De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 2
(1993)–J. Wille– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Hoofdstuk 4
| |
[pagina 318]
| |
en evenzo van Frisi, voor Sensini; Cesarotti tracht hij zelfs van het hele restant van een werk af te helpen. Henise schrijft mede uit naam der Jacobi's in 1774 aan Gleim met het oog op diens ‘Halladat’:Ga naar voetnoot1. ‘In Holland wissen wir keinen Collecteur als den Herrn Von Goens.’Ga naar voetnoot2. Omgekeerd moesten vrienden, bekenden en correspondenten in het buitenland, zijn boekenhonger voedsel verschaffen: Bachmann in Duitsland, Pourtalès uit Parijs, Mayans y Siscar en Florez uit Spanje, Heddaeus en L.J. de Brito uit Portugal, Frisi en Cesarotti uit Italië. Of zij brengen hem in verbinding met vertrouwde boekhandelaars: Sancha in Madrid, Manfrè te Venetië, ‘mijn boekhandelaar te Venetië’, als hij stoft tegen Reiske.Ga naar voetnoot3. Ik had toen relaties met boekhandelaren in verschillende delen van Italië, schrijft hij in 1785 aan Pallas;Ga naar voetnoot4. feit is, dat hij in 1776 bezit een ‘Portefeuille de Catalogues du fonds de plus de 50 libraires d'Italie, la plupart avec les prix’; daarenboven de ‘Catalogus librorum qui Genevae et Lugduni prostant apud fratres De Tournes 1763-1769’ met veel Spaanse en Italiaanse boeken.Ga naar voetnoot5. Hij is een vaste klant voor de Nederlandse veilingen; maar koopt ook op Duitse, wellicht ook op andere: de rubriek ‘Catalogues choisis de plusieurs Bibliothèques remarquables de particuliers’Ga naar voetnoot6. bevat grotendeels auctie-catalogi uit de jaren 1763-1772, niet alleen Hollandse, maar ook verscheidene Duitse en Franse met een enkele Engelse; en de Leipziger missen hebben zijn belangstelling even goed als van de grote boekhandelaars.Ga naar voetnoot7. Op relaties met de buitenlandse boekhandel zal ook wijzen een ‘paquet de Catalogues de Libraires d'Allemagne, de France, etc.’.Ga naar voetnoot8. Een Kleefs boekhandelaar, op reis door Utrecht komend, gaat Van Goens zijn diensten aanbieden voor de a.s. Paasmis te Leipzig.Ga naar voetnoot9. In Nederland zien we hem klant o.a. van Gosse in Den Haag, (zowel in 1765 als in 1782 en daarna) Haak te Leiden (1766), Hake in Rotterdam (1780vlgg), Harrevelt te Amsterdam (1767) voor Italiaans goed, J.E. Dufour te Maastricht voor Frans;Ga naar voetnoot10. buiten de relaties met de verschillende Utrechtse boekverkopers. Herhaaldelijk vernemen wij, dat Van Goens voor boeken, bij welker uitgave hij rechtstreeks of zijdelings betrokken is, op fraaie uitvoering aandringt, voor zich afdrukken op zwaar papier verlangt; ééns moet men daartoe zelfs van een aflevering de pamfletserie ‘Lanterne magique’ opnieuw zetten;Ga naar voetnoot11. eens wenst hij eigen werk uit te geven op even weelderige wijze als Hemsterhuis;Ga naar voetnoot12. hij zoekt de beste edities, stelt prijs op fraaie illustratie en mooie banden; is tuk op oude en zeldzame uitgaven, die hij aan vreemdelingen gaarne vertoont,Ga naar voetnoot13. en in zijn Catalogus met nadruk aanwijst. Over zijn zucht, ook handschriften te verzamelen, hebben we reeds gesproken. In zijn politieke periode legt hij aan een ‘complete collectie van alle de publieke geschriften rakende de zaken van staat en oorlog 1781-1785, benevens de voornaamste van 1775-1780, en eene collectie van oudere tractaten van 1574-1774 incluis, te zamen in 73 portefeuilles, behalven verscheide grotere gebonden en ongebonden werken (...) 1781-1785.’Ga naar voetnoot14. En als lid van de | |
[pagina 319]
| |
Vroedschap komt hij terstond als deskundige met voorstellen tegen misbruiken in boekhandel en uitgeverij, en ten voordele van de Universiteitsbibliotheek. Hoezeer maatschappelijk en financieel in moeilijkheden, het boekenkopen kan hij niet laten: in het jaar na zijn vertrek naar Zwitserland doet zijn vertrouwde J. Ras Gzn hem verslag van de staat zijner schulden: we vinden bij de crediteuren zes boekhandelaren vermeld over de jaren 1784-1786.Ga naar voetnoot1. Met trots spreekt Van Goens van zijn bibliotheek, toen hij bezig was ze te verzamelen, en lang nadat ze verdwenen was. Een door Herelius gevraagde collatie kan hij niet vinden. Zo iets, verontschuldigt hij, overkomt mij wel eens meer ‘in aliqua librorum copia’. Een dertig jaar later roemt hij: ‘my Library was quoted by Travellers as one of the chief curiosities to be seen at Utrecht’;Ga naar voetnoot2. het komt neer op de vermelding in het reisverhaal van de Zweed Björnstähl,Ga naar voetnoot3. die bijzonder de rijkdom aan Spaanse en Italiaanse literatuur prijst. Uit Duitsland schrijft Van Goens ook herhaaldelijk in 1799 en 1800 aan Van Alphen om toezending van een aantal exemplaren van de Catalogus, er zijn er bij de lieden, waar hij het laatst woonde in Den Haag, wel twee à driehonderd achtergebleven.Ga naar voetnoot4. Als Van Alphen er in plaats van de gevraagde acht, twee zendt, is hij ontevreden: ik kan er niet één weggeven; alleen aan de hertog van Gotha heb ik er een gezonden. Maar ik wilde er gaarne ook een aanbieden aan de keurvorst van Mainz en aan de Coadjutor, de vorst-bisschop van Constanz. Ter wille van zo hoge vrienden voldoet Van Alphen dan aan het verzoek.Ga naar voetnoot5. In 1803 moest ‘neef Van Goens’ er weer een half dozijn zenden, maar verzuimde het; dan moet de weduwe van Van Alphen er voor zorgen in 1805.Ga naar voetnoot6. Niet de grote omvang was het merkwaardige van deze bibliotheek, al zal het ook in die tijd van wetenschappelijke verzamelzucht, van buitengewone waardering van het boek, en van nog zeer gebrekkige inrichting der publieke boekerijen, wel iets bijzonders zijn geweest, dat een jongman van een 25 jaar zich zelf zulk een collectie had weten bijeen te zamelen. Drie vertrekken in het huis van zijn vader besloegen de omtrent ‘20.000 deelen’, volgens Björnstähl. Er waren wel groter en kostbaarder bibliotheken van particulieren hier te lande. Om van een Meerman te zwijgen: die van Wesseling, J.J. Schultens, Hofstede, Stinstra overtroffen ze meer of minder.Ga naar voetnoot7. Ds. J. Kneppelhout te Naarden, zelf verzamelaar, die voor een duizend gulden in eens durfde kopen, schrijft aan zijn vriend Tydeman,Ga naar voetnoot8. dat de bibliotheek van zijn oom Rijkevorsel over de f 20.000,- heeft opgebracht. Het zijn slechts enkele voorbeelden, van geen of geen bijzondere vermaardheid. De ‘twee dikke deele’ zijn misleidend, de ‘19000 volumes’ evenzo. Van Goens liet Dufour zijn Catalogus ongewoon royaal drukken, was zeer volledig met de titels en had er vaak heel wat bij te vertellen. En zijn nummering betreft delen, deeltjes, ja afleveringen soms;Ga naar voetnoot9. verkoopcatalogi, oraties, dissertaties, disputen, alles telt voor vol mee.Ga naar voetnoot10. Zelf geeft Van Goens vele voorbeelden van rijker verzamelingen;Ga naar voetnoot11. de telling naar ‘deelen’, die een andere indruk moet wekken, is daar soms, zo niet doorgaans, onjuist: laat ons hopen, dat geen kinderachtig opzet de oorzaak is.Ga naar voetnoot12. De betekenis van bibliotheek en catalogus ligt vooral in deze twee dingen: 1. de ordening | |
[pagina 320]
| |
van het geheel. 2. de veelheid en verscheidenheid van het literaire deel. Gemaakt naar een nieuwe bibliografische classificatie, die strekt ten dienste van de lezers, maar een volledige kennis vereist bij de samensteller van de inhoud van elk boek, zo schrijft Van Goens, nooit afkerig van eigen roem, aan Pallas van zijn Catalogus en zijn bibliotheek, waarvan deze zo terloops toch ook horen moet.Ga naar voetnoot1. ‘Men vleid zig, dat deeze Beredeneerde zamenstellige Catalogus, de Kenders en Liefhebbers van Boeken zal voldoen’, zeggen de auctionarissen; zij denken, dat geen redelijk mens bezwaar zal hebben, hem behoorlijk te betalen. Maar bovendien stellen zij ook het ontwerp, het ‘Tableau du Catalogue’Ga naar voetnoot2. afzonderlijk te koop. In al de grote steden van Europa wordt hij verkrijgbaar gesteld; in Petersburg en Warschau, zo wel als in Madrid en Lissabon; Van Goens zelf informeert in 1777 bij Michaelis, of ze hem niet in Göttingen hebben gekregen.Ga naar voetnoot3. Hij is ook lang vóór de verkopingGa naar voetnoot4. op touw gezet. Perrenot informeert in het voorjaar 1776, waarom hij hem nog niet ontving; elders kent men hem al uit het hoofd.Ga naar voetnoot5. En Ten Hove ontving het eerste deel reeds in het najaar van 1775.Ga naar voetnoot6. ‘Il est assurement très bien fait, j'en ai même peu vû qui le fussent aussi bien. Dufour qui s'y connait, m'en parle dans le même sens. Peutêtre quelques subdivisions de trop, mais c'est se plaindre que la mariée est trop belle’, prijst en kritiseert hij. Vergelijken we andere catalogi van deze tijd, bijv. die van Wesseling (1765) en die van J.J. Schultens (1780) met deze van Van Goens, dan vinden we inderdaad een zeer groot onderscheid, ten gunste van de laatste. In de eerste is de hoofdverdeling die in folio's, quarto's en octavo's; bij de een vallen de duodecimo's onder de octavo's, bij de ander zijn ze een vierde groep.Ga naar voetnoot7. Elk dier groepen wordt gerangschikt, bij Wesseling, als volgt: 1. biblia 2. theologi veteres et recentiores 3. jus civile et publicum 4. medici et philosophi (waarbij natuurkunde, enz.) 5. auctores graeci et latini 6. historia ecclesiastica 7. historici, genealogici, et chronographici 8. lexicographi et bibliothecarum scriptores (waarbij grammatici, etc.) 9. antiquarii, numismatici et inscriptiones 10. geographici, critici et miscellanei 11. variae et selectae dissertationes, orationes, etc. Bij Schultens: 1. biblia et commentatores 2. theologia (zeer veel, met onderverdeling a. veteres b. recentiores; en de recentiores weer in allerlei rubrieken: scholastici en post scholasticos, confessiones, systemata, selecta capita, dissertationes atque observationes ad varia capita theologia gentiles, mohammedica et judaica, verder over voor en tegen allerlei secten, enz.) 3. historia ecclesiastica 4. historia (a. vetus b. universalis c. orientalis d. recentior e. belgica - chronologie en geographie telkens inbegrepen) 5. antiquarii et numismatici 6. oratores et epistolographi (a. veteres b. recentiores) 7. Poetae (a. veteres et orientales b. recentiores: neoLatijn, Italiaans, Frans, Engels, Duits c. Nederlandse) 7a. Paroemiographici, Mythographici, Emblematici, Satyrici etc. (schijnen met 6 oratores te worden samengenomen) 8. juridici 9. medici et historia naturalis 10. philosophi veteres et recentiores (daarbij wis-, natuur-, staatkunde, opvoeding, enz.) 11. Grammatici, Lexicographi, Critici (a. graeci et latini, veteres et recentiores b. orientales c. aliorum linguarum; waarbij Nederlands) 12. historia literaria (waarbij ook biografieën, catalogi, tijdschriften) 13. Libri miscellanei (bont mengelmoes, pedagogiek, aesthetica, kunsten, spectatoriale vertogen, enz.) 14. Dissertationes et Orationes. Het zijn beide veilingscatalogi, maar dat ze naar een oud, vrij vast systeem zijn ingericht, | |
[pagina 321]
| |
kan Morhof's PolyhistorGa naar voetnoot1. bewijzen, welk eerste deel met een Liber Bibliothecarius aanvangt, en die daarin tal van voorbeelden geeft. ‘Ordo, sed non nimis anxius’ dunkt hem het beste; derhalve ‘secundum seriem facultatum et artium’, met uitbreiding van afdelingen voor rijk vertegenwoordigde vakken, ‘ita tamen, ut ratio habeatur magnitudinis librorum’.Ga naar voetnoot2. Dat laatste daar staat hij bijzonder op: de ratio formae moet voorop gaan, de ratio materiae daarna komen.Ga naar voetnoot3. Gabriel Naudé, de bibliothecaris van Mazarin, heeft bij hem om theorie en praktijk een ereplaats.Ga naar voetnoot4. Zowel hier als in de voorgenoemde catalogi, ziet men terstond waar het naar ons begrip schort: theologie, rechten, medicijnen, ‘philosophie’ vormen elk een vrij vast systeem van wetenschap; maar historie en vooral letteren zijn vlottend, en worden op eigenaardige wijze verdeeld en ondergebracht; heel wat poneert men ten einde raad in de vergaderbakken historia literaria of miscellanei. Van kunst is nog niet of ternauwernood sprake. Het was en werd ook bij toeneming als een vraagstuk gevoeld in de eeuw, die allerwege het terrein der wetenschap uitbreidde, en zo de moderne specialisering voorbereidde, maar anderzijds uit traditie en wijsgerige behoefte de encyclopedische opvatting vasthield en versterkte: de juiste inrichting en beschrijving van een bibliotheek. Ik wijs slechts op Formey's ‘Conseils pour former une Bibliothèque peu nombreuse mais choisie,Ga naar voetnoot5. en op een artikel in het Journal des Savants van 1768: Essay sur l'arrangement méthodique d'une bibliothèque.Ga naar voetnoot6. Formey maakt de volgende rubrieken: 1. Ecriture sainte, Théologie et Histoire ecclésiastique 2. Philosophie 3. Belles Lettres 4. Journaux 5. Histoire 6. Romans 7. Poésie 8. Eloquence 9. Morale et Goût 10. Science Militaire, Mathématique, Architecture, etc. 11. Géographie et Voyages 12. Jurisprudence et Médecine 13. Du Commerce. Maar zijn artikel zelf en zijn indeling richtte zich geheel naar de behoeften van ‘ce grand nombre de personnes, qui pleines de goût, et même d'ardeur pour les Belles Lettres, ne savent comment satisfaire en heureuses dispositions’; die hun leven lang genoeg lectuur hebben aan vijf- of zeshonderd met zorg gekozen delen,Ga naar voetnoot7. die zo goed als alle hebben te behoren tot het gebied van ‘l'Esprit et le Coeur’. Het Journal des Savants heeft wijder strekking: het splitst verschillende wetenschappen, zo de ‘philosophische’, waarvoor in de plaats komen: a. mathematica b. philosophie c. historia naturalis d. physica, chemie en astronomie. Historisch zijn de vijf rubrieken: histoire ecclésiastique, histoire publique, chronologie, geographie et voyages, antiquités. Als literair kunnen we beschouwen de zes groepen: a. histoire littéraire b. littérature dogmatique ou sciences de l'expression c. journaux d. romans e. pièces de théâtre f. ouvrages moraux g. ouvrages d'agrément. Theologie beslaat drie afdelingen; naast die van het recht staat er een: politique, finances et commerce; medicijnen, anatomie en chirurgie gaan samen; er is een afdeling arts et métiers. Aan het eind komen weer de collectivus academiques et oeuvres melées, hier bij elkaar gevoegd in één rubriek. Met deze voorbeelden voor ogen, kunnen we Van Goens' ‘nieuwe plan’ beter waarderen.Ga naar voetnoot8. Men kan aannemen, dat hij beide heeft gekend, en onderstellen, van beide geleerd, maar dan moet men tegelijk erkennen, dat hij beider systeem veel heeft verbeterd. Het formaat is natuurlijk bij hem, evenals bij hen geen principe van indeling meer. Hij onderscheidt, na de ‘Introduction’, waaronder bijv. de Encyclopedieën vallen, eerst vier delen ‘parties’: I. Sciences II. Arts et Belles Lettres III. Histoire IV. Philologie; et Polygraphis. | |
[pagina 322]
| |
Onder I behoren, na een inleiding: De Dieu, Sainte Bible, Livres Apocryphes, Révélations fausses; Théologie, Jurisprudence, Médecine (met Chirurgie et Anatomie), Philosophie (algemene werken; geschiedenis, en ‘oeuvres de philosophes’), Logica, Metaphysica (onderverdeeld in ontologie, pneumatologie, psychologie met physiognomie). Ethiek of Moraal, waarbij ook de Spectatoriale geschriften, ‘Oeconomique’ (waarbij Opvoeding), Politique (waarbij Commerce, Agriculture, Police), Physica, Chemie, Natuurlijke Historie, Mathematica, waaronder naast arithmetiek en geometrie ook ressorteren Mechanica, Optiek en Astronomie c.s. Wij merken slechts op, dat hier rechten en medicijnen ver in de minderheid zijn bij theologie en ‘philosophie’, dat de algemene werken altijd voorop gaan, dat verder telkens auteurs ‘anciens’ en ‘modernes’ worden onderscheiden; en dat in deze laatste rubrieken of haar onderafdelingen in de regel de chronologische orde wordt gevolgd. Partie III is zeer omvangrijk:Ga naar voetnoot1. zij bevat: A. Histoire Universelle: a. Oudheid b. Middeleeuwen c. Nieuwe Tijd d. Kerkgeschiedenis e. Histoire littéraire c.s. B. Histoire des peuples modernes afzonderlijk van Europa naar de verschillende aspecten: politiek, kerkelijk, wetenschappelijk, artistiek; daarna de andere werelddelen. Een Appendix bevat de hulpwetenschappen der historie: a. Geographie, Voyages, Recueil de Cartes. b. Chronologie c. Genealogie d. Diplomatique. Reeds vroeger vestigden we de aandacht op eigenaardige kenmerken dezer verzameling, in het bijzonder de rijkdom aan cultuur-historische werken en de bijzondere zorg aan sommige landen besteed.Ga naar voetnoot2. Thans wil ik alleen nog opmerken, dat de verdeling in twee helften: a. algemeen wereldlijke, kerkelijke, ‘litteraire’; en b. naar landen (elk met weer die zelfde rubrieken) met c. al de hulpwetenschappen als aanhangsel, een grote verbetering is op het oude systeem. En evenzo dat de ‘histoire littéraire’ zeer beperkt blijft, omdat Van Goens zich stipt houdt aan het ‘generale’ karakter, hier vereist, zodat hij voor de geschiedenis der afzonderlijke ‘Arts et Sciences’ naar deze kan verwijzen, evenals voor haar ontwikkeling in de afzonderlijke landen naar de afzonderlijke geschiedenis daarvan. Zo bevat deze rubriek buiten een klein contingent algemene wetenschapsgeschiedenis niet veel meer dan Bibliographie en de ‘Journaux’. Deze, naar de talen gerangschikt, maar voor het merendeel bedoelende kunsten en wetenschappen algemeen en internationaal te overzien, hebben hier ook wel hun meest passende plaats: zij zijn het nauwst verwant aan de oude ‘historia litteraria’; enkele oudere nationale en enkele meer in moderne zin ‘literaire’ Duitse maken daarop de uitzonderingen. De samenstelling en begrenzing der ‘Quatrième Partie’ zal wellicht aan Van Goens het meeste hoofdbreken hebben gekost; wij in elk geval zien er verscheidene moeilijkheden in, en houden twee bezwaren ertegen over. Enerzijds dunkt ons de samenvoeging van Philologie en Polygraphes in één verband vreemd. Het is het kleinere, en bij nadere beschouwing een zeer klein bezwaar: want Van Goens doet duidelijk uitkomen, dat hij de Polygraphes geheel afzonderlijk erkent; een aanduiding ‘Cinquième Partie’ bleef waarschijnlijk alleen achterwege om de geringere omvang van deze laatste twee afdelingen. We merken daarbij op, dat voor alle bibliografie de ‘verzamelde werken’, en wat daarmee in karakter overeenkomt, steeds moeilijkheid opleverden. Het moderne Duitse systeem zette ze maar vóórop bij de algemene werken vóór alle vakindeling; Brunet, de grote Franse bibliograaf, heeft onder ‘Belles-Lettres’, er drie afdelingen voor: Dialogues et entretiens; polygraphes; collections d'ouvrages et extraits de différents auteurs - parallel met linguistique; rhétorique; poésie; fictions en prose; philologie; terwijl hij bij de laatste nog een hele reeks verwante genres onder dak brengt, als: Bons mots, ‘Ana’, Pensées, ‘Esprits’; Gnomiques; Emblêmes, en Satires.Ga naar voetnoot3. Daarmee vergeleken dunkt ons Van Goens' samenvatting, ondanks de groepsgewijze grote verscheidenheid van uiterlijke vorm tot één afdeling ‘polygraphes’ als gelijksoortig door | |
[pagina 323]
| |
veelzijdigheid en algemeenheid van inhoud en onderwerp verre de voorkeur en lof te verdienen. Het andere bezwaar betreft de afscheiding van de ‘Philologie’ van de letteren in het algemeen. Hier heeft Van Goens gestaan voor de bijzonder moeilijke vraag: Wat is filologie?Ga naar voetnoot1. Oude en nieuwe ideeën kruisten daarbij elkaar; gevestigde opvattingen kwamen daarbij in strijd met zijn eigen nieuwe inzichten. De leerling van Wesseling, de bewonderaar van Winckelmann, was overtuigd voorstander van de moderne verdieping en verbreding in de studie der klassieken, die zou leiden tot het nieuwe humanisme en de Altertumswissenschaft: vandaar de moeilijkheid der begrenzing tegenover de geschiedenis en de kunst. De strijder voor de waarde en het recht der moderne letteren van alle landen en tijden kon geen sanctie verlenen aan de pretentie op alleenheerschappij, noch berusten in een drukkende overmacht der Oude. Maar anderzijds vermocht de Utrechtse professor in het Grieks, mede-erfgenaam van de roemrijke traditie der oude Hollandse filologie, tot wiens vorming Hemsterhuis en Ruhnkenius met welgevallen hadden meegewerkt, niet de ogen te sluiten voor de zeer bijzondere, enige positie ener in feite bestaande klassieke filologie als afzonderlijk terrein van wetenschap. Vandaar de moeilijkheid der begrenzing tegenover de ‘schoone letteren’. Alles wat over een of ander deel van het leven der klassieken historisch handelde, en al wat de ouden zelf aan geschiedenis, wetenschap, letteren, kunst in hun geschriften boden, had Van Goens onder de betreffende rubrieken gebracht, juist zoals hij het ten opzichte der modernen deed; wat overbleef voor de ‘philologie’ waren resultaten, middelen en materialen der wetenschappelijke kritische werkzaamheid, voorzover ze niet verbonden waren aan een overwicht van zakelijken inhoud. 't Is alsof Van Goens iets voorzweefde van Boekh's ‘Erkennen des Erkannten’. ‘Critique’ en ‘Archéologie’: commentaren, en dgl., zonder de auteurs zelf; verhandelingen, toelichtingen en verzamelingen, van algemeen of gemengd archeologische, van numismatische, epigrafische, sphragistische stof, voorzover geen kunst of historie ze niet met reden konden opeisen.Ga naar voetnoot2. Dat Mythologie het derde onderdeel uitmaakt der Philologie moet samenhangen met de ons reeds gebleken minachting van Van Goens voor de zakelijke inhoud: ze biedt alleen materiaal tot verklaring der auteurs. Een vierde onderdeel, ‘Mélanges de Littérature’ vormt de overgang naar de ‘Polygraphes’: men zou ze eer verwacht hebben aan het einde der Belles Lettres, of wel onder de ‘Polygraphes’; de plaats hier zal bepaald zijn door het feit, dat er zoveel klassiek-filologische kritiek onder schuilt. Het belangrijkste deel waarnaar wij ook het vaakst reeds verwezen, is voor ons de ‘Seconde Partie’: Arts et Belles-Lettres. Men zal voor deze tijd hier te lande nergens een bibliotheek vinden, die met die van Van Goens te vergelijken valt, in rijkdom en veelzijdigheid van moderne literatuur, in betrekkelijke volledigheid,Ga naar voetnoot3. wat betreft de theorie en de geschiedenis der kunst in 't algemeen, der literaire kunst in 't bijzonder, evenmin voor de wijze van indeling en beschrijving. Wie de vele moeite bij ervaring kent, die het in de tegenwoordige tijd ondanks nooit falende hulpvaardigheid, in ons land kost, om de literatuur, en vooral om de literaire theorie van dit tijdvak in originali onder de ogen te krijgen, wie in onze grootste boekerijen tevergeefs heeft gezocht tot zelfs naar een Batteux, of een Metastasio, gaat het hart open bij het doorlopen van deze Catalogus. Hoe uitnemend was Van Goens geoutilleerd voor het werk, dat hij zich tot ideaal had gesteld. Hoe zien we hem hier in zijn element. Wij verstaan het, dat hij altijd met trots de Catalogus bleef vertonen, waarin hij een wegwijzer en handleiding ter algemene literatuurstudie had gegeven. Wij willen deze Partie wat nader beschouwen. Een ‘Introduction’ geeft de werken over ‘Aesthétique, ou Science de bien juger les Beaux-Arts et les Belles-Lettres’; daarbij sluiten zich aan ‘Traités Généraux des Beaux Arts et Belles-Lettres conjointement’. Daarop volgen de kunsten eerst, gesplitst in ‘Beaux-Arts: Peinture, Gravure, | |
[pagina 324]
| |
Sculpture, Architecture, Musique, Danse, - en ‘Arts’: Art du Manege, Tactique c.s., Arts Mécaniques et Métiers, Arts d'Amusement. En de Belles-Lettres, verdeeld in Grammaire, Rhétorique et Poétique, Poésie, Romans. Tezamen bevatte dit ‘gedeelte’ een kleine vijfduizend delen. Bedenkt men daarbij, dat Polygraphes voor een zeer groot gedeelte - men denke alleen maar aan de verzamelde Opera, Oeuvres, Opere, Obras, Works, Werke van oude en moderne auteurs -, de ‘Philologie’ voor een kleiner gedeelte, literair werk bevatten; dat bij ‘Histoire’ vele oude en nieuwe schrijvers voorkomen, die in de literatuur hun plaats plegen te beslaan, dat ook de overwegend literaire ‘Journaux’ daaronder vallen, en de ‘histoire littéraire’ ook literatuurgeschiedenis gaf; dat eindelijk onder philosophie evenzo, inzonderheid onder ‘morale’, vele geschriften gaan van literaire naam en faam, dan kan men aannemen, dat twee vijfde der bibliotheek aan kunst, taal en letteren was gewijd, aan letteren het meest. Tot de grammatica en lexicografie zal ik het zwijgen doen. Tot de klassieke dichters en prozaïsten evenzo; bij de moderne teken ik slechts het volgende nog aan: onder Rhétorique is een afzonderlijke en rijke rubriek EpistolairesGa naar voetnoot1. naar volken ingedeeld; als andere rubrieken komen hier voor de Proverbes c.s., de Bons Mots, Sentences etc. en de Recueils de Livres, nommés AnaGa naar voetnoot2. en dgl., die Van Goens dus nader rekende aan dit literaire, niet-romantische proza, dan aan de Emblemes, Pensées, Réflexions, Entretiens, enz., die vielen onder de ‘Polygraphes’. De neo-Latijnen, vreemde en eigene, naar de landen gerangschikt, zijn zeer ruim vertegenwoordigd, en ook de macaronische poëzie ontbreekt niet. Bij de neo-Latijnse en alle moderne poëzie wordt telkens een afzonderlijke plaats ingeruimd aan het toneeldicht, en ook - eigenaardig overblijfsel van de manier der oudere historia-litteraria-compilatoren - aan het werk van vrouwen. Overigens staan de speciale historische en theoretische werken elk in hun groep telkens voorop, en volgt daarna een verdeling naar volken, terwijl elke nationale dichtkunst chronologisch wordt gerangschikt, in tijdperken, naar elker eis. Van het oudste tot het nieuwste komt hier voor, althans tot 1774-1775 toe: Goethe's Götz von Berlichingen (1773) en Leiden des jungen Werthers (1774 maar in de 2de aufl. 1775) vinden we er evengoed als Nicolai's Sebaldus Nothanker (1773-1775); ook diens Freuden des jungen Werthers (1775) met menig andere echo op Goethe's sentimentele roman.Ga naar voetnoot3. Zo een Italiaanse herdruk van 1775, Franse poëzie en proza van 1774 en 1775; Brooke's Fool of Quality en andere Engelse romans tot 1773 toe, William Jones' Poesis Asiatica van 1774. Hetzelfde nemen we waar bij de tijdschriften: de Bibliothèque des Sciences tot 1774, Mercure de France tot 1775, Universal Catalogue tot 1775, Neue Bibliothek der schönen Wissenschaften tot 1775, Allgemeine D. Bibl. tot 1774, Bibliotheek der Philosophie und Litteratur 1774, Deutsche Merkur tot 1774, Iris tot 1775, Almanach des Muses tot 1775. Met 1774 of uiterlijk 1775 breken echter de vervolgwerken af. De literatuurgeschiedenis is verdeeld over Historie en Poëzie, al naar oudere of nieuwere opvatting er in heerste. Laten wij die der Oudheid en der Middeleeuwen terzijde, dan vinden we onder Historie de oude bekenden, Morhof, Struve, Reimmann, Stolle, Heumann, J.A. Fabricius, met vele anderen, ouderen en ook jongeren (Honvlez-Ardenn 1762, Hamberger 1756-1764-1766-1767, Rambach 1770, Saxe tot 1775); over universele ‘geleerden-geschiedenis’; en dergelijke werken, maar over afzonderlijke landen, gewesten of steden bij de betrekkelijke afdelingen: Spanje, Portugal, Italië, Frankrijk, Engeland, de Nederlanden, Duitsland, Polen, Hongarije, Scandinavië, tot Rusland toe. Zo vinden we er voor Italië onder veel meer Mazzuchelli's kolossale werk, de Biblioteca Italiana van F. Heym, de Italian Library van Baretti, en allerlei lokale Bibliotheche, of hoe zij anders heten mogen; voor Frankrijk: Sorel (1664), de 16de eeuwers De La Croix du Maine en Du Verdier tezamen gevoegd en vermeerderd door Rigoley de Juvigny (1772-3); Claude Fauchet | |
[pagina 325]
| |
(ed. 1611); voor Engeland Lelandus, voor Nederland Valerius Andreas, Paquot, Siffrius Petri, De la Rue, C. Burman, Pars. Echter zijn er ook reeds meer op het literaire in engere zin gerichte geschiedenissen bij, als Fontanini's Eloquenza Italiana; Goujet's Histoire de la Littérature françoise (1741-1756), De Longchamps, Tableau historique des Gens de Lettres (1767-1770). De rubrieken over bibliotheken en over universiteiten hebben weinig of geen betekenis voor de literatuurgeschiedenis, wel die der ‘Academies et Sociétés’. En ook die der bij elk land vermelde biografieën, van ‘des hommes illustres’, ‘savants’, ‘artistes’; want daaronder is zeer veel, dat schrijvers betreft van literaire verdienste. Ook op dit gebied is Van Goens met het beste van zijn tijd uitgerust: behalve Bayle, Chaufepié en latere Dictionnaires historiques met geheel of gedeeltelijke biografische inhoud, bezit hij onder meer de beide werken van Schroekh (1766 en 1769), Brücker's Bildersaal, de vervolgreeks van Götten, Rathlef, Strodtmann, Stosch, voor algemene biografie; Saveriën voor die der moderne filosofen (1762-1773); Harlesius voor die der filologen (1764-1772); Erythraeus (i.c. G.V. Rossi), Fabronius (1766-1770) en een kostbaar Toscaans verzamelwerk (1766-1770), Hamberger (1767) en Schirach (1770-1773) voor Italiaanse en Duitse afzonderlijk. Verder tal van afzonderlijke levenbeschrijvingen van filosofen,Ga naar voetnoot1. kunstenaarsGa naar voetnoot2. en letterkundige beroemdheden: van de laatste o.a. van Poliziano, Aretino, Muratori, Gravina, Cellini, Fénelon, Fontenelle, De la Motte Houdart, Abbt, Meinhardt, Gellert. Het meeste en belangrijkste over de geschiedenis der literaire kunst vinden we echter onder de afdeling ‘Poésie’. Algemene werken als de zeven zware kwartijnen van Quadrio (circa 1750), J. Brown's History (1764), Chr. Schmid's Theorie der Poesie (1767) en zijn Biographie der Dichter (1769), Duff's Critical Observations (1770) gaan geheel voorop; die van L.J. Velasquez en Jo. A. Dieze over Spaanse; Crescimbeni en Meinhardt over Italiaanse; La Curne de Sainte-Palaye, Millot, Mervesin en Massieu over Franse, L'abbé Yart (c.1755) en Th. Warton (1774) over Engelse, Morhof, Reimmann,Ga naar voetnoot3. Bielfeld, Huber over Duitse, Bidloo en Hardy over Nederlandse dichtkunde, openen telkens de afdeling van de betrokken landen. De geschiedenis der toneelpoëzie gaat op gelijke wijze telkens deze zelf vooraf: Riccoboni (1771) de Italiaanse; De Beauchamps en het uitgebreide werk van Parfoiet de Franse; B. Victor, D. Erskiner Baker en anderen de Engelse; Gottsched, Friesleben (1770), Lessing en anderen meer de Duitse. Er zijn grote verzamelwerken tot doorlopende illustratie der nationale literaturen: als een Parnaso Espanol (1768-1772), van onderdelen en tijdvakken, als een Teatro Italiano, allerlei Franse Recueils of Bibliothèques, Engelse Collections, Duitse Sammlungen. Wat er van middeleeuwse literatuur en van oude volkspoëzie weer aan de dag was gebracht, schijnt ook grotendeels bij Van Goens aanwezig. Voor Nederland beperkt zich dat echter tot Stoke (Klaas Kolijn!), waarbij de rederijkers Houwaert en De Casteleyn, en verzamelingen van Rotterdamse, Haarlemse, Leidse en Vlaardingse rederijkers-feesten aansluiten. Zelfs Scandinavië is vrij goed vertegenwoordigd: de Edda (schoon in de Catalogus niet opgenomen), Ari's Islendingabók, Percy's Runic poetry en Mallet's Histoire vermeldden wij vroeger reeds;Ga naar voetnoot4. maar wij vinden er ook onder meer Arnkiel, Keysler, Arni Magnusson, Olai Magni, O. Verelius, verschillende werken van J. Loccenius, van Thormod Torfaeus, O. Celsius; en niet te vergeten, van Alb. Bartholinus - meest alle geschiedwerken,Ga naar voetnoot5. maar vaak toch van grote betekenis voor de ontsluiting der oude merkwaardige literatuur van het Noorden.Ga naar voetnoot6. Over de Roman is er buiten hetgeen bij de Belisarius-kwestie te berde werd gebracht, weinig | |
[pagina 326]
| |
meer dan Lenglet du Fresnoy's De l'Usage des Romans, etc. (1734) Biografieën, zo belangrijk voor de literatuurhistoricus, zijn er niet vele: Lope de Vega, Cervantes, Dante (1774), Petrarca, Trissino, Tasso, De La Fontaine, Corneille, Molière, Pope, Cibber's Lifes of the Poets of Great Britain, en meer; afgezien nog van die, welke bij de werken der schrijver zijn gevoegd. Voor de geschiedenis der ‘Beaux Arts’ wijs ik alleen op de verschillende werken van Winckelmann, op andere van Klotz, C.G. Heyne (1772), Lessing; over klassieke kunst, op werken van Félibien, Falconet, C.L. von Hagedorn, Fuesslin (1771), Frisi, Watelet (1775), Burney (1771-3), onder vele andere, over schilder-, graveer-, bouwkunst, tuinaanleg, muziek, van latere tijden. Afzonderlijk vestig ik nog de aandacht op een Parijse Catalogue raisonné de l'oeuvre de Rembrandt met een supplement 1751 en 1759 Amsterdam. Ons rest thans nog een blik te slaan op hetgeen Van Goens bezat aan literatuur over de theorie der kunst, en bijzonder der literaire. Volgen wij de orde der seconde Partie ‘Arts et Belles-Lettres’ op de voet, dan vinden wij in de ‘Introduction’ en de ‘Traités Géneraux’ G.T. Meier's Anfangsgründe aller schönen Wissenschaften (2e aufl. 1754-1759), zijn Auszug aus den Anfangsgründen (1758), en zijn Betrachtungen über den ersten Grundsatz aller schönen Künste und Wissenschaften (1757); Kames' Elements of Criticism (2e uitg. 1763); L'Art de sentir et de juger en matière de Goût van Serran de la Tour (1762), een vertegenwoordiger ook der nieuwe ideeën in Frankrijk; C.F. Flögel's Einleitung in die Erfindungskunst (1760); Duff en Gérard over het genie (1767 en 1774), Burke's Enquiry in twee uitgaven (1767 en 1770); Kant's Beobachtungen über das Gefühl des Schönen und Erhabenen (van 1764, in uitgave 1766), de bekende werken over het schone van Crousaz, André, Hogarth; ook minder bekende als Spalletti's tegen de draad ingaande, als brief aan Mengs ingerichte, Saggio sopra la Bellezza (1765);Ga naar voetnoot1. en het oude zeldzame Tractado de la hermosura y de l'amor, van Maximiliano Calvi (1576);Ga naar voetnoot2. een reeks werken over ‘le Goût’, ‘il buon gusto’, ‘Taste’, ‘der gute Geschmack’, van Cartaud de la Vilatte (1737), J.U. König (1727 in een Hollandse vertaling van 1771), Gerard, Lamindo Pritanio (i.e. Muratori, 1708, in uitgave van 1766) met nog Duitse en Engelse anonymi; de Three Treatises van J. Harris, de theorieën van Riedel en van Sulzer, Schlegel's bewerking van Batteux' Beaux Arts réduits à un même principe; en andere meer. Bij Beaux Arts naast de vele algemene of speciale Dictionnaires en andere verzamelwerken op kunstgebied, onder tal van andere: L. Dolci's Dialogo della pittura (1557) in Engelse vertaling (van 1770), Lessing's Laokoon met tegengeschriften, L. da Vinci's Trattato della Pittura, werken van Webb en van Mengs, van Hemsterhuis, Falconet, Natter, Blondel, Laugier. Onder Belles-Lettres eindelijk: Rollin's Manière d'enseigner, Batteux' Principes, Ramler's bewerking daarvan; de Menagiana, Huetiana, enz. over ‘Rhetorica’ dat is de prozakunst: naast al de Griekse en Latijnse theoretici in allerlei uitgaven, met hun commentatoren, een menigte modernen, onder wie Fénelon, Bouhours, Orsi, Gibert, Buffier, Crevier, Lamy, Formey; Gesner, Heineccius, Morhof; Muratori; Gracian, Mayans y Siscar; over de theorie der poëzie: Frain de Tremblay, Buffier, Dubos, Le Bossu, Remond de St. Mard; Pope; Blount, John Brown (Duitse vertaling van zijn Dissertation on Poetry and Music) Webb's beide werken, Breitinger, Bodmer, Lessing (Theatralische Bibliothek), Algarotti (Opera); Lowth; de Poëtica van Aristoteles, uitgegeven, verklaard of vertaald door Victorius (1560), Sylburg (1584), Heinsius (1610), Goulston (1623 in herdruk van 1619), Rappolt, Dacier (1692), Parsons (1760) en verenigd met die van Horatius, Vida en Boileau, door Batteux (1771); daarenboven het zeldzame werk van de vriend van Quevedo: J.A. Gonçalez de Salas, Nueva idea de la tragedia antiqua, o ilustracion ultima al libro singular de poética de Aristotele (1633), een boek in duistere, | |
[pagina 327]
| |
gongoristische stijl, vol klassiek-filologische geleerdheid, maar met ongewoon ruime ideeën over de verhouding van ouden en modernen, en over de vrijheid, die het genie past;Ga naar voetnoot1. commentaren op de Epistola ad Pisones van Horatius, waaronder de bekende Engelse van Hurd (1766); de Poëtica's van Vida, Pontanus, G. Fabricius, J.C. Scaliger, de Zweed L. Fornelius (1643) en anderen; J. Trapp's Praelectiones poeticae (1716 in ed. 1736); allerlei over de waardering van Homerus, waaronder Boivin's Apologie, Fourmont's bemiddeling tussen Mad. Dacier en De La Motte, Wood's Essay (1769, in Duitse vertaling van 1773), Prof. Seybold's Super Odyssea Homerica (1769) en het heftige Schreiben über den Homer von Seybold (1772), dat men aan Herder of aan Goethe toeschrijft; Brumoy's Théâtre des Grecs, Dacier over Sophocles en de regels, mad. Dacier over Aristophanes en de regels. Uit de afdelingen moderne poëzie noteer ik nog: Cervantes' Viaje del Parnaso, Luzan's Poetica, Montiano's Discurso; Italiaanse poëtica's van Minturno, Denores, Gravina, Muratori, Zanotti; de Difesa della Commedia di Dante van Mazzoni (1587); de Poétiques van Marmontel en van Voltaire; de Pratique du Théâtre van Hédelin, abbé d'Aubignac; de Observations on the Faerie Queene van Th. en het Essay on Pope van J. Warton; een verzamelde uitgave van de Zürichse Streitschriften zur Verbesserung des deutschen Geschmacks. De opsomming is zeer onvolledig, niet alleen omdat ik veel oversloeg - dat niet zó belangrijk of bekend is - maar vooral omdat zo veel betreffende esthetica en literaire theorie en kritiek elders wegschuilt; soms onder ‘Philosophie’, als Diderot's Lettres sur les Sourds et les Muets, en zijn Lettre sur les Aveugles; werken van Leon Hebreo (oftewel Judas Abarbanel),Ga naar voetnoot2. Huarte,Ga naar voetnoot3. Muratori, Vauvenargues, Levesque de Pouilly, Helvetius, Hemsterhuis, Flögel, A. Smith; en de vele Engelse Spectatoriale geschriften van Addison af tot Johnson toe, verder in de vele, vooral Duitse tijdschriften, onder de Mélanges de Littérature, waar men bijvoorbeeld Tassoni, Montaigne, D'Alembert, Trublet aantreft, en bovenal onder het zeer grote aantal verzamelde werken, die maar voor het kleinste deel voorkomen onder ‘Poësie’, maar grotendeels werden samengebracht onder de ‘Polygraphes’, onderafdeling ‘Recueils d'Oeuvres’. Hier bevindt zich zo nog literaire theorie en kritiek van Burman, Broekhuizen, van Bembo, Fracastoro, Lilius Giraldus, Quevedo, Nasarre, Feyjoo, van oude Spaanse schrijvers ook nog in Mayans y Siscar's Origenes de la Lengua Espanola, Dante, Boccaccio, Varchi, - zijn Ercolano echter onder Langue Italienne - Castelvetro, Trissino, Algarotti, Ronsard, Et. Pasquier, Malherbe, Régnier, Corneille, Boileau, St.-Evremond, Houdart de La Motte, Remond de St. Mard, Fontenelle, Voltaire, Rousseau, Swift, Akenside, Opitz, J.E. Schlegel, Gellert, Iselin, Lessing, Mendelssohn, Sulzer.
Het is een lange, dorre opsomming geweest, maar zo alleen kan ik een voldoende indruk geven van het rijke, veelzijdige studiemateriaal dat hier was verzameld. Wellicht bezat Van Goens nog meer; uit sommige lacunes zou men 't vermoeden, en bij zulk een verkoop op 28-jarige leeftijd en bij blijvende belangstelling ligt 't ook voor de hand, dat een en ander wordt uitgezonderd. Hoeveel had Van Goens bij zijn aanleg, zijn kunde, zijn smaak, zijn ijver, zijn geestdrift met deze middelen kunnen doen! Waarom heeft hij in werkelijkheid zo weinig er mee tot stand gebracht? Waarom wierp hij na verscheidene jaren van rusteloos verzamelen en studeren met een groots doel voor ogen, plotseling bibliotheek en studie ter zijde, om een geheel andere werkkring in te gaan? Veel zegt hij er nooit van, al herinnert hij vaak aan het feit zelf. Toch liggen de oorzaken | |
[pagina 328]
| |
voor ons niet in het duister. Zij zijn in hoofdzaak tweeërlei; een derde, de voornaamste lijkend, is inderdaad slechts bijkomstig; maar gaf de laatste stoot. Van Goens, zowel als zijn omgeving, werd het al duidelijker, dat deze weg maatschappelijk dood liep. Hij was extra-ordinarius, en bleef extra-ordinarius. Hij had f 400,- traktement, en bleef op f 400,- staan. Van 1766 af tot 1776 toe. Als leerling van Wesseling was hij aangesteld voor Grieks en Geschiedenis, maar na Duker's dissertatie van 1768 had hij op dit gebied niets te voorschijn gebracht dat ook maar enigszins de grote verwachtingen had gerechtvaardigd. Kwam er al eens een enkele maal iets van hem uit, dan gaf het geen voldoening, maar het liet iedereen onverschillig, òf wekte slechts ergernis. Voor een eigen gemaakt professoraat in de algemene en vergelijkende literatuurgeschiedenis, in de esthetica en de literaire theorie was nog in lange geen plaats aan onze hogescholen. Allerminst voor Van Goens, nieuwlichter van professie, die door eigen toedoen, al meer verdacht werd, ook op godsdienstig gebied. ‘Vous êtes suspect’, waarschuwde Ten Hove dringend in januari 1773. De tweede oorzaak, samenhangend met de eerste, was: geldgebrek. Van Goens was levenslang een wonderlijk financier; ofschoon ongetrouwd ten huize zijns vaders levend, had hij niet weinig nodig: zijn briefwisseling en zijn rekeningen leveren overvloedig bewijs, dat hij het voor zichzelf het er altijd zeer goed van placht te nemen; en dat hij steeds bereid was, vriend en vreemdeling gul te onthalen, en hun edelmoedig geschenken aan te bieden, als de man, voor wie het op enige dukaten meer of minder niet aankwam. De tering naar de nering te zetten vermocht hij eigenlijk nooit. Wat hij niet betalen kon, bleef hij zonder veel gemoedsbezwaar schuldig; zichzelf en zonodig de crediteuren paaiend, dat het op den duur zeker terecht kwam. Maar zelfs bij deze luchthartige opvatting bleek na enige jaren het kostbare boeken-verzamelen niet vol te houden. Sinds omstreeks 1773 zien wij vele tijdschriften reeds afbreken, de veilingcatalogi worden zeldzaam, de relaties met buitenlandse leveranciers gaan verslappen of lopen te niet; soms zien we moeilijkheden over betaling, die Van Goens met hoge gebaren niet geheel kan bemantelen.Ga naar voetnoot1. Deze kern van waarheid mag er toch in James' klachtGa naar voetnoot2. geweest zijn: dat Vader Van Goens te lang toegefelijkheid heeft betracht voor dit zwak van de geliefde, talentvolle zoon. Maar er moest toch eens een einde komen. In 1775 leende Vader Van Goens van zijn schoonzoon Van Alphen f 12000, - om Rijklof's zaken in orde te brengen. Zo leert ons de Concept-Procuratie van 1786 voor Rijklof's oom de generaal,Ga naar voetnoot3. door de vader zelf opgesteld; oom zal de buitenlands wonende neef vervangen bij eventueel overlijden van de vader; en zal daarbij rekening houden met de sommen die deze in 1775 voor Rijklof had opgenomen ‘en ten zijnen oorbare verstrekt en uitgeschooten’. Het bedrag weten wij uit stukken en brieven betreffende het overlijden en de nalatenschap van de vader in 1791.Ga naar voetnoot4. Daarbij heeft natuurlijk de praktische vader toen de eis gesteld, ook toekomstig betere financiering, en toen, zoal niet vroeger, zal men zeker ook beraadslaagd hebben, hoe voor de zoon een betere carrière te vinden. Op het einde van 1774 had deze zelf reeds openlijk zijn teleurstelling en mismoedigheid uitgesproken, aan het einde van zijn tweede voorrede voor Volkmann, en op een radicale verandering gezinspeeld.Ga naar voetnoot5. Zo plotseling als het schijnt, was de verwisseling van het hoogleraars- met het vroedschapsambt en de daarop gevolgde verkoping zijner bibliotheek dan ook niet. Aan Pallas schrijft Van Goens in 1785 vóór omstreeks tien jaar Finetti's Trattato uit Italië te hebben laten komen, in een tijd toen hij reeds met het plan omging, | |
[pagina 329]
| |
de literaire met een politieke carrière te verwisselen. Tot de verkoop was reeds lang besloten, het eerste tal van de Catalogus was reeds gedrukt, en aan vrienden toegezonden, in oktober 1775, toen men nog niet wist, waar en wanneer de veiling zou plaats vinden, waarom Ten Hove een exemplaar ontving zonder titel.Ga naar voetnoot1. Van Goens deed wat hij kon om een goede prijs te verwerven; van voorname vrienden persoonlijk en hun invloed bij anderen verwachtte hij veel. Maar de teleurstellingen kwamen al spoedig. Ten Hove staat verwonderd en geeft nog goede hoop: ‘J'ose me flatter que cette précieuse collection se vendra bien; j'avoue que je ne m'étais pas attendu à quelque chose d'aussi beau; et que j'en ai été tout ébahi.’ Als hij rijk was, kocht hij de bibliotheek in haar geheel; ‘tel que je suis, je ne laisserai pas d'en avoir pied ou aîle’. Op aankoop van 't geheel door de Prins moet hij echter in 't minst niet hopen: ‘Otez vous de l'esprit toute espérance que le Prince veuille s'accommoder du tout, au moins n'y vois je pas la moindre apparence. Ce serait une acquisition précieuse pour un Prince qui se proposerait de former une bibliothèque publique à l'usage des savans, mais une pareille collection ne convient point à un grand Seigneur qui ne veut....’.Ga naar voetnoot2.. Via Van Heiden-Reinestein ontvingen en aanvaardden later ook LL. AA. SS. et RR. een exemplaar. Heiden zette blijkbaar verder de domper op de verwachtingen daaraan geknoopt. Althans Van Goens antwoordt hem: Ik ken de Bibliotheek van de Prins niet, maar vermoed, dat de Heer Joncourt toch wel een of ander ter completering zou kunnen vinden. En hij wijst op een merkwaardige verzameling van stukken, over het Interim. Thulemeijer kreeg ook een exemplaar, en was zo vriendelijk een en ander met manuscriptaantekeningen ter inzage en kopiëring te vragen.Ga naar voetnoot3. Van Goens' verwachtingen daalden. Aan Heiden schrijft hij kort voor de verkoop, dat zijn verzameling hem ± f 25000,- kostte. Hij zal blij zijn er f 10.000,- voor terug te krijgen. De Staat betaalde hem in tien jaar f 4000,-. Dus heeft hij f 11.000,- ‘mangé en herbe’. De berekening heeft hem een tijd lang slapeloze nachten gekost; thans is hij er overheen. De les, dat hij een kind was, en de monniken met hun stelregelGa naar voetnoot4. geen dwazen, kost hem f 11.000,-. Niet duur, als 't hem voortaan rust en geluk geeft. Voortaan wil hij monnik zijn als er nooit een was, of liever vroedschap, zoals er veertig zijn.Ga naar voetnoot5. De verkoop op 14 oktober 1776 en volgende dagen te Utrecht, ofschoon aanzienlijk meer dan f 10.000,- opbrengend,Ga naar voetnoot6. bracht toch teleurstelling. In antwoord op zijn klacht antwoordde Heiden: ‘Sans doute la vente de vos livres n'a point été telle qu'elle l'aurait due. J'y ai fait quelques emplettes bien au dessous de la commission que j'avois donnée. Si j'avois pu prevoir ce grand marché, j'aurois fait des acquisitions plus essentielles. J'ai eu la curiosité de faire ajouter les prix à mon catalogue, et c'est cette vue qui a excité mes regrets’, dat hij tot enige vergoeding der geleden verliezen voordelen zocht, kan hij zeer goed verstaan. De waardigheid, waarop hij in zijn schrijven doelde, en waarvoor hij volkomen bekwaam zou zijn, dunkt hem te enenmale onverenigbaar met zijn Utrechtse ambt. Maar er komen wel betere gelegenheden.Ga naar voetnoot7. Van Goens zelf spreekt ook vrij uitvoerig over de zaak in de Memorandums of my Life, in veel later tijd opgesteld, ten behoeve van Engelse autoriteiten in verband met zijn solliciteren naar een Engelse diplomatieke functie. Het levensverhaal is over het geheel vrij behandeld; Van Goens is niet afkerig van stilering der werkelijkheid. Dat blijkt ook hier duidelijk genoeg; toch is zijn eigen voorstelling van deze episode niet zonder belang. ‘My appointements, far from bearing a proportion to my labour (...) were low even to a ridicule. I could scarely pay my paper and | |
[pagina 330]
| |
pens out of them.’ Intussen spaarde hij geen kosten om zijn ambt zo goed mogelijk te vervullen. Zijn bibliotheek kostte hem meer dan 3000 pond. ‘This, my parents still alive, greatly impaired my fortune, and really distress'd me. I began to entertain serious thoughts of resigning my place, leaving the Country and passing either to Vienna, where I had powerfull friends, or into Russia, whither I had likewise been invited, when unexpected overtures were made to me for entering into the Regency of my native town (1775).’ Het klinkt wat wonderlijk, al schijnt het slot der tweede voorrede van VolkmannGa naar voetnoot1. ook te doelen op plannen, zich in 't buitenland te vestigen. Of Chotek en Wilzeck dit bedoeld hebben? En Rusland? 't Is mogelijk, maar wij horen er overigens niets van, en daarom twijfelen we, dat er zulk een uitnodiging of iets wat er op geleek, is geweest. Kinsbergen, die later Van Goens' kennis zocht en vriendschap verwierf, sinds 1773 als ‘de held van de Zwarte Zee’, was tot 1775 niet alleen in dienst, maar ook in de gunst van de Russische keizerin. Hoe het zij, Van Goens bleef in Nederland, en werd regent. Eerst wilde hij er wel niet van horen; een plaats die hij op 18-jarige leeftijd gemakkelijk had kunnen krijgen, was hem nu op zijn 28ste jaar eigenlijk te gering, maar zijn ouders drongen er op aan, en men stelde het voor ‘only as a step to future promotion and a mere entrance into the political career (a lure of which I have been a dupe all my life), I at last consented, and was brought even to court what I had disdained in the beginning. A short time after (May 1776), I was actually appointed by His Serene Highness, sold my Library, which was become a piece of useless luxury to me, lost above 1600 t. st. on it, and turned a Magistrate. I now found myself more at ease, with less labour and less necessity of expence.’ Thans kon hij nuttig zijn, zonder vertoon, en zonder jacht op ijdele roem. ‘So I gladly renounc'd all Celebrity; broke of all my foreign Correspondence; tore to pieces my Diploma's and Patents; made a bonfire of all my learned scratches, and heartily resolved never to print any thing more in my life.’Ga naar voetnoot2. Van Goens wijst hier dus ook als oorzaken van zijn verandering aan: dat zijn professorsambt niet loonde, en dat zijn financiën in de war zaten. Dat hij de verhouding van zijn eigen waardigheid en die van het nieuwe ambt onjuist voorstelt, dunkt mij geen betoog te behoeven. De overgang was maatschappelijk meer voor- dan achteruitgang;Ga naar voetnoot3. zó gemakkelijk viel het vroedschapsambt ook in Utrecht niet te verkrijgen, zelfs niet als men vrienden in Den Haag had, en kans zag op een of andere wijze het hart der Pestersen te bereiken.Ga naar voetnoot4. Zekere stilering der werkelijkheid vinden we ook in het verband, dat Van Goens legt tussen zijn aftreden en de aanval der rechtzinnige ijveraars van de Nederlandsche Bibliotheek. Hij zet dat voorop, en is daarover het uitvoerigst; zo vestigt hij de indruk, dat daar de hoofdoorzaak lag. Dat bedoelde hij stellig ook: al deed hij het onzes inziens niet altijd even handig; hij wilde in het sollicitatie-stuk de beste, aantrekkelijkste kant naar voren keren: de man met ruime blik, door bekrompen heethoofden miskend en vervolgd. Dat paste ook volkomen bij het vervolg van het verhaal, waar Engeland hatende, politiek-verblinden hem ten slotte het land uitdreven. Maar nauwkeuriger gelezen, biedt zijn verhaal ook de meer feitelijke toedracht. Gemis aan toekomst, gebrek aan geld, daarbij nog de nijd van ambtgenoten,Ga naar voetnoot5. de dingen die hij vervolgens noemt, deden hem al zinnen op verlaten van ambt en vaderland. En dat was, blijkens de voorrede voor Volkmann reeds in 1774, dus vóór de aanval van de Nederlandsche Bibliotheek. Zo bevestigt deze schijnbaar andere voorstelling feitelijk onze opvatting, dat dit conflict niet anders deed dan het | |
[pagina 331]
| |
proces verhaasten en een reeds bestaand inzicht bevestigen. Ook zonder dat zou het aftreden niet zijn uitgebleven. En ware door de dood van A.C. de Back geen vroedschapsplaats open gekomen, dan was de beslissing licht pas later gekomen. Over die strijd met de voorvechters der rechtzinnigheid echter breder in een nieuw hoofdstuk. |
|