| |
| |
| |
De dokter en zijn aap.
Toen Gaga-a thuiskwam, zag Agoea direct, dat de kleine meid flink koorts had, en ze stopte haar meteen in bed. Hier, in de rust en de koelte van de kamer, zou de hoofdpijn wel spoedig zakken en dan verdween de koorts vanzelf.
Oerba, die tegen de avond van zijn kantoor terugkeerde, wilde liever meteen de dokter halen, maar daar was Agoea niet voor. Kom, kom, zo erg was het immers niet! Maar toen de koorts bleef aanhouden en Gaga-a wartaal begon te spreken en het aldoor had over die Kabat met zijn hondesnoet en de boze ossen, die achter haar aankwamen met de dorsslee, ja, toen vond Agoea het ook maar beter, dat Moe-oeroe de dokter ging halen.
Zó laat was Moe-oeroe zelden op straat geweest. De maan, de boot van Nannar en Ningal, dreef dromend aan de hemel, - de sterren omkransten haar, - de Zikkoerat stond hoog en breed en zwart als inkt tegen de lucht. Alleen de kant, die naar het zuiden was gekeerd, scheen met zilver beslagen.
Het was overal doodstil. De meeste mensen waren al naar bed gegaan. Waarom zou men ook langer opblijven als het werk van een vermoeiende dag was gedaan? En in de oogsttijd begon de morgen heel vroeg. Nu liep Moe-oeroe door de poort, die naar de heilige plaatsen voerde, en even later klopte hij aan de deur van Asoe-oe, de dokter.
Een bediende, die van de slaap een strak gezicht en een effen stem had, deed open. Moe-oeroe moest maar meegaan naar de kamer van de dokter.
Moe-oeroe wist meteen, waar die was, want Asoe-oe had zijn lamp ontstoken.
| |
| |
Oud en verschrompeld zat de dokter in zijn studeervertrek. Op planken, die langs de wanden waren aangebracht, stonden potten, kruiken en vazen, waarin hij zijn geneesmiddelen bewaarde. Een paar gedroogde slangen, opgeprikte schorpioenen, schedels van mensen en dieren en andere zonderlinge voorwerpen hielden hem gezelschap. Tegen een bord aan de muur hingen koperen operatie-instrumenten: messen, pennetjes, pincetten, tangen en scharen. Hij liet ze meestal maar rustig op hun plaats, want een mislukte operatie aan een oog kostte hem zélf een oog, en wanneer een zieke, wiens wonden hij met een instrument had behandeld, hieraan overleed, dan moest de dokter zelf zijn hand missen!
‘Wat is er, Moe-oeroe?’ vroeg hij, toen de jongen binnen- | |
| |
trad. Hij kende Moe-oeroe wel, omdat die een leerling van de school van Ili-Imdi was. ‘Ziekte thuis? Ik was net aan het werk, zoals je ziet.’
De tafel, waaraan de dokter zat, was bedekt met kleitabletten, waarop recepten en toverspreuken geschreven stom den. Hij bewaarde die in een grote mand, die in een hoek van het vertrek stond.
‘En Dadoem, die lieveling, houdt mij daarbij gezelschap.’
Dadoem, een kleine, grijze aap, zat tegenover de dokter op de tafel. Hij droeg een smalle, leren riem om de hals en met zijn schrandere, ronde oogjes keek hij naar zijn meester en naar Moe-oeroe.
Soms greep hij naar de insekten, die op het lamplicht waren af gevlogen. Als hij eentje te pakken kreeg, at hij die mummelend op.
‘Ja, beste jongen,’ zei Asoe-oe, ‘een dokter kan maar nooit genoeg weten. Ik voel, dat ik een dagje ouder word: ik kan al die toverspreuken en recepten bijna niet meer onthouden, wil je wel geloven?’
Dadoem hield ineens met zijn insektenvangerij op, en greep nu een klein tabletje in zijn poot. Met zijn kopje scheef scheen hij de letters te bestuderen.
‘Voorzichtig asjeblieft, Dadoem,’ zei de dokter. ‘Dat is een spreuk tegen boze dromen. Ik heb hem pas voor twee gouden sikkels van een dokter in Nippoer gekocht. Je moest eens weten, Moe-oeroe, hoeveel geld een dokter moet neerleggen, om zijn werk goed te kunnen doen. Dan is er weer een nieuw medicijn te koop of een bijzonder kruid bij de kapitein van een schip uit verre landen, dan kan men ergens een nieuwe spreuk of een nieuwe geneeswijze voor goed geld kopen.’
Dadoem keek zijn meester enige ogenblikken medelijdend aan, en begon toen plotseling aan zijn halsband te rukken.
‘Mijn beste Dadoem,’ zei de dokter, ‘jij hebt een hekel aan die band om je hals, maar vergeet niet, dat ik minstens zo onvrij ben als jij. Heeft iemand koorts, is hij gewond, heeft hij een ongeluk gekregen, is hij overvallen door een
| |
| |
vreemde ziekte, - ík moet maar proberen, beterschap te brengen. 's Nachts kan ik niet rustig slapen, overdag niet rustig wandelen.’
‘Het lijkt mij niet zo prettig, dokter te zijn,’ merkte Moe-oeroe op. Hij liet zijn stem maar eens horen, omdat hij vreesde, dat Asoe-oe hem helemaal vergeten had.
‘Géén mooi werk?’ riep de dokter bijna verontwaardigd. ‘Maar mijn beste jongen, ik probeer het leven van de mensen te verlengen. Ik geef hun nog wat meer tijd, om de rivier door het veld te zien stromen, om de wolken langs de hemel te zien trekken, en om van elkaar te houden. De mensen noemen mij gewoon: Asoe-oe, de dokter. Maar ik heb mijzelf de naam gegeven van: Zioed-siddoe, hij, die het leven verlengt.’
De aap kwam met een paar kleine sprongetjes naar Asoe-oe, en sloeg hem de lange armpjes om de hals.
‘Eén vijand kan ik maar niet overwinnen,’ zei Asoe-oe, ‘die is sterker dan al mijn medicijnen, mijn spreuken en mijn amuletten. In heel Soemerië bestaat geen geneesmiddel tegen hem. Begrijp je me, Moe-oeroe?’
Moe-oeroe begreep de dokter heel goed.
Al was Asoe-oe nóg zo knap, tóch stierven de mensen. Ze werden dan begraven onder één van de kamers van het huis, waarin ze hadden gewoond. Zo bleven ze toch steeds in de buurt van hun familie. Soms ook trokken de verwanten later naar een ander huis. Dan lieten ze de poort van hun oude huis toemetselen, het plankier verregende op de duur, distels schoten op tussen de tegels van de binnenplaats, de wind blies door de kamers, waar niemand meer woonde. Zulke huizen zag je veel in Oer, en ook elders in Soemerië. Veel steden leken ontzaglijk uitgestrekt, juist door het grote aantal huizen, waar niemand woonde en waarvan de toegang was afgesloten.
Moe-oeroe vond de dokter een wonderlijke man. Hij had nog steeds niet gevraagd, waarom Moe-oeroe op dit late uur was gekomen.
| |
| |
‘Zou u straks nog even bij mijn zusje Gaga-a willen kijken?’ vroeg de jongen.
‘Ach ja, je kwam natuurlijk voor een zieke,’ zei de dokter verstrooid. Hij was zó in zijn gedachten verdiept, dat hij de hele wereld om zich heen vergat. ‘Wat mankeert Gaga-a?’
Moe-oeroe moest nu omstandig vertellen, hoe het met Gaga-a gesteld was.
‘Koorts dus?’ vroeg Asoe-oe. ‘Geen zonnesteek? Geen wonden? Alleen koorts door de schrik voor de ossen van Kabat?’
Hij ruimde eerst zijn kleitabletten op, bond Dadoem met een riem in een hoek van het vertrek vast en rommelde toen wat in een kast.
‘Ik heb een voortreffelijk middel tegen de koorts,’ zei hij. Hij haalde een klein, bronzen voorwerp voor de dag en stak het bij zich. ‘Je weet, Moe-oeroe, dat de ziekten door boze geesten over de mensen worden gebracht? Daarom proberen we die te verjagen.’
In zijn verstrooidheid wilde Asoe-oe eerst ook nog de schedel van een konijn meenemen, maar hij bedacht zich nog net op tijd. En nu begaf hij zich met Moe-oeroe op weg naar Gaga-a.
Met de grootste eerbied werd de dokter door de familie Oerba ontvangen. Hij scheen hier lang niet zo suf als in zijn eigen huis en begon meteen aan het onderzoek. Lange tijd bestudeerde hij het gelaat van Gaga-a, nam haar bij de pols, telde de kloppen, legde de achterkant van zijn hand op Gaga-a's wang en voelde, hoe haar huid gloeide.
‘Ze heeft hoge koorts,’ constateerde hij.
Maar nu haalde hij het voorwerpje te voorschijn, dat hij van huis had meegebracht. Het was een bronzen tegeltje, waarop Labartoe, de koorts-duivelin, was afgebeeld. In een rivier vol vissen dreef een boot, in die boot zat een ezel, en op die ezel had Labartoe knielend plaatsgenomen. Haar hoofd was de kop van een dier, haar handen en voeten waren vogelklauwen. Twee slangen hield ze vast en een klein varkentje
| |
| |
en een beertje hadden zich onder haar armen aan haar vast" gebeten. Brrr...... het plaatje op het tegeltje leek zelf wel een boze droom. En er stonden nog meer griezelige figuren op, maar je zag ook goden en priesters en zonne-raderen op het brons afgebeeld, die geluk beloofden. Aan de achterkant van het tegeltje was een dierefiguur getekend, die zijn lelijke kop over de bovenrand stak en Labartoe op de vlucht moest jagen. Asoe-oe nam nu het draadje, dat aan het bronzen plaatje was bevestigd, en onder het murmelen van gebeden hing hij de zieke Gaga-a het wondermiddel om de hals.
Toen hief Asoe-oe zijn magere armen op, en begon vreemde gebeden te mompelen. Hij bezwoer Labartoe, terug te keren naar haar visrijke rivier, haar boot en haar ezel. Daarna greep hij de handen van Gaga-a beet, streek haar over voorhoofd en wangen, liet zijn dunne, gerimpelde vingers over haar lichaam glijden van het hoofd tot de voeten, en was toen met zijn behandeling klaar. Die scheen inderdaad iets te helpen. In ieder geval: Gaga-a werd rustiger, en na een half uurtje sliep ze kalm.
‘Nu zal ik nog een drank voor haar maken,’ zei de dokter. ‘Moe-oeroe, je kunt die over een uurtje komen halen.’
Tevreden, dat hij wederom hulp had verleend, ging hij naar zijn woning terug.
Toen Asoe-oe zijn studeervertrek binnenkwam, begroette Dadoem hem met een luid gekrijs.
‘Ik heb geen tijd voor je, Dadoem,’ zei Asoe-oe.
Hij had het inderdaad veel te druk. Hij begaf zich naar de keuken, waar hij altijd heet water te vuur had staan, goot hiermee een kom vol, en snipperde er blaadjes in. Toen begon hij te roeren en mompelde onderdehand allerlei toverspreuken, waardoor de drank geneeskracht moest krijgen. Hij rook eens aan de medicijn, proefde er iets van met een koperen lepel, waarbij hij zich bijna de mond brandde, en toen hij voelde, dat het net van pas was, goot hij het aftreksel voorzichtig in een kruikje, dat hij met een houten stop stevig afsloot.
| |
| |
Toen ging hij zitten wachten, tot Moe-oeroe kwam. Van vermoeidheid viel hij in slaap. Dadoem was bij hem op de schoot geklommen. Zijn kleine kop rustte tegen de schouder van zijn meester, en ook zijn ogen vielen dicht.
Toen Moe-oeroe om het drankje kwam, schrok Asoe-oe wakker.
‘O ja, de medicijn,’ zei de dokter. ‘Ik zal je even vertel, len, hoe die gebruikt moet worden: om de twee uur een lepel. En vergeet vooral niet, er bij te zeggen: Labartoe, ik bezweer u, terug te keren naar de plaats, vanwaar ge gekomen zijt: de visrijke rivier, de boot en de ezel. Dat moet vooral heel precies worden gedaan, anders helpt het niet.’
Moe-oeroe moest voor de zekerheid de formule een paar keer nazeggen.
Toen Moe-oeroe naar huis ging, doofde de dokter zijn lamp. Gekleed legde hij zich op zijn rustbank. Hij wist niet, of hij deze nacht veel of weinig zou slapen. Dat wist hij nooit. Maar hij bekommerde zich er weinig om. Hij leefde voor het heil van anderen, en niet voor niets was hij Zioed-siddoe, de man, die het leven verlengt.
|
|