Alleen Oerba kwam niet meer terug......
‘Wat gaan we nu doen, Moeder?’ vroeg Moe-oeroe bezorgd.
‘Wij gaan naar Nippoer,’ antwoordde Agoea. ‘Ik heb heel wat goud en zilver kunnen redden, en mijn broer, die daar woont, zal mij niet in de steek laten. Misschien koop ik een stuk land, - misschien een paar schepen, om een overzeese handel te beginnen. In ieder geval, Moe-oeroe, jíj kunt blijven studeren.’
‘En Ikkaroe, wat ga jíj doen, Ikkaroe?’ vroegen de kinderen toen.
‘Ikkaroe gaat met ons mee,’ zei Agoea tegen de Elamiet. ‘Er is daarginds voor hem stellig wel werk te vinden.’
Zo trokken ze allen naar Nippoer. Sasi-i kreeg een werkplaats bij de tempel van Enlil; Soesanoe hielp hem bij de arbeid, en werd een knap vakman.
Agoea stak haar geld in de zaak van haar broer, die een druk handelskantoor had, en zij kon van de winst, die met haar kapitaal werd gemaakt, onbezorgd leven. Agala en Gaga-a groeiden op tot flinke mensen, en Moe-oeroe ging ook in Nippoer naar de priesterschool.
Ikkaroe vond werk bij Agoea's broer. Hij kreeg het toezicht op de pakhuizen, die de koopman bezat, en zag toe op het laden en lossen van de waren. Natuurlijk werd Ikkaroe door Agoea en haar kinderen in hoge ere gehouden, en hij op zijn beurt vond de ring met de blauwe steen het kostbaarste voorwerp, dat hij ooit had bezeten.
Ajalatoem werd oud. Bij de snuit grijsde ze. Ze behoefde nu niet meer te werken, maar at van het malse gras, dat bij de Zikkoerat van Nippoer groeide.
Af en toe druppelden berichten uit Oer naar Nippoer over. Sommige vroegere bewoners hadden de oude stad weer opgezocht, om daar een bestaan te vinden. Maar de waterwerken