| |
| |
| |
Beb Vuyk over Rob Nieuwenhuys en Oriëntatie
Joop van den Berg
In de jaren 1947-1954 is in Indonesië het culturele maandblad Oriëntatie verschenen. Een blad met een Nederlandse redactie maar sterk gericht op Indonesië, waarin veel belangrijke schrijvers hebben gepubliceerd. Vanaf het eerste nummer (Nr. 1 - November 1947) tot het laatste (Nr. 46 - Januari 1954) maakte deel uit van de redactie: Rob Nieuwenhuys, eerst als redacteur, maar al gauw als redacteur-secretaris. Dat betekende in de praktijk dat Rob Nieuwenhuys Oriëntatie was, of, op zijn minst, de stuwende kracht achter het blad. Het is vooral aan hèm te danken geweest dat tal van belangrijke Nederlandse èn Indonesische schrijvers in het tijdschrift konden publiceren. Wij noemen o.a. Maria Dermoût, Beb Vuyk, Tjalie Robinson/Vincent Mahieu, Walraven, Resink, Vroman en Friedericy. Bij de Indonesische letterkundigen: Chairil Anwar, Pramoedya Ananta Toer, Mochtar Loebis, Idroes en Asroel Sani.
In 1950 werd de redactie versterkt met Beb Vuyk, schrijfster van o.a. Duizend eilanden, Het laatste huis van de wereld en Het hout van Bara. Met haar spraken we in haar huis in Loenen aan de Vecht over de rol van Rob Nieuwenhuys bij de samenstelling van die 46 nummers van Oriëntatie en zijn invloed op de ‘Indische’ letterkunde in een latere periode van zijn leven.
- Wat was het culturele maandblad Oriëntatie precies? Wat was het klimaat van het tijdschrift? Is het te vergelijken met een Nederlands tijdschrift uit die periode, Libertinage of Podium bij voorbeeld?
‘Ja, wat voor soort cultureel maandblad was Oriëntatie? Twee jaar lang is Oriëntatie verschenen zonder dat we dat eigenlijk zelf precies wisten. Toch kan je niet zeggen dat we maar wat op de baren dobberden.
Maar laat ik beginnen met het einde van je vraag eerst te beantwoorden, nl. dat het niet te vergelijken is met enig ander literair cultureel tijdschrift in Nederland. Rob Nieuwenhuys schrijft in het januari-nummer 1950: “Toen wij begonnen konden we ons nog maar een vage voorstelling maken van wat Oriëntatie worden moest, maar één ding stond ons toen al scherp voor ogen: het had zich te onderscheiden van alle soortgelijke bladen in Nederland op straffe van overbodigheid”. Dit bracht ons ertoe ons doelbewust op Indonesië te richten met uitsluiting van al wat niet direct of indirect het culturele leven hier te lande raakte, al was het in den beginne niet goed mogelijk van onze Indonesisch-centrische instelling duidelijk te doen blijken.’
- Ja, waarom was dat dan niet mogelijk?
‘Omdat de eerste drie nummers werden uitgegeven met hulp van de Regerings-Voorlichtings-Dienst. Daar zat een heel behoorlijke, fatsoen- | |
| |
lijke maar ambtelijke redactie in, waar ook Rob Nieuwenhuys, die toen overigens ook ambtenaar was, toe behoorde. Maar vanaf het vierde nummer is Rob redactiesecretaris geworden en dat betekende dat hij veel meer invloed kreeg op de samenstelling. Hij ging als het ware het klimaat van het blad bepalen. Rob had een visie die oorspronkelijk uit een kleine kring rondom Du Perron afkomstig was. Toen Eddy op Java woonde - van november '36 tot augustus '39 - had hij met een aantal vrienden het plan tot het oprichten van een cultureel-literair blad, Indonesisch-centrisch gericht, dat Noesantara (Eilandenrijk) zou heten. Rob hoorde daar niet toe, hij zat toen nog in Semarang. Dat blad is er nooit gekomen. Er waren medewerkers, er was ook contact met een uitgever die een waarborgsom van f 20.000 vroeg en dat geld was niet bij elkaar te krijgen. Enkele honderden abonnees zouden misschien wel gevonden kunnen worden, maar een kapitaalsbijdrage van zegge veertig mensen die elk f 500 wilden storten, beslist niet.’
- Maar er is natuurlijk ook nog De Fakkel geweest, de wat illustere voorganger van Oriëntatie. Hoe zit dat precies?
‘De Fakkel is opgericht nadat Nederland bezet werd door de Duitsers en dat betekende voor Indië dat er geen Nederlandse bladen en tijdschriften meer kwamen. Toen was er wèl een uitgever te vinden die het risico durfde dragen zonder waarborgsom. Hij vroeg een ander soort dekking bestaande uit de redactie van hoge ambtenaren en vooraanstaande personages uit de Indonesische en Chinese wereld. Mensen zonder enige ervaring op het gebied van redactievoering. Een illustere voorganger van Oriëntatie is De Fakkel dan ook nooit geweest met uitzondering van één nummer, maar daarover later. Greshoff die toen al in Zuid-Afrika woonde, kwam naar Indonesië en dat bracht een keerpunt ten goede. In twee opzichten. Greshoff had wel redactie-ervaring, een bijzonder grote zelfs. Bovendien had hij van Zuid-Afrika uit contacten kunnen leggen met Nederlandse schrijvers in de diaspora en die zocht hij ook in Indië. Hij woonde bij Dirk de Vries in huis, die een ontvangstavond voor hem belegde. Daar heb ik voor het eerst met Rob kennis gemaakt. Ik kwam er met Soejitno Mangoenkoesoemo en ik geloof dat Soewarsih Djojopoespito er ook was.
In de korte tijd dat Du Perron in Indië verbleef, vormde zich om hem heen een vriendenkring van Nederlanders en Indonesiërs, mensen van verschillende geaardheid, uit diverse milieus, die dit gemeen hadden: hun vriendschap voor Eddy, hun literaire belangstelling en hun instelling tegenover Indonesië. In die kring heerste een heel bijzondere atmosfeer. In de koloniale maatschappij hadden Europeanen en Indonesiërs wel zakelijke contacten, maar zelden sociale. Er bestond een duidelijke rassenbarrière die door beide zijden werd gehandhaafd. De Europese intellectueel die vereenzaamde in de groep waarin hij door ras en positie behoorde en probeerde contacten te leggen met Indonesische intellectuelen, stuitte op
| |
| |
een versperring van achterdocht en wantrouwen. Het lukte Eddy enkele malen die barrière te doorbreken en toen deze jonge Indonesische intellectuelen eenmaal zijn vriendschap geaccepteerd hadden, aanvaardden zij hem zonder reserve, meer nog, met Eddy accepteerden zij ook Eddy's vrienden. Zijn vriendschap introduceerde zijn Europese vrienden bij zijn Indonesische, die nationalisten waren en non-coöperatoren. Het was méér dan een introductie, hij verschafte ons een vrijgeleide. Eddy had een zeer directe manier om met mensen in contact te komen. Soms stond hij onaangediend ineens op hun stoep (Soewarsih, Rob). Je kreeg een brief (Walraven). En wij verspreidden ze. Eenzame literatuurliefhebbers die hoog tegen hem opzagen, werden door hem aangezet om te werken.
Nadat hij vertrokken was bleef via brieven het contact behouden: met hem en met elkaar. Wij zochten elkaar op of begonnen een correspondentie. Walraven schreef mij toen ik nog op Boeroe woonde. En voor ik in april 1940 voor een kort verblijf naar Java vertrok, ontving ik van Eddy een lange brief met namen en adressen en persoonsbeschrijvingen van zijn vrienden die hij mij aanraadde op te zoeken. Walraven kwam mij in Soerabaja van boord halen, Soejitno zocht ik mijn eerste weekend dadelijk op. Die onderlinge vriendschap is door blijven werken, ook na zijn overlijden. Toen we hoorden dat hij gestorven was, werden wij ons nog meer bewust wat hij voor ons geweest was en wat wij voor elkaar waren in de situatie waarin wij geplaatst waren. Schrijvers en intellectuelen die opkwamen voor vrijheid van denken, integriteit en waardigheid in een koloniale maatschappij. De Fakkel heeft voor mij weinig meer betekenis dan een publikatiemogelijkheid. Maar er is wel een bijzonder mooi nummer verschenen: het dubbelnummer Juli/Augustus 1941, waar velen van ons aan medewerkten en waarin Walraven debuteerde. Rob Nieuwenhuys had carte blanche gekregen om dat nummer samen te stellen naar zijn inzicht. Je zou het als een voorloper van Oriëntatie kunnen beschouwen.
Ik had in die tijd veel meer contact met de Indonesische schrijvers van de Poedjangga Baroe, het eerste Indonesische onafhankelijke culturele tijdschrift van Indonesië. Het was enkele jaren eerder opgericht door Takdir Alisjahbana, die er ook het grote kapitaal van tachtig gulden in gestoken had, twee maanden salaris. Rob had er ook contact mee en wij werden uitgenodigd medewerker te worden. Ik heb erin gepubliceerd in het Nederlands, zo ver ging de tolerantie van deze nationalisten.’
- Als je ziet wie er allemaal in Oriëntatie hebben gepubliceerd: Walraven, Maria Dermoût, Tjalie Robinson, jij zelf, dan valt je op hoe streng de selectie altijd geweest moet zijn. Was dat de grote verdienste van Rob Nieuwenhuys?
‘Ach, een strenge selectie! Ik vind het zo'n gewichtig woord, bovendien uiterst beperkt. Natuurlijk selecteerde Rob, maar zijn inbreng ging daar ver boven uit. Oriëntatie was zijn creatie, hij leefde ermee en ervoor en erin! Hij zat toen als ambtenaar op het Departement van Onderwijs, een
| |
| |
Omslag van het speciale “Walraven-nummer” van Oriëntatie (aug.-sept. 1949), samengesteld door redacteur-secretaris Rob Nieuwenhuys.
| |
| |
werk dat hem niet lag. Rob is iemand die creatief bezig moet zijn, schrijven of les geven of mensen stimuleren, over literatuur praten, meer dan praten, ervan getuigen. Die mogelijkheid bood Oriëntatie. Qua stijl is hij nooit door Eddy beïnvloed, eerder door Walraven. In zekere zin nam Rob Eddy's taak over, als stimulator, als iemand die begaafde mensen tot werk wist aan te zetten, contacten legde, ideeën aandroeg. In tegenstelling tot Eddy was hij een verlegen man, wat afgeremd, soms aarzelend, minder direct, totdat hij warm liep, maar ook minder beperkt. Hij miste ieder spoor van literatendom, dat uit de correspondentie van Du Perron- Ter Braak duidelijk naar voren treedt. Dit was ons in gesprekken met hem nooit opgevallen. Rob had ook andere voorkeuren, niet de Franse, wel de Engelse en Amerikaanse literatuur. Daarin vonden hij en ik elkaar. Rob had ook een grote belangstelling voor volkspoëzie, daarop gewezen door Dolf Verspoor en Robs oude vriend Wim Braasem. Hij was ook geïnteresseerd in schilderkunst. In krijgsgevangenschap had hij kennis gemaakt met Henk de Vos en Wim Schippers. Het klimaat waarin hij werkte, de verwarrende jaren die lagen tussen de Japanse capitulatie en de souvereiniteitsoverdracht bracht ongekende mogelijkheden. Het klinkt absurd voor een tijd van diepe ellende, de Indonesische revolutie, militair optreden van Nederlandse zijde, eindeloze onderhandelingen, overeenkomsten die weer verbroken werden, hoop en wanhoop. In die tijd ontstond in Djakarta een concentratie van Indonesische en Nederlandse intellectuelen die over en weer contact hadden zoals de koloniale tijd nooit gekend had. De nieuwe generaties van Indonesische schrijvers en schilders, de zg. Beweging van 1945, waarvan tekeningen en literair werk in vertaling in Oriëntatie verscheen. Ook onder Nederlandse militairen waren tekenaars en schilders. Uit krijgsgevangenschap keerden tekenaars en
schilders terug die in Djakarta bleven hangen. En dan waren er nog de journalisten en andere nieuwkomers. Rob wist ze voor Oriëntatie te gebruiken.
Na de souvereiniteitsoverdracht kwam de matheid. De Ronde Tafel Conferentie beëindigde de oorlogstoestand, maar niet de strijd om de macht. In de loop van de volgende twee jaren begonnen vele Nederlanders te vertrekken, ook onze medewerkers en redactieleden, een voor een. In '51 ging Rob naar Nederland. Na 46 nummers hield Oriëntatie op te bestaan, het doofde uit door gebrek aan zielstof. Ik ging voor Indonesische kranten en tijdschriften werken, kwam in de redactie van Konfrontasi, de moderne vervanger van de Poedjangga Baroe. In de loop van de volgende jaren schiepen Soekarno's concepties en politiek een sfeer die werken onmogelijk maakte. Mochtar Loebis werd gevangen gezet, zijn krant verboden; Takdir Alisjahbana kreeg huisarrest; Idroes, een belangrijke jonge Indonesische auteur, kreeg een aanstelling als lector aan een Australische universiteit; Pramoedya Ananta Toer ging over tot het sociaal realisme. Takdir ging in '58 naar het buitenland, ik zelf vertrok enke- | |
| |
le maanden later.’
- Wat ik mis in Oriëntatie is een duidelijk standpunt t.a.v. de Nederlandse politiek. Er wordt nl. geen woord gerept over de politionele acties. Waarom niet?
‘Natuurlijk had de redactie een standpunt, maar dat werd niet uitgedrukt in woorden! Dat werd uitgedrukt door de inhoud. Wij gaven in vertaling liederen - je zou ze de geuzenliederen kunnen noemen - van de Indonesische revolutie. Ik wil bij voorbeeld wijzen op het prachtige lied - een soort ballade is het eigenlijk - van Chairil Anwar:
“Kami yang terbaring antara Krawang-Bekasi
tidak bisa teriak ‘merdeka’ dan angkat senjata lagi”
Vertaling:
“Wij die nu hier liggen tussen Krawang en Bekasi,
Wij kunnen geen ‘Vrijheid’ meer roepen
of de wapens weer opnemen...”’
- Politieke stellingname dus genoeg!
‘Dan de verschillende verhalen van Pramoedya Ananta Toer, een fragment van Mochtar Loebis, mijn lange vertelling Het verhaal van een toeschouwer en Indroes’ Soerabaja, alles met achtergrond “oorlogen revolutie”. Met uitzondering van de eerste maanden is Djakarta eigenlijk altijd betrekkelijk rustig geweest, aan de periferie wat overvallen. Hevig gevochten is er in Bandoeng, omdat de stad voor de helft in handen van het republikeinse leger was, dat je nog nauwelijks een leger kon noemen. Hetzelfde maar in heviger mate gold voor Soerabaja. Dan schrijft Idroes verhalen over Soerabaja, spottend en afstandelijk in de vorm van een mythe. Idroes stond helemaal achter de idealen van de republiek, maar hij kon er toen al afstand van nemen en liet zijn ironie vrij spel. Hij had zelfs de moed om de revolutionaire jongeren cowboys te noemen. Dat is hem van vele kanten zeer kwalijk genomen. Het is een poos lang gevaarlijk voor hem geweest, maar hij had de moed om het te doen. En het is een bijzonder goede persiflage geworden.’
- Beb, ik zie jouw naam niet staan bij de redactie van de eerste twee jaar van Oriëntatie.
‘Ja, dat klopt. De eerste drie nummers van Oriëntatie waren zo, dat ik niet de minste neiging had zelfs om in Oriëntatie te publiceren.
Toen Rob redactiesecretaris werd had ik een stukje geschreven over de schrijfster Marie van Zeggelen, die tot de zg. ethische auteurs behoorde, die al voor 1910 is gaan publiceren; een paar heel goeie kinderboeken heeft ze geschreven en een aantal novelles over haar leven als officiersvrouw in Celebes. Ik had haar ontmoet op een, ik meen, Pen-congres, en ik was haar een beetje uit de weg gegaan want door mijn lezingen die ik voor de Partij van de Arbeid had gehouden en ook door mijn publikaties in De Baanbreker en Vrij Nederland stond ik bij het rechtse Nederlandse publiek als een soort overloper naar de republiek Djokja bekend. Ik
| |
| |
dacht dat zij daar ook wel zo over zou denken, zo'n oud dametje, officiersweduwe, o nee dat was ze niet, ze was gescheiden. Tot ik een vriendelijk briefje van haar ontving of ik haar eens kwam opzoeken. Toen ben ik haar wezen opzoeken, en toen deed ze me een verschrikkelijk aandoenlijk verhaal over hoe leeg en hoe verschrikkelijk ze het leven vond als officiersvrouw op Java. En dat ze toen in de binnenlanden van Celebes kwam, waar haar man veel op tournee was en dat ze daar de bevolking leerde kennen. En daardoor heel anders is gaan schrijven, heel anders is gaan denken dan het grote doorsnee publiek van de Nederlandse gemeenschap. En dat, toen ze weer op Java kwam, ze dat verschrikkelijk miste.
Het was een verhaal waarin ik haar naam niet noem, maar haar een oude dame noem, maar iedereen kon haar traceren. Ze had me gezegd: Ik heb zo'n belangstelling voor wat er nu in Indonesië gaat gebeuren. En ik ben zo blij dat u mij dit allemaal verteld hebt, want ik durf er met mijn oude Indische vrienden niet over te praten, want die denken zo slecht van de mensen die nu revolutie voeren.
Nou, dat stukje had ik aan Rob gegeven en Rob bracht het in de redactie, stelde voor mij in de redactie op te nemen. Maar ik stond te vee[l] aan de kant van de republikeinen. Crijns vooral had bezwaar mij in de redactie op te nemen. Tegen het stuk zelf was geen bezwaar.
Ik zat niet in de redactie maar ik bleef geen buitenstaander, Ro[b] [h]eeft mij in alles gekend. Er is vrijwel geen nummer geweest of ik was vooraf op de hoogte. Vandaar dat ik in dit interview zo dikwijls “we” zeg als ik het over Oriëntatie heb. In 1950 in het eerste nummer na de souvereiniteitsoverdracht tref je mijn naam voor het eerst in de redactie aan. Het Indonesische ministerie van Voorlichting had de subsidie die we van de Nederlandse Voorlichtingsdienst kregen, overgenomen en dat gaf Rob de mogelijkheid mij redactielid te maken.’
- Jij zegt: ik kwam er in '50 in. 1950 is voor jou een belangrijk jaar geweest, want jij werd Warga Negara (Indonesisch staatsburger) in april. Zou je daar wat over willen zeggen?
‘Emotioneel heb ik al voordat de oorlog uitbrak aan de kant van de Indonesische nationalisten gestaan, die de vrienden waren van Du Perron en tot de partij van Sjahrir behoorden. Toen het wettelijk mogelijk werd na de souvereiniteitsoverdracht hebben mijn man en ik voor de Indonesische nationaliteit geopteerd, die wij nog steeds hebben. Rob stond emotioneel ook aan de Indonesische kant, al voor de oorlog, maar bij hem lagen de dingen wat minder makkelijk om Warga Negara te worden. Dat kon ergens niet. Hij heeft eens een keer gezegd tegen mij, en dat vind ik heel goed uitgedrukt: “Ik kan hier in Nederland cultureel wel aarden, maar emotioneel niet.”
Bij mij ligt het anders, ik ben in Nederland opgevoed. Rob leeft tussen twee vaderlanden, ik leef in twee vaderlanden. Ik heb altijd een vaderland in de verte.’
| |
| |
- Een vraag gewoon recht toe recht aan: Wat vind jij van het werk van Rob Nieuwenhuys?
‘Hier de laatste dertig jaar in Nederland heeft Rob eigenlijk behalve die eerste roman, en nog enkele korte verhalen, voornamelijk over verschillende figuren uit de zg. Indische samenleving geschreven: Junghuhn, Van der Tuuk, Daum. Hij zegt van zich zelf dat hij zich in de jaren heeft ontwikkeld door studie, en óók door de opdracht die hij kreeg van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, tot een historicus. En ik vind dat daar vooral zijn belangrijkheid in ligt. Dat hij hier daarin zeer is onderschat. Dat kan ik alleen maar verklaren uit de onbekendheid hier in Nederland met Indië, èn met Indonesië, zodat eigenlijk alleen een groep deskundigen en een groep mensen die een groot deel van hun leven in Indië hebben doorgebracht, daarover oordelen kunnen.’
- Je hebt helemaal gelijk, denk ik, wat de officiële kritiek betreft. Maar Rob heeft natuurlijk veel losgewoeld. Men heeft veel begrip gekregen voor de Indische literatuur, drie drukken van de ‘Oost-Indische spiegel’ is niet niks. Men is Indische bellettrie gaan lezen. Dus wat dat betreft heeft het publiek Rob toch wel op waarde geschat, of ook nog te weinig?
‘Ik geloof dat men de lezers voornamelijk vindt onder de mensen die een binding met Indië, of Indonesië, hebben.’
- Ja, maar de grote golf van boeken over Indonesië en zo is toch een beetje door Rob ook veroorzaakt, denk ik.
‘Luister es, er is weer een nieuwe generatie opgekomen en dat is een generatie die òf hier geboren is en over Indië hoort praten òf de generatie die twee, drie, vier tot tien jaar oud was en die als het ware wil afrekenen met haar land van herkomst. Daaruit verklaar ik die grotendeels nieuwe belangstelling van die generatie die weinig over Indonesië weet, maar ergens toch door de verhalen van de ouderen op zoek is naar de wortels van haar bestaan.’
- Rob schrijft over jouw werk ook: ‘De dood is altijd aanwezig als een begeleider, de figuur die ineens toeslaat en verwoestingen aanricht. Het dubbele thema: het leven en de dood, is altijd in haar werk aanwezig’. Wat is voor jou in Robs werk altijd aanwezig als essentie?
‘Zijn moeder, de familie, de clan, tenminste in zijn scheppend werk. En in zijn essayistisch werk de hele achtergrond van die clan, de tempo-doeloe-achtergrond van de clan.’
- Als jij samen met Rob een programma zou mogen maken, een dialoog zou mogen hebben voor radio of voor tv, dat doet er niet zoveel toe, welk thema zou je kiezen?
‘Ik zou geen zin hebben in zo'n dialoog, ik ben schrijfster, geen spreekster.’
- Als ik zeg: ‘Rob Nieuwenhuys heeft voor ons allemaal een zeer speciale betekenis’, filosofeer eens over Rob, ook als vriend.
‘Toen mijn man tachtig jaar werd, en ik kort daarop vijfenzeventig,
| |
| |
hebben we die beide verjaardagen gevierd door een etentje te geven voor onze naaste vrienden uit ons gezamenlijk verleden. Er ontstond een sfeer of we met onze verjaardagen ook onze vriendschappen vierden met de levenden en de doden, vertegenwoordigd door hun kinderen. Rob sprak over een vriendschap van veertig jaar, wij waren zijn oudste vrienden. Ik dacht eraan dat niet het aantal jaren ertoe doet, maar wel de stabiliteit, ruimtelijk gescheiden worden en het opnieuw hervinden. Er zijn periodes geweest door oorlog en revolutie dat wij elkaar in jaren niet zagen, zelfs niet corresponderen konden, maar bij het wederzien waren er wel hiaten, maar geen breuken.’
|
|