De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 2
(1993)–J. Wille– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 2]
| |
donné depuis dix ans. En sorte que je peux dire que j'ai passé les épreuves et que mon ouvrage se trouve fait. Pardonnez-moi ces details, mon cher, qui vous interessent bien peu; mais j'ai été si troublé, que je sens encor comme cela m'a fait mal, et que j'y pense encor à tout moment.’Ga naar voetnoot1. En Van Wijn betuigt zijn blijdschap, van hemzelf te horen, dat het zo goed is gegaan; dat thans zijn weg gebaand is.Ga naar voetnoot2. Hetzelfde bericht heeft blijkbaar Lelyveld gekregen; het verheugt hem meer dan eigen voorspoed.Ga naar voetnoot3. Het gold alles het succes van de eerste dag. Maar H.W. Tydeman zegt van zijn ganse ambtsvervulling: ‘hij toonde, door zijn academische lessen, en door zijn omgang en zijne geschriften, dat hij geen gunst of hulp van anderen behoefde, maar zichzelven wist te handhaven.’Ga naar voetnoot4. Misschien heeft een argumentum ex silentio nog meer waarde: dat men nergens in de talloze venijnige pamfletten tegen Van Goens enige toespeling vindt op gemis aan prestige tegenover de studerende jeugd. Daarom beschouw ik Willem V's uitlating, twintig, dertig jaar later - hoezeer in 't algemeen getuigend van zijn goed geheugen - ‘qu'il était trop jeune pour tenir ordre à ses collèges’,Ga naar voetnoot5. als een onjuistheid. Van bijzondere invloed op de studenten - als Ten Brink postuleert, schoon hij slechts twee leerlingen noemt, waarvan een zonder veel grond - kan ik echter ook weinig geloven.Ga naar voetnoot6. P.G. Duker en W. van der Pauw zijn de enigen, die ik met zekerheid als dankbare leerlingen noemen kan. Op Duker kom ik straks terug. Van der PauwGa naar voetnoot7. spreekt zelf in veel later tijd in een brief aan de balling Van Goens van het voorrecht zijn leerling te zijn geweest.Ga naar voetnoot8. Hij bleef hem steeds een oprecht vriend: in Zwitserland en Saksen bezocht hij hem; hij dacht eraan om hem in Wernigerode te gaan zien; en in Utrecht behartigde hij zijn belangen.Ga naar voetnoot9. Een vriend van hen beiden was Jan Hinlopen,Ga naar voetnoot10. die Ten BrinkGa naar voetnoot11. als leerling voorstelt, schoon hijzelf het jaar van Van Goens' aftreden opgeeft als dat van zijn aankomen. Echter blijkt ons uit de brieven van Van Goens aan de Van Alphens, uit de brieven van Van der Pauw, en het duidelijkst uit een brief van Hinlopen zelf aan Van Goens,Ga naar voetnoot12. dat er - zij het later - vriendschap tussen hen ontstond. Een derde, die leerling van Van Goens schijnt geweest te zijn, is Jan van der Hulst.Ga naar voetnoot13. Het schijnt wel, of Van Goens onder de vreemden aan de Academie meer opgang maakte dan onder zijn landgenoten. Waarschijnlijk zijn er ook geweest onder de vreemden, die zich lieten inschrijven, maar die een plaats hadden of zochten als mentor, gouverneur of, desnoods, kostschoolonderwijzer: Heddaeus;Ga naar voetnoot14. een Nicolet, die met een jongere Alewijn in Utrecht zal komen, en door Pourtalès vanuit Neufchatel Van Goens wordt aanbevolen;Ga naar voetnoot15. een Regmann, wie de jonge De Ridder in Neufchatel zijn congé geeft om zich bij de genotjagers Pourtalès en zijn Alewijn aan te sluiten; een F. Vaidale, die bij gebrek aan beter ondermeester aan een Franse | |
[pagina 3]
| |
kostschoolGa naar voetnoot1. te Nieuwersluis is geworden, maar blijft hopen op Van Goens' belofte hem een gouverneurspost te verschaffen.Ga naar voetnoot2. Met Pourtalès zelf is de verhouding wel anders; al moet hij Van Goens bij gelegenheid getuigen ‘que j'ai fait de bonnes études.Ga naar voetnoot3. Van Erp of Erb kan hier moeilijk bij gerekend worden, omdat hij reeds in november 1766 met aanbeveling van Van Goens naar Den Haag trok, en bij Meerman emplooi vond.Ga naar voetnoot4. Ook onder de collega's schijnt hij niet bijster gezien; de betrekking tot Tydeman verkoelt; met Hennert alleen blijkt hij op den duur bevriend. Een 18-jarig jongeling, die alles beter wist, allerlei nieuwigheden voorstond, enerzijds zich zeer gewichtig gevoelde in zijn ambt, anderzijds het met de achtbaarheid daarvan weinig ernstig nam - die daarenboven al spoedig in de reuk van ketterij en ongeloof kwam te staan - hoe zou hij persona grata kunnen geweest zijn, in de deftige zelfgenoegzame kring, gematigdorthodox in 't godsdienstige en politieke, zo conservatief in 't wetenschappelijke en literaire? In een brief aan Schmid doet Van Goens een uitval tegen de aanmatigende journalistiek zijner dagen. Om geen misverstand te wekken, geeft hij zijn literair standpunt erbij aan: Gij weet, Republiek der Letteren wil zeggen, dat ieder vrij is in zijn oordeel. Daar houd ik mij zo zeer aan ‘que plusieurs de mes collègues de sçavantasserie me regardent comme un Athée et un Esprit fort en fait de Literature qui non seulement refuse de m'assujettir à quelque culte qu'il soit, mais qui ne craint pas même de se moquer et de plusieurs divinités, et de la plupart des Pretres, et d'un grand nombre de ceremonies sacrées.’ Gelukkig verbrandt men zulke ketters nog niet, anders kon ik de eerste geweest zijn.Ga naar voetnoot5. In later tijd gedenkt Van Goens nog ‘Colleagues, whose narrow circumstances - wellicht waren er ook idealere motieven - had drawn them into the meanness of enticing students from me and getting them over to themselves.’Ga naar voetnoot6. Levendig heugde M. Tydeman blijkbaar nog op zijn oude dag de ergernis over de verdeling van het Grieks; hij placht als een bijzonderheid te verhalen, zegt zijn zoon, dat Van Goens toen nog geheel in de denkwijze der 18de eeuwse filosofen verdoold, college gaf over het Nieuwe Testament, de geleerde theologant en vrome predikant Segaar daarentegen over een Griekse dichter.Ga naar voetnoot7. De Series van 1768 geeft ook aan voor Segaar's openbare lessen: ‘Linguae Graecae dialectos explicare atque illustrare perget.’ Terwijl Van Goens in zijn oratie zijn standpunt ten opzichte van het Nieuw-Testamentisch Grieks precies bepaalde,Ga naar voetnoot8. had Segaar georeerd ‘de egregiis fructibus qui eo adsiduo Auctorum Graecorum Lectione ad oraculorum divinorum Interpretem redundant.’Ga naar voetnoot9. De gehele duur van zijn professoraat bleef Van Goens naar eigen getuigenis ‘het Nieuwe Testament verklaren’:Ga naar voetnoot10. in 1775 spreekt hij van meer dan dertig leerlingen, die het predikambt bekleden;Ga naar voetnoot11. volgens H.W. Tydeman behandelde hij enige brieven van Paulus, naar hij vermoedt, echter bloot filologisch.Ga naar voetnoot12. Overigens zal hij ook wel klassiek Grieks hebben gedoceerd. Nog in 1778 schreef Van Goens: (Segaar) ‘n'est tenu de donner qu'un seul demi-cours et (...) est payé en consequence’;Ga naar voetnoot13. en Van Heiden in 1780: ‘que quoiqu'il n'aie que f 400 comme Prof., il en a 1500 comme ministre.’ Misschien zou de prins hem de titel Prof. Exegeseos N.T. erbij willen schenken, maar verder niets.Ga naar voetnoot14. Het schijnt dus, dat Segaar na Van Goens' aftreden of anders na J.F. Reitz' dood (1778) | |
[pagina 4]
| |
het N.T. Grieks behandelde. In zijn Oratie noemde Van Goens het Grieks nog zijn lievelingsstudie;Ga naar voetnoot1. Geschiedenis en Grieks zijn hoofdvakken; Oudheden en ‘Welsprekendheid’ stipte hij als bijkomstig slechts kort aan.Ga naar voetnoot2. Ondanks Van Alphen die vast een literair-esthetische rede had verwacht,Ga naar voetnoot3. ondanks Lelyveld die telkens de vele tijd aan de filologische wetenschap besteed, aan de moderne literatuur onthouden, betreurtGa naar voetnoot4. - werkt Van Goens de eerste tijd ingespannen aan die hoofdvakken. Het eerst verslapte die ijver ten opzichte van de Griekse filologie. Het enige werk van deze tijd op dit gebied, dat wij kennen, is de Dissertatio De Simonide Ceo Poeta et Philosopho quam secundo Dei. O.M. numine, praeside R.M. van Goens, S. Caes. Reg. et Apostol. Majestatis Consiliario, Hist. Eloq. AA et L. Graecae in hac Academia Prof. Extraord. d. XV Junii H.L.Q.S. publico commilitonum examini disceptatorio subjicit auctor, P.G. Duker, Trajectinus(1768). Dat is het dispuut, dat Lelyveld zo veel ergernis gafGa naar voetnoot5., waarmee Van Goens 't tot de grote vakantie van 1768 zo ‘razend drok’ had.Ga naar voetnoot6. In verband waarmee hij ook tegenover Ten Hove het uitstellen van eigen oorspronkelijk werk wil motiveren, maar deze neemt het minder gewichtig op dan Lelyveld en spot er wat mee: ‘Vous dites pour vous excuser que vous vous occupés de vos découvertes sur l'alphabet Grec. Monsieur et très cher ami, I ad Graecum pi. Quand on a de l'etendue dans l'esprit, on s'occupe de bien des besognes a la fois. Des Empereurs Romains menoient 24 chevaux de front, & Jules Cesar dictoit a je ne scai combien de secretaires a la fois.’Ga naar voetnoot7. Duker noemt zich zelf uitdrukkelijk auctor. Van Goens heeft dus niet zoals anders wel gebeurde, de disputatie kant en klaar geleverd. Uit zijn eigen uitlatingen moeten we echter toch aannemen dat er heel veel werk van hem in zit, ook al geeft Duker bij één bladzijde aan, dat hij het daar gezegde zich herinnerde van de privatae lectiones van de Cl. PraesesGa naar voetnoot8. en deelt hij van een enkele plaats als iets heel bijzonders mee, dat hij ze aan zijn ‘praeses’ verschuldigd is.Ga naar voetnoot9. Het werk draagt ook geheel de stempel van Van Goens: het argumenteert gaarne op grond van inscripties en oudheden,Ga naar voetnoot10. het spreidt een overvloedige belezenheid ten toon, niet alleen bij de oudere, ook de nieuwste vakliteratuur citerend,Ga naar voetnoot11. maar ook gaarne verwijzend naar moderne auteurs op ander gebied als Rousseau en Blainville over muziek of Quadrio's Storia d'ogni Poesia.Ga naar voetnoot12. Aan eerbied voor de groten als Vossius, Montfaucon, WesselingGa naar voetnoot13. paart het een grote vrijmoedigheid in kritiek op anderen: Lydiatus begaat grove fouten, Pridavius, Gudius, Allatius, ja Corsinus ‘caeci enim sequuntur Lydiatum ducem, aut cum eo errant. Demum eandem cantilenam canit etiam Burettius.’Ga naar voetnoot14. Als hij echter Bentley ook moet bestrijden, gebeurt dit niet dan met veel plichtpleging over de brieven van Phalaridis. Hij moet uit de tweede hand het zeldzame boek citeren; indien zijn zegsman hem verkeerd inlichtte, kome het op diens hoofd!! Want hij kan haast niet geloven, dat Bentley werkelijk zo schreef.Ga naar voetnoot15. Tegenover Reiske is hij minder schroomvallig; niemand, tenzij dan Wesseling, spaarde hem. ‘Nollem, vir doctus disputationem inchoasset, epici cujusdam proaemii instar, dicendo: Mihi datum hic loci existimo, ut in aetatem Simonidis inquiram. Nam, quod pace ejus dixerim, | |
[pagina 5]
| |
nihil prorsus habet, quod erroneum non sit’, enz.Ga naar voetnoot1. Zelfs Winckelmann moeten Duker en Van Goens tegenspreken.Ga naar voetnoot2. Maar het vermindert hun hoge waardering niet voor deze ‘vir elegantissimus, cujus concinunt laudes cultae artes (...) qui quatuor diversas aetates arti Graecorum adsignaverat’.Ga naar voetnoot3. Ter kenschetsing van Simonides' tijd weten zij niet beter te doen dan een lang citaat over te nemen uit de Geschichte der Kunst des Altherthums: ‘cum videam praeclarum artis antiquariae Historicum brevi velut in tabella quae huc spectant descripsisse, verbis ejus uti malo quam meis, ut tam pulcra lacinia disputatio nostra pulcre finiatur.’Ga naar voetnoot4. Kritischer onafhankelijkheid leert Van Goens zijn vriend, ook tegenover de patriarch der 18de-eeuwse critici Bayle; hij citeert hem voortdurend, maar ziet ook zijn fouten en neemt Moreri tegen hem, zijn ‘perpetuus obstrectator’ in bescherming.Ga naar voetnoot5. Geheel in de geest van Van Goens is een uitweiding als het verblijf van Simonides en andere grote dichters bij de door ziekte gekwelde Hiëro van Syracuse is besproken: ‘Subsistamus hic paullisper, Lector oppertunitatem ipsa praebente materia, et spectemus illustre exemplum potentiae illius, quam solent periti homines scientiis tribuere in animos hominum, ut leni ductu et quadam ψυχαγωγια, quod Graeci dicunt, ad cultum eos flectant.’ Hij was tot nog toe een tiran in de latere zin van het woord. ‘Post quam vero (...) otiumque literis impendit ac consortio virorum eruditorum, quos ad se pellexerat, indoles ejus ita fuit inmutata, ut dissimilis sibi, ex imbecilli magnanimus, e suspicaci amans subditorum, e crudeli humanus, ex iracundo lenis et facilis ad injurias quascunque condonandas, evaserit, uti e rudi literatus erat factus (...) Ita Simonides inprimis praeceptis philosophicis animum ejus flexit ad virtutem.’Ga naar voetnoot6. Zou men zo geen bijzondere aantrekking voor Van Goens mogen onderstellen van de Griekse Voltaire, als Lessing hem noemde in zijn Laokoon?Ga naar voetnoot7. de wereldwijze dichter wiens vriendschap door vorsten en groten werd gezocht, wiens invloed rede en humaniteit tot leidende factoren der politiek maakte. Dat hij ook moet gelden als de sofist onder de dichters, dat hij de kunst tot koopwaar maakte - dat wisten zij ook; Duker zou er later zijn mening over zeggen,Ga naar voetnoot8. het bleef echter in de pen. Dat de 18de-eeuwse Simonidessen, al gold broodschrijverij nog veelal onder hen voor schande, wereldwijsheid genoeg bezaten om een akkoord te vinden tussen beginselen en praktijken, van zich en bevriende verlichte despoten, is bekend. Duker zou theologie studeren, maar overtuigd, dat een theoloog ‘qui literarum rudis sit et praeter compendia sua ac scientiam homileticam nihil sapiat’ zijn naam en zijn ambt onwaardig moet heten, had hij eerst rustig zich op de letteren toegelegd. Daarvan wilde hij een openbaar bewijs geven. In overleg met Van Goens koos hij een biografische stof uit de oudheid. En Simonides leek toen een bijzonder aanbevelenswaardig onderwerp, omdat zijn betekenis verder strekt dan de locitere historia literaria: hij behoort toch tot die ‘viri celebres, quorum merita non obscuram quandam sapientiae famam, sed intimiorem cum principibus sui aevi viris necessitudinem ipsis conciliarunt’ - niet bevreemdend van een zo begaafd man - ‘non tantum Poeseos peritissimi et non uno nomine instauratoris sed et Philosophiae cultoris acutissimi.’Ga naar voetnoot9. In vier hoofstukken behandelt Duker achtereenvolgens de antieke berichtgevers over S.; de genealogie en chronologie; de levensbijzonderheden; de uitvindingen van S. In hoeverre Van Goens en Duker de kennis omtrent Simonides verder hebben gebracht, kan ik moeilijk beoordelen; ik krijg de indruk, dat zij ten opzichte der chronologie, genealogie en levensfeiten gezonde kritiek hebben geoefend, en de waarheid heel wat nader zijn gekomen dan hun voorgangers, al troffen | |
[pagina 6]
| |
zij niet in alles het juiste; ten opzichte der ‘uitvindingen’ heeft latere wetenschap aangetoond, dat hun mening als zou Simonides de tekens Ζ, Ξ, Η, Ω in hun bekende klankwaarde hebben ingevoerd, onhoudbaar is.Ga naar voetnoot1. Juist op dit punt, van zo groot gewicht voor de kennis der oudste ‘monumenten’,Ga naar voetnoot2. meenden zij belangrijke resultaten te hebben bereikt: Scaliger, Salmasius, Vossius, Buhierius, Spanhemius, etc. hadden er zich als om strijd mee bezig gehouden; lateren, als Montfaucon, hadden hun fouten aangewezen, zonder zelf zich aan het vraagstuk te wagen. ‘Quid vero, si post tot illustrium virorum conatus quaedam melius mihi contigerit definiri, mirum videbitur infantem humeris impositum gigantum longius quam ipsos pertingere?’Ga naar voetnoot3. Gewichtige ontdekkingen dus van Van Goens over het Griekse alfabet. Dat anderen het gewicht zo hebben gevoeld, dat het stuk veel waardering heeft ontmoet, heb ik niet kunnen opmerken. Van Goens zond enkele exemplaren aan Ten Hove, blijkbaar voor vrienden of beschermers te Den Haag. ‘J'ai eu soin des Simonides’, schrijft deze.Ga naar voetnoot4. Vermoedelijk heeft ook de redactie der Bibliothèque des Sciences er wel een ontvangen, maar het tijdschrift zweeg over het boek. In de omgeving van Van Goens vind ik er eenmaal gewag van gemaakt: Medenbach Wakker vraagt in het volgende jaar aan Tydeman: ‘Zal de pars secunda van den Simonides haest volgen?’Ga naar voetnoot5. Duker had namelijk een drietal capita ten vervolge beloofd: De indole et moribus S. ejusque praeclare dictis. De fragmentis S. residuis. De claris quibusdam Simonidibus.Ga naar voetnoot6. Ze zijn niet verschenen. Ingenomenheid met het nieuwe werk, ook in Van Goens' brief aan Klotz, ondanks de slechtvermommende zelfkleinering, die hij tegenover hem zich als regel had gesteld: ‘Un de mes disciples vient de donner une Dissertation sur la Vie du Poète Simonide, que j'ai prié de vous adresser sous couvert de quelqu'un de nos libraires. Il y a parci parlà de bonnes choses, et quoique cette pièce ne soit proprement que de la compilation, l'auteur ne laisse pas d'être un jeune homme qui a du goût et des dispositions.’Ga naar voetnoot7. Ook in de stellingen verraadt zich Van Goens' invloed: op de eerste vier, die zich tot de oudheid bepalen, al betreft een ervan een idee van Pasquali Paoli, naar Boswell's boek over Corsica, volgen er vier andere, die de poëzie in het algemeen beschouwen: 't gaat niet aan, alle tragische en komische voordracht der Grieken met het Italiaanse muzikale recitatief te vergelijken; het heeft geen zin, geen enkel episch dichtwerk te willen erkennen, dat niet precies beantwoordt aan de Homerische vorm; wel dient men te onderscheiden tussen epische en historische gedichten; terecht zei Socrates: ουκ ισμεν αμυϑον και αφευδη ποιησιν. Tussen Van Goens en Duker bleef een band van vriendschap. We zien sinds 1778 de vroegere theoloog-literator - als Simonides en Van Goens - in de politiek; hij gaat dan als secretaris met onze gezant Van Lynden naar Zweden; in 1782 in dezelfde functie met Van Wassenaar-Twickel naar Wenen; beide malen geholpen door krachtige aanbevelingen van zijn vriend en leermeester. Maar als hij in 1783 Van Berkel's aanbod aanvaardt, hem naar Amerika te vergezellen, weigert Van Goens hem te ontmoeten, ondanks Duker's aandrang zich van de blaam van ondankbaarheid tegenover zijn weldoener te mogen zuiveren, ondanks de bemiddeling van de wederzijdse vriend Van der Pauw. Van Goens geeft als motief aan: zijn zorg voor Duker's belang en rust in zijn aanstaande positie; hij moet altijd kunnen zeggen, dat alle betrekkingen tussen hen zijn afgebroken.Ga naar voetnoot8. Dat Van Goens behalve over het N. Testament ook over profane auteurs lessen heeft gegeven, mogen we opmaken uit een enkel nummer der boeken en handschriften, die hij in 1779 aan de | |
[pagina 7]
| |
Utrechtse Universiteitsbibliotheek schonk.Ga naar voetnoot1. Daar vinden we Cebes ed. Johnson 1720 prolegomena addita et multa in margine adnotata sunt manu R.M.v.G. Daarmee trof, als latere schenking van andere zijdeGa naar voetnoot2. samen Dictata in Cebetis Thebani Tabulam. Cebes, daar had hij zelf waarschijnlijk Wesseling over gehoord;Ga naar voetnoot3. zoals deze zelf in Franeker weer L. Bos.Ga naar voetnoot4. Wellicht getuigen ook nog een ‘Decas I indicum auctorum a Fabricio omissorum’,Ga naar voetnoot5. en ‘varia ad scriptores graecos’Ga naar voetnoot6. van zijn werkzaamheid in het Grieks in deze tijd.Ga naar voetnoot7. De handschriften en dergelijke, die Van Goens bijeenbracht, om ook van deze kant zijn bibliotheek bijzonder belang bij te zetten, vormen een wonderlijk mengelmoes. Het gewicht der verzameling is verre van evenredig aan het getal. In de ‘Notitie van Mss. of met Mss. gecollationeerden en met aanteekeningen van verscheide geleerde mannen voorziene boeken; benevens enige zeldzame werken en die bijna als Mss. kunnen worden geconsidereerd’ zijn de collaties en de geannoteerde boeken sterk overheersend; en daarbij behoortGa naar voetnoot8. tot een Tacitus' De moribus germanorum ‘cum charta pura et notis mss. viri docti’: heel enkele, onbeduidende bijvoegsels van Van Goens' en nog eens anders hand.Ga naar voetnoot9. Over Variae lectiones en aantekeningen op klassieke auteurs sprak ik reeds vroeger.Ga naar voetnoot10. Over hetgeen onder numismatiek valt evenzo.Ga naar voetnoot11. Het oudste met betrekking op het Grieks is een korte ‘disceptatio cum Graecis’ van godsdienstige inhoud uit de 14 of 15de eeuw, naar hij meent. Verder vindt men er ms. commentaren op kerkvaders en verhandelingen over kerkgeschiedenis en oude geografie van Jezuïeten,Ga naar voetnoot12. dictaten van Vitringa over kerkgeschiedenis, van Ryckius over Justinus, handschriften van L. Smids over historie en aardrijkskunde, een hele verzameling aantekeningen op Griekse auteurs van H.E. Harckenroth, een Latijnse lofrede van Schulting op het Grieks. Er is een bundeltje oudere Nederlandse liederen, middelnederlands stichtelijk proza, een Onpartijdig tijtverdrijfGa naar voetnoot13. van ± 1700. Een Engelse ‘New Guide for the Education of a young Gentleman’ van 1769Ga naar voetnoot14., een Franse brief betreffende Quesnel, en Arnaud, een paar Spaanse geschriften aangaande Hendrik IV en Willem III. Het is met het vroeger genoemde nog lang niet alles. Van Goens heeft blijkbaar genomen, wat hij krijgen kon, zonder grote kosten. Onder de ‘zeldzame drukwerken’ brengt hij ook allerlei samen: niet alleen de Spaanse en Portugese Cancioneiro's en een paar uitgaven van Oudnoors, proefbladen van een verboden Catullus-uitgave en van A. Schultens' niet verder verschenen Lexicon Hebraeum cum originibus quae inveniri potuerunt’, maar ook een Zevenburgse Tibullus-editie, en een in Rusland gedrukt Russisch boek! Geschiedkundige handschriften had hij ook in aanzienlijk aantal; | |
[pagina 8]
| |
en er heerste weinig minder bontheid: vele folianten en kwartijnen over Romeinse en Griekse geschiedenis, verzamelingen van stukken uit 16de en 17de eeuw zowel over Zweden als van Spanje en Italië; brieven van Lodewijk XIV uit 1678 van de hand van een ‘secretaire du cabinet’.Ga naar voetnoot1. Van een aantal andere manuscripten ‘meest de historien, oudheden en rechten van ons Vaderland, bijzonder het Sticht van Utrecht rakende’ gaf Van Goens uitzicht op latere verwerving, bij schenking of erflating: ‘zij waren hem toen nog van te veel gebruik om zich ervan te ontdoen.’Ga naar voetnoot2. Die verzameling schijnt hij gaandeweg weer te hebben uitgebreid; ook weer met werken over de klassieke oudheid. Men vindt er een 17de-eeuwse Index plenissimus in Historiae Augustae Scriptores, allerlei over epigrafie en klassieke auteurs uit de Bibliotheek van P. Burman Secundus afkomstig.Ga naar voetnoot3. Ook dictata philosophica van Bayle, excerpta ex dictis Wesselingii ad Heineccii Elementa Juris Naturalis et Gentium, collectanea van Sypenstein over Vincentius Lerinumis, een 17de-eeuwse Historia di Venezia en dito Relazioni della Costa di Roma. Maar toch verreweg het meeste betreft Vaderlandse rechten en historie. Daarbij biografische aantekeningen van R. en V. van Goens (1609-1680) en een genealogie van het geslacht Le Plat (imprimé comme ms. en 1667), epistulae belgicae variorum ad T.J. Almeloveen. En verder stukken over Haarlem in de 15de eeuw, een verzameling meest historische gedichten uit 1670-1677 aangelegd door de Amsterdammer Gerrit Buyck, afkomstig van F. van Nesse, van wie hij ook Adversaria Juridica bezit; over Utrecht in de 16de eeuw, zeer veel over het tijdvak van de 80-jarige oorlog (o.a. ‘Brief van conspiratie gevonden tot Ryswyk in een herberghe’Ga naar voetnoot4.), over de tijd van ± 1640-1665 (afkomstig van De Wicquefort, grotendeels ook van diens hand);Ga naar voetnoot5. stukken over N. Heinsius' ambassade naar Rusland; over J.D. van der Capellen's admissie in de Overijsselse ridderschap. ‘H. Hoogmog. Titulboek’ en de befaamde verhandelingen van Van Slingelandt; over de Hoogmogenden, over de Regering van Holland, over de Raad van State, Charten van Brabant en Vlaanderen, Gelderse Dijk-, Land- en Leenrechten, Dijk-rechten, enz. betreffende de Lek, keuren van Schoonhoven, handvesten van de Krimpenerwaard, stukken aangaande Eemland en Amersfoort. En aangaande Utrecht: register der regenten 1496-1685, Costumen der stad (gedrukt met zeer veel aantekeningen in ms.), privilegiën der kerken, extract van een oud schepenboek, instructies en reglementen van den Hove, van het stedelijk Gerecht, Ordinantiën op de Gemene Middelen zowel als op Publieke Verkopingen met velerlei aantekeningen. En andere. Zeer waarschijnlijk is een groot deel van deze verzameling - die de Utrechtse bibliotheek nooit ontvangen heeft - niet samengebracht, of heeft althans niet veel gediend, voor Van Goens' historische lessen; zij heeft eer gestrekt tot veelzijdige en ruime inlichting op zijn regentenloopbaan. Zoals de buitenlandse letteren hem meer aantrokken dan de vaderlandse, zo hield hij zich tussen 1766 en 1776 meer bezig met de algemene dan met de landshistorie. Als trouw leerling van Wesseling was hij wel geen vreemdeling op laatstgenoemd terrein; in de briefwisseling met Van Wijn blijkt het ons genoeg. Maar de indruk vestigt zich toch bij ons, dat Van Wijn in de Vaderlandse Geschiedenis zich de meerdere gevoelt,Ga naar voetnoot6. op dat der algemene echter Van Goens' voorlichting gaarne ontvangt. Eerst na het aftreden als hoogleraar, zien we hem zich meer op de studie der Nederlandse historie, oudheden en rechten toeleggen. Het is dan ook in 1777, dat hij Sarsfield | |
[pagina 9]
| |
over de staatsinstellingen van Utrecht, Gelderland, Overijssel en Drente inlichten kan, schoon nog niet zonder hulp van Van Heiden.Ga naar voetnoot1. Deze verheugt zich dan dat Van Goens blijft bij zijn ‘projet que j'ai taché d'encourager, et que vous continués a rassembler des materiaux, dont vous ne manquerés pas de tirer le meilleur parti possible, comme je prens la liberté de vous y exhorter encore.’ Hij zal hem al verschaffen, wat dienen kan tot recht verstaan van de regering van Drente.Ga naar voetnoot2. Sindsdien blijft de historie, zowel vaderlandse als algemene, één der onderwerpen van hun briefwisseling; want Van Heiden is een liefhebber, die des oud-professors mening gaarne verneemt over schrijvers en methoden, die echter eigen andere mening tegenover hem tracht te verdedigen.Ga naar voetnoot3. Hij drong er later herhaaldelijk op aan, dat Van Goens de geschiedenis van ons land beschrijven zou, tot weerlegging van Cerisier.Ga naar voetnoot4. 't Is ook als vroedschap, dat Van Goens tracht het manuscript Dagregister van de landsadvocaat Aart van der Goes ter inzage te krijgen,Ga naar voetnoot5. met J.G. Loten correspondeert over de geschiedenis van ons IndiëGa naar voetnoot6. en van P. Paulus een lijst der Anecdota van S. van Slingelandt vraagt.Ga naar voetnoot7. Vrij schaars zijn onze gegevens over Van Goens als hoogleraar in de geschiedenis; de meeste komen bovendien van hemzelf. Dat hij zich niet het minst als zodanig de opvolger van Wesseling vindt, daarop wijst niet alleen zijn oratie. In 1766 begon hij dadelijk openbare voorlezingen over geschiedenis.Ga naar voetnoot8. In 1772 stelt hij zich aan Schirach nog voor als professor historiae et litterarum elegantiorum.Ga naar voetnoot9. Van 1776 tot 1778 stelt hij alles in het werk om een eerste-rangs historicus uit Duitsland aan de Utrechtse Universiteit te verbinden, naar het straks heet, als opvolger van Reitz. Aan Michaelis te Göttingen, aan wie hij, schoon tot nog toe in geen relatie met hem staand, inlichtingen verzocht, schetste hij een ideaal waaraan de aanbevolene zoveel mogelijk had te beantwoorden;Ga naar voetnoot10. die beschrijving is ons echter niet overgebleven. Ook van Van Goens' geschiedeniscolleges vernemen we weinig. Tot Lord Dover spreekt hij van zijn ‘honourable and most affectionate disciple, Mr. Francis Charteris(...) now, I think, Lord Elcho, to whom I read a private Course of Modern History 1769-1770.’Ga naar voetnoot11. Als Van Wijn in 1768 hem vraagt: ‘Geeft gij al college over Tacitus?’Ga naar voetnoot12. zal dit ook wel een geschiedeniscollege betreffen. Voor Latijn was hij niet aangesteld; ook corresponderen Van Wijn en hij reeds in 1765 en 1766 over historische werken aangaande Germania tijdens de Romeinse heerschappij.Ga naar voetnoot13. Juist als Wesseling wil hij, aanvankelijk althans, oude, middeleeuwse en nieuwe geschiedenis gelijkelijk beoefenen. Over de middeleeuwen gaat telkens de correspondentie met Van Wijn, soms ook die met Lelyveld. Fr. Hemsterhuis zag in hem alle kwaliteiten om de verhouding | |
[pagina 10]
| |
van kerk, ridderwezen en monnikendom in de Middeleeuwen te beschrijven.Ga naar voetnoot1. Maar vanzelf richt zich zijn historische belangstelling vooral op de landen en perioden, welker literatuur zijn voorliefde heeft; de nieuwe tijd, de Romaanse volken. Zoals de contemporaine literatuur ten volle zijn aandacht heeft, zo doet het ook het politiek en maatschappelijk gebeuren van zijn eigen tijd: Frederik de Grote, de oppositie van de Franse parlementen, de Jezuïeten, de Paus en het verlichte despotisme. Zijn bibliotheek getuigt dat reeds: tot 1775 toe is zij bijgehouden; over gebeurtenissen, toestanden onder Lodewijk XV, over de Poolse deling, over Struensee in Denemarken.Ga naar voetnoot2. Geen enkel land van enige betekenis blijkt verwaarloosd, als we het historisch gedeelte - de helft ongeveer uitmakendGa naar voetnoot3. - nagaan: Azië en Amerika, Zweden, Rusland, Hongarije en Turkije hebben er zo goed hun behoorlijk voorziene afdelingen als Duitsland of Engeland. Bijzonder goed vertegenwoordigd is behalve Frankrijk, naar evenredigheid ook het Spaanse schiereiland. Maar geen land beter dan Italië.Ga naar voetnoot4. Dat Van Goens daarvan bijzonder werk maakte, blijkt ook uit zijn aandeel in Ten Hove's Mémoires généalogiques de la maison de Medicis.Ga naar voetnoot5. Het grootste vertrouwen stelt Ten Hove in de voorlichting en de kritiek van zijn jonge vriend. ‘Je m'apperçois a tout moment que je manque de livres essentiels; d'ailleurs il conviendroit d'avoir fait un tour a Florence, pour parler de mille choses avec une chaleur puisée a la source, et non pas factice et d'emprunt. Si jamais vous faites ce voyage, prêtés moi vos yeux (ce sont de bons yeux que les vôtres, et tels qu'il me les faudroit). En attendant vos conseils et vos secours seront les très bien venus. Je vous suis obligé par exemple de m'avoir indiqué les Lettres de Pier Vettori, qui m'etoient inconnues.’Ga naar voetnoot6. Van Goens zendt hem de brieven van Poliziano, F.O. Mencken's Historia vitae Angeli Politiani,Ga naar voetnoot7. G. Negri's Istoria degli Scrittori Fiorentini.Ga naar voetnoot8. J.N. Erythraei Pinacotheca Imaginum illustrium doctrinae vel ingenii laude Virorum,Ga naar voetnoot9. werken van Bianchini,Ga naar voetnoot10. Adami, en tal van andere. Telkens gaan er bezendingen van Utrecht naar Den Haag; verscheidene begeert Ten Hove buitendien eerst later, als G.M. Crescimbeni, Istoria della Volgar Poesia; G. Fontanini, Della Eloquenza Italiana, G. Rucellai's Rosmunda;Ga naar voetnoot11. andere acht hij minder nodig: Bibliotheca Neapolitana, Bibliotheca Sicula, Cremona literata.Ga naar voetnoot12. Van Goens zoekt het soms wat te ver; maar als regel volgt Ten Hove de aanwijzingen getrouw: op zijn tijd zal ik Dempster raadplegen, verzekert hij bijvoorbeeld, daar gij zegt, dat hij meer dan Etruscische oudheden behandelt.Ga naar voetnoot13. Zo is de gang van Ten Hove's werken: hij ontwerpt in vrij snel tempo allerlei hoofdstukken, die Van Goens een voor een toegezonden krijgt en ook kritiseren moet; een werk, dat slechts de grootste vriendschap aanvaarden kan, begrijpt Ten Hove: zond hij alles tegelijk, dan zou zelfs deze het moeten opgeven tegen de massa van fouten. Tegelijk maakt Van Goens een uitvoerige lijst van alle werken, die Ten Hove nog heeft te raadplegen; in die telkens vervolgde Catalogus schrapt hij aan, alles wat hij zelf ervan bezit. Vindt Ten Hove het daarom niet in de tot zijn beschikking staande bibliotheken, dan richt hij zich tot Van Goens. Want hij wil raadplegen van het aanbevolene zoveel hij maar krijgen kan. Telkens spreekt hij weer zijn dankbaarheid uit.Ga naar voetnoot14. Bijna alle kritiek van Van Goens - hier een | |
[pagina 11]
| |
te kort, daar een te veel, dit te sterk, dat te zwak, onjuiste waardering der bronnen, te luchtige vorm, gebreken in de stijl - neemt Ten Hove dankbaar aan. Van Goens' toon is veel te deemoedig, meent hij in volle oprechtheid, bij zulk opofferend werk van zo hoge kwaliteit.Ga naar voetnoot1. Laat hij toch ook zijn stijl niet sparen; zelf weet hij gevaar te lopen enerzijds van ‘un certain luxe Asiatique et l'enflure’ anderzijds van ‘le précieux’, een gebrek dat hij bij anderen niet uitstaan kan. En voor Van Goens' oordeel heeft hij ook in dezen grote eerbied.Ga naar voetnoot2. Zelfs Van Goens' wenk dat de ernstige historie zekere waardigheid eist van uitdrukking, wil hij, schoon niet overtuigdGa naar voetnoot3. niet veronachtzamen. Maar niets vreest Ten Hove meer dan een onleesbaar boek te leveren; na lang heen en weer geschrijf over Mencken's Leven van Politano besluit hij de discussie: ‘c'est un livre excellent et peutêtre parfait mais que pour rien ne voidrais avoir fait.’ Als Van Goens opmerkt, dat een door Ten Hove behandeld auteur meer had geschreven, dan hij noemde, beslist hij: Dat doet er niet toe; 'k maak geen bibliografie. Het ergste is het vervelende; dat blijkt uit Menckenius' boek. Als men geen boek schrijft voor geleerden, ter consultering, moet men duizend bijzonderheden weglaten. Overigens wil hij geschiedenis schrijven in de breedste zin; beschaving niet minder dan politiek, de Toscaners zo goed als hun vorsten. Van Goens trekt een parallel tussen Lorenzo en Pericles; Ten Hove vindt het zeer juist: Lorenzo schijnt zich hem tot voorbeeld te hebben gesteld. Ten Hove heeft Pico della Mirandola, met een protest tegen moderne sceptici, die hem verachten - Voltaire bedoelde hijGa naar voetnoot4. - hoog verheven; te hoog, meende Van Goens; en hij geeft het toe. De ‘klachten’ van Marullus over de val van Constantinopel,Ga naar voetnoot5. moeten geschrapt worden, vindt Van Goens; waarom, blijkt niet uit Ten Hove's antwoord, maar hij stemt 't toe. De verhouding der Pazzi en Lorenzo, oordeelt Van Goens, moet anders en uitvoeriger getekend worden; en het gebeurt, al kan Ten Hove zich ook op goede bronnen beroepen. Merkt Van Goens verwijtend op, dat een brief eenvoudig uit Hooft is overgenomen, en dat Macchiavelli niet eerst is geraadpleegd, dan erkent de ander ronduit zijn fout, en in een volgende komt hij erop terug, zelf betogend, dat een eerste eis is, te onderzoeken, welke schrijver 't beste onderricht moet zijn geweest; en dat men dan tussen Hooft en Macchiavelli niet lang behoeft te twijfelen; bovendien: Hooft, schoon als auteur te bewonderen, ‘mêle dans son recit bien des details, qui ont l'air fabuleux.’Ga naar voetnoot6. Een onwaarschijnlijke lofspraak van Lorenzo op Piero, door Poliziano meegedeeld, houdt hij mèt Van Goens voor grove vleierij; hij wil ze slechts meedelen om het interessante contrast met Guicciardini's voorstelling. Zo gaat het doorlopend; slechts zeer zelden verzet zich Ten Hove tegen lof of blaam van Van Goens: het herhaaldelijk aanbevolen werk van Bianchini vindt hij een vervelende compilatie; een door Van Goens aangediend citaat van Voltaire, dat Lorenzo de vereniging van koopman en staatshoofd noemt, wijst hij als onjuist af; met een beroep op Macchiavelli en De Commines, acht hij dit beter op Cosimo te passen. Wel meent hij af en toe te moeten aanduiden, dat Van Goens zich niet te ongerust hoeft te maken over zijn kritisch vermogen of het eindresultaat van zijn werk. ‘Je fais plus de cas que peutêtre vous ne le croyés de l'exactitude. Vous Professeur d'Histoire ne pouvés pas mèpriser plus cordialement Varillas et ses semblables, que je les mèprise.’ Toch wil hij zijn werken raadplegen, zij 't in de laatste plaats.Ga naar voetnoot7. Telkens wijst hij erop, dat hij meerdere revisies beoogt van deze eerste schetsen: ‘Je suis intimement persuadé de la mèdiocrité, de la maigreur, et du peu d'exactitude de ces essais, (...) mais comme je me propose de multiplier les recherches, et de me hâter lentement, je ne desespère pas d'en faire | |
[pagina 12]
| |
avec le tems quelque chose de passable.’Ga naar voetnoot1. Geloof mij, zegt hij even later, ik kom op mijn schreden terug; en dan ga ik zorgvuldig corrigeren. Hij moge enigermate de ploeg achter de paarden hebben gespannen, hij is toch niet zo dom, te willen oogsten, voor hij gezaaid heeft.Ga naar voetnoot2. Al Van Goens' aanmerkingen bewaart hij met de reeds door hemzelf verzamelde aanvullingen voor de eerste revisie. Zelfs verzekert hij voor het geval Van Goens na alles te hebben gezien, de opzet geheel verkeerd mocht duiden: ‘Je serai docile et je refondrai le tout.’ Want hij hecht de grootste waarde aan zijn raadgevingen over de wijze, waarop men zulk een onderneming heeft aan te vatten en uit te voeren.Ga naar voetnoot3. Na december 1767Ga naar voetnoot4. vinden wij in de brieven van Ten Hove van de Medici niet meer gerept; de correspondentie zelf gaat hokken en verslappen, van december 1768 tot mei 1772 schijnt ze stil te staan, en ook in de enkele brieven van 1772-1773 en 1775 vernemen we niets van de Mémoires généalogiques, die toch in die tijd verschijnen.Ga naar voetnoot5. Niettemin wijst hetgeen wij mededeelden uit 1767 duidelijk aan, dat Van Goens' invloed op dit boek niet gering is geweest.Ga naar voetnoot6. Dat hij in de oudere geschiedenis van Italië belang bleef stellen, kan blijken uit zijn informeren in 1771 bij Frisi, of Giulini zijn geschiedenis van Milaan nog voortzetten zal.Ga naar voetnoot7. Respect voor zijn historisch inzicht spreekt ook later in Ten Hove's kritiek op de Voorrede voor Volkmann: ‘Sachez, jeune Robertson, qu'on trouve des choses bien vues dans vos raisonnemens sur la revolution des moeurs.’Ga naar voetnoot8. Ook hier betrof het in eerste instantie Italië. In bijzonderheden kunnen we slechts een enkele maal in de Mémoires généalogiques aanwijzen, wat van Van Goens komt. Nooit noemt Ten Hove hem, ook niet waar hij waarschijnlijk of stellig aan hem ontleent.Ga naar voetnoot9. Ook strekt naar alle schijn zijn invloed zich, althans direct, niet verder uit dan de helft, van wat Ten Hove later in druk bracht.Ga naar voetnoot10. Vergde het toch te veel van Van Goens' tijd? Hij heeft er wel eens over geklaagd. Stel uw beoordeling dan maar wat uit, zegt Ten Hove, ik heb er geen haast mee.Ga naar voetnoot11. Kort daarop weer: Ik begrijp, dat ge van die Medici genoeg krijgt; ik ook; toch ga ik door; doe gij ook maar zo.Ga naar voetnoot12. Week het werk te veel af van Van Goens' eisen, onttrok hij zich daarom halverwege eraan, en was dit een oorzaak der verkoeling? Of was, omgekeerd, aan deze slechts het verbreken der samenwerking te wijten? Zeker heeft de compositie van het werk - dat niet geheel voltooid werdGa naar voetnoot13. - hem niet in alle opzicht kunnen voldoen, al moet hij met de strekking en verscheidene hoofdideeën zeer ingenomen zijn geweest. Het een en ander zal blijken, als ik wat nader inga op het werk; wat mij niet ongepast voorkomt in dit verband, | |
[pagina 13]
| |
omdat het als een geschiedenis der Italiaanse Renaissance in Van Goens' kring en met zijn medewerking ontstaan op zich zelf al van belang mag heten, omdat het bovendien door zijn losse structuur ook allerlei weerspiegelt uit die kring, dat met het onderwerp zelf in geen of slechts zwak verband staat. Ondanks Van Goens' waarschuwingen hield Ten Hove zeer weinig maat in uitweidingen, anekdoten en - soms in 't triviale en obscene gaande - aardigheden;Ga naar voetnoot1. afgezien van de eisen van onderwerp en stijl kan Van Goens het laatste niet het ergste gevonden hebben, naar wat wij uit iets later tijd nog van hem opmerkten, waar Ten Hove hèm de teugel moest opzetten.Ga naar voetnoot2. In veel latere tijd - bij het overzien, in Duitsland, van zijn politieke loopbaan - misprijst Van Goens Ten Hove's toon van plaisanterie bij ander ernstig werk: de strijd voor Oranje en de gevestigde staatsorde in de Ouderwetsche Nederlandsche Patriot.Ga naar voetnoot3. En ook zekere godsdienstige huichelarij: om het gemene volk te winnen ‘cajoleerde’ hij de fijnen, schoon hij ze hartelijk verachtte.Ga naar voetnoot4. Een dergelijke onoprechtheid zou hem ook reeds hier gehinderd kunnen hebben, als het niet bij zo menigeen nog gebruik was geweest, in het publiek zich te vertonen in de ouderwetse statiestukken der officiële leer, die men in intieme kring slechts voor de dag haalde om er zich vrolijk mee te maken. Van Goens zelf was dat niet ten enenmale vreemd. Zijn ergernis in 1782 betrof vooral de ‘laffe complimenten aan den verachtelijken Hofstede’, zijn vermeende doodsvijand. Op Bayle beriep Ten Hove zich tot verdediging zijner ‘gaillardises’;Ga naar voetnoot5. ook voor dit erger kwaad mag deze zijn voorbeeld of schild geweest zijn. Wendde diens Dictionnaire in de tekst orthodoxie voor, terwijl in de noten kritiek en spot haar niet spaarden, Ten Hove valt nergens het Christelijk geloof aan; integendeel, hij doet zelfs af en toe zeer stichtelijk, maar bij aandachtige lezing blijkt op menige plaats zijn hart aan de afbrekers der openbaring verpand, wier denkbeelden hij gaarne - quasi objectief of zelfs met een glimp van afkeuring - in extenso mededeelt: Guido Cavalcanti was een zeer bekwaam filosoof, volgens Boccaccio; als Epicurist loochende hij het bestaan van God. Wat wint gij ermee? vroeg Brunelleschi terecht. Klopstock tekende ‘l'intrépide bêtise des Athées’ zeer goed: Satan zelf moet ze verachten. Maar men vergist zich, als men denkt, dat ‘le siècle d'ignorance n'admettait que la sotte superstition et l'imbécille croyance a des Prêtres dupes au fripons (...) Dès lors des esprits plus fiers et plus libres fermentaient.’ In de 12de eeuw reeds telde Florence zoveel Epicuristen - volgens Malaspino - ‘que dans les rues et les carrefours on se battait pour ou contre la Foi.’ Dat duurde tot de gelukkige tijd, dat de Inquisitie ‘extirpa cette ivraye’.Ga naar voetnoot6. Overigens lijkt zijn afkeer van atheïsten wel echt: ‘On est tenté de la prendre’, zegt hij van Catharina de Medici, ‘pour une Athée et qui pis est pour une Athée conséquente, ce qui fait un être à étouffer. Si le monde était régi par des Athées, où fuir, où nous cacher?’ ‘Un frein invisible et d'un ordre supérieur’ is voor vorsten nog nodiger dan voor onderdanen.Ga naar voetnoot7. Ook het scepticisme oordeelt hij: ‘le caractère de notre siècle semble être de ramener tout au doute absolu (...) encore on fait gloire de se livrer à cette Philosophie dangereuse, dont l'unique but est de tout détruire sans jamais rien édifier.’Ga naar voetnoot8. Van het verhaal, dat Ficino, volgens plechtige afspraak, dadelijk na zijn dood aan zijn vriend verscheen om hem de waarheid van hun Platonische onsterfelijkheidsleer te betuigen, wil hij hoogstens de helft geloven: ‘le pacte véritable et l'apparition fausse’; maar het uitblijven der verschijning bewees niet het minst tegen de onsterfelijkheid: de | |
[pagina 14]
| |
Eeuwige Wijsheid heeft de slagboom gesteld; gemeenschap tussen die twee werelden is nog onmogelijker dan tussen aarde en maan: ‘laissons donc la tendre Rowe, et le visionnaire Swedenbourg converser à leur aise avec les Esprits; quant à nous, vivons avec les vivans, adorons Dieu, et attendons le grand précepteur, la mort, avec une humble confiance.’Ga naar voetnoot1. Spot met de Pinkstergeschiedenis ligt er verborgen in zijn verhaal van de van alle Grieks onkundige monnik, die, ‘persuadé que le bras du Seigneur n'était point raccourci’ moedig de kansel besteeg, en de aanwezige Grieken tot het Roomse geloof maande ‘aussi éloquemment dans leur propre langue, que si c'eût été sa langue maternelle.’Ga naar voetnoot2. Van Catharina de Medici, zegt hij, valt niet te betwijfelen, ‘qu'une de ses voluptés n'ait été de parler à l'Esprit de perdition, que nous connaissons (mais superficiellement) sous le nom de Diable.’ Hij vraagt dan verlof voor een kleine uitweiding over de veelbesproken ‘sabbath’. Slechts van één man weet hij die er met lijf en ziel geweest is, en er zekere berichten heeft van meegebracht: Benvenuto Cellini. En in geuren en kleuren vertelt hij diens verhaal over.Ga naar voetnoot3. Verdacht is ook de wijze, waarop Ten Hove vertelt van de ‘profanation horrible’, waarmee Marot's psalmen aan Catharina's hof werden gebruikt.Ga naar voetnoot4. Naar aanleiding van Savonarola's geschiedenis haalt hij met instemming Macchiavelli aan: ‘ses réflexions seraient fort sensées, si tous les exemples étaient également bien choisis.’ 't Was nooit moeilijk, betoogt deze, een volk iets te doen geloven; ‘mais le point où gît la difficulté, c'est de les tenir fermes dans la créance (...) Les Prophètes armés réussissent, les autres non’. Cyrus, Theseus, Romulus bewijzen het. Ook Mozes: ‘pour établir la Théocratie (il) se vit forcé de commander une infinité de massacres, et d'exterminer une foule d'impies et de méchans.’Ga naar voetnoot5. De Hervorming was nodig vindt Ten Hove, ook ‘la vertueuse ferocité’ van de vermaarde Augustijner. Dat hij alles aanwendde (pour) ‘mettre l'abomination dans le ridicule’, keurt hij niet af, al zijn de voorbeelden, die hij geeft onsmakelijk. Pascal deed hetzelfde schoon anders: ‘Le sel de Martin n'était pas si rafiné que celui de Blaise’; maar dat grove zout kan de goede zaak degelijk gediend hebben. Slechts één protestant is hem bekend, die de afwerping van het juk van de zielentiran betreurt: Leibnitz oordeelt, dat het belang der Christenheid vorderde, dat de pausen, naar goddelijk recht, de geestelijke oppermacht hadden behouden. Ten Hove betwijfelt, of dit buiten Rome veel instemming vinden zal; maar ieder die de zaak verstandig beschouwen kan, zal hem toegeven, dat het te wensen ware geweest, dat deze revolutie niet de naaste oorzaak ware geworden van zoveel oorlogen en moorden. ‘La vérité, la liberté sont infiniment précieuses; mais le sang humain vaut son prix.’Ga naar voetnoot6. Elders stelt hij de bijna-vriendelijke doodstraf, die gekrenkte heidense priesters en sofisten de grijze Socrates berokkenden tegenover de barbaarse vuurdood, waaraan christelijke priesters andersdenkende ambtgenoten overleveren; afgrijselijk, wat ook een teerhartige Jezuïetenpater pas nog bazelen durfde ‘que ce genre de mort est assez doux.’Ga naar voetnoot7. Soms toont Ten Hove zich zeer gevoelig op het stuk der Christelijke religie: astronomen die de kerken gebruiken voor hun waarnemingen - nodig immers ook voor de vaststelling van het Paasfeest! - zou de Heiland zelf niet uit de Tempel hebben gejaagd!Ga naar voetnoot8. Ficino's verhandeling over de waarheid des Christendoms is een prul: ‘cette Religion, qui dans le siècle où nous vivons a été attaquée avec tant de fureur et défendue avec tant de succès, et contre laquelle les portes de l'Enfer ne prévaudront point, cette sainte Religion se passe à merveille d'un apologiste tel | |
[pagina 15]
| |
que lui.’Ga naar voetnoot1. Maar elders spreekt hij over de door Ficino misbruikte sleutel op Plato: ‘la double doctrina’; een Maxime van Plato en veel andere wijsgeren is het, dat het gemeen sommige waarheden niet passen, en omgekeerd het geloof aan onwaarheid nut kan doen. Door filosofie leert het geen deugd; ‘pour leur en inspirer les sentimens, il faut avoir recours à la superstition, qui ne peut se glisser dans les esprits qu'au moyen des fables.’ Ten Hove wil het in het midden laten, of het juist is, of niet. Praktisch bespaarde Plato zich door deze opvatting het lot van Anaxagoras of Socrates.Ga naar voetnoot2. Voor de buitenwacht orthodox protestant volgens de traditie, onder de vrienden rationalist naar de mode, en in zijn hart een scepticus, kon Ten Hove van de Roomse, scholastieke, mystieke, ascetische, in het bovennatuurlijke zwelgende middeleeuwen, zelfs met de beste wil, bitter weinig vatten, laat staan waarderen. Gregorius de Grote, die de openbaring Gods aan geen grammatica van Donatus wil onderwerpen, Hieronymus, die door een engel ten bloede werd gegeseld om het lezen van Cicero, het is hem pure dwaasheid.Ga naar voetnoot3. Godfried van Bouillon is de ‘Général sage d'une armée de fous’.Ga naar voetnoot4. Thomas Aquinas, Abaelardus, Lombardus, Alanus ab Insulis, Albertus Magnus waren geen middelmatige geesten, Scotus was geen zot, Buridanus geen ezel; maar filosofen waren zij in de verste verte niet: ‘leur vaine science equivalait à la jolie science de Comus l'escamoteur et de Mr. le Pelletier son associé, ces Sphinx et ces Oedipes des badauds’.Ga naar voetnoot5. St. Franciscus is een ‘païsan ignorant et imbécille, qui n'avait pas tort de dire aux ânes qu'il rencontrait en son chemin: broutez, frères, broutez.’Ga naar voetnoot6. Savonarola, ‘un moine factieux, insolent, infléxible, fourbe, enthousiaste et sanguinaire’, wiens ‘déclamations indiscrettes contre les plaisirs innocens et contre l'allégresse publique’ Lorenzo - personificatie van alle deugd, en vrij van alle gebreken - tevergeefs met vriendelijkheid trachtte in te tomen; de protestanten stellen nog steeds die heerszuchtige drijver veel te hoog, zelfs Mosheim, en zijn vertaler Maclaine.Ga naar voetnoot7. In de dikke bundel werken van de heilige Maria Magdalena de Pazzi heeft hij tevergeefs naar ook maar iets raisonnabels gezocht. ‘Le tendre coeur de la béguine nageait dans l'amour pur, comme les poissons dans la mer.’ In 't algemeen vindt hij niets meer te laken dan ‘ces écrits ascétiques, où la dévotion se montre sous des attributs, qui la dégradent et la rendent ridicule aux yeux des libertins.’ Dat doen haar ‘extases singulières’, zo goed als de ‘folles visions’ van Catharina van Siena, of de extravaganties van Madame Guyon.Ga naar voetnoot8. Ten Hove is een bewonderaar van ‘l'illustre Vieillard de Ferney’,Ga naar voetnoot9. wiens geschiedschrijving minus de onnauwkeurigheden hij zich tot model had gesteld.Ga naar voetnoot10. Nog steeds geldt Voltaire's Essai sur les moeurs als het voorbeeld der moderne cultuurgeschiedenis.Ga naar voetnoot11. Cultuurgeschiedenis bedoelde ook Ten Hove. Het geslacht der Medici ‘dont le nom seul rapelle à l'esprit une foule d'idées agréables, et dont le souvenir ne périra point dans la mémoire des hommes (...) race de Héros, dont les lauriers pacifiques valent bien tant de triomphes guerriers si vuides et si courts’ - trok hem zo machtig aan, bovenal om het nauwe verband met de ontwikkeling van Kunsten, Letteren en Wijsbegeerte.Ga naar voetnoot12. Dat blijkt uit het werk zelf ook zeer duidelijk. Een kort overzicht van de inhoud moge het bewijzen. | |
[pagina 16]
| |
Boek I behandelt de opkomst der Medici tot 1464, het sterfjaar van Cosimo; behalve diens politieke en mercantiele talenten roemt het zijn belangstelling en zorg voor wetenschap en kunsten: sinds de val van het Westerse keizerrijk waren het ‘siècles de fer et de plomb, où tout le monde était peuple, où les sauvages Chevaliers toujours en mouvement laissaient reposer leur seul cerveau, se déchargeant du soin de penser sur des moines, comme si des moines pensaient.’ Cosimo en een klein getal gelijktijdige, gelijkgezinde vorsten ‘décomposèrent la masse des ombres, et firent naître l'aurore du jour qui nous luit.’ De val van Constantinopel, voor wie toen leefde niet anders te beschouwen dan als een ramp, vertoont zich als een geluk aan onze eeuw, nu het Attische zaad door de storm hierheen gevoerd honderdvoudige vrucht droeg, en het Ottomaanse rijk weg is, als twee keizerinnen samenstemmen. ‘Notre bien-être s'accrut de la calamité des Grecs.’ Nergens vonden de Griekse ballingen hartelijker ontvangst dan in Florence. Een geweldige drift tot weten mocht zich eerst uiten in slaafse veelweterij, eenzijdige woordendienst, het opofferen der levende aan de dode talen, pedante eigenwaan: ‘Bientôt les esprits prirent une autre tournure, un plus libre essor; on chercha dans les anciens les modèles du beau et les règles du goût (...) des ouvrages originaux rapellèrent le souvenir des vieux chefs-d'oeuvres (...) les langues modernes sortirent de la barbarie: l'étude des mots fit place à l'étude des choses: le doute et la vérité s'élevèrent sur les débris des anciennes erreurs, les sciences exactes atteignirent une hauteur inconnue; la philosophie éclaira les lettres; les lettres ornèrent la philosophie; et par dégrés insensibles on parvint où nous en sommes aujourd'hui.’Ga naar voetnoot1. Boek II gaat vrijwel geheel over Dante, Petrarca, Boccaccio, schitterende sterren, vóór het aanlichten der eigenlijke renaissance. Dante kent Ten Hove blijkbaar zeer goed; hij citeert zijn Commedia ook elders in zijn boek herhaalde malen.Ga naar voetnoot2. Commedia zal hij het genoemd hebben volgens Ten Hove ‘(pour) indiquer la nature de son poëme, moins épique que dramatique’. Want ‘les ouvrages de la Chaussée, ces drames larmoyans désavoués par Thalie, sont plus comiques et plus plaisans’. ‘En effet, c'est une suite de conversations entre le Poëte et son guide, les Diables, les Anges, les damnés, les purganti et les bienheureux.’ ‘Son ouvrage formé sur le plan le plus bizarre, et partagé en trois recits ou actes (...) sera toujours le premier livre classique de sa nation. Ce Poëte marche seul et sans pair à la tête de tous; les sombres nuances du tableau qu'il a peint, rembrunies par le tems enlèvent encore les connoisseurs.’ ‘Il joint habituellement le sublime d'Homère avec le sérieux et la mordacité de Juvenal.’Ga naar voetnoot3. Maar ook niet weinig kritiek heeft Ten Hove: ‘images risibles, tercets boufons (...) disparates choquantes.’ Scarron kon zo burleske gestalten niet verzinnen, als Dante's duivels zijn, die ‘font dresser les cheveux et éclater de rire. Satan surtout est la caricature la plus horriblement grotesque qui soit jamais entrée dans l'esprit humain.’ Oorzaak? Dante's ‘manque de goût. Le génie vole, et le goût marche à pas lents.’ Maar als een schip in de storm, plompt hij afwisselend in de diepte, en steigert ten hemel. Waar men zijn boek opent, overal schoonheden, met het edelste der oudheid te vergelijken. Zelfs in het Paradijs is nog veel, dat ons treft. Ofschoon in dit zwakste gedeelte zijn verbeelding vaak uitgeput lijkt; ‘des longueurs excédentes, et d'insipides allégories reviennent fréquemment’; een ‘froid mortel’ ligt gespreid over de machteloze voorstelling der buiten onze bevatting liggende hemelvreugde: De gelukzaligen ‘tantôt des étoiles parlantes et bavardes (...) qui dansent (...) à l'harmonie des sphères; tantôt des hommes et des femmes (...) vêtus de robes blanches, assis sur des bancs et chantans des Ozannas qui ne finissent point.’Ga naar voetnoot4. Fijnhorige Toscaners ergeren zich aan Dante's vulgaire termen en platte spreekwijzen. Dat | |
[pagina 17]
| |
hij er nimmer laagvloerse gedachten in uitdrukt, zal bij de meerderheid geen afdoend excuus zijn, vreest Ten Hove; het omgekeerde verdraagt men in 't algemeen lichter. Maar Dante moest zijn taal zelf vormen, of oprichten uit het stof. En alle goede Italiaanse dichters komen uit zijn school.Ga naar voetnoot1. Petrarca verleende de Italiaanse poëzie ‘une douceur et une harmonie inimitables’; en voegde een vierde Gratie aan het drietal: ‘l'honnêteté’. Men kon zijn poëzie alle jonge mensen in handen geven, als te verwachten viel, dat zij er enige smaak in vinden zouden; maar dat zal eerst met later leeftijd komen. Zij is te eentonig; ook valt te betwijfelen of ‘l'amour métaphysique est une matière heureuse pour les vers.’ 't Is jammer, maar waar, dat allerlei ‘volages, infidelles, avares, journalieres, capricieuses, folles, menteuses, hypocrites, exigeantes, libertines (...) intèressent plus que sa divine Laure, qui nous touche faiblement.’ Ook hebben ernstige lieden allerlei allegorie in haar gezien: de christelijke religie, de poëzie, de ziel, de wijsbegeerte, de Heilige Maagd, het Berouw, de deugd - ernstige lieden, die blijkbaar Petrarca nooit lazen! Het geval is anders voor Ten Hove vrij eenvoudig: ‘conserver son amant et son honneur, voilà tout son objet et la clef de sa conduite’. ‘Une femme tendre, sage, et cependant un peu coquette, amuse pendant vingt-un ans le plus grand Poëte de son siècle, sans faire, si je ne me trompe, la moindre bréche à son honneur.’ En Petrarca ‘se consolait ailleurs des rigueurs de sa chaste maitresse.’ Ook Vaucluse ontspon allerlei fantasie, wijst Ten Hove aan. Buiten de Sonnetten en Canzonen betekent Petrarca's poëzie weinig: ‘des Poèmes de mauvais goût’. De Sonnetten hebben bijna alle hun schoonheden; maar ‘c'est dommage que peu de ces pièces se soutiennent jusqu'au bout; trop souvent il adapte un fin difforme au plus beau commencement.’ Zijn Canzoni zijn zijn meesterwerk. Een goede vertaling is er niet, zal er misschien ook nooit komen; ‘c'est pour ainsi dire un fruit qu'il faut manger à l'arbre si l'on a envie de le trouver bon.’ Petrarca was in zijn beste werk een groot dichter; zijn grootste verdienste bij ‘la pureté, l'élégance, la grâce’; maar de lof zijner talloze vereerders gaat de perken te buiten. Veel erger is ‘la foule innombrable de ses mauvais imitateurs’; ‘ces immenses amas de Sonnets et de Canzoni soi-disans Pétrarquesques sous lesquels l'Italie gémit.’Ga naar voetnoot2. Boccaccio: de vader van het Italiaanse proza; geen aangenamer en natuurlijker verteller ter wereld. De kwestie der zedelijkheid behandelt Ten Hove hier ongeveer als elders die der orthodoxie. Vanozzi zegt: ‘chi potesse contare quante puttane ha fatto il Decamerone di Boccaccio, rimarrebbe stipido e senza senso.’ Maar de historicus Paolo Giovio, een bisschop, roemt ze ten hoogste en zonder voorbehoud: ‘Ce grand docteur de la gaye science (...) sous un point de vûe moral (...) empoisonneur public?’ Ten Hove is hem te veel dank verschuldigd, om het toe te geven: ‘(il) m'a si souvent arraché à l'ennui, ce redoutable fléau de l'humanité.’ Maar een levendige, jonge verbeelding moge hem toch beter mijden. Plato zou hem misschien, met Homerus, onder 't grootste eerbetoon, ter poorte hebben uitgeleid. Er zijn herhaaldelijk gecastigeerde edities gedrukt. Gevolg: de ‘gens d'esprit’ zuchten over de verminking, de ‘dévots’ schreeuwen over de slapheid, die nog zoveel kwaads behield. De verstandigsten zeggen met de Jezuïetengeneraal: ‘Sint ut sunt aut non sint. Je me sers cependant moi-même d'un exemplaire où j'ai eu soin d'élaguer les endroits les plus licencieux.’ Dat zal wel. Boccaccio zelf krijgt het laatste woord over de zaak: ‘il se doutait un peu lui-même du mal que pourraient faire tant de contes libertins - zegt Ten Hove -, un si ample recueil de friponneries’; daarom richtte hij zich tot zijn schone lezeressen met een verdediging. Samenvattend en verzachtend deelt Ten Hove ze mee. Hoofdzaak is dit: ‘une ame corrompue trouvera du venin dans les paroles les plus innocentes (...) mais un badinage ne sçaurait gâter une ame honnête et bien disposée’ - ook thans nog voor talloos velen het einde van alle | |
[pagina 18]
| |
tegenspreking. De vergelijking met de H. Schrift laat Ten Hove voorzichtig weg. Ook ‘la passione del Salvatore’ onder de middelen, die het door de uitbundige vrolijkheid verbroken evenwicht gemakkelijk zullen herstellen. Andere ergerlijkheden spaart hij ons niet, ook de dankzegging niet aan ‘Colui che dopo si lunga fatica col suo ajuto n'ha al desiderato fine condotto’, bij een ander zou ze profaan zijn, bij Boccaccio schijnt ze alleen ‘naïf et ingénu’.Ga naar voetnoot1. Boek III handelt over de geleerde Griekse vluchtelingen. IV over de grote talenten, waarmee ze in Toscane samentreffen, Leonardo en Carlo Aretino, Paggio, de latere paus Nicolaas V, Aeneas Sylvius, Francesco Filelfo e.a.; V over wijsbegeerte en andere wetenschap; de ondanks alle scholastiek met het Christendom onverenigbare Aristotelische wijsbegeerte - een monsterverbond! -; die van Plato, ook niet zonder grote zwakheden, maar minder autoritair en meer kritisch - die ze gaat verdringen. Niet aan deze, maar veeleer aan de grote invloed der Orphici is het te wijten, dat sommige leerlingen van Ficino - niet hij zelf - heidenen waren in hun hart; maar ‘uniquement par pedanterie et nullement pas libertinage.’ Boek VI is geheel gewijd aan de oude Etruscische kunst, VII aan de opkomende Toscaanse kunst: Guido da Siena, Cimabue, Giotto vooral met zijn school; en Cosimo's tijdgenoten Uccello, Fra Angelico en Masaccio; Donatello, Ghiberti en Della Robbia; Brunelleschi, die de echte klassieke bouwkunst deed herleven, na een duizendjarige heerschappij van holenbouwende ‘oude Gothiek’; haar tegenovergestelde uiterste de ‘nieuwe Gothiek’, onwaarachtig haar soliditeit, hullend in een schijn van kaartenhuisachtige broosheid, de Moren volgend in ornamentale overlading; en het basterd-Grieks model van een Hagia Sophia ‘un beau monstre, ayant à bien des égards violé les premières règles de l'art.’ In VIII geeft Ten Hove weer in hoofdzaak politieke geschiedenis: van Piero en Lorenzo; in IX en X behandelt hij de wijsbegeerte, klassieke, neo-latijnse en Italiaanse letteren, architectuur, muziek, schilderkunst, sculptuur, graveerkunst, enz. onder de vorst-filosoof Lorenzo il Magnifico; Pico, Poliziano, de broeders Pulci en zovele anderen, onder wie ook de redenaar en demagoog Savonarola. XI vertelt van Lorenzo's dood, zijn roemrijke positie onder de vorsten van Europa, van zijn nakomelingen, aanverwanten, vrienden en vijanden, met brede uitweidingen over de families Pazzi en Rucellai; XII van de regering, de verdrijving, de dood van Piero II: de spoedige ondergang van Savonarola's staat; ‘démocratie, seule forme d'administration (sans excepter même le despotisme) dont il ne puisse jamais resulter aucun bien’, oordeelt Ten Hove (de bewonderaar van Voltaire en Rousseau!); XIII, XIV en XV voornamelijk over Leo X en zijn houding tegenover christendom en wetenschap. De uitlating over ‘de fabel van Christus’, ook aan andere pausen toegeschreven, vindt Ten Hove zeer onwaarschijnlijk, Leo was lichtzinnig, genotzuchtig, ver van bijgelovig, maar hij had verstand. ‘On compterait sur ses doigts les Papes, qui n'ont pas eu assez de religion pour ce monde.’Ga naar voetnoot2. Maar heidens klinken vaak de brieven door zijn secretarissen Bembo en Sadoleto geschreven: de onsterfelijke goden; bij Hercules! bij vergissing heet Maria zelfs eens in een herderlijk schrijven: de godin!Ga naar voetnoot3. Enorme smakeloosheid, tastbare dwaasheden van dezelfde aard vindt men bij een Sannazaro: de ganse klassieke mythologie verwerkt in een dichtwerk op Jezus' geboorte: De partus Virginis. Ten Hove geeft de drie zangen gaarne voor de ene eenvoudige hymne van Prudentius: Emerge dulcis pusio....Ga naar voetnoot4. Behalve de reeds genoemden komen in deze hoofdstukken op de voorgrond Vida, Fracastoro - wiens leerdicht De Morbo Gallico bijzondere lof krijgt - Bibbiena en Macchiavelli als blijspeldichters, Ariosto, de improvisator André Maro, Castiglione; de Averroist Niphus; Rafael, Da Vinci, Del Sarto, Bramante. | |
[pagina 19]
| |
Het XVIde boek bevat weer mediceïsche familiegeschiedenis, het XVIIde de roerige politiek van Clemens VII, het XVIIIde diens bestrijding der Reformatie; maar ook de beoordeling van auteurs uit zijn periode: ‘le vil satirique’ P. Aretino, de zeer verstandige en zeer vervelende epicus Trissino, vermaard maar niet minder saai auteur der eerste naar klassieke regels geschreven Italiaanse tragedie; de bevallige verbeteraar van Bojardo, de burleske Berni; het uitvoerigst echter van Macchiavelli: diepe geest, model-geschiedschrijver, echt-klassiek stilist, zwart karakter. ‘De Vorst’ geen ‘code de la perfidie’, maar ‘une ironie amère et perpétuelle?’ Ten Hove heeft bij de nauwkeurigste lezing geen spoor ervan ontdekt, wel verderfelijke maximen, ook in zijn andere werken gevonden. ‘Rien n'est si beau que l'esprit de cet homme, et rien si effroyable que son coeur.’ Een geest als Hobbes. Maar de boze invloed van Il Principe wordt zeer overdreven; alsof de geschiedenis der mensheid dezelfde praktijken niet leerde! Een zeer goede vrucht bracht het althans: ‘l'Antimacchiavel, ce fruit si mûr de la jeunesse et de la solitude d'un des plus grands Rois du monde.’ In Boek XIX komen de schone kunsten weer aan de orde: onder paus Adriaan VI zweefde de doodsengel over die alle: ‘un Médicis est élu Pape, et elles se relevent aussitôt, (...) mais l'année 1527 leur fut bien funeste.’ De alles overheersende figuur van Michelangelo vult dit hele boek; anderen noemt Ten Hove hier nauwelijks. Dat de oude eerbied in zijn tijd mindert, de kritiek toeneemt, is hem een blijk van toenemend verval der kunst zelf. Het vele naakt in zijn Laatste Oordeel - reeds spoedig door ‘il Bragtektone’Ga naar voetnoot1. verholpen - vindt bij hem verdediging, zelfs - met beroep op Dante's voorbeeld - de, bij anderen gelaakte, aanwending der heidense fabel in een zo hoog ernstig christelijk onderwerp. Boek XX zet de geschiedenis der Medici weer voort en wijdt bijzondere aandacht aan de vijandige familie der Strozzi; Boek XXI geeft uitvoerige beschouwingen over leven, daden en karakter van de beruchte Catharina; XXII weidt uit over haar Italiaanse gunstelingen, maar ook over haar verhouding tot de Franse letteren; XXIII behandelt de niet van Cosimo afstammende Medici; XXIV de uit hen tot hertog gekozen Cosimo II uit politiek oogpunt; XXV dezelfde met betrekking tot kunst, letteren en wetenschap: Guicciardini, Varchi, Vettori; de taalkunde, de ‘Academien’, het toneel met de Spaanse invloed daarop; architectuur en plastiek met Vasari, Cellini, Bandinelli bespreekt het onder meer. Het laatste, dat Ten Hove liet drukken, Boek XXVI vertelt in hoofdzaak van de ‘rampzaligheden’ de familie tijdens Francesco I's leven overkomen, maar spreekt ook nog van de bouwkunst en van de stichting der Accademia della Crusca onder hem. Het overzicht van de inhoud toont genoegzaam, hoe los de compositie is; al causerend laat de auteur zich gaan. De uitweidingen zijn ontelbaar; menigmaal staan ze slechts in zeer verwijderd verband met zijn onderwerp, soms worden ze alleen veroorzaakt door een toevallige herinnering; vooral een anekdote of een vergelijking met het heden vlecht hij gaarne in. Brunetto Latini schreef in het Frans: aanleiding voor Ten Hove zijn eigen Frans-schrijven te verklaren en te verontschuldigen;Ga naar voetnoot2. spreekt hij over 't raadsel, wat Laura betekenen moet, dan schrijft hij met genoegen in het Frans en in het Latijn een vermaard raadsel van vroeger tijd uit.Ga naar voetnoot3. Villani heet ‘le plus véridique de tous les Historiens’; volgt een anekdote over Vertot, wiens fantasie zich wist te helpen zonder de toegezegde, maar te lang uitblijvende memoires over zekere beroemde belegering; die ze daarna ter zijde schoof: ‘j'en suis fâché, mais mon siège est fait.’Ga naar voetnoot4. De Decamerone brengt hem op: de poëzie ouder dan het proza - maar ook via de reeks: afkeuring door Vanozzi, de lof van Paolo Giovio als fraaie navolging der Fabulae Milesiae, Crassus' officieren, die de | |
[pagina 20]
| |
Parthen bij de buit ook exemplaren van die lichte kost overlieten, kolonels die thans zich met ‘Le Sopha’ vermaken die bij Rossbach het hazenpad kiezend, op ridders van S. Louis hun exemplaren der ‘Bijoux Indiscrets’ wegwierpen, en op Romeinse officieren die zich en hun vaandels parfumeerden.Ga naar voetnoot1. Sprekend over het 16de-eeuwse toneel, zingt hij de lof van Goldoni; ‘fils de la Nature, vrai, simple et négligé comme elle’;Ga naar voetnoot2. over de stichting der Crusca vertaalt hij uit Il affè vele bladzijden bestrijding van haar purisme, haar letterknechterij, haar ‘misérables préceptes’ en ‘éternelles vétilles’.Ga naar voetnoot3. Zulke entremets en hors-d'oeuvre geven ons herhaaldelijk een aardige kijk op inzichten en smaak van de man, zijn kring of zijn tijd. Leo X vermaakte zich gaarne met het gerevel van krankzinnigen, die ogendienaars ijverig aanbrachten. ‘Est-il un goût plus indigne d'un homme qui pense et qui sent - vraagt Ten Hove - que celui de s'amuser de ces malheureux objects?’Ga naar voetnoot4. Over een Florentijns musicus handelend, constateert hij de Europese heerschappij van Italië in 't vocale, van Duitsland in 't instrumentale in zijn eigen tijd, maar handhaaft met klem de Nederlandse oorsprong der moderne muziek.Ga naar voetnoot5. Sprekend van de lustverblijven der Medici, haalt hij met instemming een Italiaan aan, over de Engelse tuinstijl ‘quel rurale elegante erudito e filosofico, che ora tanto dalli stranieri generalmente s'ammira ne'i giardini Inglesi’, waarvan de oorsprong in de Giardino de Boboli zou liggen; hij stelt het tegenover ‘quel puerile che al presente si vede ne'i giardini di Francia e d'Olanda’: ‘goût puéril et mesquin’, dikt Ten Hove het aan. En met alle respect voor Le Nôtre juicht hij 't toe, dat men thans in Frankrijk het Engelse voorbeeld gaat volgen. Alleen hoopt hij dat men zich voor overdrijving daar en elders zal wachten; kleine tuintjes eisen symmetrie; ‘le comble du ridicule est de vouloir contrefaire la vaste nature trop en petit.’Ga naar voetnoot6. De schone kunsten zijn voor Ten Hove: ‘ces doux et puissans antidotes des chagrins qui empoisonnent la vie’;Ga naar voetnoot7. de muziek ‘une des consolations de la vie.’Ga naar voetnoot8. Ook hij neemt verband aan van kunst en klimaat. Etrurië hield voor twee of drie millennia de scepter der kunst, zo goed als later onder de Medici.Ga naar voetnoot9. Niet alleen de Italiaanse letterkunde kent hij terdege uit de bronnen, van Dante tot Goldoni; ook de oudere en nieuwere Fransen: Froissart en De Commines, Marot, de klassieken en de modernsten; hij citeert MiltonGa naar voetnoot10. en noemt voor 't minst de Fairie Queen;Ga naar voetnoot11. als romans, waarvan hij houdt, noemt hij ons:Ga naar voetnoot12. ‘Telemaque, Grandison, Clarisse, Bélisaire, Marianne (van Marivaux), Gil-blas, Tom Jones, Agathon, Sternheim et un petit nombre d'autres.’ Rabelais kent en vereert hij, maar zekere ‘gentillesses’ van Panurge wil hij wel, doch durft hij niet citeren; en hij vraagt zich af ‘pourquoi faut-il qu'un homme d'autant d'esprit soit presque toujours yvre, et que le sçavoir entre ses mains soit moins un Sceptre qu'une Marotte?’Ga naar voetnoot13. Over de epidemische herderspoëzie, uitgaande van de Arcadia Romana, oordeelt hij: ‘le défaut radical du gerne est, outre la petitesse de sa sphère, son fondement ruineux. Les copies sont partout | |
[pagina 21]
| |
et l'original n'est nulle part.’Ga naar voetnoot1. Ondanks Dante's grootspraak ziet hij in het rijm een felle tiran. ‘Un vrai Poète soumis à ce joug est un Aigle emprisonné, qui mord les barreaux de sa cage en regardant le soleil’Ga naar voetnoot2. Maar het nabootsen van de klassieke hexameter in de moderne literaturen vindt hij een mislukking.Ga naar voetnoot3. Hoezeer Ten Hove had meegeleefd met zijn vriend in de Socratische oorlog, toont hij ons in een ver gehaalde verband met de twist van Platonici en Aristotelici der Renaissance; hij wenste wel, dat zijn vaderland geen onbeschaamde kwaadsprekers herbergde van Socrates en zovele andere grote mannen, sieraden der mensheid, allerwege slechts met eerbied en liefde genoemd. Maar ‘je rougis pour la Hollande et je baisse les yeux; à la honte succède l'indignation, je la sens qui s'allume et qui voudrait s'échaper’.Ga naar voetnoot4. Ten Hove behoort tot de omgeving van Frans Hemsterhuis. Zijn boek droeg hij op aan de nagedachtenis van diens leerling en vriend, de jonge griffier François Fagel: ‘fragile espoir de la patrie, ami zélé des lettres et des arts, arbitre sûr de l'élégance et du goût, et meilleure moitié de moi-même.’ Ten Hove's opvattingen over Geschiedenis zijn in het algemeen ook die van Van Goens. Voltaire, die hij in andere opzichten altijd scherp kritiseert, bewondert hij steeds als geschiedschrijver; evenals Robertson, in wie hij zijn navolger ziet.Ga naar voetnoot5. Nog in 1783 neemt hij zijn partij op tegen Mably en diens verdediger graaf Heiden.Ga naar voetnoot6. Onderrichten en vermaken, stelt Mably de historicus tot dubbele eis - verdedigt Heiden -; hij bepale zich tot de ontwikkeling van oorzaken en gevolgen; alles wat daarin geen rol vervult, moet hij vermijden; zo alle anekdoten. Van Goens' kritiek is te streng, omdat hij een volledige methode van geschiedschrijving in Mably's werk zocht, wat deze waarschijnlijk niet heeft bedoeld. Van Goens had onder andere gewezen op het vergeten van grote historici, op zijn grenzeloze verering van Livius; het is toch - meent Van Goens - ‘fort apparent que l'Histoire de Titus Livius est une des plus mauvaises’.Ga naar voetnoot7. En hij beslist ‘qu'il n'est pas possible de concevoir un ouvrage plus decidement manqué que celui de l'abbé Mably.’ Als Voltaire nog had geleefd, voegt hij erbij, had hij de verachter zijner historische werken begraven onder ‘une ondée d'épigrammes.’ Maar Van Heiden houdt vol, dat Voltaire tot op zekere hoogte zijn Essai sur l'Histoire Universelle uitgezonderd - geen goed geschiedschrijver was: hij voldoet niet aan de eerste eis: zich zelf een zoveel mogelijk juiste voorstelling der dingen te vormen, hetzij hij dat niet kon of niet wou; ook in het vele talent tonende Siècle de Louis XIV verdraait hij de feiten menigmaal. Aan de tweede eis van Van Goens: eigen voorstelling zo volledig mogelijk aan de lezer mededelen, voldoet Voltaire stellig meesterlijk. Van Goens' Reflexions, die ons meer omtrent zijn opvattingen zouden leren, zijn niet tot ons gekomen; evenmin een vollediger verhandeling, waartoe hij zich bereid verklaard schijnt te hebben: ‘vous voila pris au mot, et je ne vous tiens pas quitte, amoins que vous ne consacriés vos momens de loisir a etablir plus en detail votre sisteme entier sur cet interessant objet, sur lequel, il n'est pas possible, malgré votre pretendue heresie, que vous ne jettiés un jour lumineux.’Ga naar voetnoot8. Dat Van Goens grote betekenis hechtte aan de geschiedenis der beschaving, blijkt ook uit zijn bibliotheek en haar catalogus. Naast de politieke geschiedenis vindt men er een grote afdeling algemene kerkgeschiedenis;Ga naar voetnoot9. bij de afzonderlijke volken telkens de onderafdelingen: ‘histoire | |
[pagina 22]
| |
ecclésiastique, histoire littéraire’, - waaronder ook ‘biographies de Savants’, ‘histoire d'Académies et Sociétés littéraires’, ‘bibliothèques’, en dgl. -; ‘Histoire des Arts et Vies d'Artistes; Finances, Commerce, Navigation; Moeurs, Usages, Coutumes; Vies des Hommes et Femmes illustres.’ Geografie en topografie - met vele reisbeschrijvingen - acht hij evenzeer van belang als constitutie, wetgeving en de journalistiek. Dat een afdeling ‘histoire philosophique de l'homme et de l'Origine des Sociétés civiles: leurs Variations et les Causes de la diversité du Génie et des Moeurs des differents Peuples’ niet ontbrak, bracht de tijd mee. Een merkwaardige passus over wat ‘Geschiedenis’ behoort te zijn, vinden we in Van Goens' Voorrede voor het zesde deel van Volkmann's Reisboek:Ga naar voetnoot1. ‘Tot nog toe gaf ze weinig anders dan de daden van Vorsten en voorname mannen. (...) In plaats dat het de geschiedenis der natie zelve zijn zoude, in haren burgerlijken toestand, hare bevolking, vlijt, koophandel, en maatschappelijken voorspoed en geluk; zoo dat de oorlogen, vredens-tractaten, en daden harer Vorsten, karakter der Staatsdienaars, enz. enkel het échafaudage wierden: en verre van het hoofdonderwerp der geschiedenis uit te maken, niet daarin te pas wierden gebracht, dan in zoo verre zij de drijfvederen zijn die het burgerlijk wezen bewegen, en deszelfs wisselvalligheden bewerken! Deze aanmerking begint in onzen tijd bij zekere luiden ene afgedane, bekende zaak te zijn; en zoo 't waar is, dat wij dit aan Voltaire schuldig zijn, vergeef ik hem gaarne alle zijne feilen in de Historie. Doch hoe velen blijven er over, voor wien het een ongehoord paradox zijn zoude, als ik bij voorbeeld zeide, dat ik alle de historien die wij hebben van Alexander den Groten, gaarne zou willen geven, om ene goede geschiedenis van den staat en opkomst van Alexandrien te hebben.’ Zo zijn de oude Griekse en Romeinse geschiedenissen niet slechts gebrekkig, maar ook misleidend; zij wekten ‘een gansch doorgaand verkeerd denkbeeld der natien zelven’. Leest men Aristophanes na Thucydides of Xenophon, dan wordt men als verplaatst in een andere wereld. Wij hebben niets, dat de gaping vult tussen Aspasia en de Ecclesiazusae. ‘De Historie-schrijvers hebben zich zoo zeer bemoeit om ons de hoofden van het volk te doen kennen, dat zij vergeten hebben ons met het volk zelven bekend te maken. Kortom wij hebben voortreffelijke staats-historien, maar gene volks historie: den goeden Herodotus mogelijk alleen uitgezonderd, die toch verre is van een model te kunnen zijn.’ Ook is het nog de vraag, of D'Alembert geen gelijk heeft: die wil dat men de Historie van achteren af zal beginnen te leren. 't Bevreemdt ons zo niet, dat Van Goens ingenomen was met het bovengenoemde werk van J.J. Volkmann: Historisch Critische Nachrichten von Italien,Ga naar voetnoot2. dat de Utrechtse boekverkoper J. van Schoonhoven, op zijn raad, deed vertalenGa naar voetnoot3. en uitgaf als ‘Reisboek voor Italien, vervattende eene naauwkeurige beschrijving zoo van het land zelve, deszelfs zeden en gebruiken, regeeringswijze, handel, huishoudelijk wezen, oudheden, enz. als bijzonder van den tegenwoordigen staat der Wetenschappen, voornamentlijk der Schoone Konsten.’ Door eigen studie en aanschouwing had de auteur, vermogend kunstzinnig reiziger,Ga naar voetnoot4. bewonderaar en vriend van Winckelmann, zich van Italië's cultuur op de hoogte gesteld.Ga naar voetnoot5. In het voorjaar van 1771 schreef Van Goens een prijzende brief aan Volkmann, met een aantal kritische opmerkingen, en het verzoek om eventuele verbeteringen voor de voorgenomen Hollandse vertaling. De auteur belooft deze ook: van twee vrienden, thans Italië bezoekend, verwacht hij ze zelf voor de aanstaande 2de uitgave.Ga naar voetnoot6. | |
[pagina 23]
| |
Grondig vatte Van Goens de taak op, die hij zelf op zich had genomen: van ‘de vertaling doorgaands na te zien, hier en daar de veranderingen, die ik geschikt oordeelde, te maken, en eindelijk het werk met enige aanmerkingen en bijvoegselen te vermeerderen.’Ga naar voetnoot1. Zijn relaties met Italianen, zijn bekende voorliefde voor hun literatuur en geschiedenis, ook zijn medewerking aan Ten Hove's studiën, in menig opzicht nauw verwant aan de stof van Volkmann's boek, maken het begrijpelijk, dat hij de uitgever daarin een groot voordeel doet zien.Ga naar voetnoot2. Maar hij wil hiermee niet volstaan. Hij klampt de jonge Fagel, Tavel, J. Hope aan om hun reisaantekeningen;Ga naar voetnoot3. hij verzamelt naast de door Volkmann geraadpleegde, ook de door hem niet gebruikte reisverhalen: Italiaanse, Franse, Engelse, Duitse, Latijnse en Hollandse; Rabelais en Heerkens; goede en slechte, tot het potsierlijke paltsgrafelijke ‘Diarium Italicum’ toe, van een edelman die van ‘Papefiguière’ afkomstig schijnt.Ga naar voetnoot4. Van Goens heeft steeds een zwak voor volledigheid. Wat hij aan Italiaanse werken niet had, moest Manfrè hem verschaffen.Ga naar voetnoot5. Hij wilde het aanzienlijk uitbreiden over Sicilië en Malta, en veel invoegen, mede uit eigen aantekeningen over de Italiaanse ‘Toonkunst’.Ga naar voetnoot6. Maar reeds halverwege het eerste deel staakt hij zijn werk plotseling;Ga naar voetnoot7. alleen schrijft hij nog een voorrede voor het eerste,Ga naar voetnoot8. en twee jaar later een voor het zesde deel.Ga naar voetnoot9. In die laatste vertelt hij, wat de oorzaken waren: Volkmann hield zijn woord niet, Fagel stierf, Hope's papieren gingen door schipbreuk te loor; de uitvoering bracht groter last en beloofde minder nut, dan hij zich had voorgesteld, zijn bezigheden vermeerderden in plaats van te verminderen; de kosten der benodigde boeken liepen hoog op, en de uitgever weigerde tegemoetkoming; deze drong op haast, terwijl hij, niet als een loonschrijver, op dagtaak werken kan. Samengevat: zijn karakter brengt mee, dat hij zich bij ieder werk een ideaal vormt; wordt hij belet zich zelf daarin te voldoen, dan kan hij niet anders dan de hele onderneming ten spoedigst laten varen. Gestileerde werkelijkheid, denk ik. Van het kostenbezwaar kan ook getuigen een ‘Naamlijst van Italiaanschen en anderen meest zeldzamen en kostbaare Boeken, waarvan verscheiden in dit werk gemeld worden, en die bij den Uitgever J. van Schoonhoven en Comp. te bekomen zijn’, achter deel I gevoegd. In de beschrijving herkent men meermalen Van Goens' hand; bij het doorlopen der lijst herkent men telkens dezelfde zeldzame werken, dezelfde exemplaren, die in 1776 weer in zijn catalogus figureren.Ga naar voetnoot10. Heel wat daarvan moge Van Goens tijdens en met het oog op het Reisboek hebben aangeschaft, van een ander groot deel is dit niet of nauwelijks aan te nemen. Moge de uitgever schriel geweest zijn, vermoedelijk stelde Van Goens veel te hoge eisen. Stellig was hij wel zeer kwistig met zijn aankopen, de Naamlijst is een bewijs van de geldverlegenheid, waarin dit de bibliofiel reeds nu had gebracht. Geestig schertst Van Goens met des boekverkopers klacht, dat men hem - om de desertie van de anonieme opziener en voorredenaar - met zijn Volkmannen laat zitten. Hij kan hartelijk te doen hebben met waardige, maar naïeve geleerden, wier grootse | |
[pagina 24]
| |
verwachtingen zulk een bericht wreed komt verstoren; zelf is hij er zo rustig onder, als een kind dat slaapt op moeders schoot. Dat dankt hij aan ‘een ruim inzicht in den school van letterkundige verdiensten. Wie kan ene recht vaderlijke toegenegenheid voor zijn werk voelen, zoo dit werk geen Telemaque, geen Esprit des loix, of noch beter is! En wat zijn allen onze kleinen, vluchtig ontworpenen en noch rasscher vergetene verhandelingen, aanmerkingen, ja zelfs vele grote boeken, die de ziekte ter wereld brengen, waaraan zij na een kort, sukkelend, duister leven een eeuwige dood sterven: dat wij een ogenblik ons over hun noodlot zouden ontrusten!’Ga naar voetnoot1. En overigens, aan zijn aandeel verliest men zeer weinig. Nu krijgt men het, eenvoudig en goed vertaald,Ga naar voetnoot2. juist zo, als het in Duitsland met de grootste toejuiching ontvangen is. ‘Wat ik er bij zou gedaan hebben, had zekerlijk een indruksel van mijne bijzondere wijze van denken en schrijven gedragen: en die is verre van een ygelijk aan te staan, om vele redenen die zich licht laten raden, doch mij noch niet hebben kunnen bewegen om ene andere aantenemen.’Ga naar voetnoot3. Van Goens' aandeel - buiten de voorredenen - beperkt zich tot het eerste hoofdstuk: een algemene inleiding over zeden, toestanden, instellingen van Italië, de wetenschap en bovenal de schone kunsten; en ten tweede: een ‘tijdkundige lijst der Italiaansche schilders’.Ga naar voetnoot4. Vooral aan die in vier scholen chronologisch geordende Naamlijst, verzekert Van Goens, veel werk te hebben besteed: zij was door Volkmann uit RichardGa naar voetnoot5. genomen, en krielde van fouten; hij heeft ze van voren tot achteren verbeterd en vermeerderd, als vergelijking met het Frans of Duits tonen kan.Ga naar voetnoot6. Herhaaldelijk wijst hij daarbij zijn bronnen aan: meest biografieën. In talrijke noten wijst hij gedurig ter onderscheiding op verwanten en naamgenoten, geeft hij ook wel een toelichtend citaat, een nadere bijzonderheid, een kritische opmerking, uitbreidende voorbeelden, een verband met de literatuur. Zo aanhalingen van graaf Algarotti over nadeel en nut van de naijver der ‘scholen’,Ga naar voetnoot7. een verklaring van Giordano's bijnaam Luco fa presto,Ga naar voetnoot8. vele voorbeelden van schilders, die de linkerhand of beide gebruikten,Ga naar voetnoot9. een verwijzing naar een esthetisch geschrift van Ant. Rafael Mengs,Ga naar voetnoot10. een verklaring van ‘bambochade’ met toepassing van het begrip op de letterkunde: le travesti burlesque, onze kluchten, Rabelais, Tristram Shandy, Hudibras.Ga naar voetnoot11. Dergelijke korte noten vinden we ook bij het eerste hoofdstuk: als over de onmisbaarheid en de verdienste van de ‘opperlieden’ der kunstgeschiedenis; als zij maar ‘niet in 't hoofd krijgen, hunnen kruiwagen aan een kant te zetten en met den Bouwheer over de schikking van zijn plan te twisten’,Ga naar voetnoot12. voorbeelden van bijgelovige familiariteit met het heilige en de heiligen bij het Italiaanse gemeen, met beroep op Pascal in het bijzonder aan de Jezuïeten geweten;Ga naar voetnoot13. een vrij simpele vergelijking van volkskarakters, naar de uitdrukkingen, die andere volken stellen tegenover het Italiaanse ‘un huomo di garbo’;Ga naar voetnoot14. over het bedenkelijke van het restaureren van antieke beelden;Ga naar voetnoot15. over | |
[pagina 25]
| |
de zeer goede Nederlandse woorden voor het Franse ‘manière’: trant en slenter;Ga naar voetnoot1. aardige Italiaanse citaten tegen nieuwigheidsjagers zonder smaak of verstand: ‘meglio esser un cattivo catolico, chè un buon eretico’.Ga naar voetnoot2. Uit de hoogte verbetert de professor in de geschiedenis Volkmann met een stellig overzicht van Italië's politieke positie bij de aanvang der nieuwe geschiedenis.Ga naar voetnoot3. Enzovoort. Belangrijker zijn de aantekeningen, waarin Van Goens naast of tegenover Volkmann, niet zo toevallig en terloops, maar opzettelijk even stilstaand, eigen ideeën en inzichten ontwikkelt op het gebied van kunst en letteren. Anders dan Volkmann, oefent hij kritiek op de Accademia della Crusca en haar aanmatigende afgoderij met de taal van Florence.Ga naar voetnoot4. Hij stelt bijzonder belang in de verschillende Italiaanse ‘patois’ en de literatuur, daarin verschenen, waarvan hij verscheidene nieuwe en zeldzame oude stalen zelf bezit.Ga naar voetnoot5. Klaagt Volkmann, dat zowel ‘de hogere als de schoone wetenschappen niet meer in dien bloeijenden toestand zijn, als in de gelukkige tijden van Paus Leo X’ - Van Goens spreekt dit vierkant tegen: geneeskunde en rechtsgeleerdheid worden thans beter beoefend, ‘Bovennatuurkunde, Natuurkunde, Wiskunst, Natuurlijke Historie zijn zekerlijk op een beteren voet, dan ten tijde van Leo X, wijl er eigentlijk in dien tijd niets van dat alles was.’ Maar ‘wat de schoone kunsten betreft, hierin ligt eigentlijk het onderscheid. Een paar boekdeelen in 4to over een ouden inkt-koker (...) wegen even weinig op tegen Guicciardini's Historie, als een half duizend Raccolte di Sonetti tegen de Gerusalemme Liberata.’ Maar er is ook in onze eeuw nog wel beter: en hij wijst voor de historie op Giannone, Gravina, Muratori, Maffei, en anderen, voor de literatuur op ‘een Fortinguerra, een Goldoni, een Metastasio, een Tartini, alle waare oorsprongkelijke vernuften, ja in stuk van Sonetten zelfs, een Frugoni en anderen, die de beste cinquecentisti aan de zijde verdienen gesteld te worden.’ En - niet te vergeten - de Italianen zien hun gebrek en hun fouten ‘in opzicht der heerschende smaak’ thans zelf terdege in, en wenden alles aan om tot een nodige hervorming te komen, getuige Il Caffè en dergelijke geschriften.Ga naar voetnoot6. In de plaats van Volkmann's gebrekkige mededelingen dient hij de reiziger met een uitvoerige schets van de Italiaanse toneeltoestanden. Met vermelding zijner bronnen: Riccoboni - ook in Lessings Theatralische Bibliothek te vinden, voegt hij erbij - Maffei, Fontanini, Crescimbeni, Quadrio, Lione Allacci, Il Caffè en ‘mijn vriend Grosley’,Ga naar voetnoot7. legt Van Goens het verschil uit tussen de vooral 16de-eeuwse ‘Commedie antiche’ ‘ouderwetsen, droogen en angstig op den griekschen of romeinsche leest geschoeide stukken (...) langdradigen, stijven, slenterachtigen, laffen en inslapende zamenspraken van een dozijn vergetene Grieken en Romeinen’ - en de reeds lang weer populaire Commedie dell'arte, grof boertig, weinig kies, grotendeels improvisatie op een kort scenario, met een vermakelijke uit het dagelijks leven genomen handeling; levendig, pakkend, vol temperament en afwisseling geheel naar het Italiaanse volkskarakter, maar ‘tegen alle regelen van eenheid van tijd, plaats, waarschijnlijkheid, enz.’ Van de tien of twaalf vaste typen treden er in elk stuk enigen op: Pantalone, Arlecchino, il Dottore, Policinello, il Capitan Spagnuolo, Brighella, enz. In Napels is de toestand anders: door de langdurige Spaanse invloed heerst daar nog de tragicomedie, in de trant van Lope en Calderon, ook met bijzondere komische personages als Don Fastidio de Fastidii. Beroepsspelers zijn uitzondering. ‘De Commedie dell'arte (...) blijven de speelpop deezer natie, en zullen het, zoo als te vreezen is, noch lang blijven. Eene verkiezing | |
[pagina 26]
| |
en smaak die haar zekerlijk weinig eer doedt’, besluit Van Goens, ongedacht streng. Goldoni is zijn man. Wat Maffei, Lazzarini, Gravina deden, wilde niet beklijven, evenmin de goede vertalingen van Molière, Racine, Voltaire, enz. ‘Was er iemand in staat geweest den Italiaanschen schouwburg te herstellen, het was Goldoni.’ Een ‘wezentlijk groot man’ ondanks de laster van de oppervlakkige Baretti, wiens twistschrift men, vertaald, onze landgenoten in handen stopt ter inlichting over Italië! Van het ‘waare Blijspel’ zou het herstel in Italië moeten beginnen. En was Goldoni, na aanvankelijk wel verdiend succes, ‘niet het slachtoffer geworden van eene laage kabale en naijver, wie weet wat gebeurd ware.’ Ofschoon, er zijn ook vele heel andere, blijvende oorzaken te noemen van het terugvallen tot de oude trant: de luchtige, losse aard en weinig gekuiste smaak der Italianen; en dat niet alleen onder het gemene volk; de weinige goede stukken - ook die van Goldoni zijn nog ongelijk in waarde -, de geringe en eenzijdig geoefende talenten der spelers, het lage peil hunner ontwikkeling, hun verachte positie; de weinige aanmoediging van beter willende auteurs of acteurs.Ga naar voetnoot1. Altijd dezelfde mengeling bij Van Goens: schoon krachtig strevend naar nieuwe inzichten, is hij nog zelden los van de oude. Eigen kunst groeiend uit het eigen leven, naar eens volks aard en eens volks historie - mààr: de regels! Hoe modern klinkt het ook: ‘gelijk elk mensch, en de daaden van yder mensch, in zijn eigen licht moeten gezien en beoordeeld worden, zoo behoord men ook elk Schrijver, en yder werk van een Schrijver uit een bijzonder oogpunt te beschouwen.’ Maar het heeft geen wijdere strekking dan de ‘veele misslaagen’ van Grosley's reisbeschrijvingen te vergoelijken.Ga naar voetnoot2. Als Volkmann een snel verval der kunst na plotselinge hoge bloei, ondanks de menigte van grote voorbeelden en de talrijke Academiën, professoren en leerboeken, niet anders weet te verklaren dan uit ‘zekere door het noodlot bestemde verwisselingen der dingen’,Ga naar voetnoot3. kan Van Goens daarmee geen genoegen nemen. Hij gevoelt grote lust, enige aanmerkingen over dit onderwerp te maken, maar het is ‘van te groten uitgestrektheid’: ‘Eene goede verhandeling over den voortgang en het afnemen der wetenschappen en kunsten, en de rechte middelen ter bevordering derzelven, ware een wichtige arbeid, die ons noch ontbreekt.’Ga naar voetnoot4. Zelf hield hij omstreeks deze tijd een verhandeling betreffende die middelen ter bevordering. Waarover later nog. Niet alleen over de literaire, ook over de andere kunsten wil Van Goens een eigen zelfstandig oordeel tegenover Volkmann handhaven: muziek,Ga naar voetnoot5. bouw-, beeldhouw-, schilderkunst. Beweert Volkmann, dat ‘een liefhebber, al heeft hij ook zelve nog krijt nog penceel ooit in handen gehad, van schilderijen (...) een grondig oordeel vellen kan’, Van Goens geeft dit slechts half toe: ‘deze wijzen moeten boven een zekeren trap zich op hunne wijsheid niet beroemen. De voorrechten doch, welken iemand, die hoe weinig ook, zelfs echter eene kunst beoeffend heeft, boven hen bezit in de beoordeeling derzelven, zijn onbegrijpelijk groot en veelen.’ Daarmee heeft Falconet in de grond wel gelijk, al treedt hij veel te meesterachtig op tegen de liefhebbers, die hem toch ten slotte zijn kunst betalen moeten.Ga naar voetnoot6. Wij zagen herhaaldelijk, dat Van Goens zelf tekende. Over Rubens' naakt: vaak rood, alsof zijn figuren gegeseld zijn - oordeelt hij op eigen aanschouwing: in Dusseldorf is dat de regel, in Brabant vond hij het nergens.Ga naar voetnoot7. Eigenaardig voor Van Goens is, dat hij het aan de vertaler - Duker? - overlaat, de Nederlandse meesters in bescherming te nemen tegen zekere minachting, in Volkmann's lof om hun vlijt, hun fijn penseel, hun geduld, | |
[pagina 27]
| |
hun ‘nauwkeurige navolging der natuur, die toch dikwils in het slaefsche valt.’ De vertaler houdt staande, ‘dat wij in stillevens, landschappen, en beestenstukken voor geene natie hoeven te wijken, (en) in zeestukken, in de bloemen en vrugten ze allen te boven streeven.’Ga naar voetnoot1. Voor Volkmann zijn de middeleeuwen synoniem met ‘onweetendheid en barbaarsheid’; de ‘oude Gothische bouwtrant’ stichtte ‘enkel wanstaltige klompen (...) zonder symmetrie, zonder smaak’ en ‘lange duistere gewelven (van) een treurig aanzien’: de kastelen en kerken. Aan de ‘nieuwe Gothische’ gebouwen, als de dom van Milaan ‘te gelijk vast, stout en in een eigenzinnigen smaak ontworpen’ bevindt zich ‘niets bijzonders, dan het angstvallig geduld van den kunstenaar.’ Van Goens moet er meer van zeggen;Ga naar voetnoot2. maar in de waardering komt hij volstrekt niet boven Volkmann uit. Hij stond veel dichter bij Frisi dan bij Goethe, wier beider meningen Herder zeer kort hierna tegenover elkaar stelde door een herdruk van des laatsten Von Deutscher Baukunst van 1772 en een vertaling van des eersten SaggioGa naar voetnoot3. van 1766 achter elkaar te plaatsen in zijn Blätter von deutscher Art und Kunst (1773) met de wens, dat een derde het juiste standpunt ener historische waardering, tussen beiden wijzen zou. Van Goens citeerde ook Frisi's geschrift. Het verband met de Gothen, begint hij, is ongeveer even dwaas als dat door een bereisd losbol gelegd met Gotha. De barbaren, die Europa overstroomden, hun smaak ingevoerd? 't Is ongerijmd. ‘Kan iemand iets brengen, 't geen hij zelfs niet heeft?’ Daarenboven, Rome in de oudheid, China thans, bewijzen, ‘dat een onbeschaafd volk noodwendig den smaak en de gebruiken eener beschaafde natie overneemt, 't zij hij dezelve overheere, of door haar overheerd worden.’ Ook deden Theoderik en Amalaswintha meer goed dan kwaad aan Italië. Het verval wàs er; door nieuwigheidszucht verwijderde men zich al verder van de hoogste kunst, die men in de bloeitijd had bezeten naar omlaag; de gewone gang, als ook een Michelangelo inzag. ‘Gothisch’, nu eenmaal ingeburgerd, mag niets anders betekenen, dan ‘de bedorvene smaak en bouworde (...) in de middeleeuwen.’ ‘De Gothen en Vandalen hebben veel minder kwaad gedaan, dan men zich verbeeld.’ Gravina wenste meermalen nog eens weer een paar maal honderdduizend barbaren in Italië. Twee tijdperken der Gothiek onderscheidt ook Van Goens van de derde tot ongeveer de tiende eeuw: ruwe steenhopen, groot, zwaar, lomp en walgelijk, zonder versiering of anders deze ‘onnozel, eigenzinnig, ongeschikt, ongeregeld en belagchelijk’; daarna het tegenovergestelde uiterste: ‘alles moest ligt en lugtig zijn’. De muren lijken naar kant- of draadwerk. Zo zijn de hoofdkerken van Parijs, Rheims, Straatsburg, Antwerpen, Westminster, Weenen, Milaan, enz. Een sterk voorbeeld is de kapel van Hendrik VII in Londen: ‘Tot het maaken van eene Pugna Porcorum per Petrum Porcium Poetam hoort minder slechte smaak dan tot zoodanige eene onmeedogende opstapeling van filigrammes.’ Daarbij kwam nog de Moorse invloed; versieringen zonder maat of eind ‘die den kenner zoo zeer walgen, als zij onkundigen behaagen.’ ‘Van de evenredigheid wist men niets (...) alles hing af (...) van den eigenzin des bouwheers(...).’ Tot slot verwijst Van Goens de reiziger in Italië naar de voornaamste literatuur over de bouwkunde en vooral naar ‘zijnen eigenen goeden smaak, zoo hij ze heeft.’ De ‘vlijtige wel ingerigte navolging der schoone natuur’ stelt de ‘konstenaar van genie’ in staat tot de meest volmaakte uitvoering van de ‘volkome beeltenissen in zijne ziele’ gewrocht door ‘het edel vuur (zijner) verbeeldingskragt’,Ga naar voetnoot4. betoogt Volkmann; Phidias zag af van alle model voor zijn godenbeelden,Ga naar voetnoot5. terwijl Raphael zijn fantasie steunde met menigte van schetsen van | |
[pagina 28]
| |
al wat hem schoons inviel of voorkwam; maar beiden werkten, als Frans Duquesnoy il Fiammingo zei, naar de ‘origineelen in hun hoofd.’Ga naar voetnoot1. Slechts kunstenaars ‘van den gemeenen hoop’ verbeelden zich door samenvoeging van de enkele schoonheden veler modellen een wonderwerk voort te brengen: het wordt ‘eene koude zamenstelling (...) zonder genie en smaak’.Ga naar voetnoot2. Van Goens breidt het gezegde uit voor niet-kenners, die vragen: de Helena van Zeuxis dan? Hij wijst op het onderscheid van slaafse en edele navolging: de magistraat van Agrigenten stelle naast Zeuxis ‘een geoeffend tekenaar zonder genie’, met dezelfde rechten. Hij vergelijkt, kiest, kopieert stuk voor stuk en voegt samen; hij doet zijn best. Wat komt ervan? ‘Mogelijk een wanschepsel. Doch vast geen Helena.’ En Zeuxis? Hij neemt waar, bestudeert, verzadigt zich aan de velerlei schoonheden; hoogstens werpt hij enkele ruwe notities op het papier. ‘Om Helena zelve is nog niet gedacht’, maar zijn ‘verbeeldingsvermogen (...) is thans een schat van alles, wat de natuur ooit volmaakt heeft voortgebragt.’Ga naar voetnoot3. Dan komt de vraag: hoe moet Helena voorgesteld worden? Hij monstert de toppen van haar leven, en kiest. ‘En eer hij eenen streek met het penseel doed, is Helena reeds daar (...) Waar? In zijn hoofd: in zijne verbeeldingskracht: en wel haast zal zij op het doek ook komen. Dit is de minste moeite. (...) Zoo werkt de kunstenaar van genie. Zoo werkten Zeuxis, Apelles, Rafael, Rubens, Michaelangelo, Phidias, Quesnoy, Bernini, Puget, Pigal, Bouchardon enz. maar niet anders werkten ook Homerus en Virgilius, in zoo verre zij schilders waaren. Zij bestudeerden de Natuur, en die hun navolgden, Dante, Tasso, Shakespear, Milton, Thompson, Klopstock, Gessner, bestudeerden hun en haar. Ondertusschen kwam Ausonius en lapte een Cento bij malkander uit de Aeneis: en de jonge Fontenelle maakte op zijn school grieksche verzen, die zoo goed waaren als die van Homerus: car ils en étoient.’ Dat zijn tegengestelden in de ‘navolging’, bedoelt Van Goens. Zo meent hij duidelijk gemaakt te hebben, ‘wat het Ideaal van schoonheid zij, waarvan in 't vervolg (...) meermalen zal gesproken worden.’ ‘Bijna geheel voor rekening van de genie blijft’, vervolgt hij, ‘de uitdrukking der hartstochten, in de historiestukken.’ Slechts bij uitzondering zal de schilder hier de natuur op de daad hebben kunnen betrappen. Het zou nog mogelijk kunnen zijn voor Bernini's H. Theresia,Ga naar voetnoot4. maar nooit voor Maria's Hemelvaart van Guido Reni, Correggio's Ecce homo, Van der Werff's Christus lerende in de tempel, en vele religieuze voorstellingen van Rubens, die hij zag in Dusseldorp, Brussel en Antwerpen. ‘Niet dan verbeeldingskragt, en een geest verheven boven die van alle menschen, is in staat deze meesterstukken van ideale aandoeningen voort te brengen; en die den bron van zulke denkbeelden niet onweerstaanbaar in zich voelt wellen, moet zich nooit vleijen van door de grootste vlijt hiertoe te geraaken. Spiritus aethereis sedibus ille venit.’ Op een andere plaats zet Van Goens zijn kunstbeschouwing uit tot levensbeschouwing. Als hij spreekt over de veelzijdigheid van Michelangelo ‘wien Lord Shaftesbury the great beginner and founder among the moderns noemde’, somt hij tal van kunstenaars op, die op meer dan een gebied uitmuntten: Giotto, Da Vinci, Bernini, Rafael, Julio Romano, Rubens; Quellinus; Salvator Rosa, Watelet; Vasari, Dürer, Palladio, De Lairesse. Zij leveren een sterk bewijs van het nauw verband der schone kunsten. ‘Het Schoone is maar één, even gelijk de smaak één is; en de onderwerpen van alle die kunsten (...) zijn slechts modificatien van een en hetzelfde eeuwig en eenvoudig schoon. Tot het voelen en bevatten daarvan, behoort ene te recht zo genaamde harmonische ziel, die (...) noodwendig vatbaar voor dit schoon moet zijn, waar en onder welke | |
[pagina 29]
| |
gedaante zij hetzelve ook moge aantreffen. Van dit verstandig of zinnelijk schoon tot het zedelijke is slechts ééne trap. Het een worden wij door den smaak gewaar, het ander door den zedelijken zin, of het zedelijk gevoel: en beiden verliezen zich in hetzelfde eindpunt, het beginzel der volmaaktheid. Die geenen dan die den meesten smaak hebben, zullen noodwendig ook de beste menschen zijn? Helaas! Zij moesten 't altans zijn! En dit is ene eeuwige, ontegenzeggelijke waarheid: geenen hebben er grooter geschiktheid toe dan zij. Hierin ligt ten deele de sleutel van het καλος καγαϑος van de Grieken (...) en het is de grond van de geheele Socratische wijsbegeerte.’Ga naar voetnoot1. Is het toevallig, dat juist in deze aantekening Shaftesbury wordt genoemd? Nergens anders vind ik hem bij Van Goens vermeld; zijn Characteristics ontbreken zelfs in zijn Catalogus.Ga naar voetnoot2. Maar de ideeën hier verkondigd, gelijken zeer op zijn ideeën. Heeft Van Goens zijn leermeester verzwegen, gelijk deze het de zijne, Plotinus, deed? De kring van Shaftesbury's invloed breidt zich voor onze ogen steeds verder uit: Hutcheson, Lord Kaimes, Wieland, Herder, Schiller, Goethe, en vele anderen. Misschien reeds Dubos; waarschijnlijk ook Hemsterhuis.Ga naar voetnoot3. Schoon strikt bewijzen hier moeilijk valt (ook langs andere en oudere wegen kon men tot Socrates, de heilige der eeuw, tot de kalok'agathia, haar deugdideaal, tot Plato en Plotinus komen) houd ik toch rechtstreeks verband ook voor Van Goens voor waarschijnlijk. Over dat ‘beginzel der volmaaktheid’ had Van Goens ook aan Wieland geschreven, in 1769.Ga naar voetnoot4. ‘La qualité la plus noble de notre ame, c'est qu'elle tend toujours vers la perfection. (...) On parle d'un idéal du beau: il existe, mais ce n'est encor que l'espèce. L'idéal du parfait, voilà le genre, celui du beau n'en fait qu'une partie. Beauté, force, etendue, intelligence, verité ou certitude, il embrasse tout (...)’.Ga naar voetnoot5. Belangrijk zijn de Voorrede, die Van Goens schreef voor deel I en haar vervolg voor deel Vl: zowel de vorm als de inhoud verdienen onze aandacht. De grote voordelen van het reizen, in 't bijzonder naar Italië, ter voltooiing ener beschaafde opvoeding: dat is het thema, dat Van Goens behandelen wil. Onze natie doet het van ouds, en steeds meer houden ‘onze eerste luiden’ het voor volstrekt noodzakelijk. Voor het kwade kunnen de jongelui ook hier de voorbeelden vinden, ‘oneindig veel goeds’ is voor hen alleen in den vreemde, Italië in het bijzonder, te lezen. En al maken thans velen zich druk, om ‘voor wereldburgers te boek te staan’, het zal bij een diep gewortelde constitutie weinig kwaad doen; men zie maar de eigenlievendste en meest patriottische natie; en geen jeugd reist toch meer dan de Engelse. Maar twee bezwaren moeten te nodiger weggenomen worden ‘na mate het bezichtigen van dit land meer in zwang komt.’ Onze ‘goede oude burgers’ hebben uit onkunde tal van vooroordelen en wanbegrippen omtrent Italië; èn - wij hebben geen goede handleidingen voor de jonge reizigers. Dat laatste is vergezocht, oordeelt Ten Hove; wie naar Italië reist, kent toch wel Frans. Anderzijds prijzen hij en Fagel de behandeling van het eerste punt: ‘Nous sommes convenus que tout le morceau sur les idées que nos bonnes gens se forment de l'Italie est très bon et de main de maître. Il y a beaucoup de legèreté et de bonne plaisanterie.’Ga naar voetnoot6. Geestig en los geschreven, vermaakt het ook de lezer van thans nog. | |
[pagina 30]
| |
De voorstellingen van tweehonderd jaar geleden heersen nog, zegt Van Goens. Hoe dat kan? Omdat de meeste jonge reizigers onvoorbereid en dus ongeschikt uitgegaan, op zijn best genomen even goed, even wijs terugkomen, en dus noch kennis, noch gezag hebben om betere ideeën ingang te verschaffen. De weinige andere ‘goeden en geschikte reizigers’ deelden hun indrukken niet anders mee dan in gesprekken, en schoon bijvoorbeeld een F***l (de jonge griffier) een lichtend voorbeeld geeft in ambt en leven,Ga naar voetnoot1. het werkte geen voldoende wijziging van begrippen over Italië. ‘Voor eerst’ - voert Van Goens een bezorgde moeder sprekend in - ‘het is zoo ver af: niet wel zoo ver als de Indiën, als men 't recht bedenkt: maar in de Indiën wonen toch Hollanders: en dan is 't waarlijk, of Italiën verder was. En wat voor een land is het! Een land, vol gauwdieven, struikrovers, moordenaars; daar men in de herbergen draeibedden heeft; waardoor men in de kelder neder koomt: op ijzere pinnen: en zoo vermoord wordt, zonder dat er oit een haan na kraait. Want, dat weet elk, justitie is er niet: zoo min, als in Spanjen, Portugal, enz. Kan men niet overal voor een paar schellingen een karel huren, die U zoo maar op straat een ponjaard in 't hart steekt, en wegmoffelt, zonder dat iemand er navraag na doedt. Honderd historien weet men zoo dat er gebeurd zijn, enz.’ Almanaks-historiën, Mevrouw! antwoordt Van Goens. Zo uw zoon maar niet volstrekt altoos op een donsbed slapen moet, heeft hij van de bedden in Italië niets te vrezen. Wat al 't overige aangaat, zo geloof mij, dat gij drie, vierhonderd jaren ten achteren zijt met uwe berichten. - Maar justitie is er toch niet, zoals hier in Holland?... - Mevrouw, Mevrouw! waar wil dit heen? Bedenk toch, dat wij hier in Holland een justitie hebben, omdat wij mensen zijn en in een maatschappij tezamen leven.Ga naar voetnoot2. En geloof mij, ‘niets gelijkt meerder na een mensch dan een Italiaan, uitgezonderd een Hollander.’ Maar mevrouw droomt alle nachten narigheid over haar zoon die tegen haar zin naar Italië is gezonden. En Van Goens geeft toe: er zijn gevaren. ‘Voor eerst zijn postillon kan zich bezuipen, en hem in 't water rijden. Dan verdrinkt hij: even als hier in Holland. Ten tweden, hij kan met zijn eten een speld verslikken - Dit alles weet Gij! ja. Maar had ik begonnen met U te zeggen, hij kan een goude penning hebben, zoo als de Abt Winckelman: deze penning kan zijn huurknecht in verzoeking brengen, zoo dat hij hem vermoort: zoo zoud gij mogelijk zoo licht niet hebben toegestaan, dat ik er bij gedaan heb, even als hier in Holland. Voor 't overige moet ik U herinneren, dat deze huurknecht geradbraekt is, niet meer en niet minder als men hem hier zou gedaan hebben.’ Van Goens bespreekt nu verschillen tussen Italië en Holland: een conglomeraat van afzonderlijke staten, weinig bevolkt; anders geregeerd, met andere godsdienst, ander volkskarakter, andere gebreken en andere deugden. ‘Is nu uw zoon opgevoed in de meening, dat de Zon alleen maar voor Holland opgaat, en alle andere natien enkel bij gelegenheid beschijnt, die des niet waardig zijn: zoo zal hij met zijne schade of schande moeten leren, dat ook elders menschen wonen, die dezelfde plichten van een reiziger verwachten, welken wij in ons land van vreemdelingen vorderen(...) En wil Uw zoon te Romen, in ene Conversazione, met de kundigheden pronken, die hem zijn Catechizeermeester heeft bijgebracht, en beweeren dat de Paus het beest van de Openbaringe is, zoo zal men mogelijk alleen zich wreken met te zeggen, Meglio bestia, che Olandere; doch 't is mijn schuld niet, zoo men hem anders een kandelaar na 't hoofd smijt, en hij bij zijn moeder t'huis komt janken.’ Zo de vrouwen. ‘Zommige mannen die wat zwakker van zenuwgestel zijn, en buiten enig denkbeeld van gevaar - anders dan van hun hobbelpaard te vallen of zich in den vinger te snijden - vreedzaam en stil zijn opgevoed, en zoo door de wereld voortgeslenterd hebben, zullen somtijds ook wel om het moorden en vergeven, in Italien gebruikelijk denken’ - zij lazen de Historie Cesare | |
[pagina 31]
| |
Borgia of hun heugen nog vertellingen van hun grootmoeder - maar de meesten komen met een ander soort van zwarigheden: ‘Italien is bij hen het land van de Aflaten en van het mal francese: het vaderland van VaniniGa naar voetnoot1. en Aretyn.’ Zij hoorden verluiden van zonderlinge zeden of onzeden, lazen levens van sommige middeleeuwse Pausen en heren, herinnerden zich hun jeugdlectuur van Boccaccio's vertellingen en maakten daar ‘eenen hutspot’ van. Resultaat: ‘in Italien is noch Godsdienst noch zeden.’ Dit in lengte en breedte te weerleggen, laat Van Goens zijn bestek niet toe; enkele opmerkingen moeten volstaan: er is daar bij de grote massa juist te veel godsdienst; heel Europa verkeert in een godsdienstige crisis, maar in Italië merkt men daar minder van dan elders. Enzovoort.Ga naar voetnoot2. Wat de zeden betreft, er is plaatselijk groot onderscheid. ‘Te Milaan wordt zekerlijk over 't geheel veel geschikter geleefd.... dan bv. bij ons, te Luik, Brussel en andere kleinere steden, waar ik enigen meer bekenden voor had kunnen plaatsen.’ Matrozen hebben wij meer dan de Italianen. Van de toneelspeelsters dreigt groter gevaar in Frankrijk; en hoe menigvuldig zijn in ons land ‘de middelmatig kostbaren houpaarden, waardoor zoo velen goede burger-huizen ten gronde raken.’ Van Goens noemt nog meer, dat niet alleen in Italië voorkomt, wijst ook op de invloed van regeringsvorm, standenverschil, volkskarakter en klimaat, en besluit met de algemene aanmerking, dat men geen jongmens tot zijn twintigste jaar moet opvoeden ‘als den zoon van Frere PhilippeGa naar voetnoot3. en dan, op eens, in de wijde wereld uitstooten (...) zonder wonderwerk, kan hij niet wijs worden, buiten zijne schade.’ ‘Maak, dat uw reiziger geschikt zij om goed bij de vreemdeling te leren, zoo zal hij ook geen kwaad leren. Wisten de mensen in 't algemeen, hoeveel goeds er voor hen in de wereld te doen was, zij zouden weinig kwaad doen’, beslist Van Goens - moderne Socrates als hij is. Gezonde, redelijke, onbevooroordeelde reisbeschrijvers moet men kunnen raadplegen en willen geloven. Geen Smollett. En Van Goens beschrijft leven en karakter van die aamborstige, milt-zuchtige, gemelijke, zwartgallige, nijdige auteur, ten dele met de woorden van de Sentimental Journey van ‘den goeden, menschlievenden’ Sterne.Ga naar voetnoot4. En spot met zijn over alles klagende Travells through France and Italy ‘aandoenlijker dan de klugt van de sesentwintig ongelukken van Harlekijn.’ Ook geen Sharp, evenzo ziekelijk op reis getogen, en zijn koortsige opvattingen omtrent land en luiden in Letters from Italy vol kwaadaardige kwaadsprekerij luchtend. De oude vooroordelen stijft hij: hun godsdienst? 't is apenspel. En zeden? 't Zijn ‘moordenaars en beesten’, zegt hij. Wat de grond van deze geweldige overdrijving is, wil Van Goens verklaren. Het klimaat maakt de Italianen veel meer gepassioneerd dan wij zijn; vooral in liefde en toorn komt dat uit. En er is veel Janhagel, meer dan in de meeste andere landen. Dat heeft historische oorzaken, legt hij uit: in de barbaarsheid der middeleeuwen was het lot der Italianen mogelijk wel het beklaaglijkste; het naast aan de bron van alle ongelukken, het bijgeloof, slaven van gewetensdrang, altijd tegen zichzelf verdeeld; zelf tiran spelend of overheerd door vreemd of eigen, zonder vredig buitenlands verkeer, zonder kunsten, wetenschappen, zonder vaste krijgsmacht. Zo moest de aard der natie grondig bederven. Maar dezelfde natie verhief zich het eerst in snelle vlucht uit de onkunde; langzaam volgde overig Europa, het laatst zij, die haar nu 't meest verachten. De aard der natie onderging een gehele verandering daardoor, maar het janhagel kwam het minst mee.Ga naar voetnoot5. Dat huwelijksliefde en echtelijke trouw onbekende dingen zijn, zal Sharp uit het Cicisbeïsme hebben afgeleid; dat - betoogt Van Goens - zijn oorsprong echter vindt in de diepgaande invloed van Petrarca op de zeden van vroegere eeuwen in minnenijd en in het gemis aan degelijke bezigheden | |
[pagina 32]
| |
voor vele jonge mannen en alle vrouwen van goede stand.Ga naar voetnoot1. Sharp werd vertaald, reden te meer om Volkmann als tegengif te bieden. Trouwens ook Baretti's Account of Italy, dat Sharp opzettelijk tegenspreekt, verscheen in het Nederlands. Maar het kan en wil ook geen Reisboek zijn. Er is veel goeds in, maar Baretti mocht zich wel met schaamte afvragen, of hij zelf Sharp geen aanleiding gaf. Nu, in Engeland zijnd, verdedigt hij zijn volk, in Italië schreef hij er paskwillen tegen. Zulke dubbelhartigheid nam Van Goens tegen hem in. Zijn andere werken - hij las ze meest alle: zijn Italian Library, zijn reizen door Spanje en Portugal, zijn uitgave van Fray Gerundio, enz. - doen hem zien als een man van veel ‘natuurlijk verstand’, van oppervlakkige kundigheden, en zonder smaak. ‘Als hij ergens tegen ingenomen is (...) dan zegt hij rauw en ongezouten zijn gevoelen.’ Zo is hij o.a. in twee, drie hoofdstukken van zijn Account - dat is de grief blijkbaar -‘met den goeden Goldoni omgesprongen’, die ‘geheel Europa voor een der eerste génien van Italie houdt’, die zijn landgenoten eerst aanbaden, en daarna haatten en vervolgden.Ga naar voetnoot2. ‘Voltaire noemt zijn stukken l'Italia liberata da Gothi. Maar Voltaire heeft er geen kennis van, zegt onze vriend Baretti.’ Zijn belofte, nader van Goldoni te spreken, kon Van Goens niet vervullen. Maar de lezer neme zijn werken zelf ter hand! Met een naschrift tot lof van Heerkens Notabilia en een breed citaat daaruit breekt Van Goens de voorrede af; hij belooft ze te vervolgen voor deel II. Het duurt echter twee jaar; eerst bij deel VI geeft hij het vervolg, alleen omdat zijn woord hem verplicht. De tijd tot rustig, weloverwogen schrijven ontbreekt hem; de stemming ook. Want zijn omstandigheden zijn zeer veranderd. Hij heeft veelvuldig verdriet en onaangenaamheden. Zo ‘duister en onzeker’ zijn zijn vooruitzichten, dat mogelijk ‘dit het laatste geschrift ware, althans in dit land en in onze taal, 't geen van mij het licht zag.’Ga naar voetnoot3. De noodzakelijkheid van een goed Reisboek had hij willen betogen, niet door een ‘Historia Critico-, philologico-, polemico-, literaria (...) van alles wat oit over Italien geschreven is, van Antonini Itinerarium af tot de Promenade de deux (badauds) Parisiens ingesloten’, maar met de weinige lezers, voor wie hij eigenlijk schrijft, wat ‘praten over de wijze waarop men reist, en over de wijze waarop men niet reist, dat is over de wijze waarop men behoorde te reizen, en zijne kinderen en aanbevolenen trachten te doen reizen.’ Was de verdediging van Italië in de volle zin con amore geschreven, aan dit tweede deel had hij zich met nog meer animo gezet, indien zijn noodlot het niet had verhinderd. Stof had hij overvloedig, heeft hij thans nog. ‘Ik heb vroeg reeds gelegenheid gehad om voor mij zelven veel te denken over het reizen; velen zien uitgaan om te reizen, zien reizen, en t'huis komen van 't reizen. Daarbij leidt mij mijn gansch nochmalig bestaan in de wereld tot gedurige aanmerkingen over de opvoeding met alles wat daartoe zijne betrekking heeft.’ Maar de haast en de menigte van gedachten! Men verwachte niets dan fragmenten; afgebroken, ongeordende gedachten en invallen. Wij herinneren ons, dat het Van Goens zelf niet aan de lust had ontbroken tot reizen, al kwam er weinig van, omdat de Prins niet scheutig was; ook dat hij met vele vreemde reizigers kennis maakte of vriendschap sloot. En wetenschap, in het bijzonder historische wetenschap, was voor hem allereerst deugdenschool. Dat bewijst reeds zijn inaugurele oratie in 1766. Een brief aan Roos van 1769Ga naar voetnoot4. spreekt hetzelfde uit: Men heeft mij toevertrouwd karakters openbaar voor te stellen als van Socrates, Cato, Seneca, Titus, Antonius, opdat mijn hoorders opgewekt worden ze na te volgen, in verwachting van geen andere beloning ‘dan die ener eeuwige ommegang met deze voorwerpen hunner verwondering.’ Als hoogleraar voelt hij zich opvoeder: ‘zoo ik in mijne omstandigheden (...) niet elk ogenblik aanleiding vondt om nieuwe opmerkingen over dit | |
[pagina 33]
| |
allerwichtigst onderwerp (de opvoeding nl.) te maken, waarlijk ik ware een onnutte dienstknecht!’Ga naar voetnoot1. Geen wonder dus, dat zijn gedachten over het reizen van jongelieden, grotendeels gedachten zijn over hun opvoeding. Maar er is vermoedelijk naast deze algemene nog een bijzondere aanleiding voor Van Goens om hier als pedagoog uit te komen. Schoon de chronologische orde der sobere gegevens moeilijkheden biedt, brengen we deze tweede voorrede in verband met zijn hoop tot opvoeder der jonge prinsen te worden aangesteld: hetzij, dat ze dienen moest tot rechtvaardiging dier verwachting na haar verijdeling, - waardoor de moedeloze toon dan geheel verklaard zou zijn - 't zij, - wat ons waarschijnlijker dunkt - dat ze de - laatste?? - aanleiding moest vormen voor zo'n aanstelling, òf er tenminste een ogenblik ernstig aan heeft doen denken, zoals Van Goens zelf het voorstelt: ‘Some Thoughts upon Education and travelling, which I had anonymusly published about this time engaged the attention of several people of rank,Ga naar voetnoot2. and I was spoken of at Court by a Lady of great credit, as a proper Subject to be trusted with the education of the young Princes.’Ga naar voetnoot3. Jong waren ze inderdaad, toen de Voorrede geschreven werd: de erfprins ruim twee jaar, zijn broeder nog geen jaar.Ga naar voetnoot4. Indien dit een afdoend bezwaar zou opleveren tegen heel Van Goens' voorstelling van de zaak, dan zal men de sombere klanken in de Voorrede aan andere ‘dingen die men niet voor het Publiek kan openleggen’Ga naar voetnoot5. moeten wijten: ik denk allereerst aan financiële moeilijkheden. Vindt men het bezwaar niet ernstig en is men toch geneigd de gedrukte stemming toe te schrijven aan een teleurstelling in dezen, dan moet men aannemen, dat Hofstede c.s. al in stilte met succes hadden gewerkt tegen zijn kansen, vóór de verschijning der tweede voorrede en de openlijke aanval slechts de voortzetting was. Van Goens zelf stelt het feit beslist in deze tijd, en ziet de aanval der Nederlandsche Bibliotheek, het tijdschrift van Hofstede en Habbema in februari 1776, als een rechtstreeks gevolg daarvan: ‘This probably drew upon me a most unexpected attack from the side of some ambitious and crafty Divines, who (...) were afraid of seeing me at Court.’Ga naar voetnoot6. Beschouwen we de Voorrede zelf nader. Anders dan ‘mijn vriend Sterne’ verdeelt hij de reizigers in kooplieden, geleerden, zoekers van gezondheid of tijdverdrijf, en ‘jongeluiden van fatsoen.’ Van de eerste drie soorten levert onze natie er minder dan enige andere. ‘Onze zieken gaan na Aken, na Cleef, of na 't zuiden van Vrankrijk. Onze leeglopers en verkwisters na Brussel of na Parijs. Onze Geleerden nergens. En onze Kooplieden, de gehele wereld door - met brieven; en in persoon, na den Overtoom, na Buiksloot, na Sardam en na Loenen: alle reizen, waarop hen Volkman noch mijne Voorrede van geen het minste nut kan zijn.’ De vierde klasse: ‘de spruiten onzer aanzienlijkste huizen’, voor hen werkte hij, zij liggen hem na aan het hart. Reizen is ‘een wichtig deel van fatsoenlijke opvoeding’, dat is dan ‘bij beschaafde, fatsoenlijke lieden, vooral die zelven gereisd hebben, uitgemaakt(...). Wat in andere classen der natie bij mijne Voorrede gedacht is, is mij onverschillig: en ik ken de wijze van denken van vele luiden te wel om mij aan hunne toestemming te laten gelegen leggen (...) Elk ziet door zijne eige brillen: en veel goed moge het hen doen, al zijn de glazen somtijds wat ruw geslepen; zoo de vrijheid alleenlijk maar over en weder blijve, en niemand zich een insluitend recht aanmatige om de menigte met brillen van zijn maaksel te voorzien: en die zijne eige durfde behouden, als een gevaarlijk burger te verklagen of wel heimelijk te benadeelen.’ De kritiek op zijn eerste Voorrede: vol vrees voor Opera's en Bals - ‘twee toverwoorden (...) die na de onderscheide wijze waarop zij worden uitgesproken, terstond de begrippen omtrend iemands deugd en karakter beslissen’ - voor Actrices, | |
[pagina 34]
| |
vol ongeloof aan gunstige gevolgen van reizen, zei niets dan, wat ieder weet, dat ‘veeltijds kwalijk gereisd wordt’. 't Komt dus alleen erop aan, daarin verbetering te brengen. Hoe? Door de voorafgaande opvoeding, die het niet moet vervangen maar bekronen. Over de opvoeding heeft hij bijkans alles gelezen, ‘van Plato af tot Dr. Williams's Essay(1774)Ga naar voetnoot1. toe: alle de Emilen, anti-Emilen, Nieuwe Emilen, Christelijke Emilen, enz. enz. enz. ingesloten. En zoo ik oit dien ballast met ene nieuwe Verhandeling over de Opvoeding vermeerderde, 't zou zijn om te betogen, dat men --- noit over de opvoeding had behoren te schrijven.’ Namelijk over de bijzondere en huislijke opvoeding: wat daarover algemeens kan gezegd worden, bepaalt zich tot zeer weinige klaarblijkelijke beginselen. Rousseau speelt, kunstig, met poppen van zijn brein.Ga naar voetnoot2. Zo vele kinderen, zo vele Verhandelingen van Opvoeding zou men moeten schrijven: ‘dat is wij (...) komen weer tot de tijden der Patriarchen, wanneer elk zijne eige kinderen opvoedde, en niet over die van enen anderen schreef of zich daarmede bemoeide.’ Moèt gij er eenmaal over schrijven, houd dan slechts het gewicht der opvoeding voor aan de burgers, aan de overheid. ‘Die er gene geschiktheid toe hebben, dat ene wel ingerichte publike Opvoeding hen te hulpe kome. Zij kan noit ergens toe dienen dan om het gebrek der bijzondere huisselijke te vervullen, en kinderen die door hunne ouders zouden verwaarloost of bedorven zijn, te redden.’ Dat is het nut alleen van die menigte van werken, verschenen in het gevolg van Emile, dat zij ‘de betrachting der opvoeding (...) tot ene bezigheid van de mode (heeft) gemaakt.’ Maar een volledig samenstel van regelen te geven voor individuele opvoeding, passend op alle mogelijkheden in alle omstandigheden: nu zus, dan zo; zo oud dit, zo oud dat, enz. - hoe heeft men het ooit bedacht! - Dan heel geen theorie? ‘noit iemand zijn meerder doorzicht ten nutte van anderen aanleggen?’ Als elk al zijn vermogen inspande om zelf goed burger te zijn en zijn eigen voedsterlingen tot goede burgers te vormen, er bleef weinig tijd voor verhandelingen schrijven. Maar goed, laat, wie zelf kinderen heeft gehad of ten minste heeft opgevoed nooit de theorie der opvoeding beoefenen. Dan heeft men nog letterlijk alles te doen, voor men aan stelselmatige wetenschap toe is. ‘Dagregisters van Opvoeding, en Geschiedenissen, - karakters van kinderen - lange, woordelijke, dood-onnozele, maar voor den Wijsgeer oneindig schatbare zamenspraken van en met kinderen: - beschrijvingen van zedelijke toevallen van kinderen, met al hunne tekenen (symptomata): de wijze hoe men ze behandeld, de middelen die men aangewend heeft, met alle de gevolgen daarvan, genen de geringste omstandigheden overgeslagen - enz. Dit aan den enen kant, onder den algemenen titel van Gedenkschriften om te dienen voor de Opvoeding der kinderen, door ouders en meesters. Aan den anderen, nauwkeurigen, wijsgerigen, doch vooral naïve aantekeningen van zijne eige herinneringen omtrent zijne kindsheid en lijdelijke opvoeding; - de geschiedenis zijner denkbeelden - de voortgangen van zijn redensvermogen: en vooral (...) de ontwikkeling zijner hartstochten (...) het karakter zijner Ouderen, Opzienders en Meesters, (...) hunne wijze van opvoeding en de behandeling die men van hen ondergaan heeft (...) De indruk, dien men zich herinnert (...) de fauten, die men denkt omtrend zich te zijn begaan (...) Twede Deel, of gedenkschriften voor de Opvoeding der kinderen: door kinderen. Dat zal hoge eischen stellen aan inzicht, waarneming en weergeving; het levende woord en de teekenkunst zullen het ontoereikende van de beschrijving moeten aanvullen. Maar zoomin als in de natuurkunde zal men ook hier tot wetenschap komen, zonder tijden lang verzamelen van data, van bouwstoffen.’ In Emile vindt men enkele onvolkomene, bij Montaigne duizenden volmaakte voorbeelden van wat hij bedoelt. Veel ook in auto-biografieën, in brieven, in alle ‘naieve’ schrijvers. Waarom is dit alles niet reeds lang bijeen gebracht en onder hoofden geordend? Dat ware nuttiger werk, dan het optasten van een ‘brandstapel van boeken’, door de ‘talloze menigte van ledige hersenen | |
[pagina 35]
| |
door gansch Europa..’, ondanks hun klacht ‘dat de vorige eeuwen het gras voor hunne voeten hebben weggemaeid.’ 't Mocht wat, vindt Van Goens: in elke wetenschap, en elke tak daarvan is nog oneindig veel te doen; van vele staat nog allereerst te onderzoeken ‘of niet alles wat eraan gedaan ware, eerst behoorde om ver te worden geworpen.’ ‘Waarom de Meesters en Meesteressen op alle scholen niet opgelegd als een voorname plicht (...) jaarlijks aantekeningen en dagregisters over te leveren 1) van opmerkingen omtrend kinderen gemaakt 2) van hunne behandeling van dezelven bij voorvallende bijzondere gelegenheden. Zoo zou men bouwstoffen krijgen voor de beschouwing der opvoeding.’ Ook het onderzoek naar ‘de bekwaamheid van een Meester in een Kost-school, van enen huisselijken Leidsman of Gouverneur’ laat alles te wensen over: men toetst zijn kennis van talen, enz.; op zijn best vraagt men naar karakter en gedrag. ‘Doch - niet ééne vraag over zijne kennis van kinderen, over zijne bedrevenheid in het behandelen derzelven, in het vormen beiden van hun verstand en hart (...) Verstaat men, dat ik van genen leermeester, maar van enen opvoeder, van enen leidsman spreke.’ Kende zo iemand de geschiedenis goed, maar bleek hij dan ze een kind te willen leren zoals hij 't voor zich zelven wist ‘op eens was zijn lot bij mij beslist.’ Enkele algemene opmerkingen over de opvoeding kan men maken, bijvoorbeeld: Daar 't redelijk vermogen enkel door ‘ondervindingen’ gevormd wordt, moet men die voor de kinderen zoeken te vermeerderen, in zijn eigen huis ook meedelen. De ouders moeten goed inzien, dat hun kinderen hun niet gegeven zijn voor hun vermaak, tot voldoening van hun eigenliefde of heerszucht - een diepgeworteld wanbegrip! - maar ‘eeniglijk’ om ze te vormen ‘tot leden der Menschheid en Burgerlijke Maatschappij’: het gezag moet dus bij het opgroeien gaandeweg vervangen worden door liefde en toegenegenheid, en ‘eindelijk verwisseld in de nauwste vriendschap en vertrouwen.’Ga naar voetnoot1. 't Is waar, dat elk zijn kinderen naar zijn burgerlijke staat heeft op te voeden, maar dat mag nooit ‘tegen zijnen staat en betrekking als mensch aanlopen noch dien enigsints voor hem verduisteren’: dat is de ‘algemene eerste staat’. Dat geldt inzonderheid voor kinderen van vorsten. Zij moeten ook ‘in het midden hunner broederen’ worden geplaatst en in de huldigende, knielende menigte mensen van gelijke beweging leren zien. ‘Zoo oit het reizen voor een mensch kan voordelig zijn, 't is voor jonge Vorsten (...) vraag het te Wenen, en vraag het te Stokholm.Ga naar voetnoot2. Ook hierin moest mijne wijsgerige euw het voorbeeld geven!’ Het zijn geen nieuwigheden, die hij uitvindt, maar wie maakt deze eenvoudigste waarheden ‘tot de algemene springvederen ener gansche evenredige opvoeding?’ Het zijn ook geen utopische dromen. Tot eer van ‘onze zekerlijk verlichte tijden’, tot eer ook van zijn natie, kan hij getuigen buiten en bijzonder in zijn land ouders te hebben gezien ‘die in de Opvoeding hunner kinderen zoo na aan mijn ideaal kwamen, als der menschelijke onvolkomenheid kan worden toebetrouwd.’ En met de beste uitslag. De herinnering brengt hem in vervoering: het ‘hemelsch genoegen van zulke ondervindingen’ zou hij niet willen ruilen voor ‘de vleiende verrukking van enen Newton bij de beschouwelijke overtuiging van zijn stelsel van de grote algemene natuurwet.’ ‘Wichtige, uitgestrekte, diere betrekking, van een redelijk wezen tot zijne broederen, ja tot de gehele schepping! Hoe zijn uwe palen omvergestoten, of dwaasselijk verplaatst! (...) hoe vele instellingen, die u belemmeren; hoe vele overeenkomsten en gewoonten die u verstikken; hoe vele vooroordelen, meningen en dwaalleeren, die U met wortel en al uitroejen! | |
[pagina 36]
| |
En gij, aanlokkelijk beeld van mijne verbeeldingskracht! Gelukkig voedsterling, dien deze beginselen met den melk zijn ingegeven: die van uwe geboorte aan de menschheid zijn toegewijd, en in de rechten derzelver opgekweekt!’ De band met de natuur zal de band met de Schepper toehalen. ‘En hoeveel waarder zal U de redelijkste, verhevenste, zaligste van alle Godsdiensten, de Christelijke Godsdienst, zijn, na mate gij meer zult geschikt zijn om dien recht te schatten, en in zijne oorsprongelijke eenvoudigheid te overzien!’ Al zijn plichten zijn hem vermaken, al zijn opofferingen aan deugd en godsdienst, louter genietingen. Nog een poos zet Van Goens zijn lofzang voort, waarbij een beroep op de Tabletten van Pfammis uit Wieland's Goldne SpiegelGa naar voetnoot1. meer de ‘Socratische’ dan Christelijke tint versterkt. Tegen de dwingeland zal hij de rechten der mensheid verdedigen, maar ook het onderscheid van rang en staten zal hij helpen handhaven. Welk een genot zo vele ‘ondeelbare leden’,Ga naar voetnoot2. elk naar zijn stand en zijn vermogens te zien samenwerken tot welzijn van het geheel! Ziet hij in alle medemensen zijn broeders, te inniger nog wordt de band met zijn nauwere betrekkingen. En zijn onafgebroken geluk vloeit in op het geluk van die allen. Een hersenschim? Hij kent de originelen, wier karakter en bestaan hem de trekken tot zijn tafereel opleverden. En het troost hem levenslang en overvloedig over ‘de gehele talloze menigte van kortzichtigen, eng-gevoeligen, lagen en verachtelijke geesten, die ik overal op mijnen weg in het slijk zie kruipen en wentelen.’ Zij vielen zo laag alleen door de almachtige heerschappij van het eigenbelang. Kon men hun hart en verstand verlichten, rechts en links zouden de wanstaltige vooroordelen vallen, valse stelsels vielen in duigen, de ware liefde voor het vaderland ‘die in onze dagen een klank is geworden’, zou herleven; elk zou ‘geredelijk een gedeelte zijner bijzonderste belangen voor het welzijn van het gemeen ten beste geven.’ ‘Het tegendeel van dit alles neemt meer en meer de overhand. De kinderen worden opgevoed, elk voor zich zelven (...) Zijn hunne Ouders van fatsoen, zij worden gerekend in hunne plaatsen te moeten treden.’ Zonder te zien naar verdiensten. Zou echter de Vorst een waardige vreemdeling voor het land willen winnen, 't zou misbruik en willekeur heten. (Brunswijk!) Zijn de ouders rijk, zij en hun kinderen doen alsof God tweeërlei soort van mensen maakte, de ene om geld te verteren en zich te vermaken, de andere om hen in het zweet huns aanschijns, voor schrale kost, te dienen. Krijgen ze geen ambten, ze worden een ballast der aarde; krijgen ze die wel, zij verwaarlozen ze, of drukken op alles de stempel van hun lage, wanstaltige geest. Steeds verder dringt de besmetting: van de huisgezinnen tot de gehele natie; het nationaal besef, de public spirit verdwijnt - Van Goens citeert een zo pas gehouden rede van Burke -; ook de ‘stoelen der eere’ blijven niet onbesmet. Naijver en twisten van stad en stad; provincie en provincie vervangen de eendracht, waaraan het bestaan des lands hangt. De geschiedenis van de Grieken en Philippus! ‘God zij dank’ - is de verrassende wending - ‘dat het met ons land op verre na zoo niet gesteld zij!’ Maar men zie toch toe, wat de gevolgen kunnen zijn van de toenemende enge wijze van denken, van de zorgeloosheid veler ouderen, van het weinige inzicht der jonge lieden in hun plichten. Zijn hart bloedt voor zijn Vaderland, zoals de meesten hunner spreken. ‘'t Is als of zij uit de lucht waren komen vallen, om zich hun leven lang op ene vreemde wereld te vermaken, en dat het gansche Heel-al hen daarin moest ten dienste staan.’ Zij staan oneindig ver van zijn ideaal-reiziger; toch wenste hij, dat ze op reis gingen, niet om opera's, bals of actrices, ‘mais pour frotter puissamment leur cervelle contre celle d'autrui’; om al de vernederingen te ondergaan, die zij bij elke stap buiten het vaderland zullen ontmoeten. Het aangehaalde woord van Montaigne is uit Van Goens' hart gegrepen: hij citeert het nog | |
[pagina 37]
| |
twee maal.Ga naar voetnoot1. Telkens beroept hij zich op die geliefde auteur: voor zijn schrijftrant, voor de handelende praktijk tegenover starre theorie, voor kinderpsychologie; voor opvoeding door daad en voorbeeld, niet minder dan door het woord, tot hebbelijkheid meer dan tot leer; voor vertrouwelijk verkeer tussen ouders en kinderen: ‘je veux mal à cette coustume, d'interdire aux enfans l'appellation paternelle (...) j'ay reformé cette erreur en ma famille’, etc.; voor oordeel en deugd boven veelweterij; voor geduld met anderer dwaasheid of zwak.Ga naar voetnoot2. Ten slotte geeft hij Montaigne het woord om over de veelvuldige voordelen van het reizen alles aan te vullen, wat hij zelf in zijn overhaaste schets niet had kunnen behandelen.Ga naar voetnoot3. De rechte opvoeder, betoogt Van Goens ten besluite van zijn eerste fragment, voert zijn voedsterling wijd in het Heelal, toont hem het ongemeten stelsel van werelden met zijn volmaakte orde; en doet hem de geringheid zien van de bestemde kring, ‘waarin hij zijn tijd uit zal moeten drajen.’ Heeft hij zich zo verloren in het heelal, dan doet hij hem zich daarna te beter wedervinden: door hem voor te houden: zijn voortreffelijkheid als mens, zijn verheven bestemming, de onsterflijkheid zijner ziel. ‘Welk ene edele denkenswijze zal bij hem moeten ontstaan bij dusdanig ene leiding!’ In een tweede fragment geeft Van Goens gedachten over de voorbereiding der jongelieden tot het reizen: hun karakter moet gevormd zijn; en zij moeten zich een algemene maatstaf hebben verworven voor de ervaringen der reis. Tegen de grove inbreuken op de maatschappelijke orde stellen zich de wetten, tegen talloze mindere krenkingen vond de maatschappij zelf twee geduchte en aller gevaarlijkste tuchtroeden: de verachting en de belaching. De ‘voedsterling’ leert ze eerst kennen door de rechtvaardige, voorzichtige toepassing van ouders en leidsman. Maar straks zal hij moeten komen onder de mensen, waar beide, de tweede vooral, schandelijk worden misbruikt. Godsdienst zal dweperij, of thans volkomen overbodige, veinzerij heten; zijn zedelijke gevoeligheid zal men even fel aantasten; wat hem dierbaarst was, wordt veracht; aan beuzelingen hecht men het uiterste gewicht; vooroordelen gelden als wetten, een willekeurige denkwijze als maatstaf van beschaving. Onder zijn leidsman ook moet hij die ondervindingen opdoen. Heeft hij hier reeds het verderf dat in de wereld is - ‘ik zeg niet het verderf van de wereld’ - leren kennen, dan zal erger, dat hij elders mocht ontmoeten, hem te meer walgen. Wilt gij Uw kind opvoeden als de zoon van Frère Philippe, ‘sluit hem dan in een kevie, of zend hem na een onbewoond eiland.’ Maar moet hij onder en voor zijn medemensen leven, leert ze hem dan grondig kennen, met zijn minste schade en de gelegenheid, gedurig tegengif toe te dienen. Zijn karakter moet dus vóór de reis gevormd zijn. Niet in afzondering, uit boeken en volgens theorieën, - Van Goens neemt hier een afschrikwekkende schets van de kamergeleerde over van Lord Chesterfield -Ga naar voetnoot4. maar onder de mensen, volgens de eisen van het leven: deugd moet hij paren met wellevendheid. Heel iets anders en hogers is dat dan beleefdheid. Er is een ‘gevestigdheid van karakter’, die onder het uiterlijk voorkomen van onderlinge hoogachting en volmaakte overeenstemming van beginselen en denkwijze, eigen karakter, zeden en begrippen tegenover anderen, zonder opzien of aanstoot, ongekreukt handhaaft. Daar ligt ook het geheim van ‘le grand air de cour’; in de kring die zich geheel naar het beeld van de vorst vormt. Op zijn reizen moet Eugenio die kunst in volkomenheid leren; geen slappe meeloper of ‘onbeduidende toestemmer’, zal hij ‘meer en meer leeren zijn beginselen gepast te doen doorschijnen’, om straks zelf de toon aan te geven in de kringen waar hij verschijnt, en een voorbeeld voor de natie te worden. Door het waarnemen van de ‘oneindige verscheidenheid van willekeurigen en voorbijgaande gewoontens, overeenkomsten en meningen (...) zijn zijne begrippen wegens | |
[pagina 38]
| |
de welvoeglijkheid hoe langer hoe ruimer en juister geworden’; alle kunstgrepen om en vogue te komen kent en doorziet hij; scherp onderscheidt hij in alle variatiën schijn en wezen; enige weinige waardige modellen kipte hij uit ter navolging, mannen die overal achting en toegenegenheid verwerven, de vrolijkheid meebrengen, de losbandigheid uitbannen. Zulke modellen levert Italië, verzekert Van Goens, boven andere landen. Eugenio gaat dan op reis; zijn ouders weten, wat zij aan hem hebben; lessen geven zij hem niet mee; zelfs het voortreffelijk afscheid van Polonius aan Laertes zou hier overbodig zijn.Ga naar voetnoot1. ‘Nu gaat het gordijn der wereld geheel voor Eugenio open. En alle de volken van Europa zullen dienstbaar gemaakt worden, tot zijne volmaking.’ De mens blijft het hoofdonderwerp van zijn gestadige aandacht, in al de grote en kleinere modificatiën, die verschil van tijd, plaats, godsdienst, regering, taal en gebruiken teweeg brengen. Het liefst zou hij ze waarnemen tijdens ‘grote veranderingen, geweldige schokken en beroeringen van het natuurlijk en burgerlijk wezen’, zoals zijn tijd er vele opleverde. En overgaand tot verheven, oratorische stijl beschrijft Van Goens in korte sprekende trekken de aardbeving van Lissabon, het oproer te Madrid, de opstand van Corsica onder Paoli, de val der Jezuïeten, het einde van Struensee, de eerste Poolse deling, de rebellie van Noord-Amerika. Begerig verdiept Eugenio zich erin. Maar weldra herinnert hij zich, dat zijn bestemming ‘tot enen veel nauweren en stilleren kring bepaald is’, en hij komt terug van zijn ‘grootsche doch wilde begeerte’ bij al zulke tonelen, in een tijdperk samengelopen, tegenwoordig te zijn. En hij richt zich op de beschouwing van de mens ‘in zijn dagelijksch, hebbelijk wezen’. De beste huizen openen overal hun deuren voor hem, daar leert hij mensenkennis, oneindig meer dan ooit boeken of eigen nadenken hem geven konden. Naar de nationale en individuele karaktertrekken zoekt hij niet in de wereldsteden en residenties - Van Goens wil hem ook Parijs, Versailles, Londen, Berlijn, Stockholm, Petersburg, ja, Madrid doen bezoeken - maar in de provinciën en op het land. Zijn grondige kennis van het eigen land en de degelijke voorbereiding voor zijn reizen stellen hem in staat ook onder het heen en weer trekken gewichtige waarnemingen te doen: de invloed van de regeringsvorm, de godsdienst, het klimaat op het geluk en de denkwijze des volks, op werk en welstand van burger en boer, op handel en nijverheid, enz. De hoofdzaken van geschiedenis en ‘tegenwoordigen staat’ heeft hij in het hoofd, tot aanvulling behoeft hij een goed Reisboek. Zo komt Van Goens weer op Volkmann en op Italië, waarop hij de woorden toepast die Plinius aan zijn zoon schreef, toen deze Griekenland bezocht: ‘reverere gloriam veterem et hanc ipsam senectutem, quae in homine venerabilis, in urbibus sacra. Sit apud te honos antiquitati, sit ingentibus factis, sit fabulis quoque.’ Enz.Ga naar voetnoot2. ‘In Romen is niets klein, niets nederig, zelfs in haar tegenwoordig verval. Alles leidt op tot een denkbeeld van wat zij geweest is.’ Maar over het nut van zulk een reis voor de geleerdheid gebiedt zijn bestek hem te zwijgen.Ga naar voetnoot3. Alleen dit: Hij onderstelt een ‘classische’ opvoeding voor zijn reiziger: zoals die in Engeland en Schotland - en nergens is de opvoeding beter ingericht - zo'algemeen is: de koopman ontspant zich van zijn zaken met Homerus en Terentius zo goed als met Milton en Shakespeare; en menig zee-officier leest Aeschylus in zijn kajuit. ‘Hier komt men dagelijksch mij vragen: maar, Mijnheer, mag ik weten, van welk nut is het Grieksch in de Rechten? - Niets, zoo den rechtsgeleerden Homerus onverschillig is!’ De Italianen zijn het ook, die de wetenschappen hebben doen herleven, de kunsten hebben herschapen of geschapen: Michelangelo, Cimabue, Guido d'Arezzo. ‘Het ideaal van volmaakte schoonheid beeldt en vestigt zich beter in het hoofd van enen Italiaan, dan in dat van enige andere natie.’ Eugenio's ziel verheft zich met de werkmeester van de Apollo van Belvedere, met het genie, dat spreekt uit de Pieterskerk, aan wat in een Pergolesi omging, toen hij het Stabat | |
[pagina 39]
| |
Mater componeerde. ‘Deze dingen zijn niet dan in Italien te leren! Wij praten er wat over, maar daar voelt men(ze)’.
Voor wie schrijf ik deze gedachten? vroeg hij zich bij het opstellen reeds af. ‘Voor luiden van de wereld? De meeste zijn hen gemeender dan mij (...) Voor anderen? Dezen zijn zij paradoxen, hersenschimmen, praat van de mode, en mogelijk - ene ergernis!’ Ergernis luchtte Pieter Paulus,Ga naar voetnoot1. schrijvend aan zijn leermeester en vriend Tydeman:Ga naar voetnoot2. ‘De tweede voorreden van den Heere*** heb ik met verwondering gelezen, instar jovis ignibus icti. Wat is dat toch? Waar wilt dat henen?’ Dat de eerste opzien en ergernis had gewekt, bleek ons reeds vroeger.Ga naar voetnoot3. Van Goens had met zijn woorden over de kritiek op zijn eerste voorrede zeer duidelijk een bepaalde persoon op het oog, al noemde hij deze naam slechts bedekt. En wel M. Tydeman. Deze schreef een voorrede bij de vertaling van Dr. Th. Shaw's Reizen door Barbarijen en het Oosten.Ga naar voetnoot4. 't Schijnt wel dat de lauweren van Van Goens hem hebben gestoken: in het begin althans streeft hij kennelijk, maar met gering gevolg naar een losse, luchtige stijl. In tegenstelling met Van Goens legt hij alle nadruk op de vele nadelen en gevaren van het reizen, speciaal in Italië, terwijl hij het nut betwijfelt. ‘Een ezel hier, geen peerd te Parijs wordend’; de bals, opera's, actrice en boze ziekten vond Van Goens hier. Dat ‘de actrice’ een steek op hem inhield, lijkt mij al te gewaagde onderstelling; eer denk ik dat van de opmerking dat hij, ‘die 't best over het Nut van den Reizen schreef, vooral met betrekking tot de fraje kunsten, zelf nooit reisde’, al noemt hij Baudelot de Dairval, en eerst vlak daarop, als bij toeval, zijn ambtgenoot, om een boek, dat die hem leerde kennen. Omgekeerd spotte Van Goens hooghartig in zijn Vervolg met ‘alle deze manken, kortzichtigen, duizend en duizend maal opgewarmde tegenredenen’.Ga naar voetnoot5. En scherp klinkt het verwijt van ‘als gevaarlijk burger verklaren of wel heimelijk benadeelen’. Ook hij vermeldt Tydeman quasi-onschuldig, om een taalkundige noot in Shaw over ‘bescheide lezers’, maar voor de goede verstaander lag in het verband wel minachting voor de eigenaardige ‘organisatie’ van deze niet zeer bescheiden criticus.Ga naar voetnoot6. Maar ook instemming en bewondering viel beide voorredenen ten deel. Zelf schrijft hij het aan Schultens, die hem van ongunstige geruchten had verwittigd. Hij houdt zich of hij er niets van begrijpt; zo even sprak hij er nog een vriend, een der veertig vroedschappen, die pas uit Den Haag kwam,Ga naar voetnoot7. waar hij een dag of tien had doorgebracht. Hij staat versteld. ‘In Den Haag’, zegt hij, ‘spreekt elk voordelig van de Voorrede. Hier, mijn waerde vriend, is 't even eens gelegen.’ De oude Heer Van Zuilen prees in gezelschap ze ter lezing aan. Anderen zeggen: Van Goens had er zijn naam voor moeten zetten; zijn stijl maakt époque, niemand hanteert de taal zoals hij. Dat berichten lieden, die hem anders ook nadelige geruchten durven overbrengen. Uit Den Haag ook brieven met complimenten. De jonge Fagel keurde ze goed. Maar ze is luchtig, satiriek gesteld. Wie dat niet zien wil, kan regel voor regel kritiseren, zoals men de Rhythmus Monachicus gedaan heeft. ‘'t Ongeluk van ons land is, dat er familien zijn, waerin men sederd de Spaensche tijden noch niet heeft gelagchen.’Ga naar voetnoot8. | |
[pagina 40]
| |
Ten Hove, Fagel, Tavel waren inderdaad ‘fort contents’, zelfs Ruhnkenius, naar 't scheen.Ga naar voetnoot1. Men drong van die zijde aan op voortzetting van zijn werk: ‘on vous rend plus de justice que vous ne croyés.’Ga naar voetnoot2. Zijn zo persoonlijke stijl prijst Ten Hove bijzonder: ‘peu de nos gens, et peutêtre personne n'écrit avec cet agrement & avec cette legèreté, de ce stile coupé sans être hâché, ete. ete.(...) Vous avés beau vous masquer, tout le monde vous dira beau masque le vous connois.’Ga naar voetnoot3. Hemsterhuis prijst de eerste voorrede ‘aussi densée qu'elle est remplie d'une erudition peu commune.’Ga naar voetnoot4. Voor de tweede voorrede ontvangt hij groter lof van mevrouw De Galitzin: ‘Je rougis de me rappeler - antwoordt Van GoensGa naar voetnoot5. - ce que vous me dites sur ma Préface. Mes idées sur l'éducation, dites vous, sont les votres. Voilà donc ce morceau à sa place! Il y a quelque merite a imaginer ce que vous pratiquez.’ Nog een andere lofspraak moet Van Goens bijzonder gestreeld hebben. De wijdberoemde, geniale, bereisde geleerde Petrus Camper, die bij zijn onbegrijpelijk veelzijdig wetenschappelijk werk nog de tijd vond tot theoretische en praktische beoefening van teken-, schilder-, en beeldhouwkunst,Ga naar voetnoot6. zond van Klein-Lankum een geestdriftige brief aan de anonieme voorredenaar van Volkmann, lang na het verschijnen van het boek,Ga naar voetnoot7. en dus wel zeker spontaan: Hij kan niet nalaten, schoon het stout mag lijken, als liefhebber van schilder-, beeldhouw- en bouwkunst hem zijn verrukking te betuigen over de voorrede. Zij stemmen overeen in smaak; en hij is zeer begerig om kermis te maken, en door hem geleerd te worden om ‘meer doorzigt te krijgen in het schoon der Antyken.’ Gaarne zou hij in briefwisseling met hem treden; zijn naam zal hij niet verraden. Verscheidene vragen wil hij hem dan doen over de antieke beelden. Winckelmann heeft hij gelezen maar deze voldeed hem niet in alles; in zijn platen heeft hij te veel van het gothique overgehouden. Ten besluite betuigt Camper zijn ‘verwondering over (zijne) veelvuldige verdiensten.’ Van een mogelijke verdere briefwisseling tussen beide mannen vinden we niets dan één briefje uit 1781: ter introductie van de gouverneur van de jonge baron Schwartzenberg, de Duitser Herbell, die ‘den beroemden geleerde en Vaderlander Van Goens’ - Camper was ook vurig OranjemanGa naar voetnoot8. zien wil. Deze zal hem tegelijk door Van Goens aan Camper geleende boeken terugbezorgen. Dat wijst op zekere vriendschap, die ons elders bevestigd wordt.Ga naar voetnoot9. Dat Van Goens zulke vriendschap dankbaar heeft aanvaard, ligt ook voor de hand; wat groot was, trok hem altijd machtig aan. | |
[pagina 41]
| |
En reeds in 1768 had hij tegen Lelyveld partij getrokken voor Camper: ‘ce génie supérieur, ce maître de critique’ - dat zijn blijkbaar woorden van Van Goens -, toen deze de smaak der Hollanders en bijzonder het Amsterdamse Stadhuis ‘ten toon gesteld’ had in de Philosooph en daarover niet mals was terechtgezet.Ga naar voetnoot1.
Met zijn ene professorale hoofdvak kwam Van Goens langs geschiedenis der beschaving tot de geschiedenis der kunst, en zo weer in de eerste plaats op zijn oude liefde: de schone letteren in het algemeen en als kunst. Roeping tot de pedagogie moge onder invloed van de geest des tijds en wellicht ook van bijzondere bedoelingen een korte tijd zich hebben opgedrongen, stellig nam zij, wat hij ook beweren mocht, geen eerste plaats bij hem in. De neiging om ook zijn ander hoofdvak, de Griekse filologie, ondergeschikt te maken aan een algemene, historische en esthetische literatuurbeoefening - reeds bij de aanvang van zijn professoraat aan zijn vrienden bekend, en al in zijn filologisch jeugdwerk merkbaar - was steeds sterker geworden. De taalkunde schijnt hem altijd middel, nooit doel te zijn geweest. De etymologische toeren van Schultens en Hemsterhuis mocht hij hoog prijzen, hij misging er zich niet aan. Ten opzichte van het Nieuwtestamentisch Grieks bleef het vrijwel bij de ene kleine jeugdproeve. Vele talen leerde hij, maar alleen om zich vele literaturen te ontsluiten. Wat hij aan het Nederlands deed of beloofde te doen, stond meest onder de invloed van Lelyveld en zijn Maatschappij. In één opzicht alleen schijnt zijn linguïstische belangstelling, al bleef ze beschouwend, dieper te hebben gezeten: het vraagstuk der oorspronkelijke taal en in verband daarmee de echt 18de-eeuwse gedachte dat men universele, rationele taal kon en moest uitvinden.Ga naar voetnoot2. Het was hem eertijds ‘une de (ses) folies’, schrijft hij in 1785 aan de beroemde natuuronderzoeker P.S. Pallas te St. Petersburg,Ga naar voetnoot3. met wie hij in 1764 of 1765, in Den Haag verscheidene dagen in vriendschappelijk verkeer had doorgebracht.Ga naar voetnoot4. Het prospectus van een linguïstisch werk: Linguarum totius orbis vocabularia comparativa,Ga naar voetnoot5. - door Catharina beraamd en hem opgedrongen - wekte opeens weer Van Goens' oude ideeën: natuurlijk bedoelt Pallas' werk toch nieuw licht te verkrijgen over het probleem ‘du langage primitif’; wellicht kan het op den duur leiden tot de zo begeerde ontdekking ener ‘langue universelle’. Hij noemde alleen Court de Gébelin; Van Goens wil hem wijzen op de Venetiaanse geestelijke Bonifazio Finetti, die alle talen, geen uitgezonderd, kende, zover ze te kennen waren, goed begrip had van ‘dialectes, patois, variations et conceptions (des) Langues mères individuellement’, evenals Pallas de Aziatische talen tot grondslag nam, en meer filosofie in zijn hoofd had, dan men van een monnik verwachten zou. Zijn doel was ook de ontdekking, zo mogelijk, van ‘l'origine et la source commune, soit historique, si tant y a qu'il n'y a eu qu'une seule langue primitive et antediluvienne (...) soit philosophique, dans la supposition que ce que les Langues puissent avoir de commun (...) ne doive pas être derivé d'une source commune proprement dite, mais de certaines qualités des organes de la parole; ou bien de ces deux moiens créateurs à la fois et combinés, qualités inhérentes à la nature ou la conformation de l'espèce, et par consequent communes à tous les hommes(...).’ Zo zouden dan twee paren van kinderen elk op een ander verlaten eiland opgegroeid, elkaar moeten verstaan. Finetti, die zijn materiaal o.a. verkreeg door correspondentie | |
[pagina 42]
| |
over de hele wereld met zendelingen, kooplui, zeevaarders enz. stierf zonder nog iets anders te hebben uitgegeven dan een voorproef over het Hebreeuws en zijn verwanten.Ga naar voetnoot1. Finetti's nalatenschap, misschien wel een persklaar manuscript zoals er zoveel grote werken in Italië ongedrukt blijven liggen, - hij noemt slechts Lazarini's Cicero te Rome en Mazzuchelli's Scrittori d'Italia te Brescia - moest Pallas zich trachten te verwerven, voor weinig geld zal het, zoals het arme Italië thans voor kunst en wetenschap staat, te krijgen zijn. Van Goens wil door zijn vriend de Venetiaanse gezant te LondenGa naar voetnoot2. er navraag naar doen, of als hij mogelijk weldra met hem naar Italië gaat, zelf ze voor Pallas opsporen. Hij wil dat hij Catharina, wier grootse plannen en ondernemingen altijd boven de gewone maat gaan, zal trachten te winnen voor het uitloven van een prijs van bijv. 50.000 roebels door de Academie van St. Petersburg voor de vinder ener universele, logische taal. Dat zou wonderen doen. Bovendien, het ene zoekend, vindt men het andere. Wilkins' boekGa naar voetnoot3. bracht de universele taal niet verder, maar is niettemin van veel belang voor ‘la classification des idées.’ Hij beveelt Pallas het onderwerp aan, als een vader zijn geliefd kind zou doen. Laat Catharina spreken en Leibniz' idee zal blijken geen hersenschim te zijn. De Hongaar Kalmár, schranderder dan de meesten van die natie die men in Holland krijgt, hield er zich nog niet lang geleden ernstig mee bezig: drie dagen langGa naar voetnoot4. hield hij hem bezig met de uitlegging van zijn, toen - het zal in 1772 geweest zijn - pas in Berlijn gedrukt prospectus. 't Leek goede denkbeelden te bevatten. Het Hongaars prees hij hem steeds als de meest filosofische der talen; die een vreemde echter nooit goed leren kon. Van Goens ontving geen antwoord van Pallas, maar in 1795 zag hij bij zijn vriend graaf Keller op diens landgoed in Thüringen zijn werk, zonder het te kunnen lezen. Hij vertelt dit in een brief, die hij anoniem uit Wernigerode in 1806 schreef aan De Volney te Parijs,Ga naar voetnoot5. bij gelegenheid, dat deze een ‘Projet sur le vocabulaire de Pallas’ had uitgegeven, zonder meer dan één deel van diens werk te kennen. Ook hem wijst hij op Finetti's nalatenschap, en wenst hem welslagen op zijn grote onderneming. Hij dunkt hem gezonder ideeën daaromtrent te hebben dan Pallas, botaniste et physicien, aan wie Catharina, zeker bij gebrek aan een ‘Grammairien ou Linguiste’, het had opgedragen; dat het zijn kennen te boven ging, had hij dadelijk begrepen; de uitkomst gaf hem gelijk, want het werd niet uitgevoerd zoals 't had gemoeten. Nog tekent Van Goens aan, dat een Amerikaan Barton meer dan honderd Amerikaanse en een aantal Afrikaanse woordenboeken heeft verzameld, waardoor Pallas' werk kon aangevuld worden.Ga naar voetnoot6. Van Georg Kalmár zijn twee Latijnse brieven aan Van Goens bewaard, ongetekend, ongedateerd en moeilijk ontcijferbaar. In de ene verklaart hij *** op de gestelde dag bij Van Goens te zullen komen; van hem verwacht hij hulp in zijn moeilijke omstandigheden. ‘Dirius in exilium sum pulsus, nullo sum suffulctus praesidio, ex undique e Parentibus vexatus, ne dicam e Primoribus Ecclesiae Catholicum (?), quid consilii capiundum? Nomen quum inclarescat Tuum, quumque ex Beneficiis in Rempublicam Litterarum collatis exteres jamque in admirationem rapueris, nil vereor, quin ea et ipse sim persecescerus. Lux es; eluces ergo et mihi. Di Te in Lucem posuere gentium, interque Magnificos locarunt, quidne desperandum mihi. Salus.’ In de andere lezen we van ‘exhibenda mihi quaedam specimina quae nunc flammis committam’. Dat doelt wel op teleurstelling ondervonden met zijn Praecepta Grammatica atque Specimina | |
[pagina 43]
| |
Linguae Philosophicae sive Universalis ad omne vitae genus adcommodataeGa naar voetnoot1. het ‘prospectus’, genoemd door Van Goens.
Wanneer Van Goens in deze tijd met klassieke filologen in den vreemde briefwisseling houdt, gaat ze niet in de eerste plaats over klassieke filologie. Integendeel, meermalen vindt hij er aanleiding, op haar oude pretenties af te dingen ten bate ener nieuwere literatuurbeoefening. Tegenover Reiske schijnt dit niet het geval, al is deze een geëerd vriend van Lessing, al heet het dat hij ook met de beste Duitse, Franse, Italiaanse en Engelse dichters vertrouwd was.Ga naar voetnoot2. Wellicht op het voorbeeld van WesselingGa naar voetnoot3. knoopt Van Goens met hem aan in 1769, door een vleiende brief en zijn intekening voor twee bijzondere exemplaren zijner Oratores, het ene aanvankelijk bestemd voor een geschenk aan Cesarotti.Ga naar voetnoot4. Reiske betuigt zijn dank, maar recht en slecht eist hij betaling vooruit, om dan Van Goens diensten te vragen tot opsporing ener zeldzame Venetiaanse Demosthenes-uitgave en tot verwerving van bijdragen van Italiaanse vrienden. Van Goens zond zelf een deel van de scholiast op Aeschines, en beloofde de rest met nog variae lectiones en notulae van de rand ener Aldijnse uitgave.Ga naar voetnoot5. Tot openlijke dank en wederdienst bereid, dwingt Reiske twee driemaal aan op spoedige vervulling; en weer volgt dan een uiteenzetting over prijs en betaling zijner Oratores. Rau moet Van Goens van hem groeten.Ga naar voetnoot6. Een latere brief van Reiske aan Van Goens vinden we niet terug; daarentegen is van Van Goens ons alleen het antwoord op deze bekend.Ga naar voetnoot7. Hij is hevig verontwaardigd over ‘la lettre la plus impertinente’, die Reiske hem had gezonden. Trouwens weer als terugslag op een van Van Goens, die ook niet vriendelijk was geweest. De toedracht is ongeveer deze. Op weg naar Italië waren de eerste twee delen der Oratores teloorgeraakt; Van Goens vraagt op dat bericht aan de firma Luchtmans nieuwe exemplaren, die zij in naam van Reiske weigerden. Daarop verweet Van Goens aan Reiske - ‘in termes très modérés!’ - zijn ‘singulier’ tekortschieten in beleefdheid: tegenover de moeite die hij zich voor hem had getroost, was enige inschikkelijkheid van zijn kant plicht geweest. Deel 3 en 4 zal Van Goens hem nog terugzenden. Toen schoot Reiske, vooral niet minder prikkelbaar, uit in ‘insolences absurdes et puériles’; hij had niet begrepen, dat Van Goens betaling van zijn diensten verwachtte; maar hij biedt ze hem thans aan. Dat doet deze de gal overlopen: die kopie mij betalen! Aan mij, die U als een aalmoes mijn intekening zond. Ik was dronken noch gek, toen ik U schreef. ‘J'abhorre la seule idée de mercenaire’; mijn hele leven stond ik anderen ten dienste, op eigen kosten. Niets verwachtte ik dan - om 't rond te zeggen - een dankbrief en égards, die ieder edeldenkend man zou in acht genomen hebben. Zolang ik het ms. nog niet af had, hebt gij mij met brieven overladen; toen gij het slot had, ontving ik niet eens bericht van de ontvangst. Nu dreigt gij, u in het openbaar over mij te beklagen! Doe het, ik verzoek het u dringend. Dan zult gij u de oude naam weer bezorgen, uit de tijd van uw verblijf hier te lande.Ga naar voetnoot8. En in Duitsland heb ik vrienden, die mij te uwen koste verdedigen zullen. Zend | |
[pagina 44]
| |
mij kopie van mijn laatste brief, dan deponeer ik bij Ruhnkenius 20 ducaten als borgstelling voor wat ik u schuldig ben; als de Luchtmans 't gewild hadden, had ik het hun reeds lang betaald. Of voeg er kwitantie bij voor een volledig exemplaar en de verloren delen, dan betaal ik terstond. Of gij dan de rest nog zenden wilt, moet gij zelf weten, ik beschouw het geld als weggegooid. Reiske had verzocht, dat Van Goens een zijner studenten het handschrift zou doen kopiëren; hij deed het blijkbaar zelf. Overigens, zagen we, teerde hij bij dienstbetoon op dit gebied op oud bezit.Ga naar voetnoot1. Zijn ijver voor collaties en emendaties was spoedig verflauwd: de Diva Critice bekoorde hem slechts kort.Ga naar voetnoot2. Duidelijker nog dan tegenover Herelius sprak hij zich, reeds vroeger, uit tegenover Klotz.Ga naar voetnoot3. Reeds terstond in zijn eerste brief deelde hij hem mee: ‘que je ne suis pas tout à fait ce que j'étois dans le tems ou j'ai publié la Diatribe de Cepotaphiis et le Porphyrius de Antro Nympharum, c.à d. Literateur dans les formes, critique herissé de citations et de conjectures, et profond interprète d'illustrés bagatelles.’ Gij prees dat werk toen tot op zekere hoogte;Ga naar voetnoot4. - naar ik nu begrijp louter ter aanmoediging van de heel jonge beginneling. Maar gij zelf gaf toen ook nog ‘Animadversiones’ en ‘Commentaria’ uit: een offer van de professor aan de publieke opinie. Maar: ‘Bientôt on vous vit changer, abandonner la critique, et vous donner entièrement à l'étude du gout, qui n'est pas le partage de Rome ou d'Athénes exclusivement, mais qui est de tous les tems et de tous les peuples. Les graves docteurs en les crioient à l'apostasie et ne souffraientGa naar voetnoot5. point qu'un homme, dont les commencemens promettoient tout, abondonnat une étude ou il devais briller un jour. D'autres gens, lecteurs plutôt qu'écrivains, citateurs mal habiles mais grands penseurs, interprètes fort ignorant de mots et de phrases mais commentateurs intarissables d'une belle pensée, aplaudissaient infiniment à un changement qui leur paraissait si éclairé et si louables, et ils s'obstinoient de plus en plus à s'en réjouir, à mesure que ce changement paroissait plus dans vos ecrits. Je commençai des lors à me douter, si le jugement de ces derniers ne fut pas le meilleur, et je me conformai insensiblement à leurs principes. La charge de Professeur, qu'on m'a deferée depuis à la place de mon grand maître ne changea rien à ces dispositions. Je m'étais déjà défait de l'idée que pour etre Professeur, il fallait se faire, ou rester pédant (c'était là mon cas) et qu'il siéroit mal à un sçavant en titre de conaitre ces imbecilles et imparfaites langues, l'Anglais, l'Italien, l'Allemand. Que puisqu'un Gleim et un Rammler avaient le malheur d'être nés deux mille ans trop tard, il ne falloit pas prononcer leur noms de cette même bouche d'ou sortoient les éloges des Anacreons et des Pindares. Je compris que de deux bonnes choses il falloit faire l'un et ne pas négliger l'autre, qu'au reste une chose essentielle était de se procurer dans la vie autant d'agrémens qu'on pouvait, et que si la lecture de la Gierusalemme et du Paradis faisait un plaisir très sensible à celui qui avoit lû l'Enéide, on seroit très fou de jetter Milton et le Tasse pour l'amour de Messieurs les Literateurs qui pourroient trouver à y redire.’Ga naar voetnoot6. Nederland moet omhoog met zijn letterkunde. Het moet die der andere volken leren kennen en waarderen, om met haar eigen letterkunde eens onder hen bekendheid en waardering te kunnen verwerven. Daar wil Van Goens zijn krachten aan wijden: ‘Malheureusement nous n'avons eu jusqu'ici des ecrivains assez distingués pour engager les autres nations à s'interesser à notre langue. | |
[pagina 45]
| |
Mais les progrès, heureux au de là de toute attente, que les Allemands ont fait depuis ces trente ans dans la culture des belles Lettres, piquent ma nation d'honneur. On commence de plus en plus à soigner la langue; quelques gens plus hardis s'elevent contre les préjugés qui se sont opposé jusqu'ici aux progrès de notre Literature. C'est là aussi ou toutes mes vues se portent. Je voudrois y contribuer autant qu'il seroit en moi, et autant que les occupations de ma charge me permettent. Cette tâche est bien difficile, mais aussi rien de plus noble que le dessein de servir sa patrie dans les choses qui font l'honneur le plus essentiel à un pais. Notre siecle est celui du bon gout. Sa lumière se repond des toutes parts: et les cris pedans annoncent le changement qui se fait partout, à peu près comme le croassement des grenouilles annonce le beau tems. Il vaut mieux être le dernier à se ranger du parti heureux que de ne pas se corriger du tout: et j'espere que ce sera là le cas de notre nation.’ Zó erg als Schmid gelieft te bewerenGa naar voetnoot1. is het wel niet met haar gesteld, ‘mais il est vrai qu'elle a beaucoup multiplié ses iniquités en fait de gout, et qu'elle se trouve abimée dans un fond de préjugés et de ridicules, dont le moindre n'est pas peut-etre celui de se croire très pourvue de bons auteurs qui ne le sont point; de prendre des imitations serviles pour des beautés à recrier; de se rassasier de Mythologie comme de belles pensées; et de mépriser très profondement la Literature des autres nations qu'elle n'a pas l'honneur de connaitre. Les préjugés une fois chassés, ou du moins combattus fortement et constamment, elle pourra se reléver et briller un jour à coté de sa soeur, la nation allemande. Je ne désespere pas encor tout à fait de voir cette heureuse époque de mon vivant; et je me persuade, Monsieur, que vous ne ferez qu'aplaudir beaucoup aux voeux zélés que je fais pour l'honneur de ma nation, encor moins aux efforts que je pourrais faire pour y contribuer autant qu'il me sera possible.’ Waren Klotz' geschriften de oorzaak geweest van een volslagen koersverandering bij Van Goens? Een enkele uiting moge die schijn kunnen wekken; maar stellig is het zo niet. Van Goens kent zelden maat; hij is geëxalteerd of in de put. Uitbundig zijn zo ook zijn betuigingen aan Klotz. Eindeloos herhaalt hij het, dat zijn vriendschap hem alles, het geluk van zijn leven is; dat bij hemzelf niets is dan goed bedoelen, verering en liefde, bij Klotz de overvloed van gaven. ‘Je sçais combien ma correspondance vous sera infructueuse. Des instructions, des conseils, des lumières d'une amité éclairée, voilà les dons inestimables, dont vous m'invitez à profiter (...).’ Zijn enige mogelijke verdienste is ‘celui de gouter faiblement le votre: c'est celui de chérir les talens qui me sont refusés. Ce merite m'est bien cher, depuis qu'il s'accorde si bien avec les sentimens de mon coeur. Je pourrai aimer celui que j'admirais, et je pourrai lui le dire! Reconnaissez votre ouvrage, Monsieur! N'en voila-t-il pas assez pour décider du bonheur de ma vie?’Ga naar voetnoot2. Vermoedelijk heeft Van Goens ook begrepen, dat vleierij de kortste weg was tot de gunst van de ijdele, over het paard getilde Schöngeist. Zelfbewustheid, betuigde hij hem, mocht hij wel bij de beminnelijke geleerden, wier hart niet bedorven was door hun verstand, die toegefelijk durfden zijn voor hun minderen; liever dan ‘une modestie mal entendue et fausse, qui n'a pour principe qu'une faiblesse de l'esprit ou bien qui n'est encore que de la vanité rafinée.’Ga naar voetnoot3. Overdreven uitgedrukt, zal toch het gevoel van minderheid wel echt zijn geweest bij Van Goens: Klotz nam toenmaals als criticus in het literair bloeiende Duitsland een positie in,Ga naar voetnoot4. als hij in Nederland met zijn laag letterkundig peil zich nog slechts in de verte wensen kon. Bepaalde overeenkomsten konden hem te meer bewegen zich Klotz ten voorbeeld te stellen: óók classicus door studie en ambt, ook jong opzien wekkend door tegen de draad ingaande geschriften, ook jong professor, ook de letterzifterij opgevend voor het proeven van de kunst, de tekstkritiek voor de esthetica, | |
[pagina 46]
| |
ook breed weiden verkiezend boven diep graven.Ga naar voetnoot1. ‘Als das Orakel des guten Geschmackes, als den Begründer einer neuen Epoche der Litteratur’ vereerde hem zijn kring.Ga naar voetnoot2. Van Goens met zijn behoefte aan verruiming, bevrijding, bezinning, vernieuwing door op sentiment en smaak niet minder dan op verstand berustende kritiek, vat het alles ook samen onder de leus le bon gout. ‘Je me plais infiniment à remarquer le point de vue, dont vous regardez l'étude de l'antiquité. C'est celui de l'Abbé Winckelmann, c'est celui du bon gout’: wat hij aanbeval in zijn essay Uber das Studium des Alterthums had hij gelukkig toegepast in zijn Beytrag zur Geschichte des Geschmacks und der Kunst aus Münzen.Ga naar voetnoot3. Het is ‘bon gout’, ‘gout heureux’, ‘gout éclairé’ voor en na in zijn brieven aan Klotz.Ga naar voetnoot4. Zijn eigen opstellen in de Nieuwe Bijdragen dient hij hem ook aan als ‘petites pièces sur des matières de gout.’Ga naar voetnoot5. Met zijn verering voor Klotz stond Van Goens wel ongeveer alleen hier te lande: in 1762 zag iedereen hem hier aan voor een ‘miles levis armaturae’, eerzuchtig, verwaand, die goed Latijn schreef, maar weinig kennis bezat. Zelfs Saxe, die hij ongevraagd, ongeweigerd tegen Burman met grof geschut te hulp kwam, scheen hem weinig te achten. Zo vertelt ons Beckmann.Ga naar voetnoot6. Hoe Burman over hem gedacht heeft, laat zich raden. En Reiske tekende hem voor al zijn Nederlandse correspondenten met een zwarte kool, al kan hij talent niet ontzeggen: Wesseling, Abresch, Bernard, Meerman, Ruhnkenius vernemen op verschillende tijden, dat hij is een ‘juvenis mirum in modum insolens et vanus’,Ga naar voetnoot7. een ‘alter Scoppius (qui) nuper novum genus Novellarum literariarum Halae instituit, quo neminem non honestum et bonum pro more suo ridet, latrat et mordet.’Ga naar voetnoot8. Toch klinkt dit nog zacht bij hetgeen hij aan Klotz zelf verwijt,Ga naar voetnoot9. of aan Lessing over hem schrijft: Zulke ‘Lotterbuben’ zijn onverbeterlijk en beneden de kritiek; maar uit medelijden moet men ‘den gelehrten Pöbel, welchen sie mit ihren Harlequinaden auf der gelehrten Bierbauk an sich ziehen, begreiflich machen, dem Baal (...) sei ein Ignorant, ein Plagiarius, ein Bösewicht.’Ga naar voetnoot10. Tegenover Ruhnkenius luidde hij hem uit: ‘Klotzium utique cita morbi vis sustulit, tempore peropportuno, nam si diatius vinisset, ad extremum contentum et ad bisaccium mendici decidisset.’ In zijn laatste jaar had hij deemoedig verzoening met hem gezocht ‘propterea quod cadere suam auctoritatem, conquiescere panicum terrorum a se injectum, contemni se ab omnibus et abhorreri scutiret, opera mea indigeret.’Ga naar voetnoot11. Klotz' richting vond hier weinig meer waardering dan zijn persoon: de ‘ästhetisirende Behandlungsweise des Klassischen Alterthums’ - als Bursian het smalend noemtGa naar voetnoot12. - ervoer trouwens nergens groter minachting dan bij de toonaangevende Hollandse filologen: de Leidse school gruwt van esthetica en enthusiasmus in haar wetenschap.Ga naar voetnoot13. Maar indien ook al Klotz niets dan zijn gerechtigheid heeft gekregen van Lessing, Herder, Reiske - waaraan ik twijfel, al moet ik toegeven, dat hij betaald werd in de munt die hij zelf had uitgegeven - indien Van Goens al zijn | |
[pagina 47]
| |
hulde en sympathie bij hem geheel verkeerd heeft geplaatst, van het streven van de een eerst en bovenal de kunst in oude als in nieuwe letteren te bepalen en te waarderen, kan men zich niet afmaken met het eenmaal geijkte vernietigende oordeel over de ander. Bovendien, Van Goens zag niet alleen op Klotz; hij vereerde ook Winckelmann, en Frans Hemsterhuis en tal van meesters der moderne letteren. Geheel alleen stond hij niet voor de zaak, maar hij stond ver vooruit. 't Is niet toevallig, dat Wyttenbach Klotz, Burman en Schrader samen met een ‘nescio quem Scholae Rectorem’ noemt als degenen, aan wie een ‘Professor in Graecis Literis novus et rudis, homo semidoctus’Ga naar voetnoot1. - in wie wij ons geneigd toonden Van Goens te herkennen - boven Ruhnkenius de voorkeur geeft. Van Burman scheidde Van Goens zijn staatkundige overtuiging, van hem en Schrader beiden verschilde hij, doordat zijGa naar voetnoot2. een eenzijdig voorbijgegane kunst cultiveerden en zochten te repristineren, voor enkelen, en hij, veelzijdig, alle grote kunst wilde dienstbaar maken aan de ontwikkeling van alle vermogens tot toekomstige nationale bloei. Een schakel tussen die beiden zouden we kunnen zien in een: J.A. Nodell - wel de Scholae Rector zoëven genoemdGa naar voetnoot3. - leerling van Schrader, die uitsluitend in het Latijn dichtend,Ga naar voetnoot4. ook met liefde Molière, Racine, Wieland en Blair leest, en zich bijzonder aangetrokken gevoelt tot Fr. Hemsterhuis en Plato.Ga naar voetnoot5. In 1775 gaf hij zijn eerste bundel Carmina uit; en zond een exemplaar aan Van Goens, in de begeleidende brief hem roemend als groot kenner der dichtkunst. Een vriendelijke brief met veel lof en een aantal kritische opmerkingen kreeg hij ten antwoord, en beide aanvaardde hij dankbaar. Dat hij Van Goens' ‘connoissance en poesie’ te veel opgevijzeld had, wil hij niet toegeven: diens brief zelf zou iedereen kunnen overtuigen. Op een paar aanmerkingen komt hij echter nog terug: tegen de berisping van een ‘mot grossier’ in werk aan vrouwen gewijd, voert hij aan, dat het bewuste stuk in een ander deel staat, met afzonderlijke titel; zo komen gedichten over de godsdienst wel voor in een bundel verenigd met andere aan Bacchus of Amor gewijd. Ofschoon, geeft hij bescheiden toe, een voorbeeld is geen rechtvaardiging. Een andere passage erkent hij voluit als verkeerd: het is ‘jeu de mots, pas langage des passions’. Maar Van Goens had hem ook, schijnt het, gewezen op D'Alembert's afkeuring der hele neo-latijnse poëzie. Die aanvaardt Nodell niet: ‘Je me sens du penchant pour la poésie Latine, quoiqu'en dire Mr D'Alembert.’ Hij gelooft wel, ‘que la veritable harmonie des langues mortes est perdue pour nous’ - mààr, genieten wij daarom minder van Tibullus' schoonheden, van zijn ‘sentiment’, zijn ‘description des passions d'après nature?’ Het ergste is, dat de schone sexe ons niet leest. Van Goens moet rechter zijn in een - wel gewichtig! - geschil met vrienden: mocht hij zich met een vrouw vergelijken? Elissa's - d.i. Dido's - smart had hij gemeend in zijn tweede elegie zeer goed te kunnen gebruiken om zich zelf te tekenen als ‘abimé dans la plus profonde douleur’: vrouwen zijn toch veel gevoeliger dan mannen. Ook twee onuitgegeven gedichten, in het genre van Catullus of Anacreon, onderwerpt hij aan zijn oordeel; andere heeft hij er nog | |
[pagina 48]
| |
in portefeuille. Men verwijt hem, dat hij veel de Franse dichters navolgt, maar ‘ce reproche, s'il est fondé, fera ma gloire.’Ga naar voetnoot1. Dat is, in zekere zin, de rollen omgekeerd: de Latijnse Muze van voorbeeld navolgster geworden! Een eenling is Nodell onder de filologen en neo-Latijnse dichters met zijn bewonderend erkennen van Van Goens' literair-kritisch talent.Ga naar voetnoot2. Indien al ergens, dan zeker niet daar, zou deze veel geestverwanten vinden. Ook zocht hij ze er niet. Het is merkwaardig, hoe los de jonge ambitieuze Utrechtse Graecus staat van de overige officiële en andere vertegenwoordigers der klassieke letteren: in een tijd, waarin het wetenschappelijk verkeer zo druk en literaire briefwisseling zo in zwang is. Terwijl hij naar alle kant gretig connecties zoekt, zien we de enige band van deze aard - met Ruhnkenius - geheel verslappen, zo niet breken. Ook de neo-Latijnse dichters missen we zo goed als geheel in de brede rij zijner correspondenten en kennissen; ofschoon hij door Alewijn, Van Alphen, Lelyveld het contact met die van Burman's school, door Tydeman en de Haagse vrienden met anderen elders heel licht had kunnen vinden. Maar er is geen spoor van aanraking met L. van Santen, G. Hooft, H. Bolt, J. Helvetius, Jer. de Bosch,Ga naar voetnoot3. Medenbach Wakker, De Rhoer, Van Kooten of Heerkens. Hij gevoelde blijkbaar niet veel voor heel die tak van letteren. Al durfde Van Goens in 1766 beweren, alle nieuwe latijnse dichters, vóór lange tijd gelezen te hebbenGa naar voetnoot4. - de Philosophe sans fard spreekt -, neen, kunstbloemen, hetzij men ze naar oude of nieuwe smaak toebereidde. Veel minder nog had hij op met de letterzifterij, waarin de meeste Hollandse filologie opging. Prijst Riedel de Nederlanders op dit gebied?Ga naar voetnoot5. ‘Une lecture entendue, reflechie, des anciens’ - zeker - ‘mais a-t-elle plutot lieu ici qu'en Allemagne? Le concluez vous, de ce qu'il parait ici plus de variae lectiones, Observ. Criticae, Conjecturae, Miscellanea, & Dieu sait quel autre fatras pareil? He bien, moi j'en conclurais tout le contraire. Les Allemands ont des éclogues charmantes, un Messias, des Anacreontiques, des chants de guerre, & Agathon. Les Hollandais ont corrigé, commenté, comparé avec des Mss. Homère, Anacreon, Theocrite, Tirtée, Platon. Donc les Hollandais ont mieux lû ces auteurs, qu'ils ont corrigés, que les Allemands qui les ont imités! Quelle conclusion, M. Riedel!’Ga naar voetnoot6. Niet allen wil hij over één kam scheren: een J.M. Gesner, een T. Hemsterhuis steken hoog boven de rest uit. Maar waar die eenzijdige emendeerzucht toe leiden kan, bewijst het voorbeeld van Bentley. Heeft Riedel diens Milton gezien? ‘C'est une vraie curiosité dans ce genre.’Ga naar voetnoot7. De commentaren, waarmee Van Goens het houdt, zijn die van J. Warton op Pope, van Hurd op Horatius.Ga naar voetnoot8. Ook Broekhuizen gaf een modelcommentaar op poëten; maar wordt hij gewaardeerd?Ga naar voetnoot9. Zelfs zulke goede critici echter schat hij niet gelijk met wie oorspronkelijk kunnen zijn. ‘Ranger Bentley au-dessus de Pope - c'est preferer - Servius a Virgile.’Ga naar voetnoot10. Zomin als de Romeinen in de tijd van Virgilius, Horatius, Tibullus, Ovidius op het Alexandrië der Grammatici konden afgunstig zijn, hebben de Duitsers | |
[pagina 49]
| |
reden ‘de regretter notre froide industrie à collationner les Mss. Grecs et Latins’, nu ze hun Gellert, Gessner, Gleim, Klopstock, Wieland bezitten. Hij zal ‘ces grands genies’ niet zouteloos een Homerus, Theocritus, Anacreon heten, maar hij is ervan verzekerd, dat latere tijden hun een hoge plaats zullen toekennen. Thans worden zij gezien als mens onder mensen, met hun fouten, dwaasheden, gebreken. Daarentegen zijn de ouden ons tot idealen en abstracties geworden: waren zij wel ‘faits de la meme boue?’ Sinds de Renaissance is men bezig ‘de corriger, de publier, de commenter les bons modèles de l'antiquité; mais cette charge subsistera-t-elle toujours?’ Geheel klaar komt men natuurlijk nooit. Tot het eind der dagen zullen wellicht lieden gebukt zitten over handschriften en varianten; maar het grote werk is gedaan: de goede auteurs, die ons bewaard bleven, zijn in ieders handen. ‘C'est à nous et à nos neveux d'en tirer le vrai usage, de les imiter, d'etre originaux et auteurs nous mêmes, ou bien d'enseigner à d'autres comme on pourra y parvenir.’ IJver en studie alleen kunnen niet helpen, 't is waar, maar de Natuur schonk niet alleen in vroeger eeuw aan enkele, grote gaven, zij deed het ook in de onze. Voorzichtiger had een niet-filoloog, geletterd medicus, levenslang welmenend ijveraar voor verbetering van literaire smaak en verheldering van literair inzicht, in 1762 een verwante mening geuit: ‘Ons verwondert (...) dat de meeste uitleggers der Latijnsche Dichters zich alleen ophouden met de Fabelkunde te verklaren, met variae lectiones, laffe verklaringen van woorden het papier te vullen, en wezenlijke zaken, die Lievhebbers der Dichtkunde konden leeren, onaengeroerd laten.’ Het verband was veel enger,Ga naar voetnoot1. de toon veel bescheidener, zo waren ook 's mans horizon en aspiraties. Maar beiden streefden zij naar ernstige en vruchtbare literaire kritiek; niet tevreden met het eenvoudig aanleggen van geijkte maten, zoeken zij bewegelijker, onpartijdiger oordeel langs de weg van onderlinge vergelijking. Een beginsel welks verre strekking voor de een meer open lag dan voor de ander. Toch getuigt het voor Macquet's inzicht niet minder dan voor zijn karakter, dat hij, in de jonge Van Goens, schoon diens eerste opstel een doorlopende kritiek op hem inhield, zo spoedig, met overwinning van zich zelf, de medestander en de meerdere herkende. |
|