Alleen Ikkaroe komt níet als vijand.
Hij is nu bij het huis van Oerba en trapt de gesloten buitendeur in. Hij staat op de binnenplaats.
Géén licht is er te zien.
‘Moe-oeroe!’ roept hij. En dan ‘Agala!’ en ‘Gaga-a!’
Agala hoort met zijn scherpe oren door het oorlogsgedreun heen de roep van de vroegere slaaf.
‘Dáár is Ikkaroe!’ roept hij tegen zijn moeder. ‘Ikkaroe is er!?’
Agoea wil het niet geloven. Maar nu hij weer roept, herkent zij de stem ook. Met haar kinderen komt ze op het plankier. Beneden, in de weerschijn van de oranje brandlucht, ziet ze iemand staan, een soldaat......
‘Ikkaroe?’ vraagt ze.
‘Ja! Ikkaroe!’ antwoordt de slaaf. ‘Kom dadelijk naar beneden! Het is de dood, als u boven blijft. Hier, in de kelder......’
Agoea en de twee kinderen staan al op de binnenplaats, en gaan de keuken in, waarachter zich een diepe, donkere nis bevindt, die voor kelder wordt gebruikt.
Ikkaroe duwt ze hierin.
‘Zo zitten jullie veilig tegen brand,’ zegt hij. Hij zoekt een paar handenvol dadels, een kruik dadelwijn, een kruik met water. Ook nog een paar broden.
‘Hier kunnen jullie wel een paar dagen van leven,’ zegt hij. ‘Wanneer de overval voorbij is, en alles is stil geworden, kom dan te voorschijn!’
Ikkaroe haakt een luik uit de hengsels en plaatst het vóór de nis. Tegen het luik zet hij een grote pot, die voor een deel met graan is gevuld, en dan nog wat kleine potten en schalen, die hij in de keuken vindt.
Nu zal niemand vermoeden, dat in deze nis drie mensen zitten: Agoea, Agala en Gaga-a. Niemand zal de moeite nemen in de hitte van de plundering eerst in de potten en dan in de nis te gaan kijken. Deze is trouwens achter de houten deur voldoende aan het oog onttrokken.
‘Je moet bij ons blijven, Ikkaroe!’ roept Gaga-a nog.