Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda
(1999)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Toegangspoort, kort na 1909 (foto RDMZ, collectie Steenbergh).
| |
[pagina 377]
| |
Bebouwing oostelijk van de centrale vleugel: buitengevelsBuitengevelsTot op het moment dat een deel van het nieuwe paleis in gebruik kon worden genomen, bleef men in 1536 wonen in de oude gotische zuidvleugel. Die bestond toen pas ongeveer zeventig jaar. In de eerste fase van de bouw van het paleis werd dus alleen het gedeelte van de vleugels rond de oostelijke binnenhof verwezenlijkt dat buiten de gotische vleugel viel: de noor dvleugel en iets meer dan de noordelijke helft van de oostvleugel, inclusief de toegangspartij. Het aanzicht van de onvoltooide oostvleugel is te zien op een voorstelling op de rand van de schaal van Marcus en op de gravure van Santvoort uit 1648 (afb. 569-570). De plattegrond van deze onvoltooide situatie is, zoals vermeld, vastgelegd op de Mauritsplattegrond van kort na 1610 en op een plattegrond van Breda in de collectie Bodel Nijenhuis (afb. 347). Na de voltooiing in 1686-1695 werden de voorgevel en de zuidgevel voor het eerst vastgelegd door De Swart in 1743 (afb. schutblad voorin). In 1806 werd de voorgevel getekend door Haus (afb. 30, 571). De vroegst bekende afbeelding van de noordgevel, de litho van Sterk, dateert van omstreeks 1825 (afb. 30). In 1827 werd een bouwkundige tekening gemaakt van de voorgevel. Deze is van dezelfde hand als de tekening van de staatsietrap tegen de oostgevel van de centrale vleugel. Gelet op de vele onnauwkeurigheden lijken beide tekeningen pas gemaakt te zijn op het moment dat de sloopwerkzaamheden voor de verbouwing van eind december 1826 tot en met 1828 al waren uitgevoerd. Net als de staatsietrap op de ene tekening, is ook de oostgevel op de andere te gedrongen getekend; bovendien is de traveemaat te klein ten opzichte van de hoogte. Verder is de tekening van de voorgevel in een groot aantal opzichten onbetrouwbaar. Zo suggereert de zware slagschaduw ten onrechte dat er op de verdieping een middenrisaliet aanwezig was. Verder is de poortomlijsting foutief weergegeven en is ten onrechte één van de achtkantzijden van de hoektorens parallel aan de gevel getekend (zie hoofdstuk twaalf) (afb. VIII).Ga naar eind1 In 1890 werden zowel de voor- als de zuidgevel door de Monumentenzorg opgemeten en getekend (afb. 573). Ook werd toen de toegangspoort in een gedetailleerdere tekening vastgelegd.Ga naar eind2 Van de noordgevel werd pas in 1948 voor het eerst een bouwkundige tekening gemaakt. Dit gebeurde in opdracht van Defensie
569 Elias Marcus, De onvoltooide oostgevel. Reliëf op de bokaal (geschonken door de stad Breda aan Filips, graaf van Hohenlohe) met voorstellingen uit de geschiedenis van het turfschip, 1600. Verguld zilver. Hohenlohe Museum, Neuenstein (Württemberg) (foto Amsterdam, Rijksmuseum).
570 A. Santvoort, Onvoltooide oostgevel, 1648 (zie afb. 27).
| |
[pagina 378]
| |
571 H.M. Haus, Oostgevel, 1806 (detail van afb. 29).
ten behoeve van de renovatie. In 1981 werden alle gevels fotogrammetisch in tekening gebracht (afb. 574-576). De voorgevel werd in 1738 door Van Broekhuysen als volgt beschreven: ‘de Poort of ingang is als een spitsen gevel met pijlasters en croonlysten opgebouwd van Blaauwen steen gevuld en boven hoog op geciert van witte B[...?] steenen. op elken voorhoek heeft dit hof een klynen Toren die de hoekkamers cabinetten geeven. alle de vensteren is een lyst van witte steen de cousynen van vensters en dakvensters syn van diesteen cierlyk opgemaakt en het geheele gebouw is daar van uyt het water tot de eerste vensteren opgebouwd.’Ga naar eind3
De buitengevels waren minder hoog dan de gevels aan de binnenhof. Dit kwam doordat de gehele kap van het paleis aan de buitenzijde zichtbaar was gelaten. Deze werd met andere woorden niet voor een deel aan het zicht onttrokken door een aaneenschakeling van dakvensters, zoals bij de gevels aan de binnenhof het geval was. Het midden van de gevel kreeg een verticaal accent door de topgevel met dakvenster. Op de hoeken van de voorgevel zouden achtzijdige torens komen, waarvan, als gezegd, in de eerste fase van de bouw alleen de noordoostelijke hoektoren werd uitgevoerd. De buitengevels zijn geheel gemetseld van oranjerode baksteen in kruisverband, waarbij de stootvoegen niet altijd even zuiver in het hart van de strekken uitkomen (10 lagen meten 55/52,5 centimeter). Alleen de onderverdieping, die voor een groot deel boven de gracht uitstak, is geheel met natuursteen bekleed. De begane grond versmalde zich door middel van een geprofileerde plintlijst ten opzichte van de onderverdieping (de plintlijst werd al beschreven bij de eindgevels van de centrale vleugel). De buitengevels waren verder geleed door de rond het paleis - over de hoektoren(s) - doorlopende, Dorische kroonlijst van het postament en het Dorisch, respectievelijk Ionisch entablement, waarvan de hoogte correspondeerde met die van de entablementen van de eindgevels en met die van de entablementen aan de zijde van de binnenhof. Van deze, de verdiepingen scheidende entablementen waren alleen de architraaf (zij het onderbroken door de bovendorpels van de kruisvensters) en de kroonlijst doorgezet; van de Dorische kroonlijst is alleen het bovenste deel doorgezet.Ga naar eind4 Het buitenste deel van de profilering van de kroonlijsten werd waarschijnlijk in 1827-1828 afgehakt toen mogelijk ook de kroonlijst donkergrijs werd geschilderd als imitatiehardsteen. Toen bij de restauratie van de buitengevels in 1984-1986 de kroonlijsten werden vernieuwd in Vaurion en de onderdorpels uit 1827-1828 kwamen te vervallen, kopieerde men de afgehakte toestand (afb. 577-578). De architraaflijsten werden in 1827-1828 uit de gevels verwijderd en opgevuld met vier lagen van dezelfde paarsrode baksteen als van de bovenste verdieping (afb. kleur V en VI). De vensterindeling van de noordgevel correspondeert met de traveemaat van de binnenhof; de kruisvensters zijn in het hart van de traveeën geplaatst. Zoals in hoofdstuk tien al is vermeld, is de weergave van de bekroning van de eindgevel van de centrale vleugel op Sterks litho niet betrouwbaar. Die van de vensterindeling aan de noordzijde blijkt bij een vergelijking met de plattegronden van Schonck wel betrouwbaar te zijn. De indeling van de vensters is al in hoofdstuk twaalf besproken. Op Sterks litho is goed te zien dat het hoofdappartement op de verdieping rijk voorzien was van vensters. De direct naast de hoektoren, boven elkaar geplaatste vensters behoren tot de appartementen in de oostvleugel en de kleine vensters daarnaast tot het bordestrappenhuis. De vensterindeling van de oostgevel correspondeert weer niet met de traveemaat van de binnenhof (uitgezonderd het kruisvenster naast de poort). De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in het feit dat de scheidingsmuren tussen de afzonderlijke vertrekken bij de oostvleugel (althans wat de scheidingswand tussen de twee hoofdvertrekken betreft) niet met de traveemaat correspondeerden zoals bij de noordvleugel het geval is. Bij de bouw van het paleis werd blijkbaar het aantal kruisvensters, en daarmee de gevelindeling, bepaald door het belang dat aan een appartement of kamer werd toegekend, en niet andersom (afb. 579A-B). Zo werden alle afzonderlijke traveeën van het hoofdappartement op de verdieping in de noordvleugel voorzien van een kruisvenster. Op de begane grond van de noordvleugel daarentegen was het aantal kruisvensters weer kleiner. Ook de appartementen in de noordelijke helft van de oostvleugel waren minder belangrijk dan het hoofdappartement en ook daar komt dit tot uiting in het aantal vensters. | |
[pagina 379]
| |
573 Details van tekening naar opmeting van H.M. Tetar van Elven, 1890, schaal 1:500. Zeist, RDMZ. A Oostgevel. B Zuidgevel.
Elk afzonderlijk vertrek werd echter wel consequent van twee kruisvensters voorzien, althans aan de oostzijde. Dat de gevelindeling en het aantal kruisvensters op de begane grond anders werden dan op de verdieping was blijkbaar niet zo belangrijk. Zoals in hoofdstuk twaalf is beschreven, bevonden zich op de begane grond in het noordelijk deel van de oostvleugel drie vertrekken. De twee grote, noordelijke vertrekken hadden elk aan de oostzijde twee kruisvensters; de zaal in de noordoosthoek, het grootste vertrek van dit appartement, kreeg nog een derde kruisvenster in de noordgevel. Het kleinste, slechts één travee brede vertrek naast de poortdoorgang werd van één kruisvenster voorzien. Hoewel op de hoofdverdieping de indeling van de vertrekken anders was dan op de begane grond, was het aantal vertrekken wel weer gelijk. Het twee traveeën brede vertrek boven de toegangspoort behoorde namelijk bij het appartement en het gedeelte van de vleugel tussen dit vertrek en de noordgevel was in twee vertrekken opgedeeld. Alle drie de vertrekken hadden twee kruisvensters (het hoekvertrek had evenals het hoekvertrek op de begane grond een extra kruisvenster in de noordgevel). Aangezien het zuidelijke kruisvenster in het middelste vertrek op de verdieping niet boven het kruisvenster direct naast de poort op de begane grond werd geplaatst, was een assymetrische situatie ontstaan. Had men dit venster echter wel boven het venster naast de poort geplaatst, dan zou het dakvenster daarboven te dicht bij de middenpartij zijn uitgekomen.Ga naar eind5 Bij de voltooiing van de voorgevel hield men geen rekening met de gevelindeling van de oorspronkelijke, noordelijke helft van de oostvleugel. Ook hierbij werd de gevelindeling bepaald door het interieur van de nieuwe vleugel. Zo werden ter plaatse van het smalle trappenhuis, direct zuidelijk van de toegangspoort, tweelichtsvensters aangebracht. Ook bij de gevel van de zuidvleugel strookten, net als bij de oostgevel, de indeling van de vertrekken en de plaatsing van de vensters niet met de traveemaat. De vensters van de gevel van de zuidvleugel daarentegen werden in tegenstelling tot die van de noordgevel wel regelmatig over de gehele gevel verdeeld; op elke verdieping waren er elf. De dakvensters werden om de andere travee geplaatst, boven de daaronder gelegen vensters. | |
[pagina 380]
| |
574 Oostgevel. Fotogrammetische tekening, schaal 1:500. Geo-service, Hattem, 1981.
575 Noordgevel. Fotogrammetische tekening, schaal 1:500. Geo-service, Hattem, 1981.
576 Zuidgevel. Fotogrammetische tekening, schaal 1:500. Geo-service, Hattem, 1981.
577 Noordgevel: de originele kroonlijst en de onderdorpels uit 1827-1828 worden vervangen (foto RDMZ, L. Tangel, 1984).
578 Zuidgevel tijdens de restauratie in 1984-1985 (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
| |
[pagina 381]
| |
579 Schetsmatige reconstructies G.W.C. van Wezel, tekeningen R. Royaardsten Holt, 1993, schaal 1:500. Zeist, RDMZ: A Oostgevel. B Noordgevel.
De kleur van de baksteen van het voltooide deel komt sterk overeen met de kleur baksteen van het oorspronkelijke muurwerk. Om een eenheid te verkrijgen werden, zoals van Broekhuysen vermeldt, de oude gevels blijkbaar opnieuw gevoegd: ‘het geen door het afslypen der steenen en ingevoegde kalk als nieuw gemaakt wierd’.Ga naar eind6
De baksteen die bij de tweede bouwfase werd gebruikt, is gemiddeld een halve centimeter dikker dan die uit de eerste bouwfase. Het was dan ook niet mogelijk om met de nieuwe baksteen aan te sluiten op de tijdens de eerste fase in aanzet al gerealiseerde muren voor de tweede bouwfase. De in hoofdstuk negen al genoemde, tijdens de eerste bouwfase gerealiseerde 53 centimeter lange aanzet voor de zuidgevel (oostelijk van de centrale vleugel), moest dan ook bij de voltooiing in 1686-1695 recht worden afgewerkt: met klezooren op de hoek in de koppenlagen (afb. kleur IX). Het is de aanzet die op de tekening van Valentijn Klotz als een vallende tand is getekend. Bij de voorgevel is de overgang tussen het oude en nieuwe metselwerk niet zichtbaar. | |
KruisvenstersDe onderste helft van de kruisvensters was voorzien van naar buiten draaiende luiken. Van de Dorische kruisvensters zijn geen fragmenten teruggevonden. De detaillering van de Ionische kruisvensters van de buitengevels zal gelijk zijn geweest aan de detaillering van de ledestenen kruisvensters van de langsgevels van de centrale vleugel, die in hoofdstuk tien werden besproken. De tekening van De Swart laat zien dat de kruisvensters van de buitengevels op de kroonlijst waren geplaatst, en dat de bovendorpel iets boven de architraaf uitkwam. De architraaf zal dan ook zijn geëindigd tegen de kwartholle profilering aan de buitenzijde van de zijstijlen. In 1827-1828 werden de kruisvensters verwijderd en vervangen door houten kozijnen met hardstenen onderdorpels. De nieuwe onderdorpels van de twee | |
[pagina 382]
| |
A
B
C
D
E
F
G
H 580 Dorische toegangspoort: details kort voor de ‘restauratie’ in 1985 (foto's RDMZ, L. Tangel): A Fragment van een zuil, in 1827-1828 gebruikt als onderdorpel van venster(s) boven de poort. B Voluutconsole als sluitsteen. C Halfzuil. D Hoofdgestel. E Hoofdgestel: HENRICUS. F Basement. G Detail halfzuil. H Impost. vensters boven de toegangspoort werden gemaakt uit wat oorspronkelijke zuilen waren geweest, hoogstwaarschijnlijk de Ionische zuilen van de centrale vleugel (afb. 580A). De onderdorpel van het venster op de verdieping rechts van de toegangspoort werd echter weer uitgevoerd in ledesteen. Het betrof een fragment van een Dorische kroonlijst, dat waarschijnlijk afkomstig was van een onderdeel uit het interieur. | |
[pagina 383]
| |
Toegangspartij
581 Baldassare Peruzzi, Dorische poort voor de Blijde Inkomst van Leo X. Florence, Uffizi.
De Dorische toegangspoort is in zuiver Italiaans-klassieke stijl uitgevoerd. Het hoofdgestel van de poortomlijsting rust op brede pilasters waartegen halfzuilen zijn geplaatst. Pilasters en halfzuilen worden gedragen door postamenten, die, zoals onder meer te zien is op de schaal van Marcus, oorspronkelijk werden gedragen door een soort driehoekige consoles, zoals die ook bij de voorpoort in de courtine voorkomen. De poortdoorgang is rondbogig en rust op impostlijsten, die worden gedragen door pijlers met verdiepte velden. Als sluitsteen van de gearchitraveerde rondboog is een S-vormige voluutconsole toegepast met op de bovenste voluut aan beide zijden een rozet (afb. 580B). Het hoofdgestel is vanwege de halfzuilen twee maal gekornist (afb. 580C-D). De kroonlijst bestaat uit twee delen; op de bovenzijde van het onderste deel bleek het merk van Le Prince te zijn aangebracht. Waarschijnlijk heeft deze firma niet alleen de steen voor de poort geleverd, maar de poort ook gehakt. Het fries bestaat uit trigliefen en metopen met daarop de naam van de opdrachtgever volgens de klassieke en in de renaissance weer overgenomen traditie (afb. 581): HENRICUS. Aangezien maar zeven metopen tussen de gekorniste delen van het hoofdgestel zijn aangebracht, was men genoodzaakt de eerste of de laatste letter van Hendriks naam op een metoop van het gekorniste deel aan te brengen (men koos blijkbaar voor de ‘H’) (afb. 580D-E, 584). De letters zijn oorspronkelijk verguld geweest, zoals volgens van Goor ook in 1744 nog het geval was. Onder elke taenia komen vijf guttae voor. Het hoofdgestel is van hardsteen met uitzondering van de trigliefen, die van ledesteen zijn. Ook de kapitelen, halfzuilen en basementen zijn van ledesteen. De pilasters zijn van hardsteen en zijn voorzien van velden die verdiept liggen door middel van een ojiefprofiel. Op de hals van de kapitelen zijn geen rozetten aangebracht; de basementen zijn Attisch (afb. 580F). De cannelures zijn fraai vormgegeven, waarbij elke groef afzonderlijk is omlijst door een bandje (afb. 580G). Dat het nu vlakke deel van de zuilen met een ornament was versierd, zoals op de tekening van 1827 is
582 Toegangspoort, deur (historiserend): A Detail bovendeel naald, 1909. B idem onder (foto's RDMZ, L. Tangel, 1984).
| |
[pagina 384]
| |
583 Toegangspoort: A In 1890 (foto RDMZ, A. Mulder). B In 1961 (foto RDMZ, G.Th. Delemarre). C In 1984 (foto RDMZ, L. Tangel). D In 1995 (foto RDMZ, 1995).
aangegeven, wordt bevestigd door de aquarel van Haus uit 1806, al is het ornament daar schematisch aangegeven. De poortdoorgang is geheel van hardsteen met uitzondering van de ledestenen impostlijsten (afb. 580H). De op de tekening van 1827 in de zwikken aangegeven mascarons komen ook voor op de schaal van Marcus uit omstreeks 1600. De zwikken werden waarschijnlijk in 1827-1828 vernieuwd. De huidige volgens Venker ‘in 16e eeuwschen stijl gehouden, eikenhouten deuren met fraai gesneden naald’
584 Toegangspoort: hoofdgestel tijdens de restauratie (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
dateren uit 1909 (afb. 582A-B).Ga naar eind7 Gezien de nog aanwezige duimen van de oorspronkelijke deuren, die veel hoger waren geplaatst dan de duimen van de huidige deuren, zullen de deuren aan de bovenzijde niet halfrond, zoals nu, maar segmentboogvormig zijn geweest net als het gewelf (de originele taatspotten zijn niet meer aanwezig). Hoe de deuren er oorspronkelijk uit hebben gezien is niet bekend. Ook zijn er geen sporen meer te vinden van de ophaalbrug, die op de schaal van Marcus in gesloten toestand is afgebeeld. De ophaalbrug blijkt volgens het aanzicht op de schaal van Marcus uit twee delen te hebben bestaan, elk voorzien van twee onderslagbalken waaraan het contragewicht bevestigd moet zijn geweest. De kettingen van de ophaalbrug zijn goed te zien op de prent uit 1648. Blijkbaar liepen ze toen door een houten wand of hoofddeur, waarbinnen een kleinere deur was uitgespaard. Bij de restauratie in 1909 werd de verflaag waarmee de gehele poort was overgeschilderd | |
[pagina 385]
| |
585 Toegangspartij: A Detail van afbeelding 569. B Detail van afbeelding 570. C Detail van schutblad voor. D Detail van afb. 571.
weer verwijderd. Ook werden toen de roodkoperen lantaarns aan weerszijden van de poortdoorgang aangebracht. Een oudere lantaarn in het midden op de poortdoorgang werd in 1909 weer verwijderd (afb. t.o. dit hoofdstuk). De natuursteen van de poort en vooral de ledesteen is na omstreeks 1960 in versneld tempo vervallen. Waarschijnlijk is een behandeling met een agressief, chemisch middel daarvan de oorzaak; mogelijk werd de poort al in 1909 met zoutzuur schoongemaakt (afb. 583A-C). Bij de restauratie in 1984-1986 werd het noodzakelijk geacht de hele toegangspoort opnieuw ‘op te hakken’, dat wil zeggen dat van het hele oppervlak enkele milimeters werden afgehakt (afb. 583D, 584).Ga naar eind8 Bij die restauratie werd onder meer ook het bovenste deel van de kroonlijst vernieuwd. Boven de toegangspoort bevonden zich twee kruisvensters die gelijk waren aan de overige kruisvensters en die ook even ver uitstaken (afb. 585A-D). Tussen de vensters bevond zich een 5 voet (1,42 meter) brede nis voor een beeld en volgens Van Goor had er een beeld van Hendrik III in gestaan: ‘boven welke Poort men in de voorgevel ziet een ruime Nisse, voormaals verordent om daar in 't Stantbeeldt van Graaf Hendrik te plaatsen, waar boven men deszelfs Wapen, en daar onder deszelfs voornaam HENRICUS in gulde letteren, nog tegenwoordig ziet’.Ga naar eind9
De nis was ten tijde van Van Goor, in 1744, en ook op de tekening van De Swart (afb. 585C) echter leeg. Het beeld van een naakte vrouw in de nis op de aquarel van Haus uit 1806, zal dan ook wel een vrijheid van de tekenaar zijn geweest. In het begin van de negentiende eeuw stond er in ieder geval geen beeld in de nis (afb. 585D). Het door Van Goor genoemde wapen van Hendrik III zal het wapen in het Ionische fries zijn geweest. Dit fries stak over een lengte ter breedte van de twee | |
[pagina 386]
| |
586 Fragment van een heraldische helm (foto RDMZ, 1988). Zeist, RDMZ.
kruisvensters iets uit en bevatte in het midden een wapen. Volgens de prent van 1648 bestond het reliëf uit drie omkaderde delen, maar op de tekeningen van De Swart en op de aquarel van Haus uit 1806 is te zien dat dit vermoedelijk een onjuiste weergave is. Op laatstgenoemde tekening en op de prent uit 1648 wordt het wapen geflankeerd door victoriefiguren. In hoeverre de bouwkundige tekening uit 1827 dit reliëf betrouwbaar weergeeft, is moeilijk te zeggen, behalve dan dat we weten dat veel details niet kloppen.Ga naar eind10 Een drietal fragmenten van het reliëf in het Ionische fries waren hoogstwaarschijnlijk in de fundering van de manege verwerkt. Deze zijn in 1962 te voorschijn gekomen. Ze waren zo sterk aangetast, dat ze niet zijn bewaard. Op één fragment was duidelijk een horizontale figuur met draperie herkenbaar.Ga naar eind11 Mogelijk zijn ook nog andere fragmenten uit de directe omgeving van het wapen in 1962 te voorschijn gekomen. Daaronder bevonden zich een vrij ondefinieerbaar fragment met een reliëf dat op een vleugel lijkt en drie fragmenten van een heraldische helm, voorzien van bladornament. Een van de drie fragmenten werd vernietigd, de twee andere bleven bewaard (RDMZ, inv.nr. B139 en B114, afb. 586). Boven de middenpartij bevond zich een topgevel met kruisvenster, geplaatst voor een dwarskap. Het kruisvenster werd geflankeerd door zittende eenhoorns en bekroond door een opzetstuk. Over deze eenhoorns schreef de anonieme auteur ‘Q’: ‘Bij het zoldervenster boven de voorpoort zag men twee zittende Eenhorens, behoorende tot het Wapen van Engeland; men weet, dat Willem de Derde, die dit Gebouw deed voltooijen, tevens Koning van dat Rijk was.’.
Daarmee impliceerde de anonieme auteur dat de eenhoorns bij de voltooiing in 1686-1695 zouden zijn aangebracht. De prent uit 1648 laat echter zien dat dit niet het geval was. Op de schaal van Marcus zijn daarentegen liggende sfinxen met gespreide vleugels weergegeven. Of de sfinxen in de periode omstreeks 1600-1648 plaats hebben gemaakt voor eenhoorns is niet bekend (mogelijk werden ze aangebracht tijdens of kort na de verbouwing in de periode 1637-40; in 1641 huwde Maria Henriette I Stuart met Willem II). Een aantal bewaard gebleven fragmenten is vermoedelijk van de eenhoorns afkomstig, waaronder een krul van een vleugel en een fragment van een voorpoot.Ga naar eind12
587 Dakkapel. Schetsmatige reconstructie G.W.C. van Wezel, tekening R. Royaardsten Holt, 1993, schaal 1:50. Zeist, RDMZ.
Direct boven het kruisvenster bevond zich een fries met een putto in het midden die aan weerszijden hangende guirlandes torste. Een soortgelijk motief van putti in combinatie met guirlandes komt overigens ook voor op een van de weinige tekeningen die aan Tommaso Vincidor zijn toegeschreven (afb. 70A). De topgevel werd beëindigd door een zich versmallende bekroning met daarop een soort piron. Drie teruggevonden fragmenten lijken op het zich versmallende deel, althans zoals dat is getekend door Haus in 1806 (RDMZ, inv.nr. B118 en B140). Deze fragmenten kunnen echter ook afkomstig zijn van schouwen, zoals in 1962 werd verondersteld.Ga naar eind13 | |
DakvenstersDe dakvensters hebben waarschijnlijk direct op de Ionische kroonlijst gerust, die net als de Corinthische kroonlijst rond de binnenhof als dakgoot zal hebben gefungeerd (afb. 587).Ga naar eind14 Van de dakvensters zijn vier fragmenten van de zijstijlen bewaard gebleven (RDMZ, inv.nr. B106a-c). De profilering ervan is anders dan die van de al besproken Ionische vensters van de centrale vleugel (afb. 550). De teruggevonden fragmenten zijn waarschijnlijk afkomstig van de Corinthische geleding die op gelijke hoogte lag als de dakvensters. De profilering ervan is namelijk gelijk aan die van een teruggevonden fragment van een van de hoeken van de achtzijdige hoektoren, waar ook aan twee zijden vensters op hebben aangesloten. Dit hoekfragment kan alleen maar van de bovenste verdieping van de toren afkomstig zijn, omdat de profilering anders is dan die op de verdiepingen daaronder, en omdat de bovenste verdieping van de toren in 1827-1828 werd gesloopt en het fragment toen in de fundering van de manege is verwerkt. De zijstijlen van de dakvensters waren niet geprofileerd met onder meer twee maal een ojief, zoals het geval is bij de Ionische vensters, maar met een kwarthol en een kwartrond. De dakvensters waren bekroond met een fronton met daarop omlaag hangende dolfijnen, die met de staarten aan elkaar waren verbonden met eenzelfde band als waarmee de voluten van de opzetgeveltjes rond de binnenhof zijn samengebonden. | |
[pagina 387]
| |
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J 588 Fragmenten van de dolfijnen op de frontons van de dakkapellen. Zeist, RDMZ (foto's RDMZ, 1988): A Waarschijnlijk 17de-eeuwse kop. B55. B Waarschijnlijk 17de-eeuwse kop. B54. C Waarschijnlijk 16de-eeuwse kop. B44. D Waarschijnlijk 16de-eeuwse kop. B49. E Detail van B. F Detail van A. G Twee staarstukken van dolfijnen op de oorspronkelijke wijze tegen elkaar aangelegd. Linkerfragment (inv.nr. B45) genummerd ‘6’ en rechts een incompleet, ongenummerd fragment (inv.nr. B48). H gekrulde rugvin van fragment genummerd ‘8’ (inv.nr. B46). I Staart en middenstuk van een rechterdolfijn, beide genummerd ‘10’ (inv.nr. B50 en B51). J Twee bij elkaar horende fragmenten van het middendeel (inv.nr. B52 en B53). | |
[pagina 388]
| |
Er werden vijftien fragmenten van de dolfijnen teruggevonden; dertien zijn er bewaard (RDMZ, inv.nr. B44-56).Ga naar eind15 Daarnaast zijn er nog twee andere fragmenten bewaard die mogelijk van dolfijnen afkomstig zijn (RDMZ, inv.nr. B36 en B43). De fragmenten van de dolfijnen zijn in twee groepen te verdelen: drie fragmenten die aan de onderzijde zijn genummerd met Arabische, en 3 fragmenten met Romeinse cijfers. Verder zijn er nog 5 fragmenten over die niet compleet zijn en waarop geen cijfer meer op te vinden is. Onder de drie fragmenten die met Romeinse cijfers zijn genummerd bevinden zich twee koppen van dolfijnen, een linker en een rechter exemplaar (RDMZ, inv.nr. B55 en B54; afb. 588A-B). Ook onder de niet genummerde fragmenten bevinden zich één linker- en één rechterdolfijnkop (RDMZ, inv.nr. B44 en B49; afb. 588C-D). Ondanks het feit dat de koppen zonder nummer iets sterker zijn verweerd, is toch goed te zien dat ze verfijnder zijn uitgevoerd dan de met een Romeins cijfer genummerde koppen, waarvan bovendien de contouren geprononceerder zijn vormgegeven en waarbij bijvoorbeeld de open bek meer naar achteren is geplaatst. Hieruit volgt hoogstwaarschijnlijk dat de niet genummerde fragmenten zestiende-eeuws zijn. Ook onder de zeventiende-eeuwse koppen zijn onderlinge verschillen aan te wijzen. Zo is het ooglid van het rechterexemplaar (afb. 588E) omgeven door twee wolkvormige contouren: een direct om het oog en een tweede op een grotere afstand. Verder is het ooglid van het linkerexemplaar door zware, radiaal gerichte rimpels benadrukt (afb. 588F). De fragmenten zonder cijfer sluiten in kwaliteit eerder aan bij de zestiendedan bij de zeventiende-eeuwse koppen. Dus in totaal zouden er tien fragmenten van de zestiende-eeuwse koppen zijn overgebleven. Drie daarvan zijn afkomstig van een linker dolfijn. Uit de nummering blijkt dat van drie achtereenvolgende (waarschijnlijk dus zestiende-eeuwse) dakvensters fragmenten van dolfijnen zijn teruggevonden: van de dakvensters genummerd acht, negen en tien. Op ongeveer veertien centimeter vanaf de onderzijde van de dolfijnen is nog de mortelrandA
B
C
D
589 Dolfijnen: A Ravenna, S. Vitale: troon van Neptunis, Romeins. B Bologna, S. Petronio (foto L. Bosman). C Piacenza: toegangspoort. D Boeda, burchtpaleis: fragment van een fries. Boedapest, Historisch Museum. | |
[pagina 389]
| |
590 Schoorsteen: A Detail van schutblad voor. B Detail van afb. 570.
aanwezig waarmee de dakbedekking op de dolfijnen aansloot. De meeste dolfijnen zullen uit twee of drie delen zijn samengesteld. Deze werden aan de achterzijde met kramvormige, ijzeren doken ondeling met elkaar verbonden en aan de onderzijde met rechte doken bevestigd aan het fronton. Ook de staartdelen werden aan de achterzijde met kramvormige doken aan elkaar verbonden met in het midden, aan de bovenzijde en in het hart van het fronton, een dook waarmee een opzetstuk moet zijn bevestigd (van een dergelijk opzetstuk is geen exemplaar teruggevonden) (afb. 588G). De rugvin van de dolfijn was als een krul vormgegeven (afb. 588H). Twee fragmenten van een rechterdolfijn, een staartstuk en een middenstuk, zijn genummerd met een ‘10’ en hoorden dus oorspronkelijk bij elkaar (RDMZ, inv.nr. B50 en B51, afb. 588I). Uit deze, samen met een grote kop (RDMZ, inv.nr. B49, afb. 588D) en nog twee andere, niet genummerde maar wel bij elkaar behorende fragmenten van een rechterdolfijn (RDMZ, inv.nr. B52-B53, afb. 588J) kan het beeld van een complete dolfijn worden gereconstrueerd. Het motief van met de staarten aan elkaar gebonden dolfijnen is afgeleid van Italiaanse (en antieke) voorbeelden (afb. 589A-D). Een ander type waarbij de snuiten van twee dolfijnen met elkaar zijn verbonden en eindigen in een ornament komt, als in hoofdstuk tien is vermeld, eveneens voor bij het paleis in Breda (afb. 267-269). | |
SchoorstenenDe tekening van De Swart laat zien dat er in 1743 van de oorspronkelijke schoorstenen nog maar één over was. Deze schoorsteen behoorde bij de dubbele schouw tussen de twee noordelijke vertrekken in het noordelijk deel van de oostvleugel. Zoals in hoofdstuk twaalf is vermeld, waren op het moment dat De Swart het paleis tekende ook de schouwen die op deze schoorsteen uitkwamen nog origineel. Verbruggen, bijvoorbeeld, vermeldde in 1767 namelijk dat op de schouw in het middelste vertrek stond geschreven: ‘Henricus Comes de Nassau’. De schoorsteen die door De Swart gedetailleerd is getekend, leek op een waterput of doopvont (afb. 590A-B). Boven het dak waren de rookkanalen gebundeld tot een achtkant. Een daarop zich bevindende bundeling van ingesnoerde voluten droeg een taps toelopende, achtzijdige bak. De bak had een opengewerkte, uivormige bekroning, waarvan de ribben aan de onderzijde eindigden in een voluut. Het geheel werd bekroond door een piron. | |
Hoektoren(s)De plattegronden op de verschillende niveaus van de hoektorens zijn al besproken in hoofdstuk twaalf. De achtkantzijden van de torens waren op dezelfde wijze gedetailleerd als de gevels. Zoals vermeld, liepen de lijsten en in het bijzonder | |
[pagina 390]
| |
die van de entablementen dan ook over de torens door. Alle zes zijden van de achtkantige torens die buiten het paleis uitsteken, werden op de begane grond, hoofd- en zolderverdieping voorzien van tweelichtsvensters met in de onderste helft een naar buiten draaiend luik. De bekroning van de toren(s) bestond uit drie afzonderlijke onderdelen, waarvan het middelste deel bestond uit een rechtopstaand, achtzijdig gedeelte.Ga naar eind16 Het onderste deel zal ui-vormig zijn geweest, zoals te zien is op de aquarel van Haus uit 1806, het bovenste deel bolvormig. De kruisvensters waren evenals de tweelichtsvensters van ledesteen. De zijstijlen vormden één geheel met de hoekblokken. De huidige gedaante van de torens is historisch onjuist, omdat zowel de horizontale als verticale profileringen van vooral de kroonlijsten en de hoek- annex vensterstijlen werden afgehakt en in die afgehakte vorm in 1963 werden gekopieerd (afb. 591E-F). Hoeveel er van de profilering werd afgehakt en hoe vertekenend het huidige beeld is, laat het al genoemde teruggevonden hoekblok van de bovenste verdieping zien (RDMZ, inv.nr. B107). Blijkbaar werden - zoals op de aquarel van Haus uit 1806 is te zien - in het fries op de hoeken van de torens natuurstenen blokken aangebracht, afwisselend links of rechts verder doorlopend (afb. 591A-B). De profilering van de kroonlijsten en de hoekstijlen werd waarschijnlijk in 1827-1828 afgehakt, het moment waarop ook de bovenste verdieping van de torens opnieuw werd opgebouwd, maar nu in sobere stijl (afb. 591C-D). Een aquarel uit 1829 laat zien dat de torens in 1827-1828 niet werden voorzien van een dak (afb. 592; zie ook 593-594). De plattegronden uit 1860 en 1890 maken duidelijk dat in de tussengelegen periode de vensters van de torens op de begane grond en op de eerste verdieping om de andere zijde zijn dichtgemetseld. | |
[pagina 391]
| |
591 Hoektorens: A De zuidelijke. Detail van afb. 571. B De noordelijke. Idem. C De zuidelijke, gezien vanuit het zuidoosten (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1956). D De noordelijke, gezien vanuit het noordoosten (foto als C). E De zuidelijke, gezien vanuit het zuidwesten (foto RDMZ, 1995). F De noordelijke, gezien vanuit het noordwesten (foto als E).
De torens werden in 1963 verhoogd met een verdieping in historiserende stijl en bekroond met een puntdak, met daarop een grote en een kleinere bol.Ga naar eind17 Het plan daarvoor dateerde al uit de periode 1948-1950, toen het gehele paleis ingrijpend werd gerenoveerd. Het in 1963 uitgevoerde plan betrof het minst ingrijpende | |
[pagina 392]
| |
593 Oostgevel (foto RDMZ, A. Mulder, 1890).
592 B.J., Oostgevel, 1829. Aquarel. Breda, Breda's Museum.
van een vijftal fantasierijke ontwerpen uit die periode, waarbij in de vier andere gevallen de voorgevel zou worden voorzien van een middenrisaliet (afb. 595). Daarnaast waren er toen ook plannen om op eveneens fantasierijke wijze de eindgevels van de centrale vleugel te reconstrueren (afb. 596-599). | |
[pagina 393]
| |
594 Oostgevel (foto RDMZ, 1995).
595 Oostgevel: ontwerp voor een gedeeltelijke reconstructie. DGWT, 1950 (RDMZ, FTA).
596 Noordgevel: ontwerp voor een gedeeltelijke reconstructie. DGWT, 1950 (RDMZ, FTA).
| |
[pagina 394]
| |
597 Noordgevel (foto RDMZ, 1995).
598 Het paleis gezien vanuit het noordoosten (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1956).
| |
[pagina 395]
| |
599 Het paleis gezien vanuit het zuidoosten. Prentbriefkaart, ca. 1895. Breda, Breda's Museum.
600 Zuidgevel, westzijde (foto Historische verzameling KMA).
|
|