdat de Jezuieten hem tegen waren -; over ‘anticailles’ uit het kabinet-Von Stosch, die Von Scheyb ook wel gaarne aan dien ‘Mïlord’ zou willen overdoen; enz. Alles te samen geen zaken van veel gewicht. Het is duidelijk: Van Goens, die, bij zijn ijverig streven naar onmiddellijk verkeer met de dragers der nieuwe en nieuwste ge- | |
[pagina 500]
| |
dachten in het buitenland, ten opzichte van Frankrijk weinig bereikte, en in Noordwestelijk Duitschland, ondanks Jacobi, ondanks Wieland, maar half slaagde - want de eene Lessing beteekende daarvoor toch meer dan Klotz met heel zijn staf -, hij miste in het Zuidoostelijk deel der Duitsche landen zijn doel volkomen, toen hij daar, geen Winckelmann vindendGa naar voetnoot1), maar ook geen Sonnenfels zoekend, met een toevallig zich voordoenden Von Scheyb zich tevreden stelde. Om een gril van ijdele eerzucht. Misschien heeft hij nog getracht, nadere aanraking te krijgen met Van Swieten. Zeker is het nietGa naar voetnoot2); maar dat er geen correspondentie tusschen hen heeft bestaan, durf ik, ondanks zijn voorgevenGa naar voetnoot3), wel voor zeker houden. Heeft hij zelfs gehoopt op relaties met den kunst en wetenschap eerenden, maar uiterst-hooggevoelenden Von Kaunitz? Frisi, die in 1768 in Weenen vertoefde, en daar in hooge gunst stond, ware hem gaarne van dienst geweest bij den ‘Signore Principe’Ga naar voetnoot4), als hij maar iets van zijn wensch geweten had. Maar zijn brief van 4 October had hij eerst bij zijn terugkeer in Italië in handen gekregen. Thans raadt hij hem, al zijn verhandelingen bij elkaar te voegen, en ze den vorst aan te bieden, met een korten, kernigen brief, om te danken voor de benoeming tot hofraad. Daarin moest hij betuigen, dat hij dit reeds zou hebben durven doen op grond van den eenstemmigen hoogen lof voor Z.H.'s bescherming der letteren; dat hij het thans echter nog te vrijmoediger deed, nu hij van Frisi meer in het bijzonder had vernomen, ‘sino a qual finezza, e a qual forza arrivi una tale protezione’. Want hij mag gerust zich op hem beroepen, en daaraan het voorwendsel ontleenen, om met meer vertrouwen aan Z.H. te schrijven. Van Swieten zal zich stellig wel willen belasten met de aanbieding. En anders kan hij pakket mèt brief zoo aan 's vorsten huis doen bestellenGa naar voetnoot5). Vermoedelijk heeft Van Goens den raad van Frisi wel gevolgd; maar zeker heeft het hem geen stap nader gebracht tot Von Kaunitz. Ondanks zijn keizerlijk-koninklijken hoftitel, ondanks Von Scheyb en Chotek en Wilczek, bleef hij feitelijk volkomen vreemd aan hof en hofstad der keizerin. Ook bereikte hij Italië niet over | |
[pagina 501]
| |
Weenen, hoe na deze stad, politiek, artistiek en litterair ook stond aan dit land; integendeel moest te Weenen oudere Italiaansche vriendschap hem tot geleide strekken. Over die Italiaansche betrekkingen, met Frisi en met anderen, hebben wij nu te handelen; en daarna nog over die met Spanje en Portugal. |
|