Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda
(1999)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Medaillon van de binnenhof: Romulus (detail van afb. 519 A3).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Architectonische geleding van de gevels aan de binnenhovenDe begane grond, hoofd- en zolderverdieping van het paleis zijn gedetailleerd volgens de superpositie Dorisch, Ionisch en Corinthisch. Zoals in hoofdstuk tien bij de beschrijving van de eindgevels van de centrale vleugel al werd vermeld, is het mogelijk dat in de detaillering van de bovenste geleding van de eindgevels de composiete orde werd toegepast. De toegangsomlijstingen van dezelfde eindgevels werden volgens de Toscaanse orde gedetailleerd. In de gevels aan de voorste, oostelijke binnenhof is op monumentale wijze een zuiver Italiaans-klassieke detaillering toegepast, niet alleen in de Dorische arcaden en de Ionische colonnaden, maar ook bij de staatsietrap (afb. 481-483). Als de achterste, westelijke binnenhof was voltooid zou die ook een dergelijk beeld met rondom lopende arcaden en colonnaden hebben gegeven. Een extra monumentaal accent op de westelijke binnenhof was de paleiskapel.
481 Binnenhof, gezien vanuit het noordwesten, ca. 1900 (foto Breda, Historische Verzameling KMA).
De Dorische arcaden en de arcaden onder de grote zaal, de open hal, vormden een eenheid binnen het gehele paleiscomplex en omsloten de twee binnenhoven. Die eenheid kwam ook tot uiting in de aanwezigheid van hoekpijlers op de oostelijke hoeken van de voorste binnenhof en op de westelijke hoeken van de achterste binnenhof. Op Schoncks plattegronden van de centrale vleugel is te zien dat alle gevels rond beide binnenhoven identiek hadden moeten worden. De twee langsgevels van de centrale vleugel waren gelijk, wat wordt bevestigd door Sterks tekening met de weergave van onder meer het noordelijk deel van de westgevel van de centrale vleugel uit omstreeks 1826. Zoals vermeld, werden de oost- en westgevel van de centrale vleugel in 1827-1828 geheel in moderne stijl herbouwd. Verder werd de Corintische geleding gesloopt en werden de Ionische en Dorische geleding zover afgehakt dat ze konden worden ingemetseld (afb. 484). De noord-, zuid- en oostgevel van de voorste binnenhof waren identiek uitgevoerd, zij het dat de door gebundelde pijlers geflankeerde, brede doorgang in de arcade het stramien van rondbogen doorbrak. Door de breedte van de doorgang werd de boog tussen de zuilen noodzakelijkerwijs een liggende ellipsboog. De langsgevels van de centrale vleugel waren op dezelfde wijze gedetailleerd als de andere gevels rond de (voorste) binnenhof. Vanwege de grote zaal was echter de Ionische geleding gesloten en van kruisvensters voorzien die met frontons waren afgedekt. Bij de langsgevels rond de binnenhof herhaalde zich het verticale
482 Binnenhof, gezien vanuit het westen, ca. 1930 (foto Breda, Historische Verzameling KMA).
483 Binnenhof, gezien vanuit het zuidwesten (foto RDMZ, 1994).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
484 Oostgevel: centrale vleugel (foto L. Tangel, 1983).
485 Binnenhof tijdens de restauratie van 1978-1980 (foto DGWT).
stramien veertien maal ononderbroken, bij de oostgevel tien maal. Elke travee werd bekroond door een gebeeldhouwde top.
De gevels aan de binnenhoven zijn letterlijk maatgevend geweest voor de eindgevels van de centrale vleugel. Het Dorische en het Ionische hoofdgestel van deze eindgevels kwamen met andere woorden op dezelfde hoogte te liggen als die van de binnenhoven. De Dorische pilasters werden daarbij van postamenten voorzien om ze niet te lang te laten worden.
486 Binnenhof: noordoosthoek (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dorische arcadeDe verhouding van de Dorische orde van de eindgevels is volgens het klassieke voorschrift van 1:7, terwijl de Dorische geleding aan de binnenhof zich verhoudt als 1:6,7. Aangezien alle arcaden tijdens de restauratie van de gevels aan de binnenhof in 1978-1980 werden vernieuwd en op een betonbalk werden gesteld, is het echter moeilijk de exacte hoogte van de Dorische orde bij de galerijen vast te stellen (afb. 485-487).Ga naar eind1 De maat kon echter wel worden afgelezen aan de zuilen van de voormalige open galerij onder de grote zaal. Deze zijn immers gelijk aan de zuilen rond de binnenplaats. De meeste Dorische zuilen van de voormalige open hal zijn nog origineel; zoals vermeld, zijn alleen de zuilen in het noordelijk deel ingekort. De verhouding 1:6,7 betreft een gemiddelde hoogte van 2,856 meter en is ontleend aan de afzonderlijke onderdelen. In 1890 werd bij de noordelijke galerij een totale hoogte gemeten van 2,91 meter, maar het is niet na te gaan of dit wel is gemeten vanaf de onderzijde van het basement.Ga naar eind2 Toen de arcaden in 1978-1980 werden vernieuwd, stelde de restauratiearchitect echter de totale hoogte van de Dorische orde op 2,824 meter.Ga naar eind3 Het ziet er dan ook naar uit dat de exacte hoogte van de Dorische orde oorspronkelijk gelijk was aan het intercolumnium van 10 voet (2,84 meter). De arcaden zijn dus niet volgens de modulus bepaald, maar worden zonder de bogen gevormd door vierkanten van 10 × 10 voet (afb. 488-489). De rondbogen zelf zijn
487 Dorische arcade tijdens de restauratie van 1978-1980 (foto DGWT).
natuurlijk half zo hoog, namelijk 5 voet. Maar ook het Dorische hoofdgestel is 5 voet hoog. Van dit hoofdgestel is vaak gezegd dat het uitzonderlijk hoog zou zijn, maar aangezien het tevens de balustrade van de colonnade vormde, is deze hoogte zeker niet vreemd, al wist men nog niet dat de Ionische geleding een open colonnade was geweest (afb. 490-491). Het zou onjuist zijn om te beweren dat een zo hoog hoofdgestel niet Italiaans-klassiek is; er is wat dat betreft al gewezen op de grote gelijkenis met het nog veel hogere hoofdgestel van het Palazzo di Ludovico il Moro in Ferrara (afb. 509).Ga naar eind4
De in hoofdstuk negen al besproken modulus van 42,6 centimeter (de grondmaat) werd in belangrijke mate ontleend aan het breedste punt van de zuilen van de voormalige open hal.Ga naar eind5 Op eenderde vanaf de onderzijde van de zuil ligt de entasis, het breedste deel van de zuil en tevens het punt waarop de zuil naar boven en naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
489 Maatverhouding - in voeten - van de gevels rond de binnenhof (detail van afb. 213).
488 Binnenhof, westelijk deel noordgevel (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
490 Binnenhof: enkele traveeën van de gevels. Schetsmatige reconstructie G.W.C. van Wezel, tekening R. Royaardsten Holt, 1993, schaal 1:200. Zeist, RDMZ.
beneden toe in dikte weer afneemt. De feitelijke entasis is uiterst subtiel en de grootte ervan is gelijk aan de modulus. Uit de beschrijving van Vitruvius valt niet op te maken op welke hoogte de entasis moet liggen; van de verjonging van de zuil geeft Vitruvius weer wel een uitvoerige beschrijving. Alberti daarentegen beschrijft wel het punt waarop de entasis ligt, namelijk op driezevende vanaf de onderzijde. Cesariano geeft aan dat voor het bepalen van de hoogte van de entasis de hoogte van de zuil in drieën moest worden verdeeld en die driedeling werd blijkbaar ook in Breda aangehouden (afb. 492). Voorzover kon worden nagegaan, dragen alle zuilen het groevemerk van de steenleverancier, de firma Le Prince.Ga naar eind6 Of dit betekent dat alle zuilen kant-en-klaar uit Henegouwen werden aangevoerd of dat medewerkers van deze firma ze in Breda hebben gehakt, is niet bekend. De zeventiende-eeuwse zuilen waren zowel aan de onder- als de bovenzijde voorzien van een steenhouwersmerk (zie hoofdstuk tien).Ga naar eind7 Van de drie arcaden rond de binnenhof is nog één Dorische zuil uit de eerste bouwfase origineel. De overige zuilen en basementen, inclusief alle zeventiende-eeuwse, zijn vervangen door machinaal vervaardigde exemplaren (afb. XIV).Ga naar eind8 Op 10 september 1979 werd een speciale bouwvergadering georganiseerd ‘om tot een uitspraak te komen, welke oude kolommen nog kunnen worden toegepast. Na een grondige inspectie blijkt dat van de overgebleven negen afkomende kolommen slechts één kolom van voldoende kwaliteit is om werderom te worden gebruikt.’
En nog was deze zuil in de ogen van de aanwezigen niet perfect genoeg, zo staat in hetzelfde verslag: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
491 Binnenhof: travee met de Dorische en Ionische geleding naar opmeting van H.M. Tetar van Elven, 1890 (tekening RDMZ).
492 Cesare Cesariano, Zes typen zuilen en kapitelen met links de Dorische orde. Illustratie in de Italiaanse vertaling van Vitruvius de Architectura, Como, 1521, Liber quartus, LXIII.
493 Binnenhof: zuidwestelijke hoekzuil (foto, RDMZ, G. Dukker, 1997).
‘Enkele onregelmatigheden van deze kolom zullen nog worden bijgewerkt. Daarna zal deze kolom worden schoongemaakt met zilverzand en water, gebruikmakend van een cocosborstel.’Ga naar eind9
Blijkbaar waren de zeventiende-eeuwse zuilen anders van vorm dan de zestiende-eeuwse exemplaren. Maar het is bij gebrek aan voldoende documentatiemateriaal niet meer na te gaan waaruit het verschil tussen beide bestond. Er zijn ook nauwelijks foto's van deze zijde gemaakt, omdat het de schaduwzijde van de binnenhof betreft. Uit het vooronderzoek naar de zuilen in 1976 blijkt in ieder geval dat de zuilen aan de zuidzijde anders van vorm waren. In 1976 wist men niet dat onder meer deze arcade uit het eind van de zeventiende eeuw dateerde. Men dacht dat ook deze zestiende-eeuws was en meende dat het verschil in vorm het gevolg was van een latere vervanging. Men schreef namelijk: ‘Het blijkt dat dezen al eerder zijn vervangen. Dit is ook te zien aan de vorm ervan die de maker niet heeft begrepen of heeft kunnen construeren.’Ga naar eind10 De nieuwe arcade werd gesteld op een betonbalk, waarvoor achttien hardstenen kozijnen van de onderverdieping werden gesloopt.Ga naar eind11 De gehandhaafde, originele
494 Dorische arcade: noordwesthoek, 1890. (detail van afb. 511).
495 Binnenhof: noordelijke arcade ca. 1900 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
496 Dorische basementen: A Van de noordwestelijke hoekpijler (foto auteur, 1994). B Gevonden tijdens de opgraving in 1992 (foto auteur, 1992). C Vernieuwd exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
zuil maakte deel uit van de oostelijke arcade (de derde vanaf de noordelijke hoekpijler), maar werd bij de restauratie in 1978-1980 verplaatst naar zijn huidige plaats in de noordarcade (de eerste vanaf de voormalige open hal).Ga naar eind12 Acht zuilen zijn verwerkt in het interieur van Restaurant ‘In den dolfijn’, Vismarktstraat 15 te Breda (drie daarvan zijn doormidden gezaagd om als halfzuilen te fungeren). Van de oostelijke arcade onder de grote zaal zijn de westelijke hoekzuilen van de binnenhof nog origineel; deze zijn 2,43 en 2,452 meter hoog (afb. 493-494). Een andere zuil van deze arcade staat in een tuin in Princenhage.
497 Dorische kapitelen: A Vernieuwd exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1983). B Verwijderd exemplaar tijdens de restauratie van 1978-1980. Zeist, RDMZ, inv.nr. B57. C 17de-eeuws exemplaar: oostelijke arcade, tweede vanaf de hoekpijler (foto RDMZ, G. de Hoog, 1906).
De nieuwe zuilen kregen allemaal de zestiende-eeuwse vorm waardoor er nu geen onderscheid meer te zien is tussen de zestiende- en zeventiende-eeuwse exemplaren. Bij de nieuwe zuilen begint de entasis op 66,5 centimeter vanaf de onderzijde en is, daarop volgend 20 centimeter hoog, waarna de verjonging begint. De hoogte van de nieuwe zuilen bedraagt 2,383 meter. De Dorische basementen zijn van hardsteen en, net als de basementen bij de eindgevels, een halve modulus hoog (20,5 (gemeten in 1890)/21,6 centimeter) (afb. 495-496A) Tijdens de opgraving van de kapel in 1992 werd een compleet Dorisch basement gevonden (afb. 496B). De herkomst is echter moeilijk vast te stellen, omdat de hoogte slechts 19 centimeter bedraagt terwijl de plint weer wel de normale afmeting heeft, maar misschien is het basement afkomstig van de kapel. De oorspronkelijke oppervlakte-afwerking van dit basement is nog goed bewaard gebleven. De op het basement voorkomende frijnslag was nieuw in de Nederlanden (afb. 496B).Ga naar eind13 Op het basement komt het groevemerk van Le Prince voor, waaruit mag worden afgeleid dat deze firma ook alle Dorische basementen leverde. Alle basementen van de zuilen werden bij de restauratie in 1978-1980 vernieuwd (afb. 496C). De Dorische kapitelen zijn van ledesteen en hebben net als de basementen een hoogte van een halve modulus (21,1/21,6 centimeter). Uitgezonderd de kapitelen van de deels ingemetselde, westelijke hoekzuilen en nog drie andere kapitelen van de noordelijke arcade (die zich niet meer op hun oorspronkelijke plaats bevinden), zijn alle oorspronkelijke en zeventiende-eeuwse kapitelen van de binnenhof tijdens de restauratie van 1978-1980 vernieuwd (afb. 497A). De nieuwe kapitelen werden uitgevoerd in Vaurion, de natuursteensoort die sinds 1908 in de restauratiepraktijk vaak is toegepast ter vervanging van ledesteen.Ga naar eind14 Van de zestiende-eeuwse kapitelen zijn er nog twee los bewaard (RDMZ, inv.nr. B57 en collectie KMA; afb. 497B). Waarschijnlijk zijn deze twee kapitelen zestiende-eeuws, want de rozetten zijn fijner uitgevoerd dan die op de zeventiende-eeuwse kapitelen (afb. 497C). Mogelijk moesten één of meer Dorische kapitelen worden vernieuwd toen de galerij tijdens de Tweede Wereldoorlog schade had opgelopen.Ga naar eind15 Een fragment van een Dorisch kapiteel van het paleis bleek zich te bevinden onder de fragmenten die aan het eind van de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda in 1969 waren overgebleven. Deze kerk was vanaf 1904 in restauratie geweest. In hoofdstuk tien is al vermeld dat de daar werkende beeldhouwers al eerder onderdelen voor het paleis hadden gehakt. Uit de vondst van het kapiteelfragment bleek dus dat er vóór 1969 al een kapiteel werd vernieuwd. Of er ook al in 1893 kapitelen werden vernieuwd, kan niet uit het bestek worden opgemaakt, want daarvoor is het niet gedetailleerd genoeg; maar het is niet ondenkbaar.Ga naar eind16 Dat toen het nodige werd hersteld en vernieuwd is wel zeker: ‘De kolommen, kapiteels, architraven, friezen, cordons, voetstukken en lijsten van zandsteen, der beide gevels, elk lang 40 M., moeten ten genoege der Directie worden bijgewerkt of geheel of gedeeltelijk vernieuwd, waartoe naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
498 Hoekpijlers: A 16de-eeuwse hoekpijler, gezien vanuit het westen. B 17de-eeuwse hoekpijler, gezien vanuit het westen (foto's, RDMZ, G. Dukker, 1997).
499 Noordoostelijke hoekpijler, gezien vanaf de binnenhof (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
schatting zal benoodigd zijn: een beeldhouwer gedurende 100 en een steenhouwer gedurende 1850 uur; hierbij moet worden geleverd 8 M3. zandsteen.’
Bij die restauratie zijn ook de gevels, ‘groot in oppervlak 880 M2.’, met zoutzuur schoongemaakt, opnieuw gevoegd en is al het hardsteenwerk ‘afgeschuurd’. Naast twee kubieke meter hardsteen voor het stylobaat werd ook acht kubieke meter Savonnières, een fijnkorrelige kalksteensoort verwerkt. Zoals in hoofdstuk negen bij de beschrijving van het maatschema van het paleis is vermeld, is de noordoostelijke hoekpijler (de enige hoekpijler die in de eerste fase van de bouw werd uitgevoerd) ontworpen als was het een bundeling van drie zuilen. De pijler is, althans ter hoogte van de entasis, twee modulen breed (85/85,5 centimeter). De ronde uiteinden van de pijler zijn in feite de helft van de twee
500 Noordoostelijke hoekpijler (foto's RDMZ, 1998): A Noordzijde. B Noordzijde met gordelboog.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
501 Poortdoorgang, gezien vanaf de binnenhof (foto RDMZ, 1998).
502 Poortdoorgang: A Zuidelijke pijler, gezien vanuit het westen (foto RDMZ, 1998). B Noordelijke pijler, gezien vanuit het zuiden (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
buitenste zuilen, en voor de rest is de pijler recht afgewerkt. De hardstenen pijler is 2,43 meter hoog en bestaat uit drie delen (afb. 498A). In tegenstelling tot de zestiende-eeuwse hoekpijler is de zeventiende-eeuwse een monoliet (afb. 498B). Het winkelhaakvormige ledestenen kapiteel en het hardstenen basement zijn uit één stuk steen gehakt (afb. 499). Het vlakke deel van de binnenhoek van de pijler is verdiept door middel van een ojiefprofiel (afb. 500). Ook de buitenhoekzijden van de pijler zijn verlevendigd met verdiepte velden, waarvan - net als bij pijlers in het bordestrappenhuis - de breedte is overbrugd door een staande rand van het oppervlak. De pijlers aan weerszijden van de poortdoorgang in de arcade zijn in feite een samenstelling van twee tegen elkaar geplaatste en door pilasters samengebonden zuilen. Hierdoor lijken de pijlers eerder op door halfzuilen geflankeerde vierkante pijlers (afb. 501, 502A-B). De buitenzijden van de pilasters geven de maat van
503 Poortdoorgang: kapiteel van de zuidelijke pijler (foto RDMZ, 1998).
504 Poortdoorgang: basement van de noordelijke pijler (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
505 Dorische geleding: detail noordelijke arcade t.p.v. de medaillons met beeltenissen van Otto en Julius Caesar (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
506 Dorische geleding: detail oostelijke arcade, t.p.v. het medaillon met beeltenis van M. Furius Camillus (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
het intercolumnium aan, en de afstand ertussen bedraagt dus twee traveeën. In tegenstelling tot de zestiende-eeuwse hoekpijler zijn de pijlers die de doorgang flankeren als monoliet uitgevoerd. De pilasters zijn uitgevoerd met verdiepte velden. De fraaie kapitelen bestaan uit twee stukken ledesteen en de basementen zijn uit één stuk hardsteen gehakt (afb. 503-504). De afstand tussen het kapiteel en de architraaf bedraagt, zoals vermeld, 5 voet en wordt gevormd door de half-cirkelvormige bogen die de intercolumnia van 10 voet overbruggen (afb. 505-506). De ledestenen boogstukken zijn geprofileerd en ten opzichte van het metselwerk van de zwikken steken ze uit. Veel boogstukken werden in 1978-1980 vernieuwd of met restauratiemortel hersteld (afb. 507). Een aanzetstuk van de boog werd in 1962 teruggevonden en is waarschijnlijk van de westzijde afkomstig (RDMZ, inv.nr. B154). In de ruimte tussen de bogen en de architraaf bevinden zich natuurstenen tondi met portretmedaillons.Ga naar eind17 Waarschijnlijk was het de bedoeling dat deze omlijstingen de bogen en de architraaf net raakten, al was dit oorspronkelijk niet overal gelukt. Bij de poortdoorgang in de arcade zijn de tondi meer naar het hart van de gevel geplaatst om toch in het midden van de bredere pijler uit te komen (afb. 501). Geen van de tondi is nog authentiek want tijdens de restauratie van 1978-1980 werden ze allemaal vernieuwd; een enkele was al een keer eerder vernieuwd (afb. 508A-B). Tijdens dezelfde restauratie bleek dat op de traveescheiding en net onder de architraaf een vertikale en horizontale verankering waren aangebracht. De
507 Doorsnede gordelboog arcade. Tekening architectenbureau Jan Walraad, Brielle, 1977 (RDMZ, FTA).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
508 Tondi: A Vernieuwd exemplaar (foto A.A. Joppe). B Tijdens de restauratie van 1978-1980: verankering (zuidelijke arcade, waarschijnlijk op de plaats van de eerste zuil vanaf het westen) (foto DGWT). C Tijdens de vernieuwing van de medaillons in 1927-1928 (foto Breda, GA).
horizontale verankering was met stroppen bevestigd aan de vertikale en vormde een trekstang boven de hele arcade (afb. 508C).Ga naar eind18 In weerwil van het aanvankelijke restauratieplan werd alsnog besloten al het metselwerk van de Dorische geleding te vernieuwen. Bij de restauratie van 1978-1980 werd het Dorische hoofdgestel, waaronder de zevenenzeventig trigliefen, geheel vernieuwd.Ga naar eind19 Een enkel fragment van de architraaf en één fragment van de kroonlijst werden rond het midden van de jaren tachtig teruggevonden en konden in de collectie van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg worden opgenomen (RDMZ, inv.nr. B150 en B151). Zoals bij de
509 Binnenhoven: A Ferrara: Palazzo di Ludovico il Moro. B Cesare Cesariano, Paleis met binnenhof. Illustratie in de Italiaanse vertaling van Vitruvius de Architectura, Como, 1521, Liber sextus, LXXXXVIIv.
beschrijving van de eindgevels is vermeld, werd in 1827-1828 de sima van de kroonlijst afgehakt, waardoor de corona een breed aanzien kreeg en bij de restauratie van 1978-1980 in die vorm opnieuw werd gekopieerd. De foto's van vóór de restauratie van 1978-1980 laten zien dat een aantal trigliefen ook al een keer eerder was vernieuwd. Van de trigliefen bleef één exemplaar bewaard (particulier bezit, Princenhage). De triglief (het fries) is 93,5 centimeter hoog, 36 centimeter breed en steekt 5 centimeter naar voren ten opzichte van het metselwerk. De voorzijde van de triglief is in twaalf gelijke delen van 3 centimeter verdeeld; respectievelijk twee delen voor de breedte van de hele gleuf (of groef), twee delen voor de ruimte daartussen en één deel voor de halve gleuf op elke hoek. Onder elk triglief bevinden zich zeven guttae. Volgens Vitruvius horen trigliefen alleen in het midden boven de zuilen te worden aangebracht. De herhaling ervan (of van een vergelijkbaar motief) in het hart van de boog is echter niet uitzonderlijk; zo is hetzelfde te zien in het al genoemde Palazzo di Ludovico il Moro in Ferrara (afb. 509A). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MedaillonsIn het hart van het intercolumnium, tussen de bogen en de architraaf, bevinden zich tondi met portretmedaillons (afb. 509B).Ga naar eind20 Van het oorspronkelijke, onbekende aantal zijn nu nog vierendertig medaillons aanwezig: aan de noorden zuidzijde ieder dertien en aan de oostzijde acht (acht en niet negen vanwege de twee traveeën brede poortdoorgang in de arcade). De huidige medaillons zijn van terracotta en dateren uit 1927-1928. Ze kwamen in de plaats van medaillons die eveneens in terracotta waren uitgevoerd en niet waren geglazuurd.Ga naar eind21 Ook in de oostelijke hoeken van de binnenhof komen medaillons voor. Deze medaillons zijn van natuursteen (de noordwestelijke is van hardsteen en de zuidwestelijke van ledesteen) en bestaan uit twee delen (het hart van het medaillon bevindt zich in de hoek). Op de tekening van de westgevel en de staatsietrap aan de binnenhof uit 1827 is te zien dat zich voorheen ook medaillons bevonden in de westelijke arcade (één aan iedere zijde van de staatsietrap). Ook waren er medaillons aan de staatsietrap in de tussenfrontons en in de zijfrontons. (Overigens zijn er, zoals al in hoofdstuk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elf is vermeld, op de tekening van De Swart geen medaillons op de staatsietrap te zien.) Rond de voorste binnenhof bevonden zich, volgens de hiervoor genoemde telling, in het totaal tweeënveertig medaillons. Aangenomen mag worden dat ook rond de achterste, westelijke binnenhof medaillons hadden moeten komen en dat deze waarschijnlijk bij de westgevel van de centrale vleugel al waren aangebracht toen deze gevel bij de bouw van de eerste fase van het paleis geheel werd voltooid. Waarschijnlijk waren er vanwege de plaats van de paleiskapel ook in de oostelijke arcade van de achterste binnenhof maar twee medaillons. Volgens de in hoofdstuk negen beschreven reconstructie van het ontwerp van de plattegrond en volgens de uiteindelijke plaats van de paleiskapel tegen de centrale vleugel, zouden rond de achterste binnenhof drieëntwintig medaillons aanwezig kunnen zijn geweest (inclusief de twee westelijke hoekmedaillons die zeker aanwezig zullen zijn geweest).
De medaillons rond de binnenhof bevatten portretten van beroemde mannen uit de Oudheid.Ga naar eind22 Van Luttervelt ontdekte dat de volgorde waarin de medaillons zijn geplaatst, zij het ‘niet geheel zonder lacunes en met enige verwisselingen’, correspondeert met de volgorde van de hoofdstukken waarin Plutarchus (circa 46-120) in zijn ‘Parallelle Levens’ (Vitae parallellae) telkens de levenslopen van een Griekse en een Romeinse, historische figuur vergelijkt.Ga naar eind23 Zo ontdekte Van Luttervelt dat de beroemde stedenstichters Theseus en Romulus, met wie Plutarchus zijn boek begint, direkt naast de poortdoorgang in de arcade zijn geplaatst (Theseus aan de zuidzijde en Romulus aan de noordzijde). Daarop volgen bij de zuidelijke helft van de binnenhof de Grieken en bij de noordelijke helft de Romeinen.Ga naar eind24 Men heeft zich terecht afgevraagd of de huidige volgorde nog wel overeenkomt met de oorspronkelijke. Het is voorstelbaar dat in Breda niet alle door Plutarchus beschreven figurenparen waren opgenomen, maar dat van sommige paren alleen één enkele figuur zou zijn gekozen, wat in Breda elf maal het geval is. Aan de andere kant is bekend dat Hendrik III in het bezit was van een manuscript van Plutarchus. Hij had het in 1528 aangekocht uit de in hoofdstuk drie genoemde nalatenschap van Filips van Kleef, heer van Ravenstein.Ga naar eind25
Het is voorstelbaar dat de oorspronkelijke volgorde van de medaillons die in de eerste fase van de bouw werden aangebracht (bij de noordelijke helft van de bebouwing rond de binnenhof) nog overeenstemt met de huidige volgorde. Of dat ook geldt voor de volgorde van de medaillons die bij de voltooiing van het paleis in 1686-1695 werden aangebracht, is de vraag. Het is namelijk niet bekend waarop men zich toen heeft gebaseerd.Ga naar eind26 Beschikte men in 1686 over een oorspronkelijk plan waarop de volgorde was aangegeven en waren de medaillons van de Grieken al tijdens de eerste bouwfase gemaakt (en ook die voor de achterste binnenhof?)? Of werd pas bij de voltooiing van het paleis bedacht welke medaillons op welke plaats in de zuidelijke helft van de binnenhof moesten komen en werden ze toen pas gemaakt? Het ligt wel voor de hand dat het eerste portretmedaillon van een Griekse persoon, Theseus, al tijdens de eerste bouwfase van het paleis werd aangebracht, omdat toen ook al de zich erboven bevindende Ionische zuil werd geplaatst. En het kan zijn dat men in 1686 uit de aanwezigheid van het medaillon met het portret van Theseus heeft afgeleid dat de volgende medaillons portretten van Griekse historische figuren moesten bevatten. De koppen zijn willekeurig naar links of naar rechts kijkend. Romulus en Theseus, bijvoorbeeld, kijken beiden naar rechts. Zeker is wel dat het zuidoostelijke hoekmedaillon van ledesteen met de bloeiende rozentakken in de periode 1686-1695 werd gemaakt, aangezien die takken het embleem van het geslacht Tudor zijn en dit embleem door de Stuarts werd overgenomen.Ga naar eind27 Omdat er op de oorspronkelijke medaillons geen stilistische verschillen konden worden gevonden tussen de Griekse en Romeinse portretten, lijkt het aannemelijk dat tijdens de bouw van de eerste fase, in 1536-circa 1540, alle medaillons werden gemaakt, zeker die voor de vleugels rond de voorste binnenhof.Ga naar eind28 Dit zegt echter nog niets over de volgorde van de Romeinse figuren, die in vergelijking met de volgorde van Plutarchus lacunes bevat. Uit Verbruggens beschrijving blijkt wel dat de huidige volgorde al in 1767 aanwezig was; Verbruggens beschrijving betreft de oudste bron die over de medaillons bekend is. Verbruggen schrijft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘binnen in het kasteel vind men een grote vierkante plaats, rondtom met gallerijen; tusschen de pilaaren zijn in gemetselt fraaije Medailles, in steen gehakt en gebrontst; linksom door de poort komende, vind men
in de hoek een Ornament,
[in de zuidwestelijke hoek bevond zich geen medaillon; vervolgens in de westgevel]
tegen over de poort volgt hier op, de trap [...]; aan de andere zijde van deze opgang vind men de Medailles van
[ook in de noordwestelijke hoek bevond zich geen medaillon]
in de hoek Constantinus Pater & Filius,
Het is opmerkelijk dat Verbruggen bij de noordelijke arcade veertien in plaats van dertien medaillons noemt, één teveel. Het betreft een medaillon waarop ‘Tit. Quintus’ zou zijn afgebeeld. Interessant aan Verbruggens opsomming is zijn tot nu toe niet opgemerkte vermelding dat op de westelijke arcade medaillonportretten van Plutarchus en Seneca voorkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plutarchus geeft de volgende volgorde:
(Van de figuren waarvan de naam vet is gedrukt komen in Breda portretmedaillons voor; van de figuren waarvan de namen in vetcursief zijn gedrukt komen in Breda medaillons voor die parallel zijn geplaatst; de hoekmedaillons zijn in de nummering niet opgenomen (de volledige cyclus volgt hierna))
Uit deze lijst blijkt dat in Breda maar acht figuren conform Plutarchus beschrijving ook daadwerkelijk parallel zijn geplaatst, maar dat wel (voorzover bekend) in totaal tweeëndertig van de vijftig door Plutarchus beschreven figuren voorkomen. Daaronder bevinden zich dus drie van de vier figuren van wie het leven door Plutarchus apart is beschreven, namelijk Aratus, Galba en Otho. In Breda komen echter ook figuren voor die niet aan Plutarchus zijn ontleend (althans niet aan de oorspronkelijke tekst), namelijk vader en zoon Constantijn (op het noordoostelijke hoekmedaillon), die later dan Plutarchus leefden en verder: Augustus, Hannibal (een Carthager), Seneca en natuurlijk Plutarchus zelf. Het is opmerkelijk dat Verbruggen vermeldt dat de medaillons van steen zijn en dat ze ‘gebronst’ zijn; berust dit op een vergissing of baseerde hij zich op de hoekmedaillons die wel van (twee verschillende soorten) natuursteen zijn. De medaillons die in 1893 moesten worden gerestaureerd waren in ieder geval van terracotta en toen dacht men dat de hoekmedaillons ook van ‘baksteen’ waren.
510 Het maken van een gipsafdruk van een van de medaillons, 1927-1928 (foto Breda, GA).
In het bestek staat daarover: ‘De 26 heele en 2 halve medaillons van baksteen met zandsteenen lijsten moeten worden bijgewerkt of zoo noodig vernieuwd, geheel volgens den oorspronkelijken toestand.’.Ga naar eind31
In 1927 werd geconstateerd dat er zowel aan Griekse als aan Romeinse zijde slachtoffers waren gevallen: ‘enkele medaillons uit beide deelen schijnen in later tijd vernieuwd te zijn.’.Ga naar eind32 Waarschijnlijk gebeurde dit niet in 1893 maar al daarvoor, zoals Schukking opperde.Ga naar eind33 De medaillons waren al wel vaker gerestaureerd. Schukking had van aannemers vernomen dat de medaillons vele malen met cement en rode kleurstof waren bijgewerkt. Al in 1922 zou blijken dat het schoonmaken van de gevels in 1893 met zoutzuur het verval van de medaillons danig had bespoedigd.Ga naar eind34 Op foto's uit 1880, 1890 en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
511 Binnenhof: noordelijke arcade (foto RDMZ, A. Mulder, augustus 1890).
512 Muziekkorps poserend in de noordwesthoek van de binnenhof, ca. 1880 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
1906 is te zien dat de medaillons rond de eeuwwisseling nog in een goede toestand verkeerden (al kan een verflaag wel het nodige verhullen). Uit het verslag van 1930 van de totale vernieuwing van de medaillons blijkt dat een ‘zevental’ medaillons toen al vrijwel onherkenbaar was ‘verweerd’ en dat deze met behulp van prenten en klassieke beelden moesten worden bijgemaakt.Ga naar eind35 De hoekmedaillons bleken toen nog goed te zijn, maar in 1978-1980 moest ook het zuidoostelijke, ledestenen hoekmedaillon worden vernieuwd. (Het oorspronkelijke medaillon werd toen op ongeveer diezelfde plaats aan de binnenzijde ingemetseld.)
Van de meeste medaillons zijn geen goede, gedetailleerde foto's gemaakt voor ze in 1927-1928 werden gekopieerd (afb. 510). Een uitzondering vormen de foto's die G. de Hoog van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg op 18 augustus 1908 maakte van zes medaillons voor Kalfs Geïllustreerde Beschrijving. Het betrof de medaillons met Romulus, Publicola, Camillus, Fabius Maximus, Julius Caesar en Theseus. Daarnaast beeldde Kalf nog een uitvergroting af van een foto van het portretmedaillon van Solon door De Hoog uit 1906. Op de vraag van Odé aan Kalf of het Rijksbureau voor de Monumentenzorg naast de door hem afgebeelde foto's ook opnamen van de andere medaillons bezat, antwoordde Kalf ontkennend en deelde vervolgens mee dat hij het niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
513 Binnenhof: noordoosthoek (foto RDMZ, G. de Hoog, 1906).
514 Binnenhof, poortdoorgang, ca. 1900 (foto Breda, Kannemans en Zoon: ‘Artiste Photographen van Z.M. den Koning en H.M. de Koningin’). Breda, GA.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
515 Militairen poserend in de zuidoosthoek van de binnenhof, ca. 1900 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
noodzakelijk vond deze alsnog te laten maken voordat de medaillons werden bijgemodeleerd. Inmiddels behoren de overzichtsfoto's van de arcaden, die voor 1925 van niet al te grote afstand zijn gemaakt, tot de belangrijkste visuele bronnen over de medaillons. Hopelijk komen er nog andere dan de hier gepubliceerde groepsfoto's van militairen boven water, want meestal poseerden ze op de binnenplaats en is er nog een glimp van de medaillons te zien. Zo is op de oudste foto's van rond 1880 te zien dat de medaillons toen waren beschilderd, met het portret in een donkere kleur. Een aantal belangrijke overzichtsfoto's is bewaard gebleven, waarvan hier enkele details zijn uitvergroot. Het gaat om de volgende opnamen: de noordwesthoek door A. Mulder van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg van augustus 1890 (neg.nr. 17527; afb. 511 en de details 370, 518A-C), de noordoosthoek, nadien gedateerd 1880 (afb. 512), de noordoosthoek door G. de Hoog (eveneens van het Rijksbureau) op 28 augustus 1906 (afb. 513 en de details 518E-G), de poortdoorgang, omstreeks 1900 (afb. 514), de zuidoosthoek, omstreeks 1900 (afb. 515), zuidelijke arcade met de portretmedaillons van Pelopidas, Aristides en Pyrrhus, omstreeks 1900 (afb. 516) en de zuidwesthoek, omstreeks 1910 (afb. 517) (afb. 518A-G).
516 Militairen poserend voor de zuidelijke arcade: t.p.v. de medaillons met beeltenissen van Pelopidas, Aristides en Pyrrhus, ca. 1900 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
In augustus 1929 werden wel alle medaillons - uitgezonderd de hoekmedaillons - door J.P.A. Antoniettie van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg gefotografeerd, maar dat waren inmiddels kopieën (neg.nr. 11005-11038).Ga naar eind36
Hieronder volgt een opsomming van de zich in situ bevindende medaillons met de daarbij behorende gegevens; te beginnen bij de poortdoorgang, eerst rechtsom de Romeinen, dan linksom de Grieken. De Romeinse figuren:
517 Het cadetten Muziekkorps Sempre Crescendo poserend in de zuidwesthoek van de binnenhof, ca. 1910 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
518 Medaillons met beeltenissen van: A Octavius Augustus, Galba en Marcus Antonius (detail van afb. 511). B Tullius Cicero, Salvius Otho en Julius Caesar (detail van afb. 511). C Pompeius Magnus, Sertorius en Cornelius Sulla (detail van afb. 511). D Porcius Cato, Claudius Marcellus en Aemilius Paulus (detail van afb. 513). E Vader en zoon Constantijn, Fabius Maximus, Furius Camillus en Valerius Publicola (detail van afb. 512).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Griekse figuren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A1
A2
A3
A4
B1
A2
C1
C2
D1
D2
E1
E2
E3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
F
G
H1
H2
H3
I
J1
J2
J3
J4
519 Medaillons met beeltenissen van Romeinse figuren (foto's van alle kopieën, RDMZ, J.P.A. Antonietti, 1929): A1 Romulus: origineel (foto RDMZ, G. de Hoog, 1908). A2 Romulus: origineel. Breda, Breda's Museum (foto RDMZ, L. Tangel, 1986). A3 Romulus: detail van het origineel (foto als A2). A4 Romulus: kopie. B1 P. Valerius Publicola: origineel (foto RDMZ, G. de Hoog, 1908). B2 P. Valerius Publicola: kopie. C1 M. Furius Camillus: origineel (foto RDMZ, G. de Hoog, 1908). C2 M. Furius Camillus: kopie. D1 Q. Fabius Maximus: origineel (foto RDMZ, G. de Hoog, 1908). D2 Q. Fabius Maximus: kopie. E1 Vader en zoon Constantijn: origineel (Foto RDMZ, 1998). E2 Constantijn, vader: origineel. E3 Constantijn, zoon: origineel (foto's auteur, 1985). F Aemilius Paulus: kopie. G M. Claudius Marcellus: kopie. H1 M. Porcius Cato: origineel (foto Breda, GA: 1954-262). H2 M. Porcius Cato: origineel, bijgemodeleerd (foto Breda, GA: 1954-263). H3 M. Porcius Cato: kopie. I T. Quinctius Flamininus: kopie. J1 L. Cornelius Sulla: origineel (foto Breda, GA: 1954-264). J2 L. Cornelius Sulla: origineel. Breda, Breda's Museum (foto RDMZ, L. Tangel, 1986). J3 L. Cornelius Sulla: detail van J2. J4 L. Cornelius Sulla: kopie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
K
L1
L2
L3
M1
M2
N
O1
O2
P
Q1
Q2
Q3
R
519 vervolg K Sertorius: kopie. L1 Cn. Pompeius Magnus: voorbeeld gebruikt voor kopie. L2 Cn. Pompeius Magnus: voorbeeld gebruikt voor kopie. L3 Cn. Pompeius Magnus: kopie. M1 C. Julius Caesar: origineel (foto RDMZ). M2 C. Julius Caesar: kopie. N M. Salvius Otho: kopie. O1 M. Tullius Cicero: origineel kort voor de vervanging (foto Breda, GA: 1954-266). O2 M. Tullius Cicero: kopie. P Marcus Antonius: kopie. Q1 Galba: origineel: origineel (foto Breda, GA: 1954-261). Q2 Galba: Goltzius' houtgravure gebruikt als voorbeeld voor de kopie. Q3 Galba: kopie. R C. Octavius Augustus: kopie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘restauratie’ van de medaillonsIn januari 1922 wees Defensie het Rijksbureau voor de Monumentenzorg erop dat de medaillons in een slechte staat verkeerden. Men vroeg zich af of de medaillons niet van zo'n groot historisch belang waren dat ze hersteld of vernieuwd dienden te worden. De directeur van het Rijksbureau, J. Kalf, antwoordde dat de medaillons ‘inderdaad kunstwerken [zijn], die zorgvuldige behandeling vragen. Ik herinner mij niet, dat zij bijzonder geschonden zijn en geloof, dat de beste verzorging zal bestaan in angstvallig er-af-blijven. Een onderzoek ter plaatse schijnt mij evenwel gewenscht, en ik geef U in overweging de subcommissie voor de beeldhouwkunst [van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg] uit te noodigen dit in te stellen.’.Ga naar eind37
Het door Kalf voorgestelde onderzoek werd uitgevoerd door de Delftse hoogleraren A.W.M. Odé (beeldhouwer) en Chr. K. Visser (hoogleraar ‘Kennis en het Onderzoek van Bouwstoffen’), en zou uiteindelijk leiden tot de totale vernieuwing van alle medaillons (met uitzondering van de hoekmedaillons). De conclusie van het rapport dat door Visser op 12 juni 1922 werd uitgebracht, luidde dat de staat van de medaillons zorgwekkend was, en op grond daarvan besloot men geen enkel medaillon meer ter plaatse te handhaven. ‘Sommige daarvan zijn zoodanig verweerd dat de uitdrukking totaal verloren is gegaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A1
A2
B1
B2
C1
C2
D1
D2
E1
E2
F
G
H1
H2
H3
I
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J1
J2
K
L
M
N
O
P
Q
R1
R2
520 Medaillons met beeltenissen van Griekse figuren (foto's van alle kopieën, RDMZ, J.P.A. Antonietti, 1929): A1 Theseus: origineel (foto RDMZ). A2 Theseus: kopie. B1 Lycurgus: spiegelbeeldige foto van een beeld in de collectie van het Vaticaan, dat werd gebruikt voor de kopie (foto RDMZ FTA). B2 Lycurgus: kopie. C1 Solon: origineel (foto RDMZ). C2 Solon: kopie. D1 Themistocles: het beeld dat werd gebruikt voor de kopie. Collectie toenmalige Glyptotheek in München (foto RDMZ, FTA). D2 Themistocles: kopie. E1 Bloeiende rozentakken: origineel (nu ingemetseld aan de binnenzijde van de galerij). E2 Bloeiende rozentakken: kopie. F Alcibiades: kopie. G Pelopidas: kopie. H1 Aristides: origineel. Breda, Breda's Museum (foto RDMZ, L. Tangel, 1986). H2 Aristides: detail van H1. H3 Aristides: kopie. I Pyrrhus: kopie. J1 Lysander: prent waar de kopie naar werd gemaakt. J2 Lysander: kopie. K Alexander de Grote: kopie. L Phocion: kopie. M Demetrius Poliorcetes: kopie. N Dion van Syracuse: kopie. O Hannibal: kopie. P Cimon: kopie. Q Aratus: kopie. R1 Demosthenes: het beeld dat werd gebruikt voor de kopie. Collectie toenmalige Glyptotheek in Kopenhagen (foto RDMZ, FTA). R2 Demosthenes: kopie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
521 Binnenhof: noordoosthoek (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
522 Binnenhof: zuidoosthoek (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
maken, welke zoo goed mogelijk zullen kunnen dienen als leiddraad voor het modelleeren in klei van nieuwe medaillons welke daardoor zooveel mogelijk op de oorspronkelijke zullen gelijken. Van Odé stemde in met het rapport van Visser namens genoemde subcommissie ‘der Beeldhouwkunst der Rijks Commissie voor de Monumentenzorg, Afd. B.’. Kalf verzocht vervolgens de ‘Rijks-Commissie voor de vervaardiging en ruiling van reproductiën van kunstvoorwerpen’ de afgietsels te maken voor de collectie gipsafgietsels van het Rijksmuseum. Hij kreeg echter als antwoord: ‘De medaillons zijn niet bijster fraai en zeker uit oogpunt van Kunst en Architectuur weinig belangrijk. Onze verzameling kan volstaan met de afgietsels van 2 hoogstens 3 der mooiste exemplaren de rest zou ballast zijn waarmede wij geen raad weten.’Ga naar eind39 In oktober 1924 werd de opdracht tot het maken van de kopieën verleend aan de firma Brouwer's Aardewerk ‘Vredelust’ te Leiderdorp. Nadat de medaillons eerst waren bijgemodeleerd, werden er proefafgietsels gemaakt en werden twee proefmedaillons gebakken. In mei 1925 werden de proefbaksels van deze firma echter afgekeurd en werd ook het plan opgegeven om de omlijstingen in aardewerk uit te voeren. In dezelfde periode liet het Rijksmuseum weten haar belofte om de afgietsels te maken niet gestand te kunnen doen. Vervolgens werd een van de
523 Binnenhof: oostzijde (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
524 Binnenhof, Ionische geleding (detail) (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
beeldhouwers die bij de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Breda was betrokken, L. van der Meer, belast met het maken van de gipsafgietsels en het modelleren van de genoemde zes nieuwe medaillons (onder leiding van Odé).Ga naar eind40 Van de te kopieëren medaillons werden in de eerste plaats de kleurlaag en de aanvullingen verwijderd. Volgens Schukking werden vervolgens de lacunes en scheuren met plastiline gedicht en bijgewerkt: ‘Op deze wijze zijn niet slechts kleine gedeelten van de koppen, maar zelfs geheele schedels of hoofd-bedekkingen in plastiline aangebracht.’.Ga naar eind41
Daarna werd een contramal gemaakt. De Porceleyne Fles in Delft werd als opvolger van Brouwer's Aardewerkfabriek ‘Vredelust’ belast met het maken van de proefbakkels en uiteindelijk met de definitieve productie.Ga naar eind42 Hoewel Visser had verwacht dat de oorspronkelijke medaillons uiteen zouden vallen wanneer er een afgietsel van werd gemaakt, bleek het uiteindelijk nogal mee te vallen. Schukking kon dan ook met een gerust hart schrijven: ‘Zulks is op dusdanige wijze geschied dat het meerendeel dier oude medaillons slechts weinig van het afgieten heeft geleden, en de bestbewaarden, een 20-tal, zelfs nog de belangstelling vermochten te trekken van de bezoekers der historische tentoonstelling, tijdens het Eeuwfeest der Kon. Militaire Academie in October 1928 ingericht. [...] Het is derhalve plicht, de oude medaillons, de oorspronkelijke scheppingen [..] - waarschijnlijk uit den vroeg-Renaissancetijd - te bewaren en ten bate van verdere nasporingen, alsook voor oudheidkundige studie, in een daartoe geschikt Museum op te leggen.’ (zie afb. 215-216).Ga naar eind43
Het kwam er niet van om de medaillons in een museum onder te brengen. Tot aan het einde van de jaren zestig bleven ze bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Na de voltooiing van de restauratie van deze kerk werden de medaillons aangeboden aan het Stedelijk Museum van Breda. Dit nam alleen drie originele medaillons (Romulus, Sulla en Aristides) en de zes gipsafgietsels van de door onder anderen Van der Meer gemaakte medaillons in de collectie op; de rest werd weggegooid.
Terecht nam Schukking niet zonder meer aan, dat de in 1927-1928 vervangen medaillons uit de eerste fase van de bouw van het paleis dateerden. Er zijn immers aanwijzingen die doen vermoeden dat alle medaillons tussendoor al een keer waren vernieuwd of herplaatst. Zo constateerde Van Luttervelt al in 1963 stilistische verschillen tussen de medaillons en wees op kenmerken die men eerder zou verwachten bij kunst uit een latere periode dan uit de vroege zestiende eeuw.Ga naar eind44 Daarnaast zou men zich kunnen afvragen of de medaillons oorspronkelijk niet van hardsteen waren, zoals het noordoostelijke hoekmedaillon. Een belangrijke aanwijzing daarvoor is de ongeveer tien centimeter diepe ruimte die achter de medaillons werd aangetroffen, toen deze werden vervangen. Zo'n nis zal eerder voor een medaillon van natuursteen dan van terracotta nodig zijn geweest. Een andere aanwijzing is het feit dat deze nissen ‘plaatselijk met klein-formaat IJsselsteen’ waren aangevuld, een geel soort baksteen dat nergens bij de bouw van de eerste fase van het paleis werd gebruikt en in het algemeen pas veel later in de zestiende eeuw veelvuldig werd toegepast.Ga naar eind45
525 16de-eeuwse Ionische zuil nadat de ommetseling deels is weggehakt (foto A.A. Joppe, ca. 1979).
Dat alle medaillons dus misschien al een keer eerder zijn vervangen, zou kunnen verklaren waarom de huidige volgorde afwijkt van de volgorde waarin Plutarchus de keizers beschrijft in zijn ‘Parallelle Levens’.Ga naar eind46 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ionische colonnadeDe Ionische geleding bestaat uit een colonnade die voorheen open was en een hoofdgestel gedragen door voluutconsoles, die rusten op de kapitelen (afb. 521-524).Ga naar eind47 De afstand tussen de Dorische kroonlijst en de Ionische architraaf bedraagt 12 voet (3,41/3,42 meter). Deze afstand is evenveel als acht modulen (3,408 meter). De Ionische orde bedraagt 2,99 meter en dat levert een verhouding op van 1:7 (= 298,2 meter of 10,5 voet). De Ionische zuilen zijn even hoog als de Dorische: 2,435/2,45 meter. Omdat de zuilen zijn ingemetseld, kon de modulus niet met die van de Dorische orde worden vergeleken. Maar aangezien de Dorische en de Ionische zuilen even hoog zijn, zal ook de entasis van beide gelijk zijn. Omdat de colonnade van het oorspronkelijke deel was dichtgemetseld (afb. 525), heeft men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
526 Binnenhof, Ionische basementen: A Profilering van basement op afbeelding t.o. hoofdstuk vier (tekening auteur, schaal 1:10). B Waarschijnlijk 17de-eeuws (foto DGWT). C 16de-eeuws (foto RDMZ, L. Tangel, 1979). D 16de-eeuws (foto RDMZ, L. Tangel, 1979). E Een vernieuwd exemplaar, nu voor de helft uitgevoerd (foto A.A. Joppe, ca. 1979). F Vernieuwd exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
527 Binnenhof: noordelijke, Ionische geleding (foto auteur).
528 Het verwijderen van een Ionisch kapiteel tijdens de restauratie in 1978-1980 (foto A.A. Joppe).
bij de voltooiing van de bebouwing rond de voorste binnenhof volstaan met het aanbrengen van halfzuilen. Met andere woorden, men volgde bij de voltooing van het paleis - vooral wat de gevels aan de binnenhof betreft - grotendeels de oorspronkelijke architectuur: men kopieerde de Ionische geleding zoals die er inmiddels uitzag, dat wil zeggen een geleding met halfzuilen. Die halfzuilen werden echter voorzien van een rechter, meer verticaal onderstuk dan de zestiende-eeuwse zuilen. Aangezien men bij de inspectie in 1976 niet wist dat het paleis in twee fasen was gebouwd, interpreteerde men dit laatste ten onrechte als een bewijs dat deze zuilen later al een keer moesten zijn vernieuwd. Men had dus niet door dat de zuilen deel uitmaakten van de zeventiende-eeuwse voltooiing. De basementen waren 32,3 centimeter hoog en, net als de basementen elders bij het paleis, voorzien van een dubbele astragaal. Tijdens de restauratie in 1978-1980 kwamen complete basementen uit de eerste bouwfase tevoorschijn. Omdat van veel basementen de profilering was afgesleten, werden bij genoemde restauratie alle basementen vernieuwd (afb. 526A-D). Daarbij werden de originele basementen bovendien nog maar voor de helft gekopieerd (afb. 526E). Aanvankelijk had men overwogen deze basementen te draaien, zodat de nog goede, ingemetselde profilering in het zicht zou komen. Daar zag men echter om esthetische redenen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
529 Ionisch, 17de-eeuws halfkapiteel (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
530 H.M. Tetar van Elven, opmetingsschetsen Ionische geleding, RDMZ, 1890: A kapiteel binnenhof. B Voluutconsole binnenhof en schetsen van medaillons. C Details eindgevel centrale vleugel en schetsen van medaillons.
531 Ontwerptekening voor een Ionisch kapiteel. Architectenbureau Jan Walraad, Brielle, 1978.
van af, want de ingemetselde zijde van de basementen zou niet mooi genoeg zijn. Overwegingen van historische aard speelden blijkbaar geen rol (afb. 526F, 527).Ga naar eind48 Van de oorspronkelijke basementen is er nog één bewaard (60, t.o. hoofdstuk vier).Ga naar eind49 Met de Ionische kapitelen is het nog treuriger gesteld. Er is vóór de genoemde restauratie waarbij ze allemaal werden vernieuwd, geen enkele, afzonderlijke foto gemaakt van een origineel Ionisch kapiteel. Bij de restauratie heeft men de originele kapitelen allemaal uit de muur gehakt (afb. 528) en daarom is er ook niet één bewaard gebleven. (Waarschijnlijk is aan de binnenzijde van de muur de andere helft van het kapiteel nog aanwezig.) Wel bewaard gebleven is een fragment van een zeventiende-eeuws, Ionisch kapiteel (afb. 529). Voor informatie over de Ionische kapitelen aan de zijde van de binnenhof is men daarom nu aangewezen op een opmetingsschets uit 1890 (afb. 530), het fragment van het zeventiende-eeuwse kapiteel en de tekening waarnaar de nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
532 Ionische kapitelen: A 16de-eeuws exemplaar (foto J.J. Terwen, ca. 1975). B Vernieuwd exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1983).
533 Alcalá de Henares, Aartsbisschoppelijk paleis (Alonso de Covarrubias).
Ionische kapitelen en bloc werden uitgevoerd. Het kapiteel op de tekening wijkt echter af van de oorspronkelijke, zestiende-eeuwse kapitelen (afb. 531). Ook bij een vergelijking tussen de huidige Ionische kapitelen, een foto van voor 1978 van een origineel, zestiende-eeuws exemplaar en de foto van het kapiteel van de hoekpijler, vallen verschillen op in de voluten met het loof (afb. 532A-B). De Ionische kapitelen waren omstreeks 23 centimeter hoog. Op de Ionische kapitelen rusten dubbele voluutconsoles, die het hoofdgestel dragen. Vaak is geschreven dat deze consoles wijzen op een Spaanse invloed op het ontwerp van het paleis. Daarbij werd een verband gelegd met Mencía de Mendoza, hoewel men toen nog niet wist dat de Ionische geleding een open colonnade was geweest.Ga naar eind50 Zulke consoles komen in Spanje inderdaad vaak boven kapitelen voor. Een vroeg voorbeeld is te vinden in de binnenhof van het door Alonso de Covarrubias ontworpen paleis (1535-) van de Aartsbisschop van Toledo, de al
534 Voluutconsoles: A Florence, S. Croce: binnenhof. B Florence, S. Lorenzo: binnenhof (tekeningen in Durm (1914), p. 173). C Fiesole, Badia (tekening in Burckhardt/Holtzinger (1891)). D Pienza, Palazzo Piccolomini, Loggia.
535 Mechelen, ‘De Grote Zalm’ (foto auteur, 1992).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
536 Cesare Cesariano, Kariatiden en voluutconsoles. Illustratie in de Italiaanse vertaling van Vitruvius de Architectura, Como, 1521, Liber primus, VI.
537 Voluutconsoles: A 16de-eeuws exemplaar. B 16de-eeuws exemplaar van de noordgevel. C 17de-eeuws exemplaar (foto's RDMZ, L. Tangel, 1985). D Noordgevel (foto auteur, 1994).
genoemde kardinaal Juan de Tavera, in Alcalá de Henares (afb. 533).Ga naar eind51 De meeste voorbeelden van zulke consoles in Spanje komen echter meestal pas voor na omstreeks 1540, dus na de bouw in Breda. Waarschijnlijk is het motief van een console boven een kapiteel oorspronkelijk een Italiaans motief. Het werd al in 1521 door Cesariano afgebeeld en kwam ook al vroeg in de praktijk in Italië voor (afb. 534A-E, 535-536).Ga naar eind52 In Italië dient de console echter meestal als ondersteuning van een langsbalk van een dakconstructie. In Breda betreft het een stenen variant van een dergelijke houtconstructie. De consoles zitten aan de zijkanten van de overspanningsbalk, die door het kapiteel wordt gedragen. Consoles en overspanningsbalk samen ondersteunen weer een balk die parrallel loopt met de colonnade. De staande rechthoek in het midden van de hardstenen consoles in Breda is dus eigenlijk in oorsprong het uiteinde van een overspanningsbalk. In Breda zijn de consoles niet om louter esthetische redenen aangebracht, maar ze zullen de architraaf ook daadwerkelijk (ten dele) ondersteunen. De ‘balk’ in het midden van de console is versierd met een bundeling van loof, aangebracht op een verdiept veld (afb. 537A). De s-vormige voluten zijn aan de bovenzijde versierd met rozetten. In het verdiepte veld tussen de voluten en de ‘balk’ is in het midden loof aangebracht. De afwerking van de zeventiende-eeuwse voluutconsoles is duidelijk anders van vorm en grover uitgevoerd dan die van de zestiende-eeuwse consoles (afb. 537B-C). Het gebundelde loof in het midden is zelfs niet meer als zodanig herkenbaar. De verschillen zijn al direct zichtbaar op de grens van het zestiende- en zeventiende-eeuwse deel van de oostvleugel. In 1827-1828 werd één voluutconsole secundair verwerkt in de plint aan de westzijde. Omdat de console slechts aan één zijde is bewerkt, is deze vermoedelijk afkomstig van de grote zaal (RDMZ, inv.nr. B71). De voluutconsoles zijn zo gehakt dat ze enigszins naar voren hellen (afb. 537D). Dit is duidelijk te zien bij de consoles boven de hoekpijlers, omdat daar het middenveld een haakse hoek maakt (afb. 538-539). De naar de galerij gekeerde zijde van de oorspronkelijke, noordoostelijke hoekpijler kwam, zoals in hoofdstuk twaalf is vermeld, te voorschijn tijdens de restauratie in 1980. Deze werd daarom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
538 16de-eeuwse Ionische hoekpijler van de voormalige colonnade (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
539 17de-eeuwse Ionische hoekpijler (foto DGWT).
540 16de-eeuwse Ionische hoekpijler van de voormalige colonnade, na het openhakken van de muur. Niet alleen het muurwerk aan weerszijden van de pijler, maar ook de scheidingsmuur in de oostelijke galerij links is secundair (foto RDMZ, L. Tangel, 1980).
overigens daarna weer dichtgemetseld (afb. 540-541). De hoekzijden bleken te zijn verdiept door middel van een ojiefprofiel. De halfzuilen en het basement bleken aan te sluiten op de wat bredere pijler (afb. 542). Helaas is op de foto niet te zien hoe de voluut van het ledestenen kapiteel eruitzag. De basementen en kapitelen van de hoekpijlers werden vernieuwd; die van de oorspronkelijke pijler alleen aan de buitenzijde (afb. 543-544). Van het Ionische hoofdgestel zijn alleen de architraaf en blijkbaar een 11,7 centimeter hoog deel van het fries nog origineel; de rest ging verloren tijdens de sloop van de Corinthische geleding in 1827-1828. De gespaard gebleven delen van het fries en de architraaf zijn vreemd genoeg gehakt uit één en hetzelfde stuk ledesteen. Op het restant van het fries werd in 1949 een 13 centimeter hoge kroonlijst aangebracht in de steensoort Vaurion (afb. 545-547).Ga naar eind53 In tegenstelling tot de Ionische architraaf bij de eindgevels, is de architraaf aan de zijde van de binnenhof wel correct, klassiek gedetailleerd. Deze bestaat uit een ojiefvormig cimatium en drie fasciae, waarvan de middelste is voorzien van een astragaal. Dat de architraaf aan de zijde van de binnenhof al eens (in 1827-1828?) is vernieuwd, is zo goed als zeker. Anders zou het fries oorspronkelijk al geheel van natuursteen moeten zijn geweest, maar dat is onwaarschijnlijk gezien de hoogte en het feit dat het fries ten opzichte van de architraaf op ongebruikelijke wijze 5,8 centimeter terugspringt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
541 Kapiteel en voluutconsole van de 16de-eeuwse Ionische hoekpijler (foto RDMZ, L. Tangel, 1980).
542 Basement van de 16de-eeuwse Ionische hoekpijler (foto A.A. Joppe, 1980).
543 Deels vernieuwd basement van de 16de-eeuwse Ionische hoekpijler (foto RDMZ, L. Tangel, 1985).
544 Nieuw kapiteel voor een van de Ionische hoekpijlers (foto A.A. Joppe, 1980).
545 Oostgevel: proefopstelling voor een Ionische kroonlijst (foto DGWT, 1949).
546 Zuidgevel: het opnieuw aanbrengen van een Ionische kroonlijst (foto DGWT, 1949).
In het fries waren zowel in het hart van de intercolumnia als in het hart van de twee resterende vlakken balusters aangebracht. De zware balusters waren uitgehakt binnen een verdiept veld van een rechthoekig stuk ledesteen (afb. 548). In 1962 kwamen vier hele en een halve baluster weer te voorschijn in de fundering van de Manege. De vier hele exemplaren bleven bewaard (RDMZ, inv.nr. B81, B82 en twee in de collectie van het Breda's Museum). De balusters in het Ionische fries doen denken aan de twee balusters die Cesariano weergaf in een triglief (afb. 549). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
547 Oostgevel: zuidelijk deel (foto RDMZ, 1994/95).
548 Baluster afkomstig van het Ionische fries. Zeist, RDMZ, inv.nr. B81 (foto RDMZ, 1988).
549 Cesare Cesariano, Twee balusters in een triglyf. Illustratie in de Italiaanse vertaling van Vitruvius de Architectura, Como, 1521, Liber quartus, LXVv.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vensters van de Ionische geleding van de centrale vleugelBij de bouw van het paleis werden twee typen vensters toegepast: kruisvensters en rondboogvensters. Rondboogvensters kwamen alleen voor bij de Corinthische geleding aan de binnenplaats en dit type zal in de volgende paragraaf worden besproken. Aan de zijden van de binnenhoven kwamen kruisvensters alleen voor in de langsgevels van de centrale vleugel ter hoogte van de grote zaal (de Ionische geleding). In de buitengevels kwamen ze daarentegen op alle verdiepingen voor. Op de zolderverdieping aan de buitenzijde maakten de kruisvensters deel uit van dakkapellen, die bekroond waren door frontons met daarop naar beneden hangende dolfijnen. Op de tekening van De Swart bijvoorbeeld mogen alle kruisvensters van de buitengevels op elkaar lijken, de teruggevonden fragmenten tonen aan dat de profilering was aangepast aan de verschillende orden en dus per verdieping verschilde. Dat verschil werd ook consequent doorgezet bij de noordoostelijke hoektoren. In 1962 zijn in totaal dertien fragmenten van kruisvensters teruggevonden en die zijn, op één na, ook allemaal bewaard gebleven. Het is niet meer na te gaan of die fragmenten zestiende-eeuws dan wel zeventiende-eeuws zijn. Twee van de dertien fragmenten zijn van de kroonlijst van het venster (RDMZ, inv.nr. B95 en B96). Één fragment betreft een hoekblok - tevens zijstijl - van de toren (RDMZ, inv.nr. B107). Daarnaast zijn er nog fragmenten van twee typen zijstijlen, waarvan er één behoort tot de Corinthische geleding. De profilering daarvan komt namelijk overeen met die van het hoekblok van de Corinthische geleding van de toren (de geleding die in 1827-1828 werd gesloopt) (RDMZ, inv.nr. B106a-B106c). Het andere type zijstijl behoort dus tot de Ionische geleding (RDMZ, inv.nr. B105a-B05d). Er zijn drie fragmenten gedocumenteerd van de bovendorpels van de Ionische vensters; twee daarvan zijn bewaard (RDMZ, inv.nr. B108 en B109). De fragmenten die behoren tot de vensters van de Corinthische geleding komen aan bod bij de bespreking van de buitengevels in het volgende hoofdstuk. De Ionische vensters van de grote zaal zijn te zien op de tekening van De Swart uit 1743 en op de bouwkundige tekening uit 1827 (afb. kleur VII, 276). In beide tekeningen is een kruisvenster weergegeven met een fronton, waarbij vreemd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
550 Centrale vleugel: lonisch kruisvenster. Reconstructie G.W.C. van Wezel naar H. van der Wal, tekening R. Royaards-ten Holt, 1993, schaal 1:10 en 1:50. Zeist, RDMZ.
551 Fragmenten van het Ionische kruisvenster van de centrale vleugel Zeist, RDMZ (foto's RDMZ, 1988): A Kroonlijstprofiel. B linker hoek bovendorpel.
genoeg geen kroonlijst is aangegeven, die De Swart wel had weergegeven bij de dakkapellen.Ga naar eind54 Van een van de bovendorpels werd een rechter helft teruggevonden waardoor de breedte van het kruisvenster, 1,88 meter, te achterhalen was (afb. 550). Van de frontons konden geen fragmenten worden geïdentificeerd. Het is niet waarschijnlijk dat de omlijsting van het fronton zonder meer op de bovendorpel van het kruisvenster aansloot en dat de rest van de kroonlijst - rustend op de bovendorpel - was weggelaten. De omlijsting van het fronton zou in dat geval, zoals de reconstructietekening laat zien, op een vreemde wijze hebben aangesloten op de zijstijlen van het kozijn, waarvan de zijkanten waren voorzien van forse, kwartronde profileringen. De genoemde fragmenten van de kroonlijst (afb. 551A) laten duidelijk zien hoe deze overgang met de bovendorpel (afb. 551B) er wel moet hebben uitgezien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Corinthische geledingDe genoemde tekeningen van De Swart uit 1743 en de bouwkundige tekening uit 1827 (de laatste zal het meest naar de werkelijkheid zijn getekend) (afb. schutblad voorin, kleur VII), vormen ook voor de Corinthische geleding de visuele bronnen. Zoals Schukking vermeldt, werd op 15 januari 1827 het besluit genomen om de Corinthische geleding te slopen, wat aanvankelijk niet de bedoeling was geweest. Over dat besluit citeert Schukking uit het dagboek van Van Heurn het volgende: ‘“De buitenmuren der bovenste verdieping op de binnenplaats zullen geheel worden afgebroken en ter dikte van 11/2 steen opnieuw opgemetseld”, waarbij de Kapitein-Ingenieur aanteekent: “daar door het uitnemen der oude hardsteenen vengsterkozijnen weinig van het oude muurwerk kan blijven staan”. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde dekstukken werden weggenomen, konde men de kolommen niet bewaren; de lijst onder de kolommen en een gedeelte metselwerk met beschadigde en zeer lelijke triglifen (?) zijn insgelijks afgebroken, de hardsteen (?)Ga naar eind56 van die lijst werd bevonden voor geene herstelling vatbaar te zijn”’.Ga naar eind57
552 Attisch basement toegepast bij de Corinthische orde (foto RDMZ, 1988). Zeist, RDMZ.
De Corinthische geleding werd gevormd door een aaneengesloten reeks van dakkapellen, waardoor de gevels aan de binnenhoven hoger leken dan ze in werkelijkheid waren. Voor de dwarskapjes van de dakkapellen werden afzonderlijke topgeveltjes geplaatst, wat weer het verticale van de hele gevel benadrukte. Eigenlijk kan dan ook niet worden gesproken van dakkapellen. Het waren immers geen afzonderlijke delen, maar aaneengeschakelde dakvensters met tussenwanden. Het is dan ook niet geheel juist om van topgeveltjes te spreken, zoals meestal wordt gedaan. Hoewel deze waren aangebracht ter afscheiding van een kapje en het dus geen schijngeveltjes waren, zal hier toch worden gesproken van opzetgevel(tje)s. Indien deze opzetgeveltjes worden weggedacht, dan maakt een gevel een meer horizontaal gelede indruk door de entablementen en de Corinthische kroonlijst (afb. 489). De kroonlijst benadrukt dan ook dat de Corinthische geleding als een aparte geleding moet worden gezien en niet als een aaneenschakeling van dakkapellen. De teruggevonden bouwfragmenten doen vermoeden dat de Corinthische geleding hoogstwaarschijnlijk 10 voet hoog was en de kroonlijst 1 voet.
553 Corinthisch kapiteel: A Vooraanzicht. B Zijaanzicht (foto's RDMZ, 1988). Zeist RDMZ.
Net als bij de kapitelen van de Ionische colonnade waren ook boven de Corinthische kapitelen consoles met dubbele voluten aangebracht. De consoles ondersteunden de kroonlijst, die als goot fungeerde. Een volledig hoofdgestel was niet aangebracht. Er zijn slechts enkele bouwfragmenten van de Corinthische orde bewaard gebleven; van de zuilen helaas geen enkel fragment. Of de Corinthische fragmenten zestiende- of zeventiende-eeuws zijn, is niet vast te stellen. Van zowel de kapitelen als de basementen werd één exemplaar teruggevonden. Hieruit bleek onder meer dat de zuilen halfzuilen waren geweest. Gelukkig zijn ook een fragment van een voluutconsole en een fragment van een kroonlijst teruggevonden; alles bij elkaar voldoende voor een reconstructie (afb. 490). Van de vensters bleven alleen onderdelen van de boogconstructie met de zwikken bewaard. Het betreft wel een relatief groot aantal. Waarschijnlijk waren de halfzuilen van hardsteen; de overige delen van de Corinthische geleding waren van ledesteen. Het basement is 14 centimeter hoog en op Attische wijze geprofileerd (RDMZ, inv.nr. B72, afb. 552). Aan de onderzijde komen kraslijnen voor die het hart van het basement aangeven en die aangeven hoever het basement uit de muur moest steken. Het teruggevonden Corinthische kapiteel is een van de drie exemplaren die nog bewaard zijn gebleven; de andere twee zijn de zich nog in situ bevindende Corinthische pilasterkapitelen in het bordestrappenhuis, die in het vorige hoofdstuk werden beschreven. Het is een kapiteel van een halfzuil, waarvan de detaillering hetzelfde is als die van de Corinthische pilasterkapitelen in het trappenhuis. Ook hier komen hoog en laag geplaatste acanthusbladen en bloemen voor, waaruit de voluten ontspringen en die op de hoeken van het kapiteel met een
554 Corinthische voluutconsoles: A Vooraanzicht. B Zijaanzicht (foto's RDMZ, 1988). Zeist RDMZ.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
555 Corinthische kroonlijst, tevens gootlijst (foto RDMZ, 1988). Zeist RDMZ.
556 Corinthisch venster: bovendeel (foto RDMZ, 1988). Zeist RDMZ.
557 Corinthisch venster: twee fragmenten van de boog, 17de-eeuws (foto RDMZ, 1988). Zeist RDMZ.
bandje zijn samengebonden (RDMZ, inv.nr. B73, afb. 553A-B). Het kapiteel is 30,8 centimeter hoog en de hals is 22,5 centimeter breed. De teruggevonden console is afkomstig van een hoek en blijkbaar waren de hoekconsoles uit twee stukken samengesteld. (RDMZ, inv.nr. B71, afb. 554A-B). De console, die 41,9 centimeter hoog is en 21,7 centimeter breed, stak voor ongeveer driekwart uit de muur. De 30 centimeter hoge, ledestenen gootlijst was geprofileerd als een Corinthische kroonlijst (afb. 555). Van de gootlijst zijn een 61 centimeter lang segment en een fragment van de onderzijde teruggevonden (RDMZ, inv.nr. B142 en B143). Op de bovenrand van het segmentstuk is een ‘J’ (of ‘7’?) ingehakt.
De vensters staken uit ten opzichte van het muurwerk. Dit is goed zichtbaar op de tekening van De Swart uit 1743. Van de door De Swart getekende kruisvormige tracering van de vensters zijn geen sporen teruggevonden. De Swart tekende het totale venster als een rechthoekige uitbouw met een rondboogvenster. De rondboog werd gedragen door een impostlijst of kapiteeltje. Van het gedeelte onder de rondboog zijn geen fragmenten teruggevonden. Het gehele venster had een rechthoekige omlijsting waarvan de rondboog en de zwikken een onderdeel vormden (afb. 556). De vensters waren in totaal 6 voet breed (2 × 84,5/86,2 centimeter). De profilering van de boog liep ook door over het rechthoekige deel, maar de rondboog liep daar voorlangs (de verticale profilering eindigde dus tegen de boog). De profilering zal zich ook over de stijlen verder naar beneden hebben doorgezet. In de hoeken bevonden zich rozetten.Ga naar eind58 In totaal zijn dertien onderdelen van het bovenste deel van de vensters teruggevonden, waarvan één uit de muur van de noordelijke negentiende-eeuwse vleugel. De bovenzijde van de vensters bestond blijkbaar uit twee delen en in alle gevallen bevond zich in het midden de voeg (de hoogte bedraagt 90,5/91 centimeter). Er zijn echter ook fragmenten waaruit blijkt dat er vensters waren, waarvan de twee delen zelf ook weer uit twee afzonderlijke delen waren samengesteld (afb. 557). Deze twee subdelen pasten wigvormig in elkaar en op het vlak dat niet in het zicht kwam werd een koppelmerk aangebracht (afb. 558A-B). De vierdelige vensterbogen zijn waarschijnlijk zeventiende-eeuws, omdat dergelijke koppelmerken ook
558 Corinthische vensters: A Koppelmerk op een boogfragment, 17de-eeuws. Zeist, RDMZ, inv.nr. B66. B Idem (foto's RDMZ, 1988). Zeist, RDMZ, inv.nr. B62.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
560 Rozetten: A Op een fragment van een Corinthisch venster: 17de-eeuws (foto RDMZ) Zeist, RDMZ, inv.nr. B62. B Idem: 16de-eeuws (foto RDMZ). Zeist, RDMZ, inv.nr. B65. C Idem: 16de- of 17de-eeuws (foto RDMZ, L. Tangel, 1986). Breda, Breda's Museum.
559 Vensters: A Pécs (Hongarije), Janus-Pannonius-Museum. B Rome, Palazzo della Cancelleria.
op onderdelen voorkomen die zeker uit die eeuw dateren. De delen van de vensters werden in het midden zowel met elkaar als met het zich daarachter bevindende muur werk verbonden door middel van T-vormige ankers, en de twee subdelen met elkaar door middel van kram-vormige ankers. Dergelijke boogstukken die met de zwikken uit één stuk zijn gehouwen komen onder meer voor bij het Palazzo della Cancelleria in Rome en in Pécs (Hongarije) (afb. 559A-B). Bij de rozetten komen twee hoofdtypen voor. Het verschil hangt echter niet samen met de twee manieren waarop de vensters uit delen werden samengesteld.Ga naar eind59 Een van deze twee rozettypen is weer te onderscheiden in twee subtypen. Een van deze twee subtypen komt uitsluitend voor op de hier genoemde, uit twee delen samengestelde halve boogstukken, die dus hoogstwaarschijnlijk zeventiende-eeuws zijn. Deze rozetten of bloemen bestaan uit een knop met daaromheen twee opengevouwen, vijfdelige bloemkransen. De hele rozet wordt verder nog omkransd door een eveneens vijfdelig rozet van halfronde bladeren (afb. 560A). Bij het andere type rozet is de onderste krans stervormig uitgevoerd (afb. 560B). Of dit type nu zestiende- of zeventiende-eeuws is, is niet duidelijk. De bloem van dit type is nog verder geopend en bezit rond de knop een krans van vijf halfronde blaadjes. De rest van de bloem is enigszins roterend vormgegeven (afb. 560C). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opzetgeveltjes met cherubijnenBovenop de Corinthische geleding en ter afsluiting van de kapjes van de dakkapellen (afb. 561), had elke travee een identiek opzetgeveltje.Ga naar eind60 De anonieme auteur ‘Q’ had blijkbaar de opzetgeveltjes nog met eigen ogen aanschouwd en beschreef deze in 1830 bij de bespreking van de gevels aan de binnenhof: ‘alles met vele Gothische Ornementen, bijzonder boven de vensters der hoogste verdieping aangebragt, overladen was, als zijnde ter bedekking van het Dakwerk, boven elk Venster, eene kleine verhevenheid, in de gedaante eener Frontispice, geplaatst geweest, in ieder van welk een Engelenkopjen, met uitgebreide vleugels, uitgehouwen was.’.Ga naar eind61 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
561 Daklijn van een dakkapel op de achterzijde van een fragment van een opzetstuk (foto RDMZ, 1988). Zeist, RDMZ, inv.nr. B9.
562 Scherf van een kacheloven, groen geglazuurd. Gevonden tijdens de opgraving van de paleiskapel in Breda. Breda, Breda's Museum (foto auteur, 1992).
563 Opzetgeveltje, opgesteld tegen de wand van de noordelijke galerij: gereconstrueerd met gebruik van 16de- en 17de-eeuwse fragmenten, die, waar nodig, op maat werden gehakt (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
In hoofdstuk zeven is al beschreven dat een variant hierop enkele jaren eerder door Vincidor was toegepast boven de geheel open galerij op de zuidoostelijke courtine. Daar bestonden de opzetgeveltjes echter uit frontons met daarop omlaag hangende dolfijnen. Er wordt vaak beweerd dat dit soort opzetstukken afgeleid is van Franse dakkapellen, maar een vergelijking met soortgelijke bekroningen als die van (koor) gestoelten ligt meer voor de hand. In hoofdstuk zes is al gewezen op de grote overeenkomst tussen het afzonderlijke opzetstuk en de topgeveltjes van de Burgelijke Griffie te Brugge (1534/1535-1537) (afb. 109). Het motief van een cherubijn in een fronton is overigens tijdens de opgraving in 1992 ook gevonden op een groen geglazuurde scherf. Deze scherf met de cherubijn in hoogreliëf is waarschijnlijk afkomstig van een tegelkachel van het paleis (afb. 562).Ga naar eind62
564 Opzetgeveltje: reconstructie. Tekening R. Royaards-ten Holt, 1993, schaal 1:50. Zeist, RDMZ.
De opzetgeveltjes op de gevels rond de binnenhof bestonden uit samengebonden, enkele en dubbele, S-vormige voluten (afb. 563-564, schutblad voorin, 565A-D).Ga naar eind63 Tussen de bovenste, samengebonden en tevens grootste voluten ontspruit een acanthus (afb. 566A). De voluten zijn samengebonden met een band (afb. 566B). Op de voluten zijn vijfpuntige rozetten aangebracht, dat wil zeggen acanthusbloemen in bovenaanzicht (afb. 566C). De cherubijnen hebben elk twee paar vleugels, waarvan het ene paar horizontaal is gespreid en het andere bovenwaarts is gevouwen (afb. 566D-E). De opzetgeveltjes waren veelal samengesteld uit drie (niet doorlopende) lagen ledesteen met daarop de bekroning, die uit één stuk steen bestond. Behalve het bekroningsstuk en een groot deel waaruit de cherubijn was gehakt, bestond het opzetgeveltje meestal nog uit zes delen.Ga naar eind64 Sporen van een aantal witsellagen duiden erop dat de opzetgeveltjes ooit waren gewit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
565 Cherubijnen: A Piero della Francesca (detail van het St. Antonius' veelluik). Perugia, Galleria Nazionale dell' Umbria. B Bergognone, Tronende Madonna. Londen, National Gallery. C Bekroning met dolfijnen en cherubijn. Codex Escurialensis, fol.41r. D Gevelbekroning. Budapest, Nationaal Museum van Hongarije.
De meeste fragmenten die bij de bouw van de manege waren verwerkt in de fundering en die bij de sloop in 1962 werden ontdekt, waren afkomstig van de opzetgeveltjes. Een aanzienlijk deel van de gevonden fragmenten (15 van de 34 kubieke meter) is afgevoerd, ofwel vanwege de slechte staat ofwel omdat het om doublures ging. In de eerste plaats werden alleen fragmenten geselecteerd die bij een toekomstige restauratie (of reconstructie) van pas zouden kunnen komen.Ga naar eind65 Uiteindelijk werden er zoveel fragmenten geselecteerd dat er drie opzetgeveltjes uit konden worden samengesteld; de fragmenten voor één zo'n samengesteld opzetgeveltje zijn terecht gekomen in het Stedelijk Museum van Breda. Gelukkig bleven uiteindelijk meer fragmenten bewaard (die zich onder meer in particulier bezit bevinden) dan voor die drie geveltjes nodig was. In 1978 werd in opdracht van de KMA door de beeldhouwer G. Kemperman met de fragmenten een opzetgeveltje gereconstrueerd, waarbij de fragmenten overigens wel passend moesten worden gehakt. Dit opzetgeveltje staat tegen de achterwand van de noordelijke galerij rond de binnenhof. De stukken die in 1962 slecht of verweerd waren, zijn niet gefotografeerd. Een beschrijving van de fragmenten die op enigerlei wijze wel zijn gedocumenteerd, zal nog afzonderlijk worden gepubliceerd.Ga naar eind66 Gedocumenteerd zijn bijvoorbeeld zes complete bekroningen en zes fragmenten van zulke bekroningen; van de complete zijn er drie bewaard (KMA, Breda's Museum en RDMZ, inv.nr. B1). Van de dertig cherubijnen zijn er maar zestien gedocumenteerd. Negen vrij gave en complete cherubijnen zijn bewaard gebleven (KMA, 2 stuks; Breda's Museum, 1 exemplaar, RDMZ, 5 stuks (inv.nrs. B37-B41) en 1 of 2 in particulier bezit). Waarschijnlijk bevindt zich nog een tiende cherubijn in particulier bezit. Van de overige achtenzestig gedocumenteerde fragmenten bleven er negenenveertig bewaard.Ga naar eind67 Rond de voorste binnenhof bevonden zich dertig zestiende-eeuwse en achttien zeventiende-eeuwse opzetgeveltjes. In de zestiende eeuw waren de opzetgeveltjes aan de westzijde van de centrale vleugel nog niet aangebracht, zoals de aquarel van Sterk uit omstreeks 1825 laat zien (afb. 18). Het is echter moeilijk uit te maken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A
B
C
D
E
566 Fragmenten van opzetgeveltjes (foto's RDMZ, 1988): A Bekroningsstuk. Zeist, RDMZ, inv.nr. B1. B Middenstuk links. Zeist, RDMZ, inv.nr. B11. C Rozet: fragment van een middenstuk. Zeist, RDMZ, inv.nr. B6. D Middenstuk boven. Zeist, RDMZ, inv.nr. B20. E Linkervleugel. Zeist, RDMZ, inv.nr. B10.
567 Koppelnummer op de onderzijde van een fragment. Zeist, RDMZ, inv.nr. B12.
welke fragmenten nu zestiende-eeuws en welke zeventiende-eeuws zijn. Bij sommige fragmenten is de achterkant vrij glad, bij andere is die ruw bewerkt. Toch is het onwaarschijnlijk dat deze op grond daarvan tot twee verschillende groepen moeten worden gerekend: op beide soorten fragmenten komen namelijk Arabische cijfers voor (op negen fragmenten) (afb. 567) en die dateren vermoedelijk uit de zeventiende eeuw. Zoals hierna nog zal blijken, komt namelijk een nummering in Arabische cijfers ook voor op de zeventiende-eeuwse fragmenten van de dolfijnen. De cherubijnen zijn op stilistische gronden wel gemakkelijker in twee groepen te verdelen. Sommige zijn duidelijk zeventiende-eeuws, dat wil zeggen, zoals Peeters schreef, ‘die met de vlezigste mondjes en met lodderoogjes (in de Vondeliaanse zin van het woord!)’.Ga naar eind68 Het lijkt uitgesloten dat deze cherubijnen uit de zestiende eeuw dateren.Ga naar eind69 De zestiende-eeuwse koppen, waarvan er twee zijn bewaard, hebben een platter profiel en minder bolle wangen (afb. 568A-M). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A
B
C
D
E
F
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
G
H
I
J
K
L
M
568 Cherubijnen (foto's RDMZ, 1988): A Waarschijnlijk 16de-eeuws exemplaar. Zeist, RDMZ, inv.nr. B39. B Idem, detail van het gezicht. C Waarschijnlijk 16de-eeuws exemplaar. Zeist, RDMZ, inv.nr. B38. D Als C, gezien van opzij. E Als C, detail van het gezicht. F Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar. Zeist, RDMZ, inv.nr. B37. G Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar. Zeist, RDMZ, inv.nr. B40. H Als G, gezien van opzij. I Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar. Breda, Breda's Museum. J Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1985). Breda, Historische verzameling KMA. K Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar (foto RDMZ, L. Tangel, 1983). Breda, KMA, opgesteld in de noordelijke galerij. L Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar (foto auteur, 1995). Breda, particulier bezit. M Waarschijnlijk 17de-eeuws exemplaar (foto RDMZ, 1962). Verblijfplaats onbekend. |
|