De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 1
(1937)–J. Wille– Auteursrecht onbekend
[pagina 379]
| |
Hoofdstuk II.
| |
[pagina 380]
| |
genoemde bundels. Het Utrechtsche milieu zal wel het meeste beteekend hebben voor Van Goens; maar daarnaast valt te rekenen met Amsterdamsche en zeer bijzonder met Haagsche kringen, waarin Van Goens verkeerde. Leiden is hier van minder belang, ondanks de bezoeken aan oom den kolonel en zijn gezin, aan Lelyveld, Schultens, of een vergadering van de Maatschappij der Letterkunde. Rotterdam komt slechts een enkele maal in het zicht in de brieven van deze periode: in 1775 blijkt Van Goens in goede kennis met den medicus en vroedschap Prof. Henricus VinkGa naar voetnoot1); in Maart 1776 hooren wij, uit een brief van Roos, van een bezoek, dat hij niet lang geleden aan Rotterdam heeft gebrachtGa naar voetnoot2). Maar niettemin weten wij, dat Van Goens er vele en goede kennissen gehad heeft in den regentenkring. Dat getuigt de brief van Matje van Zuilen van NyeveltGa naar voetnoot3), die in 1807 hem herinnert aan de oude betrekkingen met haar en haar, nu reeds overleden, manGa naar voetnoot4) - ‘gij hebt hem gekend, en ook van nabij gekend de nauwe band die ons vereenigden’ -, haar broeder Coos NyeveltGa naar voetnoot5), haar zuster Verstolk, haar vriendin Truitje Hogendorp, mevrouw Van der Wal, de families Meyners, Groeninx, De Groot, en vele anderen van zijne en hare kennis; die dan meest allen reeds zijn gestorven, evenals - voegt zij er, plagend nog, aan toe - ‘vos bons amis Hofsteden et Habbema.’ Zij haalt ook op van zijn ‘amours en plans’ in die dagen, toen zij zijn confidente was, die trachtte hem van dienst te zijn. Maar al heeft wellicht deze eene brief voor Van Goens een heel stuk van eigen verleden doen herleven, ons geeft hij weinig meer dan een algemeenen indruk. | |
[pagina 381]
| |
Van Goens' denkbeelden over liefde, huwelijk, de vrouw kwamen ons reeds een enkele maal voor uit de brieven van Lelyveld, die het hieromtrent verre van eens was met zijn luchtigen en lichtzinnig-doenden vriend. Zelf spreekt deze tot ons over die gevoelens van zijn jongen tijd in de Duitsche dialogen uit zijn laatste levensjaren. De groote moeilijkheid is echter, te onderscheiden tusschen werkelijkheid, vervorming en verdichting; niet zoozeer in de algemeene trekken, die wel subjectieve waarheid zullen zijn, als wel in de bijzonderheden. Toch, of liever juist daarom, wil ik met die eigen retrospectieve voorstellingen beginnen. Voor de zes eerste gesprekken beroept de schrijver zich op ervaringen van veertig jaar in den gedurigen omgang, tot dan toe, met velerlei vrouwenGa naar voetnoot1). ‘Weiber-patron’ noemt de vriend hem: ‘die Weiber sollten eine Subscription machen um Ihnen bei lebendigem Leibe eine Ehrensäule zu errichten’. Wat later vraagt hij hem plagend: ‘Was bringt Ihnen denn Ihr Weiber-Patronat jährlich wohl ein, wenn ich fragen darf?’ - ‘Jetzt eben nicht sonderlich viel mehr, wovon ich wüszte. Vor Zeiten aber, wollte man sagen, einen grauen Kopf und ein Paar lahme Füsze’, is het antwoordGa naar voetnoot2). Een ouden zondaar moet hij zich noemen: ‘soll ich aufzahlen was ich gelitten, und nicht gestehen was ich verdiente?’ Schreef hij eenmaal zijn Bekentenissen, ze zouden waarachtiger zijn dan die van Rousseau; en altijd zou het luiden ‘mea culpa, mea maxima culpa’Ga naar voetnoot3). Zeer lang reeds verkeerde hij onder de vrouwen; hij had betrekkingen met haar van allerlei aard, in verschillende landen en onder alle klassen. Zij hebben hem het leven, meer dan iets anders, verzoet, maar hij heeft ook veel verdriet aan haar beleefd, schoon dat bijna altijd zijn eigen schuld was; werd hij soms bedrogen, ook dat had hij wel verdiend, zoo niet aan die eene, dan wel aan de andereGa naar voetnoot4). Een ding gaf altijd conflicten. Hij kon en wou gaarne alles vergeven aan de vrouw, wier hart hij eenmaal had, als zij hem maar alles bekennen wilde als aan haar ander ik. Hetzelfde verlangde hij echter onverstandigerwijze | |
[pagina 382]
| |
ook van haar, maar hij vond het nooit. ‘Ich war nämlich der innigsten, unveränderlichsten Anhänglichkeit fähig, wo ich ganz und in jedem Sinne liebte; daneben aber, und dem unbeschadet, flatterhaft, und sinnlich entzündbar wie Schieszpulver. Da hätte ich mir immer eine Freundin gewünscht, die vernünftig genug gewesen ware, mir ganz ruhig zuzusehen, und mich ausrasen zu lassen, ohne darüber einige wahre Empfindlichkeit zu zeigen, in der festen Versicherung, dass dies das einzige Mittel sey (wie ich denn gewisz glaube dasz es auch gewesen seyn würde) mich am Ende mehr und mehr an sie, und nur an sie zu fesseln. Da scheiterte ich aber jedesmal’... Zoodra hij met zijn onbezonnen confidenties kwam, was 't uit met alle rust en geluk tusschen Rinaldo en Armida; gloeiende ijverzucht trad er voor in de plaatsGa naar voetnoot1). De mannen hebben zelf groote schuld. Aartsphantasten als zij zijn, zoeken en prijzen zij in de liefste de volmaaktheid, en brengen haar het hoofd op hol door romantische grillen. 't Gaat veelal, als met Rousseau en het Peterseiland in het Bielermeer: hij wou er eeuwig wonen, maar haatte het na een jaar. Of zooals Richardson het een vrouw laat zeggen: De mannen doen met ons, als wij vroeger met onze poppen: begeeren, verkrijgen, kussen, ‘see them naked, and then throw' em away.’ Plato bande niet voor niets alle dichters uit zijn Utopia. Een ons gezond proza in het huwelijk is duurzamer dan een centenaar poëzieGa naar voetnoot2). Zuchten moet Van Goens bij de gedachte aan al het, uit wanbegrip over rechte liefde, verspeelde gelukGa naar voetnoot3). Hoe heeft hij zelf geleden door dwaze eischen: ‘denn, Freund, wer lag mehr todtkrank im Spital, als ich? Sogar noch jetzt befällt mich dann und wann jenes heisze Fieber.’ Maar hij herkent nu althans de kwaalGa naar voetnoot4). Volgt zulk een jaloersche vrouw haar instinct, dan maakt zij den toestand nog tienmaal erger. Hij weet het door eigen smartelijke ervaringGa naar voetnoot5). Zoo verdiept hij zich in de schildering van het lijden der vurig liefhebbende vrouw, die de verkoeling voelt en de rivale vermoedt, dat zijn vriend hem tot de werkelijkheid terugroepen moet. Wat moest hij hem ook op die gedachte brengen: ‘was sie gelitten, jenes herrliche Weib, das nur für mich lebte!’Ga naar voetnoot6). Wie was zij? Daarop geeft Van Goens ons geen antwoord. Maar wel toont hij ons stellig nog vele bijzonderheden van deze zelfde | |
[pagina 383]
| |
verhouding in de laatste twee dialogenGa naar voetnoot1), met hun sprekende motto, uit Metastasio: Ah qual fiamma d'Amor e di Gloria
Scorrer mi sento fra tutte le vene,
Alma grande, parlando di Te!
Is de schrijver zelf de hoofdpersoon: Herr Von A.? laat Van Goens den lezer vragen. Het doet er niet toe, is zijn antwoordGa naar voetnoot2). Voor méér dan veertig jaar zijn deze gesprekken in een ander land en in een andere taal gehouden. ‘Herr Von A. (war) ein junger Mensch von zwanzig JahrenGa naar voetnoot3), leichtsinnig, aber von gutem unverdorbenen Herzen. Frau Von B. eine schöne, reiche Wittwe von neun und zwanzig, die sich ihm mit Herz und Seele ergeben hat(te), ohne, gewisser Verhältnisse wegen, je daran denken zu können, ihn zu heirathen...’Ga naar voetnoot4). De geschiedenis van Marianchen, waaraan de eerste dialoog zijn naam ontleent, is voor Van Goens' historie van veel meer belang dan die van Jeannette, naar wie de tweede heet, waarvan echter ook nog een deel aan Marianne is gewijdGa naar voetnoot5). Ter rechtvaardiging van haar gedrag in het geval met Marianne, vertelt mevrouw Von B. aan Herr Von A. - de dierbare Louise aan haar vriend Frits - de geschiedenis van haar eerste huwelijk. Rijk, en vaak ten huwelijk gevraagd, had zij ten slotte een adellijk maar arm officier, een Adonis, en ‘ganz Weltmann’ met veel jargon, veel geestigheid en veel smaak, aangenomen. Kort na het huwelijk, tijdens haar zwangerschap, komt een nicht van haar man logeeren. En zij wordt razend ijverzuchtig, zonder eigenlijken grond. Als zij zoover gaat, dat zij in gezelschap haar man ‘Bettel-Adel’ verwijt, is de breuk tusschen beiden volkomen. Nauwelijks brengt zij het leven er af bij de bevalling; haar kind | |
[pagina 384]
| |
was dood; van moederschap zal nooit meer sprake kunnen zijn. Op den duur komt er een volkomen verzoening tot stand: met de nicht zoowel als met den echtgenoot. Maar de oude onbezorgde vroolijkheid heeft deze niet meer. Voorgevoel van naderenden dood? Hij wordt gewond, en sterft. Zijn laatste brief verklaart alles. Hij had elders vergoeding gezocht; het beeldschoone, beschaafde maar burgerlijke, buurmeisje, dat onnaspeurlijk was verdwenen, was door hem verleid en ontvoerd. Nu ziet hij wel in, dat de ijverzucht zijner vrouw in liefde haar grond had. Nog heeft hij haar lief, maar ook Jeannette. Zij moge nu zorgen voor deze en haar kind. Zoo deed zij ook; maar beiden stierven spoedig op mevrouws landgoedGa naar voetnoot1). Als weduwe maakte zij kennis met Von A.: zij herinnert hem de bijzonderheden: ‘Ihre Geschichte mit der schändlichen R -, Ihr edles Betragen dabei, das lange das Gespräch in unsern Zirkeln machte, hatte Ihnen eine Art von Celebrität unter uns Weibern gegeben.’ Zij was nieuwsgierig hem te zien; en de eerste ontmoeting besliste voor beidenGa naar voetnoot2). ‘Dass Sie mich zum glücklichsten Menschen machten’, vult Von A. aan. Wat die geschiedenis met die R - was, vertelt Van Goens in een noot. ‘Eine Oper-Tänzerin, die den damals kaum 18-jährigen A. gefesselt - dat zou dus in 1766 geweest zijn -, in wenig Monaten um zwei Drittheile seines artigen Vermögens gebracht, und dann ihn auf die schändlichste Weise (so hiesz es wenigstens) hatte sitzen lassen. Eine alltägliche Geschichte freilich, worin aber A. bei gewissen weniger alltäglichen Umständen, sich auf eine Weise betragen hatte, worüber freilich verschieden geurteilt wurde, wobei er aber alle Weiber auf seine Seite hatte, und daher sich eine Art von Celebrität in den ersten Zirkeln erwarb. Die Geschichte gehort aber weiter gar nicht hieher’Ga naar voetnoot3). Ongestoord duurde hun liefde, tot - Marianne kwam, de nieuwe kamenier van mevrouw: een liefelijke verschijning. Onmiddellijk nam Louise den indruk waar, dien deze op haar Frits maakte, bij een bezoek, dat hij haar buiten bracht: zijn voorgewende onverschilligheid verraadt hem nog meer dan de blikken, waarmee hij haar omvat. Louise zorgt, dat Marianne telkens aanwezig is, op een tochtje met Frits neemt zij haar zelfs mee, bij een boerenfeest bezorgt zij hem de gelegenheid, met haar te dansen. Door een | |
[pagina 385]
| |
leugenachtige, ongunstige mededeeling over haar, die Frits blijkbaar niet verduwen kan, meent zij haar voorloopig voldoende te beschermen; straks weet zij Marianne aan een waardigen aanstaande tegemoet te voeren. Maar als het spel lang genoeg geduurd heeft, houdt zij het Von A. ronduit voor, hoe hij sinds lang doodelijk verliefd is, hoe zij expresselijk op alle manier heeft waargenomen, dat haar kamenier haar volkomen zou kunnen vervangen bij haar trouwen Frits; en stap voor stap, beschaamd, geërgerd, verstoord, moet hij haar verslag volgen en toestemmen. Zij weigert zijn omhelzing: niet het duizendste deel harer liefde verdiende hij; hij kan haar hart niet waardeeren. Welzeker, het was slechts een ‘gout passager’ voor Marianne, nietwaar? Juist dit was haar doel, hem te genezen van die lichtzinnigheid en van die booze maximes der groote wereld, die hem onwaardig zijn, die hij uit Frankrijk, waar hij, helaas, te vroeg is heen gegaan, heeft medegebracht! Bekentenis; omhelzing. ‘Himmlische Louise! Armer Fritz!’Ga naar voetnoot1) Toch doet de idylle van Marianchen's kennismaking, verloving en huwelijksplannen, hem nu in levende trekken geschilderd, Frits nog pijn. Want zoover was hij nog niet verdorven, om er zich over te verblijden, dat zij een man kreeg. Hij moet de bruiloft bijwonen, vergt Louise. Zich zelven innig verachtend, de ziel in de hevigste beroering, gaat hij heen. Bij zijn volgend bezoek verschrikt hij Louise met de mededeeling, dadelijk na Marianne's bruiloft voor een paar jaar met een zieken vriend op reis te moetenGa naar voetnoot2). Met geweld poogt Louise haar ontroering meester te blijven. Nog moet hij haar danken, vervolgt hij, dat zij zooveel kwaads heeft afgewend. Hij heeft het zich ingedacht, dat Marianne moeder had moeten worden van zijn kind: ‘ich hätte wohl nie schlecht an ihr gehandelt, das trauen Sie mir gewiss zuGa naar voetnoot3); allein, wie hätte ich sie entschädigen können?’ Máár, hij heeft ook begrepen, dat Louise hem nooit wezenlijk beminde. ‘Dass darf ein Mann sagen, dem eine Frau so viel aufgeopfert hat als ich Ihnen’, klaagt zij. Hij houdt vol: echte liefde had nooit met die rust, met dat overleg zóó kunnen handelen. Gegriefd en miskend, zal Louise nu doen zien, tot welken prijs zij het geleerd heeft, zich zelfs in haar innige liefde voor haar ondankbaren wildzang zoo te beheerschen. Zij zal hem dan nu vertellen van haar overleden manGa naar voetnoot4). Frits omhelst en kust haar. | |
[pagina 386]
| |
En hij verneemt het treurige verhaal van haar ongebreidelde ijverzucht, dat wij reeds kennen. De reis naar Napels geeft hij nu op; zijn vriend moet zijn ouden, trouwen knecht maar meenemen. ‘Einzige Louise! - Er fühlte lebhafter als Jemand, dass seine Louise ein Schatz wäre, dessen Gleichen er umsonst in der weiten Welt suchen würde... Entzückt, wirft (er) sich ihr zu Füszen, umarmt sie u.s.w.; die Aussöhnung ist volkommen’Ga naar voetnoot1).
Stellig is hier veel waarheid gehuld in een kleed van verdichting. Het is zeker opzet, dat Van Goens ons telkens herinnert aan het feitelijke karakter van zijn schetsenGa naar voetnoot2). Hij zal hebben gekleurd en aangezet, dat zat hem in het bloed. Maar de lezer zal zich met mij in het vervolg meer dan eens tot bepaalde combinaties gedrongen voelen; duidelijke of waarschijnlijke overeenstemming met de vastere historische gegevens merken wij herhaaldelijk op, tegenstrijdigheden zelden of nooitGa naar voetnoot3). Zekerheid verkrijgen wij echter nietGa naar voetnoot4). Zeer waarschijnlijk heeft Van Goens zelf, bij de schifting zijner papieren, daarvoor gezorgd. Bleef hij dáárom steeds celibatair, omdat zijn hart hing aan die ééne, die - hij weet het - ook in 1805 nog leefde?Ga naar voetnoot5) Groote waarde hecht hij toch, in deze dialogen, aan het huwelijkGa naar voetnoot6); bij oude vrijers vond hij zelden een flink karakter: de eigenzinnige Kant, ja, kleingeestig en heerschzuchtig, gevoelde bij instinct, ongetrouwd te moeten blijvenGa naar voetnoot7). Wij opperen zelfs even de vraag: dienden vele uitingen van vroeger en later tijd ook soms alleen tot verberging van zijn eigenlijke gevoelens en van zijn ‘ongeoorloofde minne’? Hij bleef ongehuwd om zijn altijd zwakke financiën, geeft hij aan mevrouw Van Alphen te kennen, sprekend over zijn nicht Line van GoensGa naar voetnoot8). Hij waardeerde haar steeds hoog, en heeft vaak eraan gedacht, dat hij met haar gelukkig had kunnen zijn. Maar, helaas, zijn positie!Ga naar voetnoot9). Op een andere nicht, een Zeeuw- | |
[pagina 387]
| |
scheGa naar voetnoot1), heeft de familie omstreeks 1773 of 1774 Rijklof Michaël gewezen als een geschikte partij. Zij was een jaar of zes jongerGa naar voetnoot2) dan haar neef, wien zij altijd, ook na haar huwelijk, een goed hart blijft toedragen. Nog in 1785 is hij met vele andere familieleden bij haar te gast op NoordhoutGa naar voetnoot3). Vader Van Goens herinnert enkele jaren later zijn zoon in Zwitserland: ‘Schrijf ook eens aan nicht Visvliet, die ongemeen veel van U houdt, en altoos vraagt: hoe vaart tog onze lieve Zwitser?’Ga naar voetnoot4) Ook later schrijft hij haar nog af en toe, zij 't dan weer veelal op aandrang van Van Alphen of diens weduweGa naar voetnoot5). Zelfs trachtte hij in 1800 van uit Dresden de Visvliets over te halen, zich ook aldaar te vestigenGa naar voetnoot6). Mevrouw Van Alphen heeft blijkbaar op de oude banden gezinspeeld. Van Goens antwoordt haar, dat hij veel daarover zou kunnen zeggen, maar niet schrijven. Zij kan hem ‘noch recht lieben noch hassen’; zij is ‘grundgut, aber früh verzogen gewesen, und bey der tournure die sie dadurch gewonnen, hätten wir schwerlich zusammen getaugt’Ga naar voetnoot7). ‘Nicht Visvliet’ had altijd veel familie-zwakGa naar voetnoot8); zij schrijft ook zelf aan haar neef in den Harz allerlei van hun beider verwantenGa naar voetnoot9). Maar wat Van Goens altijd in haar en in het geheele gezin van oom heeft gehinderd, was de hekelzuchtGa naar voetnoot10). Daarom, gissen wij, antwoordt hij haar ook anders dan de Van Alphens: half ernst, half plaisanterieGa naar voetnoot11). Het financieele bezwaar was te ondervangen geweest door een rijk huwelijk; en daar heeft Van Goens ook wel over gedachtGa naar voetnoot12). | |
[pagina 388]
| |
Niet alleen Lelyveld, ook de zelf vrijgezel blijvende Ten Hove, ook vader en moeder Van Goens drongen al vroeg aan op een huwelijk. Tegenover Ten Hove's raadGa naar voetnoot1) neemt Van Goens eerst het air aan van ‘un rossignol sauvage’ met den grootsten afkeer ‘pour l'obscure prison d'une brillante cage’Ga naar voetnoot2). Ten Hove houdt vol: ‘quand on conseille à un jeune savant robuste et bien conformé de se marier, je ne vois pas qu'il y ait là de quoi se recrier tant.’ Niet lang daarna gaat hij begrijpen, dat Van Goens er ernst mee maakt, en hij geeft hem practischen raad: ‘un peu plus ou un peu moins de beauté ne fait pas l'affaire, un grand esprit dans une femme n'est pas même desirable, mais tout l'argent du monde ne racheteroit pas à mes yeux un manque de sens, de bonne humeur et de complaisance’Ga naar voetnoot3). Van Goens protesteert: dacht Ten Hove dan, dat hij louter om geld trouwen zou? Deze stelt hem gerust: zij zijn het volkomen eens, afgezien daarvan, ‘que vos notions sur l'amour me paroissent un peu sensuelles’; maar, hij is ook 15 jaar zijn oudere. Een meisje terdege te leeren kennen, dat vermoeden kan, dat men vues op haar heeft, dunkt hem lang niet zoo moeilijk als Van GoensGa naar voetnoot4). Tenzij men door hartstocht verblind mocht zijn. En overigens ‘avec les restrictions que vous dites et dans le sens ou vous l'entendés, je vous permets très fort de vous marier pour de l'argent; je vous y exhorte même. - Vôtre franchise me charme, ne vous en corrigez jamais avec moi. Je conçois très bien l'empressement de vos parens a vous marier, mais j'avoue que j'ai été surpris de voir qu'ils l'ont poussé jusqu'à vouloir vous faire épouser une fille d'une autre religion. Je les reconnois si peu là!’ Dan toch zeker een Luthersche? Met de consubstantiatie, enfin! Maar | |
[pagina 389]
| |
met de transsubstantiatie, foei! Mocht hij bij geval een geschikte ‘femelle’ - geliefd woord bij Ten HoveGa naar voetnoot1) - ergens opduiken, dan zal hij dadelijk waarschuwen, maar deze waar is in den Haag schaarscher dan elders; om mee te trouwen namelijk. Maar hij zal uitkijkenGa naar voetnoot2). Lichtzinnig is de toon van dezen ouderen vriend; slecht gezelschap was hij zeker voor Van Goens, ondanks al zijn wereldwijsheid en zijn oprechte genegenheid. Geldzuchtig was Ten Hove echter niet; al achtte hij de beste voorziening in Van Goens' dubbele behoefte - physiek en moreel, als voor studie en positie - een rijke vrouw. In een lateren brief deelt hij mede, aan Z.H. en de Staten-Generaal te hebben verzocht, zijn inkomen van 7000 gulden te verminderen tot een derde deelGa naar voetnoot3) - ‘mijn landgenooten stikken van 't lachen’ -, en wenscht hij niettemin Van Goens nog eens succes op zijn pogingen, zijn beurs te vullenGa naar voetnoot4). Maar we hooren niets meer van de huwelijksplannen. Omtrent de schoone, door zijn ouders aanbevolen, heeft Van Goens zijn vriend nader ingelicht, maar wij missen juist dat stuk van den briefGa naar voetnoot5). Zou het verschil in godsdienst niet heel anders zijn geweest, dan Ten Hove ondersteld had: was zij hem misschien te devoot, te fijn? Van Goens beroemde zich ook op kennis met heel andere vrouwen. Naar aanleiding van opmerkingen over nieuwe tooneelstukken, deelde Ten Hove mee: ‘nôtre Theatre va languir par le prochain départ de la Martin. Son talent n'est à mes yeux qu'imparfaitement remplacé par le chant de Rosette; mais cela aussi je vous le dis à l'oreille, de peur d'être lapidé’Ga naar voetnoot6). Dat zijn de beruchte ‘sterren’ der Fransche komedie. Het is in-droevig, zooals men in geschriften en brieven van deze periode die zedelooze schepsels telkens ontmoet. La Martin, om maar een enkel feit te noemen: de bijzit van Constant d'Hermenches. Als hij ze na een | |
[pagina 390]
| |
lang afwezen verbonden vindt met een man van haar slag - zoo schrijft hij aan Bella van Zuilen -, is hij braaf, en stoort de huishouding niet, ondanks zijn rechten, ondanks de verbazing van zijn vriend De Bellegarde, zijn candidaat voor Bella. Maar Bella vindt, als deze, dat maar dwaasheid; als hij van haar houdt, waarom haar dan niet te nemen?Ga naar voetnoot1) Van Rosette Batiste, de dochter der directrice van den troep, maakt Hardenbroek in zijn Gedenkschriften herhaaldelijk melding: ‘de Rosette’, die blijkbaar geen haar beter is dan ‘la Martin’Ga naar voetnoot2). Elders vermeldt hij andere van hetzelfde kaliberGa naar voetnoot3). ‘Hoeren of comediennes’, ‘actrices of andere lichtekooien’ zegt Hardenbroek, zonder bedenken over de samenvoegingGa naar voetnoot4). Toch had de instelling de gunst van het hof: in 1762 zag Beckmann daar den jongen prins met zijn mentor den hertog, Nassau-Weilburg met zijn vrouw Prinses Carolina, en vele gezanten met hun damesGa naar voetnoot5). Van Goens vroeg Ten Hove nog nadere inlichtingen omtrent ‘la Martin et sa rivale’Ga naar voetnoot6), maar kwam tegelijk reeds op tegen de miskenning van Rosette. Ten Hove zet hem wat neer: ‘Dispensez vous de me jetter des pierres au sujet de Mile Baptiste, je l'aime bien, et je suis aussi fou de la musique qu'on peut l'être d'une chose ou l'on n'entend rienGa naar voetnoot7). Mais toute aimable qu'est Annette, je ne voudrois pas pour l'amour d'elle exiler au Kamschatka la grande-mère de Joas, quoique ce soit une mechante carogne’Ga naar voetnoot8). | |
[pagina 391]
| |
Overigens kan Van Goens in een bijgaand vlugschrift onder meer deze kwestie behandeld vindenGa naar voetnoot1). Wat betreft ‘vôtre Rosette, et la mienne (si vous voulés) et celle de bien d'autres,’ hij heeft haar zien spelen ‘avec une indécence qui a revolté le Parterre.’ Maar Ten Hove komt op iets anders nog uit zijn brief: ‘Je serois curieux de sçavoir, quand et où vous avés rencontré la susditte Rosette en deshabillé.’ En hij weet niet beter te doen dan half-aanmoedigend te schertsen: ‘Ah, ah, Mr. de l'alphabet grecGa naar voetnoot2), je vois bien que je ne sgai point toutes vos allures in dit vorstelijk 's-Gravenhage.’ Voortaan zal hij door spionnen zijn gangen doen nagaan. Hoe durft hij echter zoo nog afgeven op Den Haag, dat schoone actrices zou begeeren, om ze te bederven?Ga naar voetnoot3) - Van Goens heeft hem ook andere confidenties gedaan. ‘Ce que vous ajoutés sur vôtre disposition à l'amour, et à ce qui s'ensuit, m'est depuis du tems beaucoup moins inconnu que vous ne pensés,’ schrijft Ten Hove. Hij voelt zich niet geroepen, hem daarover te bepreeken. ‘L'amour est le baume de la vie,’ mààr, waarschuwt hij toch even, ‘bride en main!’Ga naar voetnoot4) Zoo is Ten Hove: scepticus in den grond, behandelt hij alles luchtig en spottend, zelfs waar hij ernstige zedelijke gevaren ziet. Of eigenlijk, zijn raadgevingen schijnen niet zoozeer eerbiediging van zedelijke normen, als wel voorkoming van physiek of maatschappelijk nadeel te bedoelen. Alle overdrijving schaadt, kon het refrein zijn van al zijn vriendelijke vermaningen. ‘N'outrez pas la délicatesse!’ - ‘l'inconstance vous perd’Ga naar voetnoot5) - ‘vous me paroissés avoir l'esprit trop soupçonneux pour le repos de vôtre vie’Ga naar voetnoot6) - gij doet mij onrecht met uw verdenking; maar, zij verschaft mij uw ‘jolie dissertation ou persiflage sur la coqueterie’; koketterie in de vriendschap, ze zal er wel zijn, maar zóó fijn ben ik er niet opGa naar voetnoot7) - uw humeur is een Bucephalus, maar ik zal het temmenGa naar voetnoot8) - doet ge aan gelaatkunde, doe het dan met mate; licht hindert ge de menschen en stoot ze afGa naar voetnoot9). Fijntjes wijst hij hem op de bron van zijn hyper-gevoeligheid: ‘mon amour-propre est | |
[pagina 392]
| |
d'autant moins querelleur, que depuis une dixaine d'années j'ai beaucoup rabatu de la bonne opinion que j'avois de moi-même.’ Van Goens kent zich zelf niet heelemaal, meent hijGa naar voetnoot1). Wereldwijs houdt hij hem echter ook voor: gij zult er in uw leven niet aan ontkomen, nu eens ongewild, met de beste bedoelingen, menschen te krenken, dan weer, bedrogen uit te komen met wie ge vertrouwdet. Maar ook daar moet men overheen. ‘Il ne faut pas prendre (cela) trop tragiquement.’ Ik denk dan altijd maar: de menschen zijn veel meer zwak dan boosGa naar voetnoot2). Ook voor zichzelven is Ten Hove zeer toegefelijk. Maar éénmaal spreekt hij, tot onze verrassing, het woord plicht. Van Goens heeft hem verweten, dat hij met zijn geschiedwerk niet vordert: de minste der Medici was meer waard dan de best geslagen gulden. Ik zeg, antwoordt Ten Hove met ongewonen ernst: de minste plicht geldt meer dan de beste der MediciGa naar voetnoot3). De gewone voorstelling, die hij van zijn eigen aard geeft, is: onverbeterlijke traagheid. ‘Le Paresseux’ van Buffon, ‘cet animal est mon image.’ Hij kon wel bezigheden tot verontschuldiging van stilzwijgen aanvoeren, maar eerlijk gezegd, behandelt hij die even nonchalant als de restGa naar voetnoot4). Vrees voor verwijt, erkentenis van schuld, belofte van beter, en altijd weer dezelfde traagheid: ze zijn schering en inslag in zijn brievenGa naar voetnoot5). Iedere maand zal hij schrijvenGa naar voetnoot6): de eerstvolgende komt na drie maanden. Van Goens komt op den inval, dagelijks een stukje te schrijven, om te verzenden, als het aangegroeid is tot een dikken brief. Prachtig, vindt Ten Hove; hij gaat dadelijk het voorbeeld volgen: praten met zijn vriend, telkens als hij eens even tijd heeft; verzenden, als het een heel pak is geworden. Hij kan het echter niet laten, tegelijk den draak te steken met Van Goens' sentimenteele vergelijking: een kind, dat aan moeders schoot zijn toevlucht zoekt. 'n Mooie moeder, hij!Ga naar voetnoot7) Het eerste ‘volume’ is ook het laatste. Weldra zwijgt hij weer maanden. Op Van Goens' verwijten en dreigementen zendt hij dan een sloepje, en nog eens een sloepje, ter aankondiging van ‘le gros et lourd vaisseau’; want hij wil hem nu ‘exceder d'écritures’Ga naar voetnoot8). Na dat schip, dat nog meer voorloopers had gehad, houdt spoedig alle zending op, voor jaren. We vinden nog slechts enkele kattebelletjes uit den zomer | |
[pagina 393]
| |
van 1768, met een langeren brief van een half jaar laterGa naar voetnoot1). En voorts herleeft de correspondentie slechts even een paar maal, wanneer kwaad dreigt - wegens Volkmann -, of onafwendbaar schijnt - in het conflict met HofstedeGa naar voetnoot2). Dan vraagt Ten Hove twee brieven per weekGa naar voetnoot3). Want hij houdt toch hartelijk van hem, met al zijn zwakheden en overdrijvingen. Maar vaak is hem liever dan schrijven: ‘rêver affectuesement à (ses) amis, assis à (son) aise dans un fauteuil, les yeux fermés, la bouche entr'ouverte, les jambes contre la chemineé’Ga naar voetnoot4). Soms wordt hem de ledigheid zelve tot een zwaren last, en verkeert hij in een onzegbare neerslachtigheid: ‘je m'afflige d'être un sero dans la creation. Le courage et l'esperance m'abandonnent, mon corps s'afoiblit, mon esprit s'eteint, mon coeur se flétrit, et il ne me reste de consolation que de verser ma douleur dans le sein de l'amitié.’ - ‘Pardon, si je vous ennuye de ces jeremiades’, breekt hij af; dat de klacht ernstig gemeend is, blijkt al daaruit, dat hij weer en nog eens weer er in vervaltGa naar voetnoot5). Dan benijdt hij zijn vriend diens ‘collèges, écritures, études,... devoirs conformes à son gout’Ga naar voetnoot6). Want Ten Hove is zelf liefhebber en kenner van moderne historie en literatuur. Hij wil zich ook inspannen tot ferme, ronde kritiek op Van Goens' werken, die hij nog in manuscript zenden moet: ‘le tout parceque je vous aime, et que je m'interesse à vôtre gloire’Ga naar voetnoot7). Maar over den geschiedkundigen en litterairen inhoud hunner brieven eerst later. Ten Hove bestreed de sentimentaliteit bij Van Goens, en schertste met zijn ‘levenslange’ jacht op vriendschapGa naar voetnoot8); maar was daar niet in zijn sceptische ziel dezelfde behoefte, hoezeer verborgen en ontveinsd? Ook de lichamelijke bezwaren van zijn vriend kan hij verstaan uit eigen ervaring; al is ook hier zijn troostende raad weer gemengd met critischen spot. ‘Ce que vous me dites, mon cher Van Goens, de vos continuels maux de tête, me fait une veritable peine... Ce qui vous consolera peutêtre un peu, c'est que moi qui me rappelle d'avoir eté a vôtre âge martir de ces cruelles migraines, je m'en vois quasi délivré, et n'en entens presque plus parler. Je crois superflu de vous recommander la tempe- | |
[pagina 394]
| |
rance et l'exercice, parceque je suppose que vous usés de ces deux grands spécifiques’Ga naar voetnoot1). Het klagen en zuchten in zijn lijden wil hij hem niet verbieden; maar ook hier houde hij zijn verbeelding toch in toom. ‘Ne croyez pas si vite, que ce soyent des stik-stuypen... on ne meurt pas si aisement à vôtre âge.’ Het ging hemzelf op dien leeftijd juist zoo. ‘Le vilain spectre me talonnoit toujours’Ga naar voetnoot2). Thans, zooveel nader reeds aan den eindpaal, leeft hij rustig voort. Denk aan Vauvenargues' mooie maxime: ‘La pensée de la mort nous trompe, en ce qu'elleGa naar voetnoot3) nous fait oublier de vivre.’ En daarom: memento mori, zeker, maar voeg er bij: memento vivereGa naar voetnoot4).
Zooals wij Van Goens nu kennen, zal het wel duidelijk zijn, waarom ouders en vrienden hem zoo gaarne goed gehuwd zouden hebben gezien. Wie had ooit meer noodig evenwicht, maat, regel, vastheid, doel, zooals het christelijk huwelijk ze brengen kan, en de trouwe toewijding en stille leiding eener verstandige, liefhebbende vrouw? Van Goens zocht, maar wellicht, waar niet te vinden was; althans, tot zijn onherstelbare schade, hij vond ze niet. Ondanks de teedere ontboezemingen, van 1774 en 1776, aan ééne hartelijk geliefde vrouw. Dat was zeer waarschijnlijk niet dezelfde, wie zijn gedichtje van 1767 aangingGa naar voetnoot5): A l'ouvrage de Philis, que je lui avois pris et emporté par badinage: Que j'envie, Philis, le sort de cet ouvrage,
Sur lequel tes beaux yeux sont sans cesse attachés!
Encore s'il sentait le prix d'un avantage
Dont mes sens seroient si touchés... Etc. -
ook al vraagt hij haar: ‘Sur ton aimant tourne les yeux. Que mon bonheur soit ton ouvrage’Ga naar voetnoot6). Vermoedelijk wel ‘die lieve mevrouw D.’, bij wie, naar Lelyveld's meening, Van Goens wel zeer in de gunst moet staan, ‘dat zij u zoo dikwijls in haer kabinetje toegang verleent; en dat Gij daer altijd de Gratiën vindt.’ Bij haar had hij ook zijn conversatie met die Gratiën over het naakt, waarnaar | |
[pagina 395]
| |
Lelyveld zoo nieuwsgierig isGa naar voetnoot1). Met mevrouw D. en haar kabinetje moeten wij zeker ook ten nauwste verbinden ‘die vertellingen van die twee avonden’, welker begin ‘den goeden vriend, die vatbaer is voor verrukkingen van die soort’, zoo doet branden naar het vervolgGa naar voetnoot2). Zou onze gissing te gewaagd zijn, dat wij hier staan bij den oorsprong van de ‘zwei Gespräche vom Jahr 1768’, over ‘die Frau wie es wenige giebt’?Ga naar voetnoot3) Het is, of Lelyveld gevoelde, dat hier heel iets anders tot uiting kwam, dan in hun beider brieven over de Gratiën en het naakt - immers geheel onder invloed van Duitsche dichterlijke lievighedenGa naar voetnoot4) -: iets intiems, iets echts. En of Van Goens, na in een gul oogenblik eigen liefde-verhoudingen eenigermate te hebben blootgegeven, terugschrikt en den schijn aanneemt, dat het op eigen ervaring berustend verhaal een vertaling uit het Fransch is. Lelyveld, die bij zijn aandringen op het vervolg, bijzonderen nadruk legde op het goed vriend en gelijk gestemd zijn, lijkt zeer ongeloovig ten opzichte van het Fransche origineel, dat zoo laat voor den dag kwam. Maar Fransch of Hollandsch, het vervolg komt nooit, en weldra rept Lelyveld er ook niet meer vanGa naar voetnoot5). Dat Van Goens met zijn mevrouw D. in den regel Fransch sprak, kan men echter zeer wel aannemen. Te eer nog, omdat hij later in Fransche verzen ook getuigt van zijn liefde voor Céphise: een ‘mevrouw d'O.’, die wij - ondanks zekere moeilijkheidGa naar voetnoot6) - gaarne met ‘mevrouw D.’ zouden willen vereenzelvigen en die wij in elk geval houden voor ‘die Frau wie es wenige giebt’. De Epître à Céphise, en lui rendant un Almanac pour l'année 1774 dont quelqu'un lui avoit fait présent, et que je venois de lui | |
[pagina 396]
| |
emprunter, vier bladzijden onregelmatige, niet onaardige verzen, heeft dezen inhoud: Liever had ik zelf een almanak voor U gemaakt, naar een eigen plan: de dagen zou ik indeelen naar Uw aan- en afwezen. In plaats van de lijst van heiligen verscheen alleen Uw geliefde naam. Alle genealogieën en waardigheden liet ik weg; alleen ‘sensible et jolie’ heeft voor mij beteekenis. In plaats van op ‘inventeurs de tout art’ lette ik louter op ‘art d'aimer’ en ‘art de plaire’. Maar de ‘époques mémorables’ zouden een lange, lange reeks vormen. Hij somt er enkele op: Puis celle où toute entière à l'amour, ton yvresse
T'arracha le premier aveu de tendresse,
Et que des préjugés foulant la vaine loi
Ton coeur me fit serment d'être à jamais à moi.
En aan 't einde: Il n'est qu'un seul Chapitre, il reste encore en blanc,
C'est celui du dénouement.
Mais elle aproche, cette époque fortunée - -
Laat, zooals de almanak van verleden jaar die van mijn ‘désirs’ was, die van het komende jaar zijn die ‘de nos plaisirs.’ Veel duidelijker nog spreekt de fragment gebleven ElegieGa naar voetnoot1) - waarop misschien eerst later werd aangeteekend: ‘à Madame d'O. 1776’ - van ernstige liefde: D'ou vient-il done, o ma chère Céphise!
Des coeurs si vrais, si tendrement liés,
Par un decret fatal, qu'en vain je me déguise,
Resteront-ils à jamais séparés?
Waarom zoo'n verterend vuur in mij, dat alleen strekken kan tot lang verdriet? Ik beminde U langen tijd, maar met een stille liefde. Ik had U weinig gezien. Een toeval bracht ons tot elkaar; dadelijk stond ik in vuur en vlam. Toen moest ‘un affreux avenir m'éclairer sur le sort de mes naissans désirs.’ Je vous ouvris mon coeur - momens trop fortunés:
Combien depuis ce tems j'ai gouté de délices!
En nu wilt gij allen band verbreken? Is uw afwezen nog niet | |
[pagina 397]
| |
erg genoeg; moeten wij elkaar nog vergeten ook? Neen, altijd zal ik U blijven liefhebben. Vergeet gij mij, dat is het beste. Maar ik zal U nooit vergeten. En wie zou ik nog kunnen liefhebben, nadat gij mij liefhadt? Vaak had ik mij liefde ingebeeld, terwijl ik slechts mijzelf zocht, maar dit was liefde, voor U. Ik zegen deze liefde, zelfs nu ze verloren is. De herinnering blijft mij; en zij zal altijd mijn geluk uitmaken. ‘Honneurs, ambition, gloire, je vous déteste’. Wat gaven zij mij, vergeleken met wat mij deze liefde gaf? Telkens zal ik weer zien die ‘retraites chéries’, waar ik mocht schouwen in ‘ton coeur naif et tendre (qui) ignore tous ces arts par l'intrigue inventés.’ Wie was zij? Op die vraag kunnen wij geen zeker antwoord geven. Een onderstelling omtrent haar naam zullen wij ons later nog veroorloven. Geheel onbekend schijnt voor de tijdgenooten althans hun hartelijke vriendschap niet gebleven. Want denkelijk doelde De la Lande op ‘Céphise’, toen hij zoo vleiend schreef aan Van Goens over gemoed, geest en deugden van ‘ma chère Muse’, die hij als de ‘compagne aussi interessante’ van zijn Utrechtschen vriend had leeren kennenGa naar voetnoot1). En dat hij inderdaad in dezen tijd een vriendin d'O. had, weten wij van een, ook al vage gestalte blijvende, nicht: ‘Veuve Derenthal’Ga naar voetnoot2). Zij bedankt van uit Kleef haren ‘cher cousin’ Van Goens voor zijn brief en dien van ‘mon amie d'O.’ Haar schrijven moet uit het laatst van 1777 zijnGa naar voetnoot3); er blijkt ons dus tevens uit, dat mevrouw d'O. de relaties met Van Goens ten slotte toch niet geheel verbroken heeft in 1776.
De in barbaarsch Fransch geschreven brief van mevrouw Derenthal valt buiten de grens, die wij ons gesteld hebben, maar met zijn op zich zelf onbeteekenenden inhoud brengt hij ons over in den vrij uitgebreiden kring van kennissen en vrienden, waarin Van Goens vóór 1776 verkeerde. Neef en nicht staan met elkaar op zeer goeden voet; op persoonlijken omgang schijnt een geregelde briefwisseling te zijn gevolgdGa naar voetnoot4). Een lange brief, belooft zij hier, zal spoedig volgen. Maar wat zij reeds lang vergat te vertellen, vond hier nog een plaats. Verleden jaar heeft zij kennis gemaakt met eene mevrouw Hope en haar neef, den jongen Hope, ‘l'An- | |
[pagina 398]
| |
glais’, een aardigen jongen. Zij hebben samen veel over Van Goens gepraat. Hij doe hun vooral de complimenten. - De brief geeft ook verslag van een paar commissies, door neef aan nicht opgedragen. Met den aankoop van een instrument om silhouetten te teekenen is zij nog niet geslaagd. En wat het wild betreft: een half hert is niet te koop, een heel zou te veel zijn, ze zendt daarom drie van de beste stukken. Een wild zwijn komt zelden voor; maar als hij schrijft, welke deelen hij verlangt, zal zij haar best doen. Niet lang daarna zendt Van Goens aan zijn vriend A.H. van Rechteren met een hertepastei een langen, zeer hartelijken brief, van in hoofdzaak den volgenden inhoud: Mijn familie in Kleef vroeg mij een half jaar geleden, waarmee zij mij een plezier konden doen. Ik vroeg, groot wild te zenden. Dat wilde ik verdeelen onder hen, bij wie ik vaak dineerde, zooals allereerst bij U. Wat ontvingt gij veel menschen, wat heerschte er een vroolijke toon ten uwent! Hoe is het nu veranderd, door den schrikkelijken dood van Uw vrouw, die mij nog twee dagen voor haar bevalling zoo hartelijk noodigde tot druk bezoek!Ga naar voetnoot1) 'k Ben niet gewoon, met U erover te spreken, maar wil nu toch gaarne U zeggen, hoe ik met U mee leed, en lijd - - Van RechterenGa naar voetnoot2) lag in garnizoen in Utrecht. Wanneer hij wordt verplaatst, gevoelt Van Goens dat als een zwaar verlies. Dat blijkt ons uit een onvoltooid brief-ontwerp: Voor de vierde maal begin ik een brief aan U, sinds Uw vertrek. Zal ik hem ook weer moeten verscheuren, omdat ik wéér verviel in te veel geklaag over onze definitieve scheiding? ‘Votre perte fait une époque dans ma vie.’ Ieder mist U, maar ik het meest. Want met mijn schijnbare gemakkelijkheid van omgang geef ik mij niet licht als vriend. Ik ben en voel mij eenzaam in de wereld. 't Ging mij, als het versje zegt: Er kam zu den Menschen, so willig und gut... In U hoopte ik den eenen echten vriend te vinden, al staakt gij in veel boven mij uit. Onze gevoelens stemden overeen; een omgang van ver- | |
[pagina 399]
| |
scheidene jaren, schoon telkens onderbroken, toch weer telkens hervat, zou ons tot vrienden gemaakt hebben. Nu moesten we van elkaar gaan. Al deed zich een ander op, welk een tijd weer van voorbereiding. Ik moet maar weer alleen voort tobben. Eerst nu, na de scheiding, durf ik U dit alles zeggen; vroeger spraken wij nooit van vriendschap, wij gevoelden ze beiden. Een paar uur van uw gezelschap gaven mij kracht tot het dragen van zwaar verdriet - -Ga naar voetnoot1). Nog in 1800 schrijft Van Goens aan Van Alphen over den ouden, zeer geliefden vriend, die hem groeten had gezonden: hij heeft veel over hem gesproken met graaf Keller, en gehoord van nieuw levensleed. Hij hoopt, dat hij hem in den hemel zal mogen wedervinden; de ijdelheid des levens zal hij nu ook wel inzien. In den tijd, waarvan wij spreken, zagen zij beiden de dingen nog anders. In uitgaan en feestvieren, in goede sier en in gezelligheid zochten zij en hun kring de vreugd van het leven. Als Van Rechteren een poos te Kampen verblijven moet, houdt Van Goens hem precies op de hoogte van wat er bij de Utrechtsche beaumonde omgaat; het schitterende feestmaal bij mevrouw Hop beschrijft hij hem nauwkeurigGa naar voetnoot2). De herinnering aan zijn vrouw mag nog eens pijnlijk opkomen, en zelfs het rechte genot van een verblijf van enkele weken in Parijs niet meer vergunnenGa naar voetnoot3), de dood van vader of moeder zelfs wat doen prevelen van ‘l'Etre Suprême’Ga naar voetnoot4), zij leven mee in de vermaken en de verstrooiingen der uitgaande wereld. Mevrouw HopGa naar voetnoot5) - laat zij zich maar niet ruineeren, meent Van Rechteren, want dan laat men haar in de ellende zitten -, mevrouw Barchman Wuytiers - uit Van Hardenbroek's Gedenkschriften bekend -Ga naar voetnoot6), mevrouw De Witt, de mooie Godin - die ten leste toch zijn rijke weeuwtje binnen | |
[pagina 400]
| |
haaltGa naar voetnoot1); een goed paar: beiden geest, beiden ook ‘beaucoup de roman’ -, de markies de St. SimonGa naar voetnoot2), Rechteren's zwagers J.A. van den Velden en L.J. Nepveu zijn eenige der vrienden. Ook W. de Perponcher hoort erbij, al spotten zij wel met zijn paedagogische wijsheid: Hij heeft een zoon; wat een geluk voor alle vaders. Nu komt er een ‘modèle et chef d'oeuvre de l'éducation!’Ga naar voetnoot3). Dat Van Goens met meerderen uit dezen kring ook als hoogleeraar reeds omgang had, toont ons een lijstje van subscribenten, door hem in 1772 verzameld voor S. Gessner. Naast Haagsche en Middelburgsche namenGa naar voetnoot4), vinden we daar uit Utrecht oude bekenden als R. Brown en De Back, maar ook Perponcher, majoor Singendonck, Van der Hulst, St. Simon; met Perrenot uit Culemborg. Dat St. Simon hem met voorwaardelijke inteekening voor zes exemplaren voor den mal houdt, en dit eenig ongenoegen geeft, bewijst meer vóór dan tegen vriendschapGa naar voetnoot5). Bij PerrenotGa naar voetnoot6) ging Van Goens als vertrouwd vriend logeeren, in 1774 en vroeger. ‘Rien pour moi de plus agreable que vôtre visite; vous disposerez de lit, table, livres, chevaux, tout comme du temps que φιλων παντα ϰοινα.’ Zijn eigen rijtuig zendt hij om den gast uit Utrecht te halenGa naar voetnoot7). In 1776 dringt hij weer aan op een beloofd bezoek in Den Haag, de Paschen over, of met de kermisGa naar voetnoot8). In dezen tijd bezorgt Van Goens voor hem den herdruk van een Fransch werkje; hij mag er in veranderen, wat hij wilGa naar voetnoot9). Mevrouw Perrenot - ‘ma chere petite filosofe et poëte’, zegt haar gemaal - heeft mede deel in deze vriendschap, blijkens een brief van 1779Ga naar voetnoot10). Op aandringen mede van O.F. graaf van Lynden te Nijmegen bij den ‘protecteur des gens de lettres’, verzoekt Perrenot daarin inlichtingen omtrent den jongen SensiniGa naar voetnoot11), die voor een | |
[pagina 401]
| |
naar het frivole loopend boekje in hooge kringen begunstigers en inteekenaars zoekend, zich op Van Goens heeft beroepenGa naar voetnoot1). Met A.C. de BackGa naar voetnoot2) is Van Goens intiem. Als hij ongesteld is, vraagt hij hem bij zich voor de gezelligheidGa naar voetnoot3); maar De Back moet zich excuseeren wegens een dansrepetitie. Met nog anderen hebben zij een Fransche litteraire clubGa naar voetnoot4). Over Dupac de Bellegarde sprak ik reedsGa naar voetnoot5). Op Rijnwijk tot 1772Ga naar voetnoot6), daarna op ‘Clarembourg’ ontvangt hij bezoek van Van Goens en andere vrienden. Zoo vinden we nog de uitnoodiging door Villeneuve, wonend in UtrechtGa naar voetnoot7), maar blijkbaar ook tehuis op Rijnwijk, tot een partijtje daar op 1 Juli 1772Ga naar voetnoot8). Van Goens moet maar een uur opgeven, dan komt Dubois hem met rijtuig afhalen; zij wachten hem met verlangen. Samen zullen zij 's avonds terugkeeren. Zoo verzoeken Mouton en Dupac op het einde van 1777 hem meer dan eens op de thee, als zij ook den Milaneeschen graaf Visconti, logé van den Heer van Hinderstein, op bezoek krijgenGa naar voetnoot9). Er komen veel vreemdelingen bij Dupac en bij St. Simon; en vaak komt Van Goens door hen met dezen in aanraking. Het Jansenistische, anti-Jezuietische station staat in betrekking met al de Romaansche landen; en Dupac en zijn vriend Dubois doen lange reizen. Ook dat is een gelegenheid, die Van Goens niet verzuimt: een pakje aan den gezant van Napels te ParijsGa naar voetnoot10) gaat via RijnwijkGa naar voetnoot11). Van hun boekenschat maakt hij herhaaldelijk gebruikGa naar voetnoot12). Omgekeerd profiteeren zij en hun gasten van Van Goens' bibliotheek, van zijn kennis en zijn vrienden. Dubois ervaart op zijn aanbevelingsbrief de grootste hartelijkheid van Cesarotti in PaduaGa naar voetnoot13). Zelfs moet | |
[pagina 402]
| |
Dupac Van Goens in zijn epicuristisch zwak dienen door echte Mokka-koffie voor hem te laten komen uit MarseilleGa naar voetnoot1). Dat zwak merken wij menigmaal op, tezamen meestal met dat voor het air van grand seigneur. Daar zijn zijn bemoeiingen met het feestmaal voor den hoofdschout op 30 October 1780: ‘Oblet s'etoit piqué d'honneur, qu'il etoit de 24 couverts, à f 12. - par tête, sans le vin et les plateaux... Encor n'etois-je qu' à moitié content. J'aurois voulu de la tortue, il n'y en avoit point en Amsterdam, des ortolans, on ne pouvoit pas les envoier avant Mercredi, un paté de Perigueux, il n'y en avoit pas, me dit-on, dans le païs. Sans cela il y avoit tout en fait de gibier ce qu'il y a de meilleur et parfaitement apreté. Enfin le fruit etoit superbe, et même encore des pêches. Le tout abreuvé de 13 espèces différentes de vins, tous très bons, hors le Malaga, qu'il ne faut boire que chez vous’Ga naar voetnoot2). Daar is zijn ontvangst van buitenlandsche bezoekers, ook tijdens zijn professoraat. Hij verleent hun niet alleen gul alle gewenschte diensten, maar hij onthaalt hen ook op zijn wijnen, of biedt hun een souper aan in Place Royal. Chotek en Wilzeck denken in Parijs nog steeds aan ‘ce souper agréable que vous nous donnâtes’Ga naar voetnoot3). Dat was geweest in Maart 1770, blijkens een bedankbriefje der beide neven voor al de vriendelijkheid, bewezen aan vreemdelingen, die hij niet kendeGa naar voetnoot4). Enkele maanden later hooren we van een souper, aangeboden aan Hohenfels en zijn neef baron Vrins, waaraan ook de jonge Lord Kilmaurs aanzitGa naar voetnoot5). Lalande bedankte voor het luxueus onthaal, in 1774Ga naar voetnoot6). De wijnkoopers hadden een goeden afnemer aan Van Goens, ofschoon een tragen betalerGa naar voetnoot7). Voor voldoenden vooraad bier, rum en arak - uit Engeland? - zorgde, in zijn politieken tijd, zijn Rotterdamsche vriend OlivierGa naar voetnoot8); later in Middelharnis wonend, voorzag deze hem ook herhaaldelijk van oestersGa naar voetnoot9). En ondanks wankele gezondheid en niet minder | |
[pagina 403]
| |
wankele financiën drinkt hij met een nieuwen kennis, den Venetiaanschen gezantschaps-secretaris Battaglia uit Londen, in 1785 evengoed zijn fijne flesch champagne, als hij het vroeger zou hebben gedaanGa naar voetnoot1). Onder de vrienden van Van Goens is ook Jan van der HulstGa naar voetnoot2). 't Zal wel dezelfde zijn, die in 1770 zich evenals hij voor Hohenfels en Vrins verdienstelijk maakteGa naar voetnoot3). Hij schijnt een Amsterdammer, die te Utrecht woonde voor studieGa naar voetnoot4). Of hij inderdaad studeerde, blijkt niet. Wel zien we uit een ons overgebleven brief aan Van Goens, ‘den voornaamsten van al zijn goede vrienden in Nederland,’ dat hij het zeer ver gebracht heeft in lichtzinnigheid en genotzucht. In ‘geestigen’ spot met wat ernstig en heilig is, vindt hij geen minder vermaak dan een Voltaire; in belangstelling voor moderne literatuur neemt hij het air aan van een Van Goens. Hij moest om zijn gezondheid naar het Zuiden; zelfs Egypte en Palestina schijnt hij te hebben bezocht. In den herfst van 1772 komt hij te Parijs, en in October trekt hij naar Marseille. Daar of te Montpellier besluit hij zich een buitenplaatsje te koopen. 's Zomers kan hij dan uitstapjes doen: in Provence, Languedoc, Zwitserland; misschien nog wel eens naar Holland zelfs, maar een winter durft hij er niet meer doorbrengen. Rustig zal hij daar in het Zuiden zoo Atropos maar afwachten, intusschen geheel levend voor zijn genoegen. Hoe hij dat aanleggen wil, blijkt uit het verslag, dat Van Goens krijgt van de eindelooze reeks vermaken: carnaval; ‘balls parées et masquées’ twee of drie per week; vijf maal komedie; twee maal concert; iedere week ééne familie, die dagelijks partij en bal geeft. Zoodra hij ‘le roc fameux de St. Beaume’ gezien heeft - hij gaat met een meisje -, zal hij al de mirakelen van St. Magdalena vertellen. De onkunde is daar groot, ook onder de beschaafde lieden: een medicus kende zoo min Boerhaave als een jurist Grotius; een ‘homme des belles lettres’ informeerde bij hem, of Antonius en Cleopatra nog zoo weelderig leefden in Egypte. Te meer genoegen deed hem de ontmoeting met een verstandig man, ondanks zijn 60 jaar nog vol vivaciteit, die - | |
[pagina 404]
| |
Maar ik zal van de geestigheden geen resumtie geven; op de goddelooste wijze spotte hij met opstanding en eeuwig leven. Daar had Jan ontzag voor; zijn eigen grappen over ‘het smouskeuningje Salomo’, of dergelijke, vielen daartegen in het niet. Van der Hulst citeert Young zoowel als Virgilius, en verzoekt Van Goens, hem voor een ducaat of tien aan werken van Uz, Kleist, ‘mad. Karschin’, Weisse, Hagedorn, Gerstenberg, Lessing, Gleim, Gellert, Gessner, Wieland te zenden; Klopstock, Zachariae en Ramler had hij al. De lijst berust op Huber's Choix de poésies allemandesGa naar voetnoot1). Van veel daaruit wilde hij de origineelen gaarne hebben. Overigens leest hij weinig of niets. Van Goens moet dankbaar zijn, dat hij hem nog schrijft: van morgen om vier uur kwam hij thuis van een bal masqué. Laat hij daarom ook spoedig terug schrijvenGa naar voetnoot2).
Niet alle vrienden van Van Goens waren zoo. Al ontbreekt bij sommigen hunner de frivole noot niet geheel, Perrenot, Duker, Perponcher, Petsch en Brown waren ernstiger menschen. Maar toch, waar PourtalèsGa naar voetnoot3), Ten Hove en Van der Hulst zulk een hooge plaats innemen, behoeft het ons niet te verwonderen, dat Tydeman, Segaar, Bonnet, Rau minder aantrekken. Van zijn ambtgenooten hooren we bij Van Goens zoo goed als nooit, Hennert alleen uitgezonderd, en misschien HahnGa naar voetnoot4). Reeds in 1768 schrijft hij aan Klotz, over echte vriendschap: ‘Je l'avois cherchée avec ceux que mon gout d'alors raprochoit le plus de moi. Cette épreuve me reussit, on ne peut plus mal: elle manqua de me brouiller sans retour avec l'amitié. Les clarissimi ne sont amis que de leurs opinions et de leur merite. Et c'est une mauvaise amitié que cellelà. La jalousie en fait le principal caractère, elle ne souffre point de contradiction: d'ailleurs la vanité exclut l'amour par sa nature. L'ami le plus dangereux est l'amour propre. Aussi en fus-je assez tot désabusé’Ga naar voetnoot5). Behalve de eigenliefde, die zeker niet aan hun kant alleen lag, waren er nog wel andere oorzaken, waardoor het nooit recht boteren wilde tusschen hen en hem. Hevig trekt Van Goens, al wat modern is: zij vreezen verachting van het oude; hij ziet tradities aan met wantrouwen, zij met piëteit; zijn ‘onaf- | |
[pagina 405]
| |
hankelijk’ en individualistisch oordeelen en waardeeren moet hun waanwijsheid hebben gedocht, als hem hun rustig voortschrijden in de oude paden gemakzucht of onmacht, en duffe eigengerechtigheid. Maar er kwam nog iets bijzonders bij. Van Goens bekoort behalve het moderne, ook het weelderige en voorname. Hij wil niet alleen onderzoeken en weten, maar ook doen en genieten. Niet de stil en stug werkende geleerde, maar de bel-esprit en man van de wereld wordt al meer zijn ideaal. Voor zijn moderne ideeën vindt hij slechts instemming en gehoor bij vreemden en een heel klein groepje jongeren, voor zijn andere aspiraties moet hij evenmin zijn onder de clarissimi. Hij gaat zich dan den tijd gunnen voor allerlei genoegens, zoekt ijverig den omgang met patriciërs en aristocraten, tracht relaties te krijgen of te sterken in de omgeving van het hof. Aanknoopingspunten vindt hij in Den Haag in Ten Hove; in Utrecht in Perponcher misschienGa naar voetnoot1), in Rechteren zeker, en in den adel van sommige familieleden meer dan in de positie van zijn vader. Céphise was de vriendin van nicht Derenthal. Een nicht Wilmsdorff trouwde een Van Tuyll. Wij vinden Van Goens bij vroolijke partijen in aanzienlijke gezelschappen; en hij is er niet weinig trotsch op. Aan Klotz reeds in 1768: ‘Nous étions dans la grande vacance, et j'étois sur le point de partir pour la campagne, où je comptois faire quelque séjour avec une societé choisie... Imaginez-vous ce que c'est qu'une Ode de Gleim, à la campagne, dans les plus beaux jours de l'Eté, au milieu d'une compagnie charmante, où l'amour et l'amitié président, dont Côme et Bacchus font les délices, lorsqu'on se lève avec l'aurore pour se préparer par cette lecture aux plaisirs du jour, et qu'on y revient le soir a un beau clair de Lune, pour en savourer toutes les delices en se les rappellant. Le plaisir, que j'en retirai, mes amis le partagèrent. Qui ne sçavoient pas l'allemand, on tachoit de leur rendre les beautés dont nous étions enchantés. L'entousiasme nous servit de genie, et nous rendit eloquens. On imagina ce que'on ne pouvoit parvenir à entendre. Enfin nous fimes convenir nos Belles du bonheur de cette Chloé, qui pouvoit faire celui de son aimable Panégyriste: et l'on sentit qu'on n'avoit qu'a l'imiter pour meriter un pareil sort’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 406]
| |
Zeer bijzonder gevoelt Van Goens zich aangetrokken tot vrouwen van aanzien, die uitsteken tevens door vernuft en smaak. Een echo op een dergelijke voorstelling, als de brief aan Klotz gaf, hooren we van Wieland: ‘Adieu, mon cher ami, mettez-moi aux pieds de vos dames qui lisent et qui protegent Musarion, et ditesleur de ma part, que chacune d'elles est en droit de se croire la Danaë, à qui les Graces sont addressees’Ga naar voetnoot1). Aan een Duitschen professor C.H. Schmid, vriend van Klotz, Wieland en Riedel, verwijt Van Goens, van de Nederlanders te lagen dunk te hebben in het litteraire: Er zijn nog vele kenners, maar men moet weten, waar. ‘Je vous assure, si je vous avois ici, que je pourrois vous introduire dans des maisons, ou le bon gout ne regne pas moins, que dans celles qu'à Paris on vante le plus pour ce qu'on nomme le ton de la meilleure compagnie. Et quoique nos femmes affichent rarement le bel esprit, il y en a beaucoup, Monsieur, avec lesquelles on s'instruit autant sur tout ce qui regarde les matières de gout que dans les premières maisons en France’Ga naar voetnoot2). Vanzelve denkt men hier aan Bella van Zuilen, die zeker wel ‘affichait le bel esprit’. Van Goens kwam ook bij de Van Tuylls van Serooskerken, haar familie. Lalande schrijft in 1774 aan Van GoensGa naar voetnoot3): ‘vous daignés me parler d'une des personnes la plus aimable et la plus interessante que j'aie vues, sa pièceGa naar voetnoot4) m'inspira le plus tendre interet, elle m'arracha des larmes, et je vous sais un gré infini de lui avoir parlé de moi; parlés-lui un peu de mon admiration, et du plaisir que je me fais de la revoir ou en Suisse ou en Hollande; présentés mes respects à Mr. de Zuilen; je lui sais bien bon gré de m'avoir pressé d'accepter une partie dont je ne connaissois pas tout le prix, lorsque je resistois à ses bontés. Mes respects à MiladiGa naar voetnoot5) et à M. de Charrières’Ga naar voetnoot6). Hoe ver Van Goens' verkeer met de familie ging, is niet met zekerheid te zeggenGa naar voetnoot7). Crawfurd noemde Willem René van Tuyll - Bella's broeder - | |
[pagina 407]
| |
wel Van Goens' vriend, maar dat was in 1787Ga naar voetnoot1). Van Goens zelf deelt aan Schultens als iets gewichtigs mede, dat de oude Heer Van Zuilen in een gezelschap zeer avantageus gesproken heeft van zijn Voorrede voor Volkmann, en de lectuur ervan zeer aangeprezenGa naar voetnoot2). Dat heeft hij dus van hooren zeggen. Dat zal ook wel het geval geweest zijn met de anecdote, die hij schrijft aan Ten Hove, over James Boswell in zijn verhouding tot vader en dochter Van Zuilen. Toen Ten Hove haar laatst in Den Haag naar Boswell had gevraagd, had hij uit het antwoord al begrepen, dat het niet pluis was. ‘Comme je connois le père Z. j'ai savouré l'anecdote’Ga naar voetnoot3). Ofschoon met Lelyveld het betreurend, dat zij niet in het Nederlandsch schrijftGa naar voetnoot4), heeft Van Goens de grootste waardeering voor Bella's werk. En hij kent er meer van dan de meeste anderen. Hij bezit in 1767 een afschrift van haar proza-‘blijspel’ Justine, dat nooit werd uitgegeven, en waarvan ons ook geen copie is overgeblevenGa naar voetnoot5). Het heeft hem diep geroerd; Ten Hove moest het ook genieten. Zijn antwoord luidt: ‘Vous dites, que vous avés pleuré Justine; vraiment j'en suis aise; je plains ceux qui ne savent pas pleurer; ils ignorent un des plus doux plaisirs de la vie; - de spotzucht komt weer boven - quant a moi, compatissant et chassieux je pleure presque toujours.’ Hij raadt iedereen aan, het | |
[pagina 408]
| |
te lezen; maar deed het zelf nog niet, omdat hij een afkeer heeft van manuscripten; maar hij zal er toe overgaan, omdat hij de schrijfster waarschijnlijk spoedig zal ontmoetenGa naar voetnoot1). Pourtalès zendt Van Goens het volgend jaar hetzelfde stuk met dank terug: ‘J'ai beaucoup pleuré, Monsieur, et tout homme qui a une ame ne peut s'empêcher de le faire en lisant Justine.’ Hoe gaarne zou hij het zien spelen door Olympe!Ga naar voetnoot2) Hij kent de schrijfster van naam, en heeft sedert jaren een fabel van haar, met enkele ‘pièces fugitives’, naar hij meent, nooit gedrukt. Daarbij ook een Ode, ‘tres consolante pour les vieillards’, die hij insluitGa naar voetnoot3). Had Van Goens de Justine van Bella zelf? Dat behoeft niet; wij weten, dat ze aan meerdere goede vrienden het origineel of een copie ter lezing gaf, en dus ook de gelegenheid verschafte tot afschrijvenGa naar voetnoot4). Wij zouden het vanzelfsprekend vinden, als Bella en Rijklof Michaël vroeg tot goede vriendschap waren gekomen: het leeftijdsverschil (Bella was acht jaar ouder) had, waar zoovele gevoelens overeenstemden, geen beletsel behoeven te zijn; te minder, omdat Van Goens vroeg groot was en vroeg wijs. Onafhankelijk, critisch, vijandig aan vooroordeel en traditie, sceptisch; vrouw van talent en smaak, zeer ontwikkeld, vol belangstelling voor alle moderne ideeën, groot vereerster van Voltaire en van de Franschen, kosmopolitisch veel meer dan nationaal gezind; sensibel en sensueel; vriendschap en intimiteit behoevend, al was het van een harteloozen, cynischen d'Hermenches; ergerend in haar kring en botsend - welk een ideeën- en belangen-gemeeenschap! En zij leefden vlak bij elkaar! Toch lijkt het zeer twijfelachtig, of zij zelfs maar in meer dan oppervakkige kennis met elkaar zijn geweest. Was toch standsgevoel de ééne tegenstrevende factor, die alle attractie ophief? Maar Van Goens verkeerde als gelijke met haar standgenooten. En Bella trouwde in 1771 haar gewezen huisonderwijzer. Er kunnen, er zullen andere redenen geweest zijn, | |
[pagina 409]
| |
waarom Bella minachtend ver bleef van heel het klein-steedsche Utrechtsche samenlevinkje. ‘J'ai couru a huit heures chez mon ami M. [R.] Brown pour faire un tour de promenade avec sa femme et sa belle-soeur, deux aimables Suissesses... les seules femmes que je voie dans tout Utrecht’Ga naar voetnoot1). Alleen de Schotsche dominee en homme du monde, huisvriend der familie ook, vond genade in de oogen der freule; Prof. Burman daarentegen beleefde zeer weinig genoegen van zijn catechisante. Meer gevoelde zij dan nog voor den oud-Katholieken bisschop - in een noodgeval. Bella was befaamd om haar excentriciteit; niet alleen den gemiddelden burger, ook Van Goens kan haar onvrouwelijk optreden hebben afgestooten. Het is, of we dat ook hooren doorklinken in de weinige woorden over haar in de brieven van Ten Hove. Hoezeer Van Goens ‘esprit’ en ‘goût’, de geestelijke modedracht van heel Europa in dezen tijd, ook in de vrouw wilde bewonderen, Bella moet verre van zijn ideaal zijn geweest. Uit een bepaald gezichtspunt beschouwd, schijnt zij eer het tegendeel. Eeuwen lang reeds waren in de literatuur - met weinige uitzonderingen - in het beeld der ideale vrouw stand en verstand vaststaande trekken geweest; de herderinnen, die schepselen der fantasie, bevestigen slechts den regel. Hooft, Huygens, Vondel, ja Cats vertoonen het allen, op de eene of op de andere manier. De 18de eeuw stelde den laatsten eisch nog scherper. En Bella was ten uiterste verstandig; naar het verstand harer eeuw. Maar die eeuw bracht tevens de kentering. De romantiek - welker beginselen diep in de 18de eeuw liggen - stelde het eenvoudige natuurkind met het onbedorven hart en het spontane gevoel als dichters-ideaal; en in het leven zocht men de aanpassing. Rousseau, Jacobi, Goethe toonen op verschillende wijze de verandering, in geschrift en leven. Van Goens staat op den overgang, maar neigt meest naar het nieuwe. Zijn geliefde ‘Louise’ was een aanzienlijke en geestige vrouw, maar hij had haar lief om haar gevoelig hart. De kamenier te huwen, was nog een ondenkbaarheid, maar de beschrijving harer niet alleen uiterlijke bekoorlijkheden heeft weinig, dat aan afdalen doet denken; de sympathie stijgt veel meer met de eenvoud en naïveteit. Zou ook zij niet naar het leven zijn geteekend? Zou Marianchen misschien iets uit te staan hebben met een wezenlijke vriendin van Van Goens; een burgermanskind, ondanks aristocra- | |
[pagina 410]
| |
tisch-klinkenden naam? Pamfletten van 1775 en van lateren tijd geven een zeer ongunstige voorstelling van Van Goens' verhouding tot de vrouw van den boekverkooper J.C. ten Bosch: met haar meisjesnaam Christina Deliana van WeedeGa naar voetnoot1). Aan zulke uitingen van zulke pamfletten mag men niet te veel waarde toekennen; maar op het einde van Van Goens' leven blijkt ons uit intieme brieven van den jongen Cornelis ten Bosch van nog zeer teedere gevoelens van juffrouw Ten Bosch en haar zoon voor den balling. Overvloeiende teederheid kenmerkte echter later ook de sentimenteele vriendschap, van 1781 tot 1784, met Maria Elizabeth Schilperoort, de vrouw van den Rotterdamschen belastingklerk Olivier, in den tijd, dat Van Goens een goeden gezantschapspost ambieerde. En nog later, in zijn Duitschen tijd, beschrijft hij zijn ervaringen met eene ‘nouvelle Ruth, ou la petite glaneuse de la maison rouge’ zóó, dat het bij Lavater en anderen den grootsten bijval vindt; en belooft hij aan Van Alphen nog een ‘eben so rührende Geschichte’ van een ander arm meisje, ‘ein Art Ideal einer Arcadischen Nymphe’Ga naar voetnoot2). 'n Kern van ernst mag er daarom liggen in zijn scherts van 1804: dat hij vaak aan een huwelijk denkt, al was het met ‘eine gemeine Magd’ - hoezeer zijn grafelijke vriendinnen er om lachenGa naar voetnoot3).
Niet alleen met Utrechtsche, ook met Amsterdamsche families van aanzien kwam Van Goens op vertrouwelijken voet. Waarschijnlijk door zijn oudoom Schrijver, en diens schoonzoon J.F. d'OrvilleGa naar voetnoot4). D'Orvilles's woonden er toch ook reeds lang bij en in Utrecht, maar steeds nauw verbonden met AmsterdamGa naar voetnoot5). Het ligt zoo voor de hand, dat Van Goens, door zijn verwanten bij die d'Orvilles ingeleid, daar zich weer andere vrienden verwierfGa naar voetnoot6). In Céphise, ‘die Frau, wie es weinige giebt’, | |
[pagina 411]
| |
madame d'O., de vriendin der veuve Derenthal, vermoed ik de weduwe van een d'Orville. Met de Hope's kennis makendGa naar voetnoot1), vond nicht Derenthal terstond een dankbaar onderwerp aan Van Goens, beider goeden vriend. De Hope's nu zijn geparenteerd aan de d'Orville's. Vandaar ook wel, dat de buitenplaats van den graecus, archaeoloog en maecenas J.Ph. d'Orville, Groenendaal bij Haarlem, niet lang na zijn dood, zich in bezit van een Hope bevindt. Zoo begrijpt men ook, dat Van Goens in 1773 op Groenendaal logeert. ‘Die lugtige mevrouw Van der Hoeven, die met Uw en Professor Petz bij mijn schoonzuster Hope op Groenendaal logeerden, en die zich alstoen ook op haar manier een eer maakten om met dat geenen te spotten het geenen nu haar troost en hope uit maakt’ - zoo spreekt Matje van Zuilen over zichzelf en Van Goens, na vier en dertig jaar, in 1807Ga naar voetnoot2). Van de overleden Mevrouw Van Alphen had zij gehoord, dat ook hij, als zij, door God van lichtzinnig ernstig en geloovig was gemaakt; nu kreeg zij een ‘onoverwinnelijken lust, onze correspondentie weder te vernieuwen, en nu niet meer over comedie of kermispartijen elkanderen te onderhouden, maar met elkanderen te correspondeeren over onze eeuwige belangens.’ Haar oude vriend, voor wien zij altoos een bijzondere hoogachting gehad heeft, dien zij toenmaals ‘in het natuurlijke’, in zijn amours van dienst wasGa naar voetnoot3), moge haar thans in het geestelijke ten dienste staan, en haar een tweede NewtonGa naar voetnoot4) zijn. In den tweeden brief spreekt zij van ‘mijn suster J. Hope daar wij elkanderen hebben leeren kennen’Ga naar voetnoot5). De Hope's zelf kende Van Goens reeds langer. Wilzeck, met zijn neef Chotek uit Utrecht naar Amsterdam vertrokken, dankt hem 29 Maart 1770 voor de aanbevelingen aan zijn vrienden daar, van wie zij ook groote vriendschap ondervinden: ‘Mr. et Mme. Hope ont été sensibles à votre souvenir’; de jonge Hope sprak met veel lof van hem. In 1774 bieden Hope en een jonge Duitsche handelsvriend Daum, die blijkbaar ook huisvriend is, en door dezen ook Daum Sr. te Berlijn, hem vriendelijke hulp bij moeilijkheden en | |
[pagina 412]
| |
geschil met een boekverkooper aldaarGa naar voetnoot1). De jonge Daum doet hem in zijn brieven de complimenten van al wat den naam Hope draagt in Amsterdam; hij hoopt nog mondeling bescheid, of hij hem straks in Engeland van eenigen dienst kan zijnGa naar voetnoot2). Ook Grosley in 1772 en Van den Velden in 1777 spreken van de Hope's als zijn vriendenGa naar voetnoot3). En een der redenen, die Van Goens opgeeft voor het staken van zijn werk aan Volkmann's Reisboek door Italien, is dat de Heer J. Hope, een voorbeeld van een goed reiziger, al zijn aanteekeningen, waarop hij had durven rekenen, door schipbreuk verloorGa naar voetnoot4). De drie vrouwen te Amsterdam, die behoorden onder de weinigen, wien hij zijn Voorrede voor dat Reisboek zondGa naar voetnoot5), zoeken wij zoo allereerst in den kring der Hope's en der Orville's. Op het einde van 1776 of in het begin van 1777 aten Van Hoorn van Vlooswijk en Van Goens bij J.F. Röell, den secretaris van politie te Utrecht. Men sprak over Italië; Van Goens zou het gaarne eens met eigen oogen zien. Kort daarop verzocht Van Vlooswijk op de meest heusche wijze, hem mondeling een plaats in zijn rijtuig en een kamer in zijn appartementen te mogen komen aanbieden, voor de reis, die hij, na Augustus, van uit Pyrmont over Berlijn, Dresden, Praag, Regensburg, Weenen - of korter, naar Van Goens zou wenschen - naar Italië in den zin heeftGa naar voetnoot6). Van Goens zelf vertelt later, van den eersten tijd van zijn politieken loopbaan, dat hij te Amsterdam ‘was received with the most distinguish'd politeness, in almost all the best families, and my acquaintance courted by people of the first rank’Ga naar voetnoot7). En: ‘I was extremely familiar with one of the most distinguished Amsterdam families who had a countryseat near our townGa naar voetnoot8) whither I went whenever my time allowed, and was always reproach'd with coming too seldom.’ Zoo bleef het, tot de verschijning van zijn Politiek Vertoog over het waar Sistema van de Stad van Amsterdam (1781) vrienden in vijanden verkeerdeGa naar voetnoot9).
Van de Haagsche vrienden en kennissen heb ik reeds verscheidene vroeger genoemd. Met Van Wijn, die trouwens in 1770 naar Den Briel ging, was de vriendschap al in 1768 gedoofd, zooals die | |
[pagina 413]
| |
met Lelyveld in Leiden in 1769; zooals ook andere vriendschappen verdorden en afstierven, of omsloegen: met Tydeman in Utrecht, met Mollerus in Den Haag. Vosmaer trad met hem in 1768 in relatie, over munten en gemmenGa naar voetnoot1); Van Wijn was toen ook diens vriendGa naar voetnoot2). In 1772 beweegt Van Goens hem tot inteekening op de Nouvelles Idylles, en aankoop van teekeningen van GessnerGa naar voetnoot3); in 1774 correspondeeren zij weer over de oude liefhebberijGa naar voetnoot4). Sinds hooren wij niet meer van hem, dan in Van Goens' Haagschen tijd, vele jaren later. Met het echtpaar De la Fite blijkt Van Goens in 1772 in betrekking te staan; hij zendt een en ander in voor hun Bibliothèque des Sciences. Hun briefwisseling vertoont herhaaldelijk een vriendschappelijk karakter, vooral die met mevrouw, die evenals hij groote belangstelling heeft voor de nieuwe Duitsche letteren. Zij staat in briefwisseling met KlopstockGa naar voetnoot5), Wieland, Jacobi; verzamelt inteekenaars voor hun geschriftenGa naar voetnoot6); vertaalt Duitsche werken in het FranschGa naar voetnoot7). Ook brengt zij soms geruimen tijd in Duitschland door. Beiden - verzekert De la Fite in Mei 1772Ga naar voetnoot8) - zijn vol bewondering voor Van Goens' talent en zijn hartelijke aanmoediging van dat van anderen. Gevoelig voor de eer, zullen zij hem gaarne bij zich zienGa naar voetnoot9). Dat bezoek moet zeer spoedig gebracht zijn, of de persoonlijke kennismaking met mevrouw werd een tijd verschoven; want half Juni vertrok zij, voor den ganschen zomer, naar HamburgGa naar voetnoot10). In elk geval is er sinds Januari 1773 persoonlijk verkeer tusschen henGa naar voetnoot11). Niet lang daarna biedt Van Goens in een ‘vriendelijken en interessanten’ brief haar zijn diensten aan, voor het geval dat zij iets naar (of uit?) Duitschland te verzenden heeft. Dankbaar wil zij er gebruik van maken; maar met bescheidenheid: een ander maal zal zij zich tot Jacobi wenden. Als Van Goens echter zijn oog wil laten gaan over haar ver- | |
[pagina 414]
| |
taling - het betreft die van Sophie de Laroche's Geschichte des Fräuleins Von Sternheim - en zijn meening er over zeggen, zal zij zich zeer gevleid gevoelen; door Wieland daartoe gerechtigd, bracht zij enkele wijzigingen aan. Zij wil berusten in het zwijgen van Van Goens' vriend - Wieland dus wel -, nu zij hoort, hoe stipt hij tegenover dezen isGa naar voetnoot1). Haar man en zij verheugen zich beiden, dat Van Goens naar Den Haag komt; zij dringen herhaald erop aan, dat hij toch hen bezoeken zal. Later hooren wij de klacht, dat zij zoo weinig van zijn verblijf in de hofstad genoten hebbenGa naar voetnoot2). Daarna eindigt de correspondentie; in 1778 herleeft zij slechts even met De la Fite, naar aanleiding van een of twee artikelen voor de Bibliothèque en de beoordeeling van Engel's Wijsgeer voor de WereldGa naar voetnoot3). In 1781 stierf hij. Dan schrijft Van Goens aan de weduwe een hartelijken brief, en wijst haar op ‘la bonté de Dieu, la plus riche source de consolations.’ Dankbaar getroffen, raadpleegt zij daarop den ouden vriend over haar plannen en ‘ressources’. Hij had haar geschriften voor kinderen geprezen; zoo ook vele andere letterkundigen. Daar wil zij mee voortgaan. Een ‘Cours de religion naturelle’, door haar man opgesteld voor prinses Louise, en reeds voor een groot deel af, zal een der drie afdeelingen vormen van een ‘Oeuvre periodique à l'usage des enfants’Ga naar voetnoot4). Van Goens' antwoord doet haar zoete tranen schreien: ‘vous avez fortifié mon ame par les nobles leçons d'une philosophie chrétienne; et l'avenir s'offre à moi sous des couleurs plus riantes.’ Hij heeft gelijk: ‘avec une conscience pure on ne perd jamais ses droits au bonheur.’ En zij dankt God ‘pour m'avoir suscité un guide, un Ami tel que vous.’ Indien ooit de Hemel hem in de beproeving brengen mocht, moge dan ‘une amie noble et sensible vous rendre tout le bien que vous m'avez fait.’ Zij zal zijn raad voor de uitgave volgen; en hoopt op verdere hulp. Kan hij haar geen materiaal verschaffen? Want zij heeft haar lectuur verwaarloosd, voor een taak, die zij onder leiding en aanmoediging van haar man op zich had ge- | |
[pagina 415]
| |
nomen, en die zij nog heeft te voltooien: de verbetering of liever omwerking eener letterlijke vertaling van Lavater's groote werk, die reeds gedeeltelijk in druk ligtGa naar voetnoot1). Het plan der kinderlectuur gaat niet doorGa naar voetnoot2); enkele maanden later kan zij hem bevestigen, wat zij aleer in vertrouwen met hem besprak, dat zij in dienst zal treden van de Engelsche koningin, die zoo welwillend over haar denktGa naar voetnoot3). Het volgend jaar deelt zij uit Londen hem een en ander mede over haar positie aan het hof, in antwoord op een ‘touchanten’ brief, dien hij haar zond door bemiddeling van haar goede vriendin Mlle W.M. de LarreyGa naar voetnoot4), onder wier hoede zij haar zoon in Den Haag heeft moeten achterlatenGa naar voetnoot5). Conversatie met een zeer hoogstaande vorstin, met een koning, de goedheid zelve, ‘heures de lecture et d'entretien’ met twee princessen, die zij moet opleiden in de liefde voor religie en humaniteitGa naar voetnoot6): zij had het nooit kunnen droomen! Zij is gelukkig, zoover dat mogelijk is bij haar verlies en haar gemisGa naar voetnoot7). Van Goens, die over beide haar troostte, moet thans in eigen ongeluk en droefheid zich ook sterken aan die edele wijsbegeerte, die hij haar terecht voorhield. - Van haar paedagogische en godsdienstige inzichten krijgen wij nog nader begrip, als wij hooren, dat zij het volkomen eens was met haar man, toen hij hun kinderen van 7 en 4 jaar wel terstond de kindergedichtjes van Van Alphen liet leeren - en zij leerden ze graag -, maar zorgvuldig al diegene ervan weghield, waarin van God gesproken werd; al vond zij het ‘singulier’, dat zij zoo, uitgaande van heel andere beginselen, tot precies dezelfde opvoedingspraktijk kwamen als DiderotGa naar voetnoot8). Haar belangstelling voor de letteren blijft steeds even levendig. Een veelbelovenden jongen man van goede beginselen, die met anderen een nieuw tijdschrift opzet, beveelt zij in Van Goens' bescherming aanGa naar voetnoot9). Het doet haar goed, in Londen Carter, den vertaler van Epictetus, en Lady Montagu, met andere vrouwen van talent, te ontmoeten. En zoowel daar als door juffrouw De Larrey en Van Goens in Holland tracht zij inteekenaars te winnen voor de | |
[pagina 416]
| |
Moralische Erzählungen, die Wieland's bekende vriendin, mevrouw De Laroche schrijven wil, wanneer aan haar man, onverdiend, zijn ambt te Koblenz ontnomen isGa naar voetnoot1). - De Engelsche predikant A. Maclaine behoort ook tot de Hagenaars, met wie Van Goens betrekkingen onderhoudt. In een brief van Januari 1771 betreurt hij het, door de bijzondere drukte niets te hebben gehad aan Van Goens' verblijf in den Haag. Hij dankt hem echter voor de vriendschappelijke waarschuwing, dat Struchtmeyer hem aanvallen wil op zijn aandeel, twintig jaar geleden, in Meerman's Thesaurus: heel rustig zal hij het afwachtenGa naar voetnoot2). In 1778 zien wij Van Goens opnieuw ongerust over gevaren, die Maclaine bedreigen, dan echter van theologischen kantGa naar voetnoot3).
Zoowel Maclaine als de echtgenooten De la Fite worden in Den Haag gerespecteerd ook in de hoogste kringen. Van Goens wenscht daarmee te verkeeren op voet van gelijkheid; maar hij slaagt er slechts zeer ten deele in. Met den baron G. Meerman komt hij in 1770 al even min op dreef als in 1768Ga naar voetnoot4). Hij schrijft hem om inlichtingen over een zending uit Spanje, die van Majansius aan zijn adres gekomen was via Meerman; het antwoord is zakelijk, en in hoofdzaak een verwijzing naar Mayans zelf, die te Valencia per geregelde post te bereiken isGa naar voetnoot5). Over Fr. Hemsterhuis en de Gallitzins, De Pinto en Perrenot spraken wij reeds. Ook even over Fagel junior, den neef van Ten Hove; evenzoo kwam ons terloops al de naam van Tavél voor. F.S. de Tavél, eerste commies voor buitenlandsche zakenGa naar voetnoot6), was goed bevriend met Ten Hove en met F. FagelGa naar voetnoot7); den laatste had hij vergezeld op zijn reis naar en door Italië. Zoo komt het, dat Van Goens evenals op Fagel en HopeGa naar voetnoot8) ook - maar evenzeer vergeefs - een beroep deed op hem, om aanteekeningen over Italië, ten dienste van zijn bewerking van Volkmann. Reeds lang geleden had Ten Hove hem over die reis gesproken: toen hij hem in 1762 Heerkens' reis-elegie mededeeldeGa naar voetnoot9), waarin Tavel | |
[pagina 417]
| |
werd genoemd als ‘dux sapiens... et quem me melius multa videre reor.’ Als Van Goens in 1766 vervuld is van bewondering voor een Hoogduitsche improvisatriceGa naar voetnoot1), weet Ten Hove, die ook reeds lang van haar had hooren spreken, weer, dat Fagel in Italië ‘a beaucoup connu un autre être femelle de cette espèce, dont il conte des merveilles.’ 't Italiaansch is daarvoor trouwens zeer geschikt. Maar ook in onze streken zijn improvisators niet onbekend: Ten Hove herinnert aan een poëet aan Dagobert's hofGa naar voetnoot2). Hoever Van Goens' kennis aan Fagel zelf ging, weten wij niet. In 1770 droeg Chotek hem groeten op, onder andere ook aan FagelGa naar voetnoot3). Met Ten Hove keurde deze de voorrede voor Volkmann, voor zij definitief werd afgedruktGa naar voetnoot4). ‘De jonge Griffier Fagel heeft de gehele Voorrede in de drukproeven gelezen, en goedgekeurd’, beweert Van Goens wel wat stout tegenover SchultensGa naar voetnoot5). Hij had inderdaad veel bewondering en lof geuit, maar hij vooral had ook ernstig geprotesteerd tegen den gevaarlijken passus over den godsdienst en tegen de onfatsoenlijke termen en voorstellingen: ‘un trop manque de délicatesse’Ga naar voetnoot6). Dat wij nergens rechtstreeksch contact vinden tusschen hen beiden, doet ons vermoeden, dat de kennis zeer oppervlakkig is gebleven. Daarmee schijnt in strijd, wat we lezen in een brief van mevrouw De la Fite: dat Van Goens, tijdens of dadelijk na den dood van Fagel in Den Haag verblijvend, ziek was geworden door dat droevig sterfgevalGa naar voetnoot7). Maar Van Goens had een overgroote sensibiliteit; en een sterke verbeelding; en een zekere vrijmoedigheid van voorstellen. In dezen kring was belangstelling voor kunst, ook voor Italiaansche kunst: oude en nieuwe, beeldend en litterair; geen wonder bij vrienden en geestverwanten van Fr. Hemsterhuis. De Discorsi van Cesarotti hoopte Van Goens in 1768 hier te zullen vinden, toen de zending van dezen zelf zoo lang op zich liet wachtenGa naar voetnoot8). Tevergeefs, naar het schijnt: Tavel heeft ze nooit in handen gehad, Ten Hove kent ze ook nietGa naar voetnoot9). Als hij echter omstreeks het begin van 1770 aan een werk over Italië gaat denken, verschaft Tavel hem op | |
[pagina 418]
| |
zijn verzoek een Italiaansch boek, waarin hij zeer goede verhandelingen vinden zal; hij heeft het pas terug ontvangen van Fagel of van Ten Hove. Had hij bij zijn laatste bezoek aan Den Haag er maar van gesproken, dan was het zooveel eer tot zijn beschikking geweestGa naar voetnoot1). Het blijkt in een volgenden briefGa naar voetnoot2) het door P. en A. Verri, Ces. Beccaria, Paolo Frisi en anderen van 1764 tot 1766 uitgegeven periodiek Il Caffè: als hij er nut van heeft, kan hij het nog gerust een tijd houden. Tavel wijst hem nu ook op Volkmanns boek over Italië - waarover Van Goens echter reeds lang met den auteur in briefwisseling staatGa naar voetnoot3) -, dat door een Italiaan, die zijn land kent, hem zeer geroemd werd: hij is het vaak oneens met De Lalande en Richard. Il Caffè was Van Goens reeds in 1768 door Cesarotti aangeprezen als ‘opera piena di buona filosofia e di spirito’Ga naar voetnoot4); als hij het eindelijk aan Tavel terugzendt, voegt hij er het eerste deel van zijn Volkmann als rente bijGa naar voetnoot5). En Tavel prijst zijn voorrede en noten als interessant en instructief; ook om den levendigen stijl leest hij ze met groot genoegen. Met reisaanteekeningen had hij hem echter niet kunnen dienen. Wat hij daarvan had, kon niet onder andermans oogen komen, en zou hem ook niets helpen, vooral niet voor de kunsten. Maar Van Goens zou het toch wel goed makenGa naar voetnoot6). Of Fagel - naar wien hij zijdelings toch ook had geinformeerd - beter voorzien was, liet hij geheel in het midden; wij vermoeden dus van niet. Voor Paolo Frisi, in de literatuur bekend door zijn Elogj op Galilei, Newton, d' Alembert en anderen, in eere ook om zijn vrijzinnigheid en afkeer van de JezuietenGa naar voetnoot7), vermaard bovenal door zijn veelzijdige mathematische wetenschap, gaat de belangstelling bij de vrienden zoo ver, dat de indolente Ten Hove, op verzoek van Van Goens, zelf inteekenaars werven wil voor zijn werk De gravitate corporum libri III (1768); en dat, als dit, naar hij wel verwacht had, niet meeliep - de een kende Frisi, een ander het Latijn niet, en een derde trok zich van de heele zwaartekracht niets aan -, Fr. Fagel, Tavel en hij zelf elk vier exemplaren bestellenGa naar voetnoot8). Toen Van Goens, reeds in 1766, zijn eersten brief van | |
[pagina 419]
| |
Frisi ontving, moest Ten Hove dien ook beslist zien; hij was nieuwsgierig, of er litterair nieuws, of er ook iets over Frisi's vriend d'Alembert in stondGa naar voetnoot1). Tavel kende hem persoonlijk: ‘quand vous écrivez au B: FrisiGa naar voetnoot2), veuillez me rappeller à son souvenir’Ga naar voetnoot3). Had hij of Fagel, op een verzoek van Ten Hove, Frisi aangewezen als een Italiaansch geleerde, met wien Van Goens kon trachten aan te knoopen, om dan door diens bemiddeling verdere, litteraire relaties te verkrijgen? Het heeft er veel van: om het gewicht, dat Ten Hove hechtte aan dien eersten brief (de vlieger ging dus op!), om zijn ongewonen ijver voor Frisi's geleerde boek, en ook om het genoegen, dat het hem doet, wanneer deze Van Goens een anderen belangrijken correspondent in Italië bezorgtGa naar voetnoot4). Ten Hove zelf heeft Italië nooit bezochtGa naar voetnoot5). Hij schijnt er omstreeks 1781 nog aan te hebben gedacht, naar hetgeen Frisi hoorde van een Hollandsch reizigerGa naar voetnoot6); hij kwam toen echter in den fellen partijstrijd, te midden waarvan hij stierf. Hoe zeer Italië ook hem trok, blijkt wel uit zijn veeldeelig werk: Mémoires généalogiques de la Maison de MedicisGa naar voetnoot7). ‘Ce qui me plait de ce sujet - schrijft hij aan Van Goens, die hem de bronnen aanwijzen, en zijn ontwerp critiseeren moet -, c'est la liaison intime qu'il a avec les arts, les lettres et la Philosophie’Ga naar voetnoot8). Hij wil niet schrijven voor de geleerdenGa naar voetnoot9), zelfs niet voor het publiekGa naar voetnoot10), maar voor een half dozijn vriendenGa naar voetnoot11): ‘amis indulgens et a moitié instruits’Ga naar voetnoot12). ‘Mon seul but est de m'amuser en m'occupant, et l'ultimatum de mon ambition est de faire un barbouilage, qui lu a travers le bandeau de l'amitié puisse ne pas déplaire’Ga naar voetnoot13). Veel onderzoek en de grootste nauwkeurigheid stelt hij zich daarom niet minder ten eisch. Maar geleerdheidsbetoon blijft achterwege: misschien zal hij soms eens een woord Italiaansch gebruiken, maar Latijn | |
[pagina 420]
| |
zal hij alleen in de noten gevenGa naar voetnoot1). Aan den ernst der Historie zal hij zich niet te veel storen; als hij door anecdoten of aardigheden zijn verhaal kan kruiden, zal hij dat met niet minder vrijmoedigheid doen dan Bayle. Het zijn memoires, die een familiaren trant toelatenGa naar voetnoot2). In de fijne details moge die geschiedenis door een Toscaan beschreven worden, hem is het om een leesbare voorstelling der hoofdzaken te doenGa naar voetnoot3). Hij is bang voor een schoolsche methode, als van Hénault, dien men slechts raadpleegt; veel meer gevoelt hij voor een model als Voltaire's Siècle de Louis XIV. Hij denkt zich gaarne den opzet zoo: eerst de politieke geschiedenis tot 1494, de verdrijving van Piero; dan afzonderlijke hoofdstukken over vernieuwing en voortgang van letteren, kunst en wetenschap; een nieuw hoofdstuk over de zeden, één met anecdoten, enz. En in den zelfden trant de beide volgende perioden. Maar dat eischt de hand eens meesters, die hij niet heeftGa naar voetnoot4). Te meer voelt hij den plicht van nauwkeurigheid, waartegen alleen een Voltaire zondigt zonder straf. Dat de geschiedenis niets zou zijn dan een ‘fable convenue’, is hem te kras. ‘La vérité en fait d'histoire est comme la quadrature du cercle... la pierre philosophale... le summum bonum... c.a.d. un point ou l'on ne parvient jamais, mais vers lequel il faut tendre sans cesse’Ga naar voetnoot5). Hij bewondert Hooft en Tacitus als groote stilistenGa naar voetnoot6). En hij bejammert het, zelf zijn moedertaal niet genoegzaam te hebben beoefend, om daarin met zulk een werk te kunnen behagenGa naar voetnoot7). Naarmate Van Goens' lijst van bronnen en literatuur aangroeit - een Catalogus heet ze telkens -, en zijn critiek meer loskomt, wordt het Ten Hove duidelijker, dat het een werk van jaren zijn zalGa naar voetnoot8). In 1767 krijgt hij door wisseling van ambt een overvloed van tijdGa naar voetnoot9); toch duurt het tot 1773, eer het eerste deel verschijnt.
Ten Hove, Fagel, Tavel en Hemsterhuis waren de eenigen in Den Haag, schreef Van Goens aan Schultens, die zijn Voorrede hadden gekregenGa naar voetnoot10). Het moest het verzuim tegenover den Leidschen professor verontschuldigen: ze was ook niet voor geleerden geschreven, maar ‘voor luiden van de wereld, vrouwen en mans.’ Indien het toenGa naar voetnoot11) al waar was, weldra kregen nog andere Hagenaars een exemplaar. In November 1773 bedankt De Pinto | |
[pagina 421]
| |
voor zijn werken, hem present gedaanGa naar voetnoot1); de lezing zal zijn bewondering voor Van Goens' kennis en talent vermeerderen, en hem zijn vriendschap hoog doen houden. Zijn verzuim van correspondentie komt alleen voort uit traagheid en ‘spleen’, door ouderdom verergerd. Namens Thulemeyer, den Pruisischen gezant, betuigt hij hem ook dank voor de toezending van zijn boek. Dus ook deze kreeg zijn VolkmannGa naar voetnoot2). Eenigen tijd tevoren had Van Goens zijn bijstand ingeroepen in het geschil met den boekhandelaar Deutsch te BerlijnGa naar voetnoot3); het volgend jaar zendt hij hem echter bericht, dat de zaak geschikt wordt door bemiddeling der DaumsGa naar voetnoot4). Een briefje over deze aangelegenheid, door den gezant slechts geteekend, besluit met een formeele dankbetuiging voor de bezorging zijner inteekening op Winckelmann's nagelaten werken. Van verdere relaties bemerken wij niets: alleen doet Thulemeyer in 1776 hem de eer, zijn (verkoop-)catalogus door te loopen, en tot tweemaal toe, eigenhandig, een door handschriftelijke bijvoegsels merkwaardig boek van Ramler - te leen te vragenGa naar voetnoot5). Naar de in bijzonderheden weinig betrouwbare ‘Memorandums of my Life’ zou Van Goens omstreeks 1775 ten huize van prins Gallitzin, ‘whose Lady was a very warm friend to me at that time, and honoured me with her Correspondence’, kennis hebben gemaakt met freule Dankelmann, en groot vertrouwen bij haar hebben gewonnenGa naar voetnoot6). Ik durf er niet meer uit besluiten, dan dat naast den eenen brief, dien wij van Diotime aan Van Goens kennen, zij hem ook nog een enkel bezoek ten harent heeft vergund; waar hij de gelegenheid heeft gevonden, zich aan de vertrouwde raadgeefster van prinses Wilhelmina op zijn allerbest en alleraangenaamst te vertoonen.
Het was een ingespannen, en veelszins eentonig leven, de eerste jaren van zijn professoraat. College-geven en dictaten-samenstellenGa naar voetnoot7) was het dagelijksche ambtswerk; lezen, studeeren, correspondeeren, dag en nachtGa naar voetnoot8), hoorde bij de taak, zooals Van Goens die zelf van zich eischte. Van Wijn mocht hem zoo'n ‘galeidienst’ en ‘spinhuiswerk’ benijdenGa naar voetnoot9), Lelyveld af en toe met zijn ‘druk- | |
[pagina 422]
| |
tens’ wat schertsenGa naar voetnoot1), en Ten Hove hem met zijn overdrevenheden plagenGa naar voetnoot2) - zij manen hem toch ook tot matiging, en toonen hun bezorgdheid bij de niet uitblijvende gevolgenGa naar voetnoot3): verergerende melancholie, gedurige zware hoofdpijnen, duizelingen, kortom overspanning en ziekte. ‘Le travail journalier est toujours le même, l'un porte l'autre et l'on n'avance guere, quoi qu'on fasse... En moins de cinq semaines j'étois devenu si parfaitement loup-garou, qu'on ne me reconnoissoit plus. Pour comble de mal, j'ai la mauvoise habitude d'étudier toujours assis. L'un et l'autre m'a donné une melancolie profonde, dont rien ne me put tirer... Des vertiges, des nuages devant les yeux, des battemens de coeur, un sommeil rare et interrompu a tout moment, enfin des maux de tete continuels et des plus affreux ont achevé de me deranger’. Om een soort flauwte moet hij op een Zondag uit de kerk gaan; een lating geeft eenige verlichting, ‘et surtout la defense du medicin, qui malgré mes remonstrances m'obligea a fermer mon collège’, schrijft hij veertien daag later aan Van WijnGa naar voetnoot4). ‘Je l'ai recommencé depuis quelques jours, mais je n'en suis pas mieux pour cela. L'assiduité du travail m'assomme, et la seule chose qui me soutient, c'est l'attente de la grande vacance, qui malheureusement ne laisse pas d'etre encore bien eloignée’. Een maand later nog hetzelfde hunkeren naar de vacantieGa naar voetnoot5). Maar in October, in December, in Maart daaraanvolgende, ook nog steeds dezelfde, en erger klachten, tegenover Ten HoveGa naar voetnoot6) en Lelyveld. De laatste vooral is zeer begaan met den gedurig zieken vriendGa naar voetnoot7). Uit de volgende jaren, 1769-1776, is ons maar zeer weinig echte vrienden-correspondentie overgeleverd; de grootste plaats nemen de brieven in van, of ook aan, buitenlanders: toeristen, die hij kort, geleerden en schrijvers, die hij voor het grootste deel nooit had ontmoet. Zijn gevoelens van vage of algemeene sympathie, uit vluchtigen omgang of door lezing van boek of tijdschrift verkregen, mocht men, naar een onder Franschen en vooral Duitschen invloed in zwang komende sentimentaliteit, met teedere zielsontboezemingen nog zoo hoog opschroeven, de meeste van die vriendschappen, zoo niet alle, waren toch meer verbeeld, | |
[pagina 423]
| |
of ingebeeld, dan wezenlijk. Uit het ontbreken dáár van klachten over ziekte kan men niet tot gestaag lichamelijk welzijn besluiten: het onderwerp lag beneden, of althans buiten deze sfeer. In de enkele dichter bij huis en bij den grond blijvende Hollandsche brieven hoort men er nog wel van: die van De Back (1771?)Ga naar voetnoot1) en die van Schultens (1775). Maar de ziekte, in de laatste vermeld, kan ook nog heel andere oorzaak gehad hebben dan te ingespannen studie. Van Goens, die op het doodsbericht van Fr. Fagel ziek zou zijn gewordenGa naar voetnoot2), moet zeker hevig aangegrepen zijn door het lijden en sterven zijner hartelijk geliefde zusterGa naar voetnoot3). Daarbij kwam nog de bittere strijd met de schrijvers der Nederlandsche Bibliotheek. Die dreef hem voortGa naar voetnoot4); maar de ziekte liet zich niet verjagen. De proeven van zijn apologie worden voor zijn bed gelezen; van zwakte kan hij bijna geen pen houdenGa naar voetnoot5); slechts langzaam betert hij weerGa naar voetnoot6).
Uitstapjes naar Den Haag, Amsterdam, LeidenGa naar voetnoot7), DelftGa naar voetnoot8), Rotterdam, Culemborg, misschien Middelburg; 's zomers ook naar verschillende buitenverblijven: Rijnwijk, Klarenburg, Amelisweert, Zuilen, het anonieme (te Maarsen?), Groenendaal bij Haarlem, en andere, brachten afwisseling van de dagtaak, ontspanning van de studie, afleiding ook van teleurstelling en verdriet. Soms mogen bijzondere bezigheden hem ook in de zomervacantie thuis houden - ‘je ne peux pas courir beaucoup cette année’, schrijft hij in 1769 aan SchmidGa naar voetnoot9) -, doorgaans maakt hij dan ruim gebruik van de geboden gelegenheden. In 1776 kan hij zelfs Schultens bij diens verblijf in Utrecht weinig of niet ontmoeten: hij gaat veel naar buiten, en heeft allerlei afspraken; vaak zijn het partijen met dames; zoo ook dan, te BreukelenGa naar voetnoot10). Zoo hield de geleerde literator ook contact met de wereld van stand, en met menschen van smaak en geest buiten den vak- | |
[pagina 424]
| |
kring. Dat was hij zich al spoedig ten eisch gaan stellen, dat zag hij ook in bewonderde voorbeelden: Montaigne, St. Evremond, Voltaire; Hemsterhuis bij ons; ook in den mathematicus Frisi in Lombardije en den medicus Van Swieten in Oostenrijk. In Duitschland kwam dit overigens minder voor, en dan toch niet zoo; maar het lag niet aan het streven der meeste moderne letterkundigen, die, Wieland voorop, gaarne de gunst van vorsten en grooten verwierven. De Duitsche verhoudingen werkten over het algemeen niet mee tot vrijeren omgang van kunstenaars, geleerden en regenten; zelfs de onafhankelijke Lessing lag aan den band. Zag Van Goens dat ook? In elk geval wenschte hij het anders. Ik ben het volkomen met u eens, schrijft Wilzeck hem in 1771, dat Wieland moest leven ‘dans le grand monde, la seule vraie école de l'homme’. Ook voor den philosoof is dat noodigGa naar voetnoot1). Die wensch ging weldra in vervulling; in 1772 kwam Wieland aan het hof te Weimar, als opvoeder van Karl August. Met diens meerderjarigheid, na drie jaar, eindigde dat weer; maar toen begon de Weimarsche periode van Goethe, en van de Duitsche literatuur. Weimar was echter nog niet Duitschland. En het zou ook nog geruimen tijd duren, eer Duitsche kunst en wijsbegeerte pelgrims trokken uit alle oorden van Europa, zooals de oude heiligen van Italië, en nog meer de nieuwe van Frankrijk het deden. Klopstock, Wieland, Jacobi: er waren er enkelen, die ze gaarne een eerbiedig bezoek brachten, maar de stroom der devotie ging nog naar Ferney en Parijs, naar Voltaire, naar d'Alembert, Diderot en Marmontel, naar Rousseau bovenal. De lust tot verder reizen dan naar Amsterdam of Rotterdam heeft Van Goens zeker niet ontbroken; en Duitschland lokte hem evenzeer aan als Frankrijk en Italië. Maar de macht ontbrak. Er kan bij zijn ouders begrijpelijke vrees zijn geweest voor zedelijke gevaren. Maar bovendien, Rijklof Michaël was een dure zoon, ook al zond men hem, met zijn ruime opvattingen, niet naar Frankrijk of Italië. Op andermans kosten te gaan, daarvoor droeg hij het hart te hoogGa naar voetnoot2). Tenzij - dat de prins hem de gelegenheid had verschaft. Daarop heeft hij ernstig gehoopt; op welken grond, in welke qualiteit hij het zich voorstelde, is niet | |
[pagina 425]
| |
duidelijk. ‘Zal de reis noch voortgaen?’ informeert in Augustus 1766 Van Wijn uit Den HaagGa naar voetnoot1); ‘men zegt mij hier van ja.’ En terzelfder tijdGa naar voetnoot2) uit Lelyveld den wensch, dat hij nu voltooien zal, wat hij voor de Maatschappij en voor de Bijdragen onder handen heeft: ‘want dat niet af is, eer gij op reis gaet, daer vrees ik voor.’ Maar in het volgende jaar berispt Ten Hove hem, ten onrechte even twijfelend, of in zijn ‘Dichtkundige Ligger’ niet iets van verflauwing van stadhoudersgezindheid te bespeuren viel: Wilt gij waarlijk dien ‘maussade Burman’ in het gevlei komen? ‘De ce que le Prince ne vous fait point voyager, il ne s'ensuit point, que le grand Guillaume doive partager avec l'insignifiant Brederode l'honneur d'avoir fondé la Republique - ou rafinerois-je trop a mon tour?’Ga naar voetnoot3) Van Goens heeft gereisd; maar niet ver, niet vaak, en niet lang. Een tochtje in Duitschland, een bezoek aan België; en ook in Parijs wil hij geweest zijn. Verder moet hij zich tevreden stellen met de ontmoeting en het onthaal van vreemdelingen, die naar Nederland komen, met boeken, en met brieven. Dat laatste niet het minst: hij heeft correspondenten in Frankrijk, Duitschland, Italië, Spanje, en Portugal. |
|