Soesanoe ging naar zijn eigen huis: daar zou hij op een hek van het erf klimmen. Een beter plaatsje kon je in heel Oer niet bedenken.
Moe-oeroe en Agala stelden zich met de andere leden van het gezin Oerba langs de weg op. Kilba was op het dak geklommen en keek over de rand naar beneden.
In de verte hoorde je muziek. Doordat de straten kronkelden, klonk het nu eens vager, dan weer duidelijker.
Maar eindelijk...... daar kwamen ze de hoek om!
Voorop gingen boogschutters. Ze droegen dikke leren buizen en korte rokjes. De helmen op hun hoofd schitterden als sterren. Toen kwam er lichte infanterie, toen zware......, enige officieren in strijdwagens, die door ezels werden getrokken. Daarachter priesters, die op instrumenten speelden. En toen...... het beeld van Nannar, dat op een soort draagstoel door acht man werd voortgedragen. Het glansde van goud en zilver. Naast het beeld liep Ibi-Sin, en hij hield het, zoals de gewoonte was, bij de hand vast. Achter Nannar kwam eerst het beeld van Ningal: ze droeg een gouden halve maan op het hoofd. En toen volgden de andere godenbeelden, die als hun hofhouding bij hen in de tempel hadden gestaan.
En daarna kwamen de beelden der goden, die in de naburige steden werden vereerd: Enkil en Enlil, Schamasj en nog veel andere. Ieder beeld werd omstuwd door priesters, soldaten en muzikanten. Het wemelde van kleuren, het schitterde van edelstenen, geel, groen, blauw en rood, van goud en zilver, en onophoudelijk klonk de muziek van blaas- en snaarinstrumenten door de stralende morgen.
En langs de weg...... bebloemde huizen, vlaggen, en rijen mensen, die zich allen eerbiedig bogen.
Moe-oeroe was diep ontroerd.
Hij ging naar huis, en opende de poort. De beide vazen, gevuld met voetwater, stonden peinzend in de geheimzinnige lichte stilte van de binnenplaats. Bijna angstig raapte Moe-oeroe een paar bloemen op, die van de versiering waren overgebleven en sloop toen naar de huiskapel.