Het paleis van Hendrik III, graaf van Nassau te Breda
(1999)–G.W.C. van Wezel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Detail van afb. 356
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bebouwing oostelijk van de centrale vleugel: plattegrondenMaatvoering en hoofdstructuurHet oostelijke deel van het paleis bestaat uit drie vleugels rond een binnenhof, die aan de westzijde begrensd wordt door de centrale vleugel (afb. hiernaast). In 1536-circa 1540 werd niet veel meer dan de helft van de oostelijke bebouwing gerealiseerd: de noordvleugel en het noordelijk deel van de oostvleugel inclusief de toegangspartij en de hoektoren (afb. kleur XV, 346). Zoals uit de reconstructie van het verhoudingsschema blijkt (besproken in hoofdstuk negen), vormen de hartlijnen van de buitenmuren, met als westelijke begrenzing die van de oostgevel van de centrale vleugel, op het niveau van de onderverdieping een vierkant van 180 × 180 voet (afb. 311). Een vierkant dat drievijfde beslaat van de totale lengte (3 × 60 voet) van het verhoudingsschema van het paleis en de gehele breedte (eveneens 3 × 60 voet) (afb. 169: EBDF; idem 311). Aan het gebouw valt af te leiden dat voor het bepalen van de overige hoofddelen van de plattegrond - uit het verhoudingsschema en op genoemd niveau - het vierkant werd verdeeld in negen gelijke delen van 20 voet. De grootte van de binnenhof werd bepaald op 5 × 20, respectievelijk 7 × 20 delen (100 × 140 voet; afb. 169: GHIJ; idem 311). De verhouding 5:7 resulteerde in een binnenhof met een plattegrond volgens de verhouding van de gulden snede. De begrenzing van de binnenhof ligt echter niet in het hart van de arcaden zoals misschien zou worden verwacht, maar in het hart van de twee buitenste van de drie zuilen waaruit de hoekpijlers in feite zijn samengesteld (en die elkaar onder meer ter hoogte van de entasis raken) (afb. 312A). Dit betekent dat de begrenzing van de binnenhof (uitgezet op het niveau van de onderverdieping) op de begane-grond gemarkeerd wordt door de halfzuilen en dat deze begrenzing op begane-grondniveau binnen de eigenlijke plattegrond valt (afb. 312B). Op dit niveau bepaalde het verhoudingsschema dus feitelijk de totale lengte en breedte van de regelmatige traveemaat van de arcaden, zonder een vergroting door de toepassing van hoekpijlers. Door het gebruik van hoekpijlers werd de totale afstand (hart op hart) tussen de arcaden groter (141,5 × 103 voet). In de breedte
311 Reconstructie van het verhoudingsschema van de bebouwing westelijk van de centrale vleugel met gestippeld de muurdiktes van de onderverdieping (maten in voeten) (tekening auteur).
312 Verhoudingsschema: A Van een hoekpijler (afb. op p. 248). B Dezelfde plattegrond als afb. 311, nu met de arcaden verder uitgewerkt (maten in voeten).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
312 Verhoudingsschema: A Van een hoekpijler.
van de binnenhof werd de afstand twee maal de modulus (2 × 0,426, of drie voet) groter. In de lengte werd deze éénmaal de modulus groter (uitgaande van een zuildikte van 1 modulus, zoals bijvoorbeeld Alberti en Serlio voorschrijven, en niet twee, zoals Vitruvius voorschrijft), omdat de langsarcaden aan de westzijde van de oostelijke binnenhof niet worden begrensd door een hoekpijler, maar onder de grote zaal doorlopen. De toepassing van dit soort hoekpijlers maakte het dus niet mogelijk om zowel een binnenhof met een ideale verhouding te ontwerpen waarvan de begrenzing lag in het hart van de arcaden, als de zuilen regelmatig te verdelen. In de praktijk zal een dergelijk klein maatverschil voor het idee van een ideaal binnenhof niet uitgemaakt hebben. De volgens het verhoudingsschema resterende delen van 40 voet bepaalden de breedte van de vleugels, ofwel tweederde van de buitenste delen van de aanvankelijke verdeling in delen van 60 voet. De buitenbegrenzing van deze 40 voet ligt in het hart van de twee meter dikke buitenmuren; de begrenzing aan de binnenzijde valt samen met de door het schema bepaalde begrenzing van de binnenhof. Op het niveau van de onderverdieping valt laatstgenoemde grens bovendien samen met de buitenzijde van de binnenhofgevels. Anders gezegd, op onderverdiepingsniveau is de afstand tussen de gevels van de vleugels grenzend aan de binnenhof even groot als het totaal aantal traveeën (140 × 100 voet). Het verhoudingsschema bepaalde dus beide begrenzingen, waarbij die van het totaal aantal traveeën gemarkeerd wordt door de halfzuilen. De arcaden - in lengte vergroot door de hoekpijlers - kwamen daardoor te rusten op de 90 à 92,5 centimeter dikke muren.
De vleugels hebben een onderverdieping, een eerste en een tweede verdieping (een zolderverdieping). Alle verdiepingen van de vleugels bezitten eenzelfde tweebeukige hoofdstructuur: een beuk voor een aan de binnenhof grenzende galerij en een parallel daaraan lopende brede beuk voor de vertrekken, die toegankelijk zijn vanuit de galerijen. De indeling van de vertrekken en de plaats van het trappenhuis maken duidelijk dat de gehele oostvleugel een zelfstandige eenheid vormt en dat de noordvleugel gezien moet worden als een tussenvleugel tussen de oostelijke en centrale vleugel. Het trappenhuis ligt op de grens en beslaat de meest oostelijke travee van de noordvleugel en de galerijbeuk van de oostvleugel (deze zal in het volgende hoofdstuk worden beschreven). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OnderverdiepingAls in hoofdstuk tien is vermeld zijn de oudste plattegronden van de onderverdieping die van Schonck uit 1768 (afb. 313-315) en de plattegrond die door Monumentenzorg in 1890 werd opgemeten en getekend (afb. 316).
313 Ph.W. Schonck, Onderverdieping zonder de belettering en becijfering, 1768. Pen en penseel in kleur op papier, 49,5 × 59,5 cm. Den Bosch, RANB, stamnr. 1986.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
314 Ph.W. Schonck, Onderverdieping of ‘Grond tekening der eerste verdieping van het Hof te Breda. Zynde geheel van steen Overwelfd.’, 1768. Pen en penseel in kleur op papier, 49,3 × 59,3 cm. Den Bosch, RANB, stamnr. 1987.
Legenda Schonck, 1768 (zie afb. 315): Lijst der appartementen van 't Hof te Breda: dienende tot explicatie der Grondteekeningen/ [erboven in potlood] Zoo als de zalen verdeeld waren ten tij [...] Benedenste verdieping/ of Kelders
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AlgemeenDe geheel overwelfde onderverdieping is op dezelfde wijze als de andere verdiepingen ingedeeld. Hier is heel duidelijk dat de oostvleugel een zelfstandige vleugel is (afb. 317), niet alleen door het doorlopen van de oostelijke galerij tot aan de noordgevel, de verbinding met de trap, maar vooral ook door de richting | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
315 Ph.W. Schonck, Legenda of ‘Lijst der Appartementen van 't Hof te Breda: dienende tot explicatie der Grondteekeningen’, behorend bij de plattegronden van uit 1768. Pen in inkt op papier, 38,5 × 50 cm. Den Bosch, RANB, stamnr. 2011.
van de tongewelven van de tweebeukige indeling. De gewelven lopen namelijk ononderbroken door over de galerijen en de brede beuken. Bij de oostvleugel loopt niet alleen het gewelf van de galerij, maar ook de overwelving van de brede beuk door tot aan de noordgevel. Alleen de ruimte onder de poort en de poortdoorgang is overwelfd met een haaks op de vleugel gemetseld, halfcirkelvormig gewelf. De gewelven van de brede beuken zijn korfboogvormig (afb. 318) en die van de galerijen halfcirkelvormig; alle gewelven zijn 32 centimeter dik (anderhalf steens). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FunctieOver de oorspronkelijke functie van de ruimtes van de onderverdieping is niets bekend. Dit geldt ook voor hun latere functies tot de verbouwing tot KMA. Over de daarop volgende periode, toen het gebouw een geheel andere gebruikersgeschiedenis kreeg, zijn de gegevens uiterst summier. De oorspronkelijke onderverdieping wordt in geen enkele inventaris genoemd. Schonck vermeldde in de legenda bij zijn tekeningen uit 1768 alleen maar de functie van de ruimtes van de onderverdieping in het in 1686-1695 voltooide deel.
316 Plattegrond van de onderverdieping naar opmeting van Tetar van Elven (RDMZ), 1890.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
317 Plattegrond van de onderverdieping voor de renovatie uit 1994-1995. Tekening, DGWT, J.M. Schalk, 1992, schaal 1:500.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijenHet gewelf van de oostelijke galerij loopt in noordelijke richting door tot bovenaan de trap. De galerij zet zich namelijk met een haakse bocht nog even door langs de noordgevel, en de gewelven versnijden zich onder verstek. Het gewelf maakt onder verstek ook een haakse bocht tot aan de trap en eindigt bovenaan de trap als een klimmend tongewelf (afb. 319-321). De noordelijke galerij staat in open verbinding met de onderverdieping van de centrale vleugel (afb. 322). Beide vleugels en de gordelboog zijn tegelijkertijd opgetrokken. Het gewelf van de galerij sluit echter koud tegen de gordelboog aan en werd dus waarschijnlijk pas in tweede instantie gemetseld, al zijn de gordelboog en het gewelf beide in gele steen uitgevoerd. Ook de gordelboog voor de aansluiting van de zuidelijke galerij werd bij de bouw al gerealiseerd. De zuidelijke gordelboog is nog aanwezig, maar werd bij de voltooiing van de zuidvleugel aan de oostzijde (30 centimeter) deels ommetseld of ingekort (afb. 323). Beide gordelbogen zijn excentrisch geplaatst ten opzichte van de traveeën van de centrale vleugel zoals bij de muraalbogen duidelijk is te zien. Deze plaatsing was het gevolg van het feit dat de traveemaat van de centrale vleugel ter plaatse van de zuidmuur
318 Korfboogvormig gewelf noordvleugel (foto RDMZ, 1994/95).
van de noordgalerij, respectievelijk de noordmuur van de zuidgalerij, ook op het niveau van de onderverdieping in het verlengde ligt van de noord- en zuidarcade van de binnenhof. Doordat de muren van de galerijen aan de binnenhofzijde dikker zijn dan de breedte van de arcaden en het dikkere deel aan de noord-, respectievelijk zuidzijde excentrisch ligt ten opzichte van het hart van de arcaden, werden de gordelbogen excentrisch geplaatst. Hoogstwaarschijnlijk stonden de galerijen oorspronkelijk in open verbinding met elkaar. Op de tekening van Schonck uit 1768 staat wel een gemetselde afsluiting (met een een deur) van de oostelijke galerij in het verlengde van de zuidmuur van de noordelijke galerij, maar er zijn geen sporen teruggevonden die erop zouden kunnen wijzen dat het een oorspronkelijke afsluiting betrof. De oostelijke galerij loopt door tot aan de buitenzijde van de zuidelijke muur onder de poortdoorgang (afb. 324) en in het verlengde ervan werd bij de bouw van de eerste fase een scheidingsmuur aangebracht (zie Schonck). Deze was niet in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
319 De oostelijke galerij tot aan de noordgevel (foto RDMZ, 1994/95).
320 Voortzetting oostelijke galerij langs noordgevel (foto RDMZ, 1994/95).
321 Oostelijke galerij en trap gezien vanuit het noordoosten (foto RDMZ, 1994/95).
322 De noordelijke galerij gezien vanuit de centrale vleugel (foto RDMZ, 1994/95).
323 De zuidelijke galerij gezien vanuit de centrale vleugel (foto RDMZ, 1994/95).
verband gemetseld met de muren van de galerij. Waarschijnlijk was de afscheiding tijdelijk in afwachting van de voortzetting van de bouw waarbij de galerij zonder onderbreking door zou lopen tot aan de zuidelijke galerij. Kort na 1968 werd deze scheidingsmuur, waarin inmiddels een doorgang was aangebracht, verwijderd en werd op die plaats een nieuwe, maar minder dikke muur met doorgang aangebracht (afb. 325). Uit de tekening van 1890 blijkt ook de noordelijke galerij aan de westzijde al te zijn dichtgemetseld. Kort na 1948 werd er een toegang in aangebracht en in 1973 werd het geheel weer verwijderd (afb. 326). Vóór 1890 werd ook een afscheiding gemetseld in de oostelijke galerij, ongeveer ter plaatse van de noordmuur van de ruimte onder de poortdoorgang. Deze dichting, later eveneens van een doorgang voorzien, is nog in gewijzigde vorm aanwezig. Ook op andere plaatsen werden na 1948 dergelijke afscheidingen met doorgang aangebracht en later weer verwijderd of vernieuwd. Om daglicht in de galerijen te krijgen werden aan de hofzijde, om de andere travee lichtopeningen aangebracht. De openingen bevinden zich ongeveer halverwege de hoogte van de gewelven en zijn korfboogvormig in het gewelf uitgespaard. Via een tegen de buitenmuur gemetselde lichtkoker kon het daglicht vanaf de binnenhof binnentreden (afb. 357-358, 370). Omstreeks 1968 werden alle openingen dichtgemetseld en de lichtkokers gesloopt. Waarschijnlijk was toen
324 De oostelijke galerij, gezien vanuit het noorden (foto RDMZ, 1994/95).
alleen de meest westelijke lichtkoker aan de noordzijde nog origineel, aangezien deze - zoals is te zien op de plattegrond uit 1948 - kleiner van afmeting was dan de overige lichtkokers (afb. 327); het betreft een formaat dat meer overeenkomt met de door Schonck weergegeven lichtkokers. Op de begane grond gaf Schonck de meest westelijke lichtkoker echter niet aan en hij tekende alleen op de onderverdieping daarvan de lichtopening. Deze lichtkoker zal toen dan ook al niet meer hebben gefunctioneerd, maar bleef wel tot omstreeks 1968 behouden. Tussen 1860-1890 werden de overige lichtkokers, die afgedekt waren met een ijzeren rooster, vernieuwd en werden de openingen waarschijnlijk vergroot en voorzien van tweelichts hardstenen vensters. Bij het aanbrengen van een betonbalk onder de te vernieuwen arcaden in 1978-1980 werden deze vensters gesloopt.Ga naar eind1 De vloeren van de galerijen zijn niet meer origineel. De oostelijke galerij en de oostelijke helft van de noordelijke galerij zijn bestraat met een klein formaat baksteen (16 ×? × 4); het westelijk deel van de noordelijke galerij is belegd met plavuizen (22,5 × 22,5). De galerijen hebben nergens meer het oorspronkelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
325 Plattegrond van de onderverdieping, DGWT, 1968.
326 Plattegrond van de onderverdieping, DGWT, 1973.
vloerniveau. Het westelijk deel van de noordelijke galerij ligt omstreeks 20 centimeter hoger. Het voerniveau van de onderverdieping van de centrale vleugel is nog bijna helemaal oorspronkelijk. In de noordelijke galerij blijft het niveau in oostelijke richting over ongeveer vier traveeën gelijk, maar loopt dan via een korte helling op tot zelfs een niveau van 40 centimeter boven het oorspronkelijke vloerniveau (gemeten bij de trap). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrekken in de noordvleugelDe oorspronkelijke functie van de ruimte in de brede beuk van de noordvleugel is niet bekend. Ook is niet bekend of de beuk oorspronkelijk in meer ruimtes was opgedeeld. Op de plattegrond van Schonck is het één ruimte, zij het dat een klein gedeelte aan de oostzijde met een dunne, secundaire muur was afgescheiden (ter plaatse van de meest oostelijke tussenmuur op de begane grond). Op deze plattegrond zijn twee zware penanten aangegeven, die volgens de legenda dienden om het gewelf te ondersteunen. Gezien de plaats ervan zullen ze niet oorspronkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
327 Plattegrond van de onderverdieping, DGWT, 1948 (bestaande toestand).
328 Ontwerp voor de renovatie, plattegrond van de onderverdieping, DGWT, 1948.
zijn geweest, al stonden ze wel onder de oorspronkelijk tussenmuren op de begane grond. Al vóór 1890 moeten de penanten weer zijn afgebroken, mogelijk na constructief herstel in 1827-1828. Als de noordbeuk oorspronkelijk uit één ruimte heeft bestaan, dan betekent dat dat deze vijf toegangen had. De toegangen zijn niet op een regelmatige afstand van elkaar aangebracht en corresponderen niet met de lichtopeningen van de galerij of die van de brede beuk. De meest oostelijke lichtopening van de ruimte bevond zich tegenover de toegang, zij het niet in het hart daarvan. De lichtopeningen van de brede beuk waren wel op een regelmatige afstand van elkaar geplaatst, maar correspondeerden evenmin met de traveemaat. Volgens de plattegrond van Schonck was de westmuur dikker dan de muren tussen de beuken en bevond zich in het midden van de muur een brede uitmetseling.Ga naar eind2 Door latere verbouwingen is niet meer na te gaan of de westmuur inderdaad dikker was. Op de plattegrond van 1890 is de situatie ongeveer hetzelfde als bij Schonck, maar op de opmetingsschets is geen dikkere muur getekend en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
329 Westelijke dagkant van de verbinding tussen de noordelijke galerij en het vertrek in de noordvleugel (foto RDMZ, 1994/95).
volgens de maten zou deze ook niet dikker zijn geweest. De brede uitmetseling zal een stookplaats zijn geweest met aan weerszijden spaarnissen. De stookplaats was in 1768 al niet meer in gebruik. Na 1768 werd de oostelijke, secundaire tussenmuur in de ruimte van de noordbeuk vervangen of opgenomen in de nu nog aanwezige muur. Het westelijk deel van deze ruimte werd vóór 1890 als gevangenis ingericht. Bij de bouw van een modern trappenhuis in het westelijk deel van de noordvleugel (afb.208, 328) kort na 1948, werd een aantal cellen weer afgebroken en werd het gewelf ter plaatse van de westelijke travee gesloopt (de helft van de ruimte die het trappenhuis in beslag neemt). Het trappenhuis komt uit op de onderverdieping van de centrale vleugel. Ten behoeve van de entree werd in 1948 het zuidelijk deel van de scheidingsmuur tussen de vleugels doorbroken. Om dit vrij grote trappenhuis - met half cirkelvormige einden aan de noord- en zuidzijde - te kunnen bouwen, moest de penant of schouw worden gesloopt en moest een deel van de noordmuur worden afgehakt. Van het resterende deel van de scheidingsmuur werd omstreeks 1968 ook aan de westzijde een deel afgehakt. Kort na 1968 werd het nog resterende open deel van het vertrek, ongeveer in het hart van het vierde buitenlicht vanaf het westen, voor de bouw van sanitaire ruimtes opgedeeld. Tijdens deze verbouwing, of in 1973 toen in het meest oostelijke deel pompen voor de verwarmingsinstallatie werden aangebracht, sloopte men 14 meter van de oorspronkelijke overwelving.
Van de vijf genoemde toegangen tot het noordelijke vertrek zijn de eerste, derde en vierde toegang, gerekend vanaf het westen, dichtgemetseld. De eerste twee waren in 1768 al dicht gemetseld, zij het slechts met een dunne muur aan de zijde van de galerij. Bij de bouw van het trappenhuis werd de opening van de eerste toegang geheel gedicht. De derde toegang was in 1890 weer open, maar werd vóór 1948 opnieuw dichtgemetseld; de vierde toegang volgde na 1948. De dagkanten van de toegangen verbreden zich halverwege de muurdikte, zijn aan de bovenzijde segmentboogvormig en doorsnijden het gewelf (afb. 329). Aan beide zijden zijn de bovenkanten - ter plaatse van de versnijding met het gewelf - afgewerkt met een rollaag. Aan de zijde van de brede beuk loopt de bovenkant van de doorgang horizontaal; aan de zijde van de galerij loopt deze op en versnijdt zich ter plaatse van de rollaag. De originele deuren zijn niet meer aanwezig.
Drie van de zes lichtopeningen van het noordelijke vertrek, de derde tot en met de vijfde vanaf het westen, zijn nog oorspronkelijk, al zijn ze geheel of gedeeltelijk dichtgemetseld. Bij de bouw van het trappenhuis werd de meest westelijke lichtopening dichtgemetseld en werd oostelijke daarvan, in de oorspronkelijke plint een nieuwe rondbogige lichtopening uitgehakt. Toen werd ook de lichtopening daarnaast voorzien van een rondboog en werden de dagkanten analoog aan het eerste venster verbreed (dit gebeurde misschien al kort vóór 1890). In 1890 was de meest oostelijke lichtopening al vervangen door een toegang, die aan de buitenzijde ook was voorzien van een in de plint uitgehakte rondboog. Later werd deze doorgang weer dichtgemetseld. In 1968 werd oostelijk van de derde lichtopening opnieuw een toegang in het oorspronkelijk muurwerk uitgehakt. Aan de buitenzijde, in de natuurstenen plint, zijn rechthoekige lichtopeningen uitgespaard. De drie diefijzers aan de buitenzijde zijn waarschijnlijk niet origineel, aangezien ze aan de onderzijde gemetseld zijn in onderdorpels van een klein
330 Vensterlicht noordvleugel in het verlengde van de oostelijke galerij (foto RDMZ, 1994/95).
formaat baksteen. Ook de luiksponningen aan de buitenzijde van de lichtopeningen van de oostvleugel zijn waarschijnlijk niet origineel. Van binnenuit gezien lopen de dagkanten taps toe, versnijden zich naar binnen en lopen verder recht. Aan de binnenzijde bevindt zich, zoals bij de toegangen aan de galerijzijde, een segmentboog die zich ter plaatse van de doorsnijding met het gewelf versnijdt (afb. 330). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RioolTussen het vertrek en het trappenhuis bevindt zich een niet toegankelijke ruimte. Zowel op de kaart van Schonck, als op de plattegrond uit 1890 is deze ruimte als een grijs vlak weergegeven. Vóór 1890 was aan de westzijde op 79 centimeter vanaf de door Schonck getekende westwand een 30 centimeter dikke muur gemetseld, wat verklaart waarom het grijze vlak op de plattegrond uit 1890 breder is weergegeven. Op de tekeningen uit en na 1948 zijn dan ook telkens drie muren getekend. Op die uit 1968 blijkt dat door de afgesloten ruimte een rioleringsbuis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou worden aangebracht (of dit ook daadwerkelijk gebeurde, is overigens niet bekend). Bij het vernieuwen van de leidingen van de centrale verwarmingsinstallatie in 1994, die bij de aanleg aan de noordzijde door deze ruimte werden getrokken, kon een gedeelte worden onderzocht. De ruimte bleek bijna helemaal volgestort te zijn met puin. De door Schonck getekende westwand bleek een oorspronkelijke muur te zijn en is circa 66 centimeter dik. Het is de meest oostelijk begrenzing van het overwelfde noordelijke vertrek. Een restant van de gedeeltelijk ingekaste overwelving is nog aanwezig. De circa 1,84 meter brede ruimte daarachter, ter plaatse van de op één na meest oostelijke travee, is in de langsrichting overwelfd. Het gewelf wordt gevormd door een kwartcirkel, waarvan de aanzet aan de westzijde ligt. Gezien de paarse baksteen is het gewelf waarschijnlijk niet ouder dan de negentiende eeuw. Dezelfde travee vormde ook op alle verdiepingen daarboven aparte eenheden, zij het dat deze daar in tweeën waren gedeeld. Schonck vermeldt bij de noordelijke ruimtes dat het ‘cabinetje [s]’ waren (privaten), terwijl op de begane grond van de Mauritsplattegrond ook een privaat is aangegeven. Daaruit valt op te maken dat de niet toegankelijke ruimte op de onderverdieping als riool gebouwd is. Of deze ruimte verder onderverdeeld was, is niet bekend, maar er zal in ieder geval een verbinding zijn geweest met de gracht. Het genoemde kwartronde, secundaire gewelf is waarschijnlijk een restant van een negentiende-eeuwse rioolverbinding. De trap naar de begane grond bevindt zich ter plaatse van de oostelijke travee van de noordvleugel en beslaat de helft van het trappenhuis, waarvan het midden op de grens ligt van de noord- en oostvleugel (de trap wordt verder besproken in hoofdstuk elf). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrekken in het noordelijk deel van de oostvleugelDe brede beuk van het noordelijk deel van de oostvleugel was ongeveer halverwege het midden verdeeld in twee vertrekken, met een toegang in het midden van de scheidingsmuur (afb. 314). In 1968 werd voor de inrichting van deze beuk tot schietkelder de scheidingsmuur grotendeels afgebroken en werd de ruimte geheel bekleed. Aan de oostzijde bevinden zich vier lichtopeningen, voorheen twee per vertrek. In de noordgevel bevindt zich een lichtopening, even westelijk van het midden van het vertrek, in het midden tussen de westmuur en de doorgang naar de hoektoren. Beide vertrekken waren voor de samenvoeging toegankelijk vanuit de galerij. De sinds 1968 dichtgemetselde toegang tot het zuidelijke vertrek bevond zich ongeveer in het midden; die van het noordelijke vertrek aan de noordzijde. Deze toegang fungeert nu nog als toegang tot de schietkelder. Het zuidwestelijk deel van het noordelijke vertrek was in 1890 in twee kleinere vertrekken verdeeld (opgeheven in 1968). In 1968 bleven bij de doorbraak aan de zijkanten aanzetten gespaard van de in 1890 in het zuidelijke vertrek al aanwezige scheidingswand, met een deur in het midden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noordoostelijke hoektorenOp de noordoosthoek is een achtzijdige toren uitgebouwd met in het midden een waterput. In vergelijking tot het paleis is het eigenlijk maar een kleine toren met een buitenwerkse doorsnede van 4,21 meter (gemeten over de achtkantzijden
331 Ontwerpschema achtzijdige hoektoren, schaal 1:50 (tekening auteur).
en op het niveau van de onderverdieping); een maat die het gevolg is van de geometrische wijze waarop de plattegrond is geconstrueerd. Het middelpunt van het achtkant ligt op de denkbeeldige hoek waar de buitenmuren van de noord- en oostvleugel elkaar snijden, op het niveau van de onderverdieping. Dit maakt het des te aannemelijker dat de plattegrond op dat niveau werd ontworpen, zoals in hoofdstuk negen uiteen is gezet. Het achtkant is op een eenvoudige, ingenieuze wijze bepaald, volgens een methode die niet alleen op papier gemakkelijk te tekenen was, maar ook op eenvoudige manier op het terrein kon worden uitgezet. De hoeken van het achtkant liggen namelijk in het verlengde van de buitenmuren, op een diagonaal onder 45o getrokken door de denkbeeldige buitenhoek, en op een lijn haaks op de diagonaal en langs de buitenhoek (afb. 331). De diagonaal onder 45o doorsnijdt de noordoostelijke hoek van de binnenhof, ofwel in het schema het vierkant van de oostelijke bebouwing (afb. 169, 331). Deze constructiewijze hield in dat men na het uitzetten van de hartlijnen (en in ieder geval de muurdikten van de noord- en oostmuur), lijnen in het verlengde van de buitenzijden van de noord- en oostmuur moest doortrekken, een diagonaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
332 Put en onderverdieping noordoostelijke hoektoren met de muraalbogen van het oorspronkelijke koepelgewelf (foto RDMZ, 1994/95).
moest spannen vanuit de noordoostelijke hoek van de binnenhof en door de noordoostelijke hoek van de vleugels, en vervolgens een lijn haaks daarop en langs de buitenhoek moest zetten. Voor het bepalen van de hoekpunten zou men vervolgens vanuit de noordoostelijke hoek met een lijn een cirkel moeten omschrijven. Het raakpunt met de uitgezette lijnen geeft dan de buitenhoeken van het achtkant aan. De straal die de cirkel moet omschrijven bedraagt volgens het bestaande werk 2,30 meter (8 voet = 2,272 meter). Vanuit datzelfde punt kon men vervolgens de omtreklijnen van de waterput markeren. Binnenwerks zijn de twee zijden van het achtkant die aansluiten op de muren van de vleugels doorgetrokken tot de diagonaalsgewijs in de muur uitgespaarde toegang. Aangezien het geen parallele zijden van het achtkant betreffen die zijn doorgetrokken, werkt dit optisch uiterst verwarrend. Alleen door de toren 30o te draaien, zou de plattegrond van de toren inwendig achtzijdig zijn geworden en zou één zijde als toegang hebben kunnen dienen. Maar in dat geval zouden van de toren uitwendig niet alleen zeven zijden zichtbaar zijn geweest (van twee zijden overigens maar de helft) maar zouden de achtkantzijden bovendien in het front van de gevels (parallel daaraan) hebben gestaan. Dat een dergelijke plattegrond rond 1610 gebruikelijker was, blijkt uit de Mauritsplattegrond waar de noordoorstelijke hoektoren op die manier is getekend, blijkbaar zonder dat de tekenaar de bestaande toren goed heeft bekeken. Ook op het oostelijk aanzicht op de schaal van Marcus is een achtkantzijde parallel aan de gevel getekend (afb. 569, zie ook 29). Schonck had aanvankelijk ook problemen met het correct weergeven van de plattegrond van de toren, al is het hem uiteindelijk wel gelukt. Zo tekende hij de in de eerste versie van de plattegrond genoemde doorgetrokken muren als zich verdikkende muren in de richting van die van de vleugels. Hij tekende op de eerste versie ook de put te klein en plaatste die bovendien excentrisch. Op de definitieve versie werden genoemde vertekeningen en de excentrische plaats van de put gecorrigeerd, maar de put behield wel dezelfde afmeting. Schonck onderkende dat het hart van het achtkant op de oorspronkelijke buitenhoek van het ontwerp van de plint ligt en op alle plattegronden van de toren zijn dan ook de in potlood doorgetrokken lijnen in het verlengde van het plint zichtbaar. Schonck vergiste zich alleen bij de plattegrond van de begane grond van de toren waarbij hij de hoeken van de toren niet in het verlengde tekende van deze lijnen (in het verlengde van de plint), maar in het verlengde van de op de begane grond dunnere buitenmuren (afb. 348). De schetsen die Tetar van Elven van de plattegrond maakte, laten zien hoe moeilijk het in 1890 voor hem was om de toren exact weer te geven. Al werd naar deze schetsen en misschien wel door Tetar van Elven zelf een correcte tekening vervaardigd, toch omschreef Kalf de torens nog als zevenzijdig. Ook de plattegrond uit 1948 geeft de binnenzijde vertekend weer. De put is, voorzover zichtbaar, gemetseld met twee concentrische wanden van elk een steen dik (mogelijk dateert de binnenste wand van latere datum) (afb. 332). In de derde achtkantzijde vanaf het zuiden bevindt zich in de binnenmuur van de toren een halfronde, later ingehakte nis waarin een regenpijp uitkwam. Blijkbaar
333 Oorspronkelijke lichtopening aan de oostzijde op de onderverdieping van de noordoostelijke hoektoren (foto RDMZ, 1994/95).
heeft deze nis gediend voor het opvangen van regenwater. De muren van de toren zijn 90 centimeter dik; boven de plint 71 centimeter. Het gewelf bestaat uit een gedrukte, graatloze koepel en is secundair (mogelijk daterend van 1952, gezien de vroegst gedateerde naamsvermeldingen op het stucwerk). In het ongepleisterde werk zijn de muraalbogen van het oorspronkelijke koepelgewelf duidelijk zichtbaar (afb. 332-333). De doorgetrokken achtkantzijden zijn segmentboogvormig overwelfd. In de achthoekszijden grenzend aan de vleugels bevinden zich nog de oorspronkelijke lichtopeningen, vanwaaruit men langs de buitenmuren kon kijken (en de vijand kon beschieten?). Aan de buitenzijde zijn deze openingen ovaalvormig (nu dichtgemetseld) en aan de binnenzijde zijn ze gedekt door een segmentboog (afb. 333). De dagkanten aan de bovenzijde en zijkanten verbreden zich naar binnen toe en de zijkanten van de lichtopeningen zijn bovendien schuin geplaatst. (De venstertjes op de plattegronden van na 1945 komen niet overeen met de werkelijke situatie en zullen zijn getekend omdat men dacht dat er dezelfde vensters als in de zuidoostelijke hoektoren in zaten.) De toegang is ellipsboogvormig overwelfd. De doorgetrokken zijden van de aansluitende muren van het achtkant sluiten, na een kleine versnijding ten opzichte van de smallere toegang, aan op zijden van de doorgang. De nog aanwezige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
334 Kelder onder de poort, gezien vanuit het westen (foto RDMZ, 1994/95).
bovenste duim ter plaatse van de versnijding aan de zuidoostzijde, doet vermoeden dat daar een deur is geweest. De toegang is grotendeels dichtgemetseld en bovenin voorzien van een kruipluik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrek onder de poortdoorgang en de ruimtes voor het contragewicht van de valbrugDe centraal in de oostgevel geplaatste poort en de poortdoorgang zijn op het niveau van de onderverdieping duidelijk herkenbaar. Op de begane grond en op de onderverdieping loopt de galerij voor de poortdoorgang langs. Het vertrek onder de doorgang is haaks op de vleugel overwelfd met een tongewelf en is vanuit de galerij toegankelijk. De langsmuren van dit vertrek zijn even dik als de muren tussen de galerij en de brede beuk (de zuidelijke muur is aan de zuidzijde deels voorzien van een klamplaag); de oostmuur is steens dik. De ruimte onder de poort is smaller dan het vertrek onder de doorgang en is met een tongewelf overwelfd. Dit gewelf is secundair en werd waarschijnlijk in de negentiende eeuw gebouwd. Oorspronkelijk was de ruimte in tweeën gedeeld door een steens muur. Deze twee ruimtes dienden voor het contragewicht van de ophaalbrug. Waarschijnlijk werd in 1968, tijdens de vernieuwing van de riolering, de scheidingsmuur verwijderd en werd de westmuur doorgebroken (afb. 334). Aan de buitenzijde is de gevel circa 60 centimeter uitgebouwd ter ondersteuning van de poort. De penant is iets breder dan de afstand tussen de buitenzijde van de langsmuren onder de doorgang. Aangezien het centrale deel van de oostvleugel wordt doorkruist door leidingen en een groot riool (lopend van west naar oost), is het vertrek onder de doorgang op die plaats nauwelijks meer toegankelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen tegen het grondwater: ‘de ongetrasseerde kelders’Bij de bouw van de onderverdieping werd onvoldoende rekening gehouden met de opwaartse druk van het grondwater. Dit komt al in 1768 bij Schonck tot uiting als hij, anders dan in zijn beschrijving van het voltooide deel, over de verschillende ruimtes vermeldt: ‘gallerijen in de ongetrasseerde kelders’ (de ruimtes die dus niet waren voorzien van een ‘trasraam’) en ‘grote trap naar de ongetrasseerde kelders’. In het begin van de negentiende eeuw moet het grondwater in het oorspronkelijke deel nog steeds een probleem zijn geweest. Bij de verbouwing in 1827-1828 werden alle vertrekken en galerijen aan de binnenzijde voorzien van een 26 centimeter dikke klamplaag tot even onder de gewelfaanzet.Ga naar eind3 De klamplaag bestaat uit verschillende lagen hard gebakken, paarse baksteen (21 × 10,2 × 5,2 centimeter), die met de platte zijde, verspringend ten opzichte van elkaar, tegen de muur zijn gemetseld. Dit ‘trasraam’ is aan de bovenzijde afgedekt door een rollaag en gemetseld met mortel waaraan vermalen baksteenpuin is toegevoegd om een steviger samenstelling te verkrijgen. Blijkbaar was zelfs dit trasraam nog niet voldoende. Later in de negentiende eeuw (vóór 1890) werden nagenoeg alle buitenwanden - aan de gracht en hofzijde - in het verlengde van deze klamplaag (of met een kleine versnijding) verder beklampt. Ter bescherming van de opwaartse waterdruk werd de onderverdieping van de noord- en oostvleugel in 1827-1828 voorzien van contrabogen, ‘omgekeerde gewelven op de bodems van de kelders’ zoals dit in het dagboek van Van Heurn werd genoemd.Ga naar eind4 Deze afscheiding zal de genoemde vloerverhoging van de oorspronkelijke onderverdieping van de noord- en oostvleugel verklaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voltooiing van de bebouwing in 1686-1695De aan het eind van de zeventiende eeuw voltooide bebouwing betreft het zuidelijk deel van de oostvleugel, de hoektoren en de zuidvleugel. Zoals in hoofdstuk negen is vermeld, was in 1686 het ontwerp van de plattegrond - het origineel of een kopie - nog voorhanden. Voor de voltooiing van het oostelijk deel van het paleis (in plattegrond) was dit echter niet per se nodig, omdat de aanzetten van de muren en de helft van de oostvleugel (inclusief de poort) tijdens de eerste fase al waren gerealiseerd. Er waren dus voldoende gegevens voorhanden om de bebouwing rond de oostelijke binnenhof spiegelbeeldig aan de bestaande vleugels te kunnen voltooien. Of het ontwerp in alle opzichten spiegelbeeldig was, is niet bekend. Dat de indeling van de plattegrond niet volledig spiegelbeeldig is hoeft niet te betekenen dat het ontwerp dit voorschreef, noch dat de ontwerptekeningen niet meer voorhanden waren. Het kan zijn dat een ander, misschien moderner gebruik wijzigingen van de ontworpen indeling noodzakelijk maakte. De afwezigheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een trappenhuis spiegelbeeldig aan dat op de noordoosthoek, terwijl de architectonische omlijsting wel is gekopieerd, zou zelfs op het voorhanden zijn van ontwerptekeningen kunnen duiden. Bij de voltooiing van de gevels rond de binnenhof en de Dorische galerij, werd naar eenheid gestreefd. De overwelving van de galerijen op de verdieping wijkt echter af van de oorspronkelijk vorm. De overwelving van de bestaande galerijen werd op dat niveau aan de nieuwe, zeventiende-eeuwse vormgeving aangepast. De indeling van het interieur van de vleugels werd bepaald door eigentijdse eisen en wijkt daarom af van de structuur en travee-indeling van de oude vleugels. Ook de vensterindeling van de buitengevels werd niet aangehouden. Valt dit minder op aan de zuidgevel, de oostgevel heeft er een asymmetrische indeling door gekregen. Ook hier prevaleerde bij de voltooiing dus de interieurindeling die direct naast de poort al tot uiting komt door de vensters in het nieuwe, smalle trappenhuis. De voltooiing stond onder leiding van Jacob Roman; raad werd ingewonnen van Johan van Swieten, ‘architect van Sijne Hoogheijts gebouwen’.Ga naar eind5 Het eigenlijke werk werd uitgevoerd door Jan de Wijse; het timmerwerk door Johan Schuyrmans, ‘'s Heeren timmerman te Breda’.Ga naar eind6 De belangrijkste uitvoerend beeldhouwer was Claudius de Cock, die in het vorige hoofdstuk al even is genoemd. Reeds in 1688 werkte hij aan de voorbereidende tekeningen voor het paleis en mogelijk was hij in 1696 nog aan het werk.Ga naar eind7 Zeker is dat De Cock in de periode 1692-1695 in Breda werkzaam is geweest. In 1695 werd in Breda nog een kind van hem gedoopt en in de loop van 1697 blijkt hij weer in Antwerpen te zijn ingeschreven. De Cock maakte in het voltooide deel een binnentrap, die volgens Weyerman zeer fraai met lofwerk was uitgevoerd en verlevendigd was met velerlei soorten dieren, als eekhoorntjes, honden, katten, apen en meerkatten.Ga naar eind8 Verder maakte hij twee schouwen, een spiegellijst en de al in het vorige hoofdstuk genoemde beeld van een Romeins krijger op de staatsietrap. In 1767 vermeldde Verbruggen over een van de twee schouwen dat deze door De Cock was gesigneerd en gedateerd: ‘Joan Claudius de Cock Ao. 1694’. Weyerman noemde het werk van De Cock: ‘konstige beelden en andere konstige sieraden’.Ga naar eind9 De Cock was in Breda werkzaam met een groep van zeven of acht medewerkers, onder wie zijn zwager Christiaan Serlippens. Aangenomen mag worden dat deze beeldhouwers vooral verantwoordelijk zijn geweest voor het meer decoratieve beeldhouwwerk, zoals de opzetgeveltjes rond de binnenplaats. Van Broekhuysen noemde alleen De Cock: ‘den Beeldhouwer was Claudius de Kok jong in jaaren maar een treflyk oud meester in de kunst.’.
Jacob Roman had naast De Cock en zijn medewerkers echter ook nog de Haagse beeldhouwer Frank Verheyde aangenomen. Verheyde zou volgens R. Peeters zijn belast met het ‘beitelen der sieraden’; wat zijn aandeel echter precies inhield, is niet bekend.Ga naar eind10 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderverdieping voltooid: ‘de getraceerde kelders’
335 Onderverdieping, oostelijke galerij met kruisgewelf van het voltooide deel, met op de achtergrond (gestippeld) de oorspronkelijke, met een tongewelf overwelfde galerij (foto RDMZ, 1994/95).
De onderverdieping van de nieuwe vleugels functioneerde als een zelfstandig onderdeel binnen de totale onderverdieping. In plaats van nog een trappenhuis in de zuidoosthoek van de binnenhof (zoals men bij een spiegelbeeldig ontwerp zou verwachten), werden een trap met bordes direkt naast de centrale vleugel en een smal trappenhuis naast de poort gerealiseerd. Verder was de nieuwe onderverdieping alleen nog toegankelijk vanuit de onderverdieping van de centrale vleugel. De gehele nieuwe onderverdieping werd voorzien van kruisgewelven, waarschijnlijk omdat men de tongewelven van het oude deel te onpraktisch en de lichtopeningen te klein vond. De bij de bouw aangebrachte - als tijdelijke bedoelde - scheidingsmuur binnen het tongewelf aan het einde van de oostelijke galerij werd niet verwijderd. De nieuwe vleugel werd koud tegen het bestaande werk aangemetseld; de straal van de op de scheiding slechts halfsteens brede gordelboog van het kruisgewelf is ongeveer 20 centimeter langer dan de straal van het tongewelf van het oude deel (afb. 335). Bij de voltooiing werd in tegenstelling tot bij de oorspronkelijke bebouwing wel rekening gehouden met het grondwater. Schonck noemt dit deel van de onderverdieping dan ook ‘de getraceerde kelders’. Vermoedelijk zal bij de bouw ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een waterdichte vloer zijn aangebracht, maar deze bleek niet waterdicht genoeg om het grondwater tegen te houden. Tijdens de verbouwing in 1827-1828 werd het voltooide deel van een tweede trasraam voorzien met dezelfde harde, paarse steen en rode mortel als in de oorspronkelijke onderverdieping. Het totale, buiten de muur uitstekende trasraam is circa 1 meter hoog en 30 tot 38 centimeter dik. Nadien werden op diverse plaatsen en vooral bij de buiten- en binnenhofgevel, extra klamplagen aangebracht tot even boven de gewelfaanzet (afb. 336). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FunctieIn de eerste inventaris (uit 1696-1712) na de voltooiing, worden de verschillende vertrekken ‘in de nieuwe kelder’ (van het gehele voltooide deel) slechts aangeduid als ‘1e’ tot en met ‘7e camer’ zonder vermelding van hun functie. In de inventaris van 1757/1759-1763 worden slechts vier vertrekken genoemd ‘in de kelders’ van het voltooide deel:
Het eerste vertrek vanaf het trappenhuis in de oostvleugel diende volgens Schonck in 1768 als ‘tafeldekkerskamer’, de tweede als ‘kamer van de Mondschenker’ en de derde als ‘eetzaal der kamerdienaars’. De functie van de zuidelijke vertrekken was in 1768 achtereenvolgens van oost naar west:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijenDe zuidelijke galerij is overwelfd door veertien en de oostelijke door vier, ribloze kruisgewelven (uitgezonderd de hoektravee). Over het algemeen strookt de traveemaat van de meeste traveeën (2,72 tot 2,82 meter) met die van de arcaden van de binnenhof. Daarnaast is echter ook een aantal traveeën beduidend breder (tot 3,25 meter hart op hart). Ten aanzien van de eindtraveeën is dit begrijpelijk,
336 Zuidelijke galerij van de onderverdieping gezien vanuit het oosten (foto RDMZ, 1994/95).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
337 Originele toegang tot de derde kelder vanaf het westen in het zuidelijk deel van de oostvleugel (foto RDMZ, 1994/95).
omdat hun breedte bepaald is door de hoekpijler of de gekoppelde pijler van de poortdoorgang in de arcade van de binnenhof. Het is onduidelijk waarom een aantal tussengelegen traveeën breder is uitgevoerd. De ribloze kruisgewelven worden gedragen door gordel- en muraalbogen. De muraalbogen steken halfsteens uit en de anderhalfsteens (36,5 centimeter) brede gordelbogen lopen als pilasters - eveneens halfsteens uitstekend - door in het muurvlak tot op circa 90 centimeter vanaf de huidige vloer. Vervolgens gaan de pilasters weer over (aan beide zijden) in de muur daaronder, die een halve steen dikker is als de muur daarboven. Tot aan de onderzijde van de spaarnissen maakt de muur waarschijnlijk deel uit van het trasraam en is totaal 1,36 meter dik. Onder het punt waar de gordelbogen en de muraalbogen daadwerkelijk in de pilasters overgaan, lopen de booglijnen nog door over twee lagen en zijn de hoeken van de pilasters onder verstek afgewerkt. De pilasters werden gedragen door ledestenen consoles, die op de versnijding van het muurvlak rustten. De consoles en de onderzijde van de spaarnissen zijn aan het oog ontrokken door het later aangebrachte trasraam. (Bij het aanbrengen daarvan werden - ter verkrijging van een betere hechting - waarschijnlijk delen van het oorspronkelijk muurwerk en de consoles afgehakt; dit kon echter maar op één plaats worden vastgesteld.) De wanden van de galerijen worden aldus verlevendigd door reeksen van rondbogige spaarnissen, gevormd door de muraalbogen en door de in pilasters overgaande gordelbogen. Gewelven en muren waren gepleisterd en wit geschilderd. De gordelbogen, muraalbogen en pilasters waren rood geschilderd met een voegimitatie in wit over in het muurvlak afgesmeerde voegen (afb. kleur XI). Genoemde bogen en pilasters zijn in een andere kleur baksteen (zachtrood) gemetseld dan de gewelven en de muren (overheersend bruin), wat echter niet zichtbaar was omdat ze hoogstwaarschijnlijk werden beschilderd. Verbruggen zal deze gewelven hebben bedoeld toen hij bewonderend schreef: ‘zijnde de kelders alle gewulft, die onbedenkelijk fraai, en met de uiterste netheid zijn gemetstelt.’.Ga naar eind11
In 1768 was de zuidelijke galerij voorzien van vijf en de oostelijk van twee lichtopeningen. Dit was waarschijnlijk het oorspronkelijke aantal. Voor 1890 werd in de zuidelijke galerij een zesde en voor 1948 een zevende lichtopening aangebracht. De lichtopeningen waren meer dan twee maal zo groot als die aan de noordzijde en ze waren voorzien van een kozijn met middenstijl. Omstreeks 1968 werden de openingen dichtgemetseld (enkele al daarvoor) en de lichtkokers gesloopt. De toegangen tot de vertrekken zijn in de loop der tijd sterk gewijzigd. Niettemin is de hoofdvorm van de toegangen nog goed herkenbaar. Schonck gaf waarschijnlijk de originele situatie weer: aan de galerijzijde zijn kozijnen getekend binnen versmalde, gemetselde dagkanten. Het later aangebrachte trasraam werd ook aan de dagkantzijde doorgezet (21 centimeter dik), waardoor de toegangen moesten worden versmald (afb. 337). Er zijn sporen aangetroffen van de bovendorpels van de oorspronkelijke kozijnen. Het kozijn bevond zich in het vlak van de spaarnissen en de bovendorpel was aan beide zijden ingemetseld. Het metselwerk daarboven zal op de bovendorpel hebben gerust. Aan de buitenzijde bestaat het metselwerk boven de toegang slechts uit een halfsteens klamplaag en het muurwerk daarachter is ruw afgesmeerd. Deze situatie lijkt origineel, aangezien het metselwerk aan weerszijden van de toegang in verband is gemetseld met de rest van de muur. Achter de klamplaag bevindt zich een 76 centimeter brede segmentboogvormige ontlastingsboog. Aan de zijde van het vertrek is de situatie hetzelfde als aan de voorzijde, zij het dat de klamplaag, gemetseld voor de ontlastingsboog, steens dik is. De toegangen zijn niet symmetrisch in de traveeën geplaatst. Op twee plaatsen strookt één van de dagkanten met één zijde van de pilaster: bij de noordelijke toegang van de oostelijke galerij en bij de tweede toegang vanaf het oosten van de zuidelijke galerij. Vooral hier bleek goed zichtbaar dat de halfsteens uitstekende pilasters en gordelbogen steens gemetseld zijn in de zachtrode baksteen. Hoewel het kozijn de helft van de pilaster bedekt, is ook het niet-zichtbare deel in baksteenimitatie geschilderd; dit is niet het geval ter plaatse van de klamplaag binnen de muraalboog. Het vloerniveau van de galerijen lag blijkbaar hoger, als we afgaan op de door Schonck getekende trap met vier optreden op de scheiding met de centrale vleugel; na 1768 werd het niveau gelijk getrokken. De zuidelijke galerij had op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
338 De oostelijke galerij gezien vanuit het zuiden met op de achtergrond de scheidingsmuur naar het trappenhuis (foto RDMZ, 1994/95).
de overgang met de centrale vleugel een scheidingsmuur met deur. Verder waren de galerijen in 1768 geheel open. Ook in de tweede helft van de twintigste eeuw werden op een aantal plaatsen scheidingswanden met een doorgang aangebracht, vervolgens verwijderd en op andere plaatsen weer opgetrokken. Sinds de renovatie van 1994-1995 bevinden zich geheel aan de west- en aan de oostzijde van de zuidelijke galerij scheidingswanden met een doorgang (afb. 317). Al vóór 1948 was de zuidelijke galerij, ongeveer in het midden, met een dunne muur dichtgemetseld. De oostelijke drie vertrekken van de zuidvleugel waren daardoor alleen maar toegankelijk via het trappenhuis in de oostvleugel. De dikkere scheidingsmuur binnen de gordelboog tussen de twee noordelijke traveeën van de oostelijke galerij werd waarschijnlijk al in de negentiende eeuw aangebracht en zal hebben gefungeerd als afsluiting van de open verbinding tussen trap en galerij (afb. 338). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trap naast de poortTussen het kruisgewelf van de noordelijke travee van de oostelijke galerij en de overwelving van het trappenhuis bevindt zich een scheiboog; in feite is dit een doorgetrokken muraalboog van de oostelijke wand van de galerij. Oostelijk daarvan, op 1,20 meter afstand, is een hoger aangebrachte, segmentboogvormige scheiboog. Tussen de scheibogen bevindt zich een half segmentboogvormig gewelf
339 Trap naar de begane grond in de oostvleugel van het voltooide deel (foto RDMZ, 1994/95).
en oostelijk van de segmentboogvormige scheiboog zet zich de overwelving boven de trap diagonaalsgewijs voort. De trap naar de begane grond is tegen de zuidelijke muur aangemetseld en is zonder de gemetselde trapboom half zo breed als de travee. De aan- en optreden zijn van hardsteen (door een verhoogde vloer zijn de eerste twee treden ingemetseld). Omstreeks 1968 werd de trap deels afgesloten door een kokervormige schacht ten behoeve van standleidingen (afb. 339). De trap is gemetseld op een tongewelf, dat de ruimte daaronder overwelft en dat parallel loopt aan de beuk (afb. 340). Deze ruimte is toegankelijk vanuit het vertrek naast het trappenhuis, waarin zich in de noordoostelijke hoek een rechthoekige, gemetselde afscheiding bevond met - volgens Schonck - ‘privaten’. Deze ruimte nam de helft van het centraal geplaatste, taps toelopende éénlichtsvenster in beslag (het venster is dichtgemetseld, maar is aan de buitenzijde als schijnvenster nog aanwezig). Restanten van de privaatruimte zijn nog aanwezig, al zijn ze door een verbouwing (tot een schacht waardoor nog steeds een rioolafvoer loopt) nauwelijks meer herkenbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrekken in het zuidelijk deel van de oostvleugelOmdat er aan de zuidzijde geen trappenhuis werd gebouwd dat spiegelbeeldig was aan dat in de noordzijde, loopt de oostelijke galerij niet tot aan de zuidgevel door. Deze kon direct aansluiten op de zuidelijke galerij. De brede beuk werd echter wel doorgetrokken tot aan de zuidgevel en in drie vertrekken verdeeld. De eerste twee vertrekken zijn even groot en overwelfd met een kruisgewelf. (Aangezien de vorm van de gewelven in alle vertrekken dezelfde is als die van de galerijen, zal een beschrijving verder achterwege worden gelaten en enkel vermeld
340 Zuidwestelijke hoek van de kelder onder de trap naar de verdieping met links de toegang (foto RDMZ, 1994/95).
worden of een vertrek voorzien is - of was - van meer kruisgewelven.) Beide vertrekken waren voorzien van een stookplaats tegen de zuidelijke wand. Al vóór 1890 werden deze stookplaatsen dichtgemetseld en werden de zijkanten van de stookplaats in het eerste vertrek omstreeks 1968 deels ingekort (afb. 316). Het eerste vertrek is voorzien van twee vensters. Het noordelijke venster heeft parallelle dagkanten en is gericht op de brug (afb. 341). Ook van het zuidelijke venster lopen de dagkanten bijna parallel, maar dit venster is meer op het oosten gericht. Het tweede vertrek is daarentegen voorzien van één, bijna centraal geplaatst venster met taps toelopende dagkanten. Uitgezonderd het verloop van de dagkanten zijn alle vensters aan elkaar gelijk. Ze zijn in vensternissen met brede vensterbanken geplaatst, waarbinnen het ‘trasraam’ is doorgezet. De tweelichtsvensters zijn in de natuurstenen plint uitgespaard, hebben een natuurstenen middenstijl en zijn voorzien van luiken. De drie vertrekken stonden met elkaar in verbinding via doorgangen langs de oostgevel. De toegang tussen de eerste twee vertrekken is nog aanwezig, die naar de derde was al voor 1890 dichtgemetseld. De toegang tot het zuidoostelijke vertrek moest schuin worden geplaatst, omdat de muur tussen de twee zuidelijke vertrekken (in het verlengde) vrij dicht staat op de zuidelijke muur van de galerij. De segmentboogvormige rollaag boven de toegang bevindt zich hier overigens wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
341 Oostvleugel, eerste kelder vanaf het noorden in 1768 genoemd de ‘tafeldekkerskamer’ (foto RDMZ, 1994/95).
342 Schuin geplaatste toegang tot de oorspronkelijk zuidoostelijke kelder (foto RDMZ, 1994/95).
343 Noordelijk deel van de zuidoostelijke kelder met op de achtergrond de galerij (foto RDMZ, 1994/95).
in het vlak van de spaarnis, maar alleen aan de galerijzijde. Bovendien is de boog lager geplaatst dan het overige deel van de doorgang (afb. 342-343). De overwelving van het zuidoostelijke vertrek bestaat uit drie delen, die door brede gordelbogen van elkaar worden gescheiden en waarvan de noordelijke gordelboog ongeveer in het verlengde ligt van de zuidelijke muur van de galerij. Tussen de gordelbogen, het breedste gewelfvak, bevindt zich een kruisgewelf; de aansluitende delen zijn overwelfd door segmentboogvormige gewelven (afb. 343). Het vertrek werd tussen 1890 en 1948 in drie vertrekken verdeeld door een muur parallel aan de noordelijke gordelboog en door een muur haaks op die muur in het zuidelijk deel. In de middelste travee, uitgespaard in de oostgevel, bevond zich een stookplaats, die vóór 1890 weer was dichtgemetseld. Aan de zuidzijde is het vertrek voorzien van twee vensters. Het oostelijke venster met parallelle dagkanten is gericht op het zuidoosten en het westelijke met taps toelopende dagkanten op het zuiden. De oostgevel is ter plaatse van het vertrek voorzien van twee schijnvensters (op tekeningen van Defensie van na 1968 worden deze schijnvensters ten onrechte als later deels dichtgemetselde vensters aangegeven). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuidoostelijke hoektorenDe zuidoostelijke hoektoren is in hoofdvorm een kopie van de noordoostelijke hoektoren. De lichtopeningen werden groter uitgevoerd, net als die in de nieuwe vleugel. De twee oorspronkelijke lichtopeningen bevinden zich - vanaf de noord- en oostgevel gerekend - in elke tweede zijde van het achtkant en niet in elke eerste zijde zoals bij de noordoostelijke hoektoren. Ook een deel van het binnenachtkant werd anders uitgevoerd. De op de vleugels gerichte zijden van het achtkant werden bij deze toren slechts over een kleine afstand doorgetrokken. Ze verspringen vervolgens naar binnen om een geheel rechthoekige doorgang naar het vertrek te kunnen maken. De vloer lag waarschijnlijk drie optreden lager dan het vertrek
344 Zuidvleugel, meest oostelijke kelder gezien vanuit het oosten met de muraalbogen van de kort na 1948 gesloopte kruisgewelven (foto RDMZ, 1994/95).
(Schonck gaf aan het eind van de doorgang twee aantreden weer). Op de plaats van de treden bevond zich in 1890 een deur; na 1948 kwam er een muur voor in de plaats en werd de doorgang tot kast verbouwd. De overwelving bestaat uit een sterk gedrukte koepel. Ook de functie van deze ruimte was gelijk aan die van de noordoostelijke toren. Tegen de zuidoosthoek bevond zich een pomp, die vóór 1890 al was verwijderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vertrekken in de zuidvleugelDe brede beuk van de zuidvleugel loopt door tot aan die van de oostvleugel. Op dat punt zijn beide vleugels door een gemeenschappelijk muur van elkaar gescheiden. Tussen het zuidoostelijke vertrek en de trap naar de begane grond aan de westzijde, is de beuk verdeeld in vier vertrekken. Het oostelijke vertrek is het grootst, het westelijke het kleinst en de middelste twee zijn even groot. Alle vier de vertrekken waren overwelfd met twee kruisgewelven, gescheiden door een driesteens brede gordelboog (75 centimeter: strekkenlagen afgewisseld door kop - klezoor - drie koppen - klezoor - kop) (afb. kleur XI). De oorspronkelijke overwelving is alleen nog aanwezig bij de twee middelste vertrekken. Van de andere vertrekken werd de overwelving kort na 1948 gesloopt en vervangen door een betonvloer (afb. 344). De in een andere kleur baksteen uitgevoerde halfsteens muraalbogen zijn aan de vensterzijde niet met het gewelf in het verband gemetseld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
345 Zuidvleugel, derde kelder vanaf oost, gezien vanuit het westen. Achterwand met links de linker zijkant van de oorspronkelijke stookplaats (foto RDMZ, 1994/95).
Ze lopen deels voor de vensters langs. Vanuit het venster is te zien dat het gewelf verankerd is met zware trekstangen. Elk van de vier vertrekken heeft twee vensters. De dagkanten van alle aan de tussenmuren grenzende vensters staan haaks op de gevel en de dagkanten van de andere vensters schuin. Een uitzondering vormde het westelijke venster van het westelijke vertrek, waarvan beide dagkanten taps toeliepen (of parallel zoals op Schoncks definitieve tekening van de onderverdieping) dat uitzicht bood in zuidwestelijke richting; dit venster werd echter vóór 1948 al tot toegang verbouwd. De brede muurdammen tussen de vensters van de eerste drie vertrekken vanaf oost zijn voorzien van schijnvensters (die van het oostelijke vertrek is opengebroken). Alle vertrekken waren voorzien van een stookplaats tegen de oostmuur. Net als die bij de oostvleugel werden ook deze stookplaatsen vóór 1890 dichtgemetseld. Bij de eerste stookplaats vanaf oost is deze situatie nu nog hetzelfde. Ook de schouw in het derde vertrek vanaf oost is nog aanwezig, maar de zuidzijde is niet meer herkenbaar omdat de muur ernaast in het verlengde van de schouw werd volgemetseld (afb. 345). Met het doorbreken van de eerste twee vertrekken - vóór 1948 - in het midden van de muur, verdween ook de stookplaats; een zelfde lot onderging de schouw in het vierde vertrek. Genoemde doorbraken werden in 1968 weer dichtgemetseld. Het tweede vertrek vanaf west werd voor 1948 vanaf de galerij toegankelijk gemaakt via een tweede doorgang. Oorspronkelijk stonden de vier vertrekken niet met elkaar in verbinding. Nu bevindt zich een doorgang aan de zijde van de galerij tussen de twee oostelijke vertrekken en een andere doorgang tussen de twee westelijke vertrekken; de eerste werd voor 1948 aangebracht en de tweede in 1968. Voor 1890 was er ook tussen het tweede en derde vertrek vanaf oost een toegang aan de galerijzijde. Uit de nog bestaande restanten blijkt dat de schouwen circa 2,40 meter breed waren, 38 centimeter uit het spaarveld naar voren kwamen en dat de zijwanden rechtstandig omhoog liepen. Het oorspronkelijke aanzicht is niet bekend. De plattegrond is door Schonck weergegeven en blijkt nagenoeg overal gelijk te zijn. Eén klein verschil tussen de schouwen van de oost- en zuidvleugel op Schoncks tekening betreft de binnenwanden van de stookplaats. De wangen waren van voren recht en aan de binnenzijde voorzien van inspringende hoeken. Bij de schouwen van de oostvleugel lopen de binnenwanden vanaf de inspringende hoeken taps naar achteren tot op de verdiepte achterwand en bij die van de zuidvleugel eerst nog recht en dan pas verder taps. Ongeveer halverwege de hoogte van de schouwen werd een ontlastingsboog aangebracht, die zichtbaar is in het vlak van de tussenmuur aan de achterzijde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdens de verbouwing van 1948 werd niet alleen het gewelf van het westelijke vertrek gesloopt, maar ook het gehele verdere interieur van de brede beuk tot aan de centrale vleugel - inclusief de trap. Daarnaast werden in de oostmuur van de centrale vleugel grote openingen uitgespaard. In 1968 volgde weer een verbouwing van dit deel van de zuidvleugel, waarbij het interieur in de breedte vergroot werd door van de tussenmuur met de galerij een dikke schil af te hakken en de zuidelijke muur in dikte te halveren. Bij de verbouwing van 1948 werd in de noordoosthoek een trap aangebracht, waarvan het verloop in 1968 werd gewijzigd. In 1973 werd in het midden en tegen de westmuur een liftschacht gebouwd, die doorloopt tot op de eerste verdieping. Een beschrijving van de oorspronkelijke trap kan dan ook alleen worden herleid uit oudere plattegronden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trap naast de centrale vleugelDe toegang tot de trap naar de onderverdieping bevond zich (in 1768) op de begane grond in het midden van de westelijke travee van de galerij. De trap liep evenwijdig aan de centrale vleugel en was ertegen bevestigd. Schonck tekende op het niveau van de onderverdieping echter geen trap, maar vermeldde in de lijst van appartementen (verwijzend naar het op de tekening met potlood geschreven cijfer twee) wel dat zich in de tweede travee vanaf het westen een trap bevond. Deze trap werd in 1890 opgemeten en net als bij de trap naast de poort blijkt ook hier het secundaire trasraam over de treden aangebracht te zijn. Pas uit de tekening van de bestaande toestand van 1948 blijkt dat zich halverwege de trap een bordes bevond. Het ‘trappenhuis’ nam iets meer dan de helft van de brede beuk in beslag. Onder de westelijke trap - en in het verlengde daarvan - bevond zich een smalle ruimte, die toegankelijk was vanuit de galerij en die doorliep tot aan het venster. De oostmuur van deze ruimte kwam ongeveer (versmald) uit in het midden van het taps toelopende venster. Ook onder de oostelijke trap bevond zich een ruimte. Deze was toegankelijk vanuit de ruimte zuidelijk van de trap, die weer toegankelijk was vanuit het westelijke vertrek. De functie van de door Schonck schuin getekende muur tussen de trappen is niet direct duidelijk. Gezien ook de wat vreemde aansluiting van de dunne, versmalde muur op het venster, is het niet onwaarschijnlijk dat de indeling van de ruimtes in het verlengde van het trappenhuis van latere datum was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Begane grondDe oudste plattegrond van de begane grond is de Mauritsplattegrond van kort na 1610 (afb. 346). Zoals in hoofdstuk tien is vermeld, bestaat er naast de Mauritsplattegrond nog een plattegrond van het gehele paleiscomplex voor voltooiing in 1686-1695 (afb. 347). Daarop volgen de genoemde plattegronden uit 1768 (Schonck, afb. 348), uit omstreeks 1800 (afb. 349), het verbouwingsvoorstel uit omstreeks 1826 (afb. 350), 1860 (aanleggen gasverlichting, afb. 351), 1890 (Monumentenzorg, afb. 352), omstreeks 1890-1900 (verwarming) (afb. 353), 1948 (renovatie, afb. 354-355), 1974 (verbouwing) en 1992 (renovatie 1994-1995, afb. 356). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BinnenhofDe traveemaat van de arcaden werd verkregen door de negen delen van 20 voet te halveren (zie hoofdstuk negen). Dit resulteerde in de al genoemde traveemaat van 10 voet (2,84 meter): veertien traveeën aan de langszijden (140 voet) en tien aan de oostzijde (100 voet). In de eerste fase werden alleen de noordelijke arcade en het noordelijk deel van de oostelijke arcade inclusief de doorgang gebouwd. Vanwege de breedte van de poortdoorgang moesten echter twee traveeën van de arcade worden samengevoegd. Deze worden geflankeerd door gekoppelde pijlers, die net als de gekoppelde hoekpijlers (ook ter hoogte van de entasis) de breedte (modulus) hebben van twee zuilen. Deze zuilen bestaan uit een vierkant, geflankeerd door halfzuilen en evenals bij de hoekpijlers het geval is, ligt ook hier het hart van de traveemaat op de grens van de buitenste halfzuilen. De traveemaat van de open hal is, zoals vermeld, in de breedte één modulus groter dan die van de arcaden rond de binnenhof. Waarschijnlijk werden deze grotere traveemaat en daardoor mogelijk ook de breedtemaat van de centrale vleugel pas bepaald nadat de oostelijke binnenhof was ontworpen. Ze zullen eerder een gevolg zijn geweest van het feit dat er geen hoekpijlers zijn (of van de wens om een maximaal haalbare overspanning van de grote zaal te krijgen). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
346 Anoniem, Plattegrond van het paleis, de Mauritsplattegrond, kort na 1610 (detail van afb. kleur XV).
347 Plattegrond van Breda, voor 1686. Pen en aquarel op papier, 48×60,5 cm. Leiden, Universiteitsbibliotheek, collectie Bodel Nijenhuis, inv.nr. 7 158.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
348 Ph.W. Schonck, Begane grond of ‘Grond tekening der twede verdieping van het Hof te Breda. Zynde gelyks gronds.’, 1768. Pen en penseel in kleur op papier, 49,5 × 64,4 cm. Den Bosch, RANB, stamnr. 1989.
Legenda Schonck, 1768 (zie afb. 315): Tweede verdieping/ gelijks gronds
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
350 Begane grond, tekening t.b.v. verbouwing tot KMA, ca. 1826. Den Haag, ARA, OPGO, B397.
Legenda: Eerste Verdieping [= begane grond]
behoort bij/ Gebouwen BW397a | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
349 Plattegrond van de begane grond en de eerste verdieping uit ca. 1800 (met schaalaanduiding van 108 Rijnlandse voeten (16,5 cm.)). Pen in zwart op papier, 44,5 × 56,5 cm. Leiden, Universiteitsbibliotheek, collectie Bodel Nijenhuis, inv.nr. XI-7-52.
351 Plattegrond van de begane grond en de eerste verdieping, ‘Schets van de Koninklijke Militaire Akademie met de inrigting tot Gasverlichting’ (schaal 1:200), 1860. Den Haag, ARA.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
352 Plattegrond van de begane grond naar opmeting van Tetar van Elven (RDMZ), 1890.
353 Plattegrond van de begane grond met stoomketelhuis (schaal 1:200), ca. 1900. Den Bosch, RANB.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
354 Plattegrond van de begane grond, DGWT, 1948 (bestaande toestand).
355 Ontwerp voor de renovatie, plattegrond van de begane grond, DGWT, 1948.
De open hal, die met vijf arcaden de grote zaal ondersteunde, is waarschijnlijk bedoeld om een zo groot mogelijke eenheid tussen beide binnenhoven te verkrijgen. Dit effect werd nog versterkt doordat de langsarcaden van de binnenhoven onder de grote zaal werden doorgezet en samenvielen met de dwarsarcaden van de hal, en doordat de staatsietrap door middel van arcaden op de begane grond zoveel mogelijk openheid kreeg. Voor het verkrijgen van de eenheid tussen beide binnenhoven zal het nodig zijn geweest om bij de aan de centrale vleugel grenzende zijden van de binnenhoven hoekpijlers achterwege te laten. Hierdoor kwam de traveemaat in het hart van de langsarcaden te liggen. De totale breedte werd hierdoor (hart op hart) vergroot tot 103 voet (+ 2 × 1 modulus = 3 voet; afb. 312B). Deze afstand werd in negen traveeën verdeeld. Dit kon niet resulteren in dezelfde traveemaat als die van de overige arcaden van de binnenhof en evenmin kon deze exact gelijk zijn aan die van de breedte van de hal (3,27 meter). Het resulteerde in een iets kleinere travee- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
356 Plattegrond van de begane grond voor de renovatie uit 1994-1995. Tekening, DGWT, J.M. Schalk, 1992, schaal 1:500.
maat van 3,25 meter en deze maat werd ook verder doorgezet over de totale lengte van de hal (48,80:15 = 3,253 meter). De eerste zuil van de oostelijke arcade van de hal - gerekend vanaf de hoeken (afb. 312B) - kwam hierdoor wel tegenover dezelfde zuil te staan als die aan de oostzijde (theoretisch 1,4 centimeter meer naar het midden). De daarop volgende travee verkreeg dezelfde breedte en de tweede zuil maakt deel uit van de staatsietrap, die in het vorige hoofdstuk al als een apart onderdeel werd besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maatvoering van de vleugelsHet hart van de arcaden en daarmee het hart van de gevels aan de binnenhof, ligt op 1,5 voet (1 modulus) vanaf de uit het schema bepaalde grootte van de binnenhof: de totale regelmatige travee-afstand die op het niveau van de onderverdieping gelijk ligt met de buitenzijde van de aan de binnenhof grenzende muren. Op het niveau van de onderverdieping bedraagt de afstand vanaf laatstgenoemd punt tot aan het hart van de 7 voet (2,00 meter) dikke buitenmuren: 40 voet (11,36 meter). Ook op begane-grondniveau lijkt deze maat te zijn gebruikt voor het bepalen van de hartafstand van de buitengevels van de vleugels (bedoeld worden hier nu telkens beide vleugels), maar dan van het hart van de arcaden (11,30/11,35 meter volgens de tekening van Defensie en ten opzichte van de 40 voet maximaal een verschil van 6 centimeter). De binnenwerkse breedtemaat van de galerij en de brede beuk (de vertrekken) blijkt echter, gezien de exactere maatvoering, een grotere rol te hebben gespeeld dan de hartmaten. Daarbij komt dat de 90/92,5 centimeter dikke buitenmuur en de 64 centimeter dikke scheidingsmuur tussen de galerij en de brede beuk niet te herleiden zijn tot hele of halve voeten (de 17 centimeter brede plint zelfs niet tot op een kwart voet). Het aantal duimen waarin deze voetmaat werd verdeeld, is niet bekend (het totaal bedraagt echter 1,71 meter of 6 voet = 1,704). Het is misschien de bedoeling geweest om de binnenzijde van de gevel op de begane grond te laten samenvallen met het hart van de 2 meter dikke buitengevel op het niveau van de onderverdieping, maar de muur op de begane grond staat (mogelijk veroorzaakt door de plint) circa 6 centimeter meer naar binnen. De wand van de galerij staat daarentegen exact 12,5 voet (3,55 meter) van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
357 Noordelijke galerij, gezien vanuit het westen, ca. 1880. Foto Kannemans en Zn., Breda. Tilburg, Katholieke Universiteit.
358 Noordelijke galerij, gezien vanuit het oosten, ca. 1930 (foto Historische verzameling KMA).
359 Werksters bij een van de pompen op de binnenhof, ca. 1900 (foto Historische verzameling KMA).
halfzuil af (het eindpunt van de regelmatige traveescheiding, ofwel het vierkant van 140 × 100 voet) en de afstand tussen het basement (dat met de even brede dekplaten van de kapitelen het breedste punt van de arcaden uitmaakt) en de wand bedraagt 10 voet. De afstand van het hart van de arcade tot aan de galerijwand is niet door een voetmaat bepaald, omdat de breedte van het basement werd afgeleid van de modulus. Ook hier is men dus uitgegaan van de binnenwerkse maat van de galerijen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijenDe galerijen zijn overwelfd door ribloze, in baksteen gemetselde kruisgewelven, geplaatst tussen ongeprofileerde gordelbogen van ledesteen (afb. 357-358). De gordelbogen zijn even breed als de hals van de kapitelen en liggen in elkaars verlengde. Ook bij de ogenschijnlijk in het verlengde van de arcaden lopende
360 Hendrik van den Eijnde, Fontein op de binnenhof, 1928 (foto 1928, RDMZ, FTA).
gordelbogen bij de hoekpijler is dit het geval, zij het alleen aan de zijde van de hoektravee. De andere zijde van de gordelbogen ligt op de grens tussen de pijler en de halfzuilen, waarop de scheibogen rusten. Omdat bij de door pilasters gebundelde pijlers aan weerszijden van de poortdoorgang in de arcade de scheibogen eveneens rusten op de halfzuilen, lopen de gordelbogen door ter breedte van de pilasters en zijn deze hier even breed als de gordelbogen bij de zuilen. Het hart van de gordelbogen aan weerszijden van de doorgang ligt hierdoor niet op de traveescheiding, die gemarkeerd wordt door de buitenste halfzuilen. De gewelven aan weerszijden van de doorgang zijn hierdoor iets breder dan de rechthoekige gewelven van de overige traveeën. Boven de brede doorgang in de arcade zijn twee traveeën overwelfd door één langgerekt kruisgewelf (afb. 361). De gewelven van de hoektravee en de daarop volgende travee in zowel westelijke als zuidelijke richting zijn bijna vierkant.
De gordelbogen worden aan de ene zijde gedragen door de kapitelen en zijn op 6 centimeter na aan de andere zijde in de galerijwand ingemetseld en worden daar ondersteund door consoles. De consoles hebben dezelfde profilering als de kapitelen, zijn eveneens van hardsteen en op dezelfde hoogte als de kapitelen aangebracht. Op de hals van de consoles zitten daarentegen geen rozetten, zoals wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
361 Oostelijke galerij, gezien vanuit het noorden. Foto-opleidingen Vliegbasis Gilze-Rijen (foto RDMZ, FTA).
het geval is op de kapitelen. De consoles zijn geprofileerd als een Dorisch pilasterkapiteel dat rust op een uit een bloemknopmotief ontspruitende bundeling van acanthusbladeren, waarvan de buitenste bladeren aan het einde omkrullen. Naast verschillen in de detaillering van het motief (afb. 362A-362B), is de bundeling van bladeren bij de oostelijke galerij in een wat eenvoudigere vorm - mogelijk door een andere hand - uitgevoerd (afb. 362C-362D). De hals van de consoles is even breed als de kapitelen waartegenover ze zijn geplaatst. Er zijn dus drie soorten consoles: die tegenover de zuilen, die tegenover de hoekpijler en die tegenover de gebundelde pijlers aan weerszijden van de doorgang in de arcade. Tegenover de hoekpijler komt slechts één console voor, in het verlengde van de noordelijke arcade. De gordelboog in het verlengde van de oostelijke arcade wordt namelijk gedragen door een pilasterkapiteel, dat een onderdeel vormt van de omlijsting van het trappenhuis. De brede console is asymmetrisch geplaatst onder de gordelboog, die de breedte heeft van de hals van de hoekpijler minus de halfzuil. Deze console is uit twee delen gehouwen en de buitenste bladeren zijn uitgerekt (afb. 362E). De aanzet van het gewelf (volgend op de hoektravee in de oostelijke arcade) ontspringt bij de hoekpijler direct naast de gordelboog en vormt de overgang met de halfzuil. De gewelfaanzet van de daartegenover liggende hoek ontspringt in veel zuidelijker richting (ongeveer in het voorvlak van de halfzuil) zodat hier een brede console kon worden toegepast inplaats van een smallere console die alleen de gordelboog zou dragen (afb. 363A-B). (Aan de zuidzijde is bij de voltooiing aan het eind van de zeventiende eeuw wel voor een symmetrische oplossing gekozen, waardoor de gewelfaanzetten aan weerszijden van de gordelboog even breed zijn (afb. 385A).) De consoles tegenover de gebundelde pijlers naast de doorgang (afb. 362F) zijn even breed als de console tegenover de hoekpijler (de breedte van de hals van twee gebundelde zuilen). Gezien de aanwezigheid van pilasters tegen de gebundelde pijlers, die bepalend waren voor de breedte van de gordelbogen en gezien het feit
362 Dorische consoles: A Noordelijke galerij, vierde vanaf het westen (foto RDMZ, 1994/95). B Noordelijke galerij, negende vanaf het westen (foto RDMZ, 1994/95). C Oostelijke galerij, tweede vanaf het noorden (foto RDMZ, L. Tangel, 1985). D Oostelijke galerij, derde vanaf het noorden (foto RDMZ, L. Tangel, 1985). E Oostelijke galerij, onder de bredere gordelboog in het verlengde van de noordelijke galerij (foto RDMZ, 1994/95). F Oostelijke galerij, zuidelijk naast de poortdoorgang met aan beide zijden een verkropping (foto RDMZ, 1994/95).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
363 Hoekpijlers: A Noordoostelijke (foto RDMZ, 1998). B Gordelboog in het verlengde van de noordelijke arcade (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
364 Pilaster zuidelijk van de poort (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
dat de gewelfaanzetten ontspringen naast de gordelbogen, zijn de consoles gekornist en voorzien van een pilasteraanzet (afb. 364).
Waarschijnlijk zijn alle natuurstenen deurkozijnen van de toegangen in de galerijwanden herplaatste, oorspronkelijke toegangen. Dit is echter moeilijk vast te stellen, want op twee na werden alle omlijstingen al of niet geheel opgehakt of deels vernieuwd. Bij de twee noordelijke toegangen en de zuidelijke toegang in de oostelijke galerij draaiden de deuren in een bepaalde periode naar buiten en werd aan die zijde een deursponning in het kozijn uitgehakt; later werden de deuren weer zo gemaakt dat ze naar binnen draaiden (afb. 365). Helaas werd aan de binnenzijde van alle oorspronkelijke toegangen - en op één na ook van alle in de voltooide vleugels - de omlijsting weggehakt en werden de stijlen ten opzichte van de binnenmuur 10 centimeter teruggehakt. De buitenomlijsting van de toegang tot de oorspronkelijke zaal in de noordvleugel is nog het meest authentiek (afb. 366).Ga naar eind12 De toegangen zijn voorzien van een Dorisch hoofdgestel, waarvan het profiel van de architraaf als omlijsting is doorgezet (afb. 367).Ga naar eind13 Hoe de binnenprofilering van de oorspronkelijke toegangen eruit heeft gezien, is niet bekend. Tijdens de renovatie in 1994-1995 kwamen bij de sloop van een tegen een deurstijl aangebouwde achttiende-eeuwse tussenmuur in de latere zuidvleugel restanten tevoorschijn van de geprofileerde omlijsting (afb. 368A); jammer genoeg werd de profilering toen alsnog in het vlak van de muur afgehakt. De binnenomlijsting van de toegangen zal net als de buitenomslijsting een getrouwe kopie zijn van het oorspronkelijke profiel. De profilering wijkt af van de architraaflijst rond de toegang aan de buitenzijde (afb. 368B-368C). Met uitzondering van de hardstenen metopen zijn de toegangen geheel van ledesteen. De bovendorpel bestaat uit één stuk; de stijlen bestaan uit blokken van 16 à 24,5 centimeter. Het hele oppervlak is haaks op de vlakke delen en parallel aan de gebogen delen bewerkt met een frijnslag. Het verstek is met een enkele streep in de hoek aangegeven. De galerijwanden zullen van meet af aan bepleisterd zijn geweest. De oudste foto's uit omstreeks 1880 laten zien dat de wanden gewit waren. Gezien foto's uit de jaren dertig bleef deze situatie blijkbaar tot 1928 gehandhaafd, toen onder meer
365 Oorspronkelijke toegang tot de zaal van het oostelijk appartement (foto RDMZ, 1994/95).
366 Oorspronkelijke toegang tot de zaal van het noordelijk appartement (foto RDMZ, 1994/95).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
367 Dorische toegangen (gedeeltelijke reconstructie). Tekening R. Royaards-ten Holt (naar opmeting auteur), 1993, schaal 1:50. Zeist, RDMZ.
de medaillons werden vernieuwd. Over de oorspronkelijke vloerafwerking van de galerijen is niets bekend. Uit dezelfde foto's kan worden opgemaakt dat de vloeren van alle galerijen vóór omstreek 1880 werden belegd met hardgebakken tegels in blokpatroon (afb. 357-358). Tijdens de renovatie van 1948 werd deze vloer vervangen door een bestrating van kleine baksteen. Binnen de muraalboog in de noordelijke galerijwand werden vóór 1890 halfronde vensters aangebracht boven de toegang tot de zaal, boven de dichtgemetselde toegang tot de oorspronkelijke kamer en in de oostelijke galerijwand in de tweede travee vanaf de poort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Appartementensysteem: kwartierenUit de plattegronden kan, zoals vermeld, worden afgeleid dat de gehele oostvleugel - parallel aan de centrale vleugel - als een zelfstandige vleugel moet worden gezien. Dit blijkt ook uit de verschillende inventarissen en lijsten van goederen, vooral de lijst van goederen uit 1567 en de inventaris van 1597-1603.Ga naar eind14 Zowel in het noordelijke deel van de oostvleugel, als in de noordvleugel bevonden zich op de begane grond en op de eerste en tweede verdieping appartementen. Deze appartementen bestonden in alle gevallen uit drie hoofdvertrekken: een zaal, een kamer en een kleedkamer. Het plan voor dit appartementensysteem werd al door Hendik III in zijn brief van 1527 uit Valladolid genoemd.Ga naar eind15 Deze brief van 4 april bevatte onder meer instructies voor het in ogenschouw nemen, waar nodig herstellen en afdekken van de reeds aangelegde fundamenten van een vleugel waarvoor Hendrik III al voor zijn vertrek naar Spanje, in 1522, een ontwerp had gemaakt. Hendrik III overwoog alsnog de vleugel te laten voltooien en in verband daarmee vroeg hij om informatie en maten van de bestaande situatie: ‘Men kan er een goede zaal, kamer en kleedkamer van maken; dat wil zeggen zowel beneden, als op de verdieping en op de zolder, zodat er te zamen drie zalen, drie kamers en drie kleedkamers zijn, boven elkaar.’.
Waarschijnlijk werden de plannen om het oude kasteel uit te breiden al in de loop van 1527 gewijzigd en besloot Hendrik III voor de bouw van een geheel nieuw paleis.Ga naar eind16
De grootste en belangrijkere appartementen van het paleis bevonden zich in de noordvleugel.Ga naar eind17 De totale oppervlakte van deze appartementen was niet alleen groter dan die van de appartementen in het noordelijk deel van de oostvleugel (in de meeste gevallen was elk vertrek één travee langer), maar bovendien waren ze voorzien van een tweede, zij het kleinere, garderobe en een gemeenschappelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
368 Binnenomlijsting toegang zuidvleugel, 3e vanaf het westen: A Vooraanzicht. B Rechter bovenhoek. C Onderzijde rechter stijl: 1995 afgehakt (foto's RDMZ, 1994/95).
kabinetje. De totale lengte van de noordelijke appartementen bedroeg dertien traveeën. De oostelijke appartementen waren op de begane grond acht traveeën lang en, omdat ze boven de twee traveeën brede poortdoorgang doorliepen, op de eerste en tweede verdieping tien. In de noordelijke appartementen lag de zaal aan de westzijde, in de oostelijke appartementen aan de noordzijde. De vertrekken op de zolderverdieping van de noordvleugel waren even groot als die op de hoofdverdieping. Desondanks wordt in de oudst bekende inventaris van de zolderverdieping, van 1597-1603, geen onderscheid gemaakt in de benaming van de zaal en de kamer (beide worden ‘camer’ genoemd). Deze vertrekken zullen niet als appartement hebben gefungeerd. Er wordt nog wel melding gemaakt van een garderobe. Op de eerste verdieping, de piano nobile, bevond zich het belangrijkste appartement, dat van Hendrik III zelf, dat aan de grote zaal grensde. Vanuit de grote zaal kwam men direkt in de zaal van het appartement, die een openbaar karakter zal hebben gehad. Daarop volgden de eigenlijke kamer van de graaf, de slaapkamer, een kabinet en een kleine garderobe, waarschijnlijk bedoeld om kostbare kleding en juwelen op te bergen.
Het is niet bekend of het de bedoeling is geweest om in de tweede bouwfase in de zuidelijke vleugel een spiegelbeeldig appartement te bouwen voor Mencía de Mendoza, maar waarschijnlijk is het wel omdat het appartement in de oostvleugel voor die functie niet voornaam genoeg was. In de lijst van goederen van 1567 worden alleen de vertrekken genoemd die zich op de begane grond van de oostvleugel bevonden en op de gehele eerste verdieping. Van de meeste vertrekken kan de plaats worden gereconstrueerd, omdat steeds tenminste een van de vertrekken ervan wordt benoemd als liggend naast de grote zaal, de trap, of naast of boven de poort. Verder wordt de plaats van de verschillende vertrekken duidelijk door de volgorde van opsomming of door onderlinge verwijzingen per appartement. Dankzij de invoering van de term ‘quartier’ in de inventaris van 1597-1603 worden het appartementensysteem en de plaats en benaming van de afzonderlijke vertrekken pas goed duidelijk. Hoewel de bovenste verdieping in haar geheel wordt benoemd als ‘'t quartier opte hoochste gaelderye’, zijn de twee appartementen in de opsomming van vertrekken goed te onderscheiden. Het hoofdappartement op de verdieping in de noordvleugel wordt echter niet als ‘quartier’ benoemd. Pas na de voltooiing van de oostelijke bebouwing werd dit appartement, inclusief de grote zaal, in de inventaris van 1696-1712 benoemd als ‘oudt koningsquartier’. Dit om het te onderscheiden van een nieuw ‘koningsquartier’ dat uit de hele eerste verdieping van de nieuwbouw, inclusief de bestaande kamer boven de poort, bestond. De vertrekken van het hoofdappartement worden in de vroegste, in het Frans geschreven lijst van goederen van 1567 direct achter ‘la grande salle’ als volgt benoemd (in oostelijke richting):
In de inventaris van 1597-1603 heette het appartement onder het hoofdappartement op de eerste verdieping ‘'t quartier onder de vergulde camer’. In dezelfde inventaris wordt het appartement op de begane grond in het noordelijk deel van de oostvleugel ‘'t quartier beneffens de poorte’ genoemd en dat daarboven ‘'t quartier boven de poorte’. In de inventaris van 1696-1712 worden beide appartementen ‘Het oud onderquartier’ respectievelijke het ‘oudt middelquartier’ genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'t quartier onder de vergulde camer’De Mauritsplattegrond van kort na 1610 geeft nog de oorspronkelijke indeling weer van de noordvleugel tussen de grote zaal en het trappenhuis (afb. 346). Het aantal traveeën van de noordelijke galerij op deze plattegrond klopt niet; er zijn er twaalf weergegeven in plaats van veertien en ze zijn afgebeeld met een grotere afstand oplopend in westelijke richting dan in werkelijkheid het geval was. Toch is het duidelijk dat de ruimtes zich vanaf het westen achtereenvolgens uitstrekken over vijf, vier, één, twee en één travee. De vertrekken - de brede beuk binnenwerks - zijn 25 voet breed (7,10 meter). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De afzonderlijke vertrekken op de begane grond in de noordvleugel worden voor het eerst vermeld in de inventaris van 1597-1603 (achtereenvolgens van west naar oost):
De bottelarij en het erbij behorende kamertje waren vermoedelijk gesitueerd in het noordelijk deel van de open hal van de centrale vleugel, dat volgens de Mauritsplattegrond met een muur in het verlengde van de wand van de noordelijke galerij was afgescheiden van de rest van de hal. Volgens Schonck behoorde deze ruimte tot het ‘kastelijns quartier’, dat toen, in 1768 dus, ook de gehele westelijke, inmiddels opgedeelde zaal van de noordvleugel in beslag nam. Dit vertrek zal het in de inventaris genoemde ‘salet’ zijn geweest. Dan volgden de kamer, een kleine en een grote garderobe. Als laatste wordt een keldertje naast de grote garderobe genoemd, waarmee de overwelfde ruimte onder het trappenhuis is bedoeld, die in verbinding stond met zowel de noord- als de oostvleugel. De een travee brede ruimte westelijk van de trap, waarin zich een privaat bevond, wordt in de inventaris niet vermeld. Zowel de zaal als de kamer waren direct vanuit de galerij toegankelijk en stonden met elkaar in verbinding via een doorgang aan de noordzijde. Ook vanuit de open hal kon de zaal worden betreden via een toegang in de zuidwesthoek. Of deze toegang oorspronkelijk was, of dat deze werd aangebracht toen de noordelijke scheidingswand in de open hal werd opgetrokken, is niet bekend. Vanuit de kamer bereikte men via een klein voorportaal dat ook vanuit de galerij toegankelijk was, zowel de kleine als de grote garderobe. Hoewel het eraan grenzende privaat vanuit de grote garderobe toegankelijk was via een doorgang in de noordoosthoek, behoorde het niet exclusief tot dit appartement. Het was een algemeen toegankelijk privaat, dat niet alleen binnendoor bereikbaar was vanuit beide appartementen op de begane grond, maar ook vanuit de galerij.Ga naar eind18 Alleen de toegangen tot de zaal en de privaatruimte in de noordelijke galerij hebben nog hun originele plaats. Zoals hierna nog zal worden beschreven, bevinden zich in de oostelijke galerij alleen nog de toegangen tot de zaal (de toegang in het verlengde van de noordelijke galerij) en die tot de ruimte naast de poort op de originele plaats. Het oorspronkelijke aantal van zeven identieke toegangen is gelijk gebleven: vier in de noordelijke en drie in de oostelijke galerij. Alleen zijn het er nu drie in de noordelijke en vier in de oostelijke galerij; de vele verplaatsingen worden bij de betreffende appartementen besproken. De hoofdvertrekken van het appartement op de begane grond in de noordvleugel - zaal, kamer en grote garderobe - waren voorzien van een stookplaats tegen de westwand. In 1768 was waarschijnlijk alleen nog de schouw in de zaal origineel, aangezien de vorm ervan - op de plattegrond van Schonck - overeenkomt met de schouwen in de oostvleugel. Indien Schonck ook de oorspronkelijke schouw in de kamer heeft getekend, dan blijkt deze niet alleen excentrisch te zijn geplaatst, maar bovendien forser te zijn uitgevoerd dan de overige schouwen. De achterwand van de stookplaats lag in het verlengde van de muur en sloot cirkelvormig aan op de zijwangen (bij laatstgenoemde schouw met een versnijding). Aan de buitenzijde versmalden de wangen met een rechthoekige versnijding. De vensters werden geplaatst in het hart van de traveeën. In tegenstelling tot de verdieping werd hier echter niet elke travee voorzien van een venster. De vijf traveeën lange zaal had er slechts drie (afb. 348). Het middelste venster werd geplaatst tegenover de toegang, de andere twee in de hoeken. Ook de vier traveeën lange kamer bezat drie vensters en, in dit geval, één blinde travee (in het hart van het gehele appartement). Door het oneven aantal vensters was een symmetrische plaatsing niet mogelijk. Eén van de vensters bevond zich tegenover de toegang. In de overige ruimtes werden wel alle traveeën voorzien van een venster (de één travee brede kleine garderobe, de privaatruimte en de twee traveeën brede grote garderobe). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
369 Begane grond: westwand van de oorspronkelijke grote garderobe (foto RDMZ, 1994/95).
Van de oorspronkelijke indeling rest alleen nog de scheidingsmuur tussen de privaatruimte en de voormalige grote garderobe. Ook de balklaag is niet meer origineel. Tijdens de renovatie van 1948 en volgende jaren werden veel balklagen (deels met gebruik van de oorspronkelijke moer-en-kinderbinten) herlegd of - ter plaatse van de sanitaire ruimtes - vervangen door betonvloeren. De moerbalken lagen oorspronkelijk, zoals nog steeds het geval is, op de scheiding van de traveeën. Daar waar (al of niet vanaf het begin) tussenmuren hebben gestaan, liggen ook nu moerbalken waarvan sommige met beton werden omkleed. De door Schonck in 1768 getekende hoofdindeling van de begane grond en de eerste verdieping van de noord- en oostvleugel geeft in hoofdzaak nog de originele situatie weer. De veranderingen die voordien plaatsvonden betreffen voornamelijk de opdeling van verschillende vertrekken met kleine, dunne muren, en de daarmee samenhangende uitbreiding van het aantal stookplaatsen. De veranderingen (vaak een opdeling in kleinere appartementen) kwamen voort uit een gewijzigde functie van de vertrekken. Uit de inventaris van 1696-1712 blijkt dat verschillende vertrekken waren gewijzigd. Van wanneer deze veranderingen of moderniseringen precies dateren, is echter niet bekend. Het is niet onwaarschijnlijk dat bij de voltooiing van het paleis in 1686-1695 - toen het koningskwartier werd verplaatst naar de nieuwbouw - ook veranderingen aan de indeling van de oude vleugels hebben plaatsgevonden. Het is echter ook mogelijk dat al wijzigingen plaatsvonden bij de grondige herstelwerkzaamheden aan het interieur in 1637-1640. Tijdens de renovatie van 1994-1995 kon worden vastgesteld dat de gesloopte scheidingsmuur tussen de kleine en grote garderobe origineel was. Voor 1696, toen beide garderobes werden verbouwd tot één vertrek, is deze scheidingsmuur, de muur tussen het voorportaal en de kleine garderobe verwijderd. De door Schonck tegen de oostwand getekende schouw zal bij die verbouwing zijn aangebracht. Ook de splitsing van de privaatruimte in twee kleinere ruimtes en het aanbrengen van een toegang vanuit de kamer tot het zuidelijk deel, vonden waarschijnlijk voor 1696 plaats (afb. 369). De inventaris vermeldt namelijk als eerste ruimte na het noordoostelijke vertrek een ‘garderobitje van de derde camer’. De derde kamer (vanaf de poort) betreft het genoemde, door de verbouwing van de garderobes verkregen grotere vertrek. Deze kamer en het ‘garderobitje’ vormden volgens de inventaris van 1696 het ‘quartier van d'heer van Odijck’.Ga naar eind19 Waarschijnlijk zal met dit garderobetje het vanuit de galerij te betreden deel van de voormalige privaatruimte bedoeld zijn, dat door Schonck benoemd wordt als ‘portaal’. Het noordelijk deel was volgens Schonck een ‘cabinetje’ en deze ruimte behoorde met het privaat bij nummer 18, de ‘kamer van den Baron Eiben’ (volgens de inventaris van 1757 was - geheimraad - ‘Van Eyben’ hier toen al gehuisvest). Zowel het kabinetje als de garderobe, annex portaal werden voorzien van een stookplaats; respectievelijk tegen de tussenwand en in de noordoosthoek. De kamer van het oorspronkelijke appartement werd vóór 1768 van vier tot drie traveeën verkleind. De oostelijke travee werd ervan afgescheiden en voorzien van een stookplaats tegen de oostwand. De één travee brede ruimte stond in verbinding met beide ernaast gelegen vertrekken: via een toegang in de nieuwe, dunne muur en via de oorspronkelijke toegang tot het inmiddels verwijderde portaal. Schonck benoemt beide vertrekken, de drie traveeën brede kamer en de een travee brede ruimte, slechts als ‘Edelmanskamer’ en vermeldt geen onderscheid naar functie. Ook de inventaris van 1696-1712 verschaft geen duidelijkheid, aangezien als laatste vertrek (na de derde kamer) niet meer dan een ‘vierde camer’ wordt vermeld. Het is niet bekend of de één travee brede ruimte - mogelijk een garderobe - toen al aanwezig was en met de kamer een klein appartement vormde, of dat deze situatie pas tussen 1696-1768 tot stand kwam. Aangezien in de inventaris van 1696-1712 de zaal in de opsomming van vertrekken vanaf de poort niet wordt vermeld en Schonck aangeeft dat deze behoort tot het ‘Kastelijns quartier’, kan worden aangenomen dat de bottelarij vóór 1696 in oostelijke richting werd uitgebreid. Bij de uitbreiding van genoemd kwartier werd de zaal waarschijnlijk al opgedeeld in drie kleinere vertrekken en een portaal. De scheidingsmuur tussen de kamer en de zaal geeft Schonck weer als een dunne muur met aan beide zijden een stookplaats. Het is mogelijk dat de oorspronkelijke muur tussen circa 1610-1768 werd vervangen, al is het misschien aannemelijker dat deze, omdat de schouw van de kamer waarschijnlijk origineel was, aan de westzijde gedeeltelijk werd afgekapt toen aan die zijde een stookplaats werd aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
370 Noordelijke galerij (foto RDMZ, A. Mulder, 1890).
371 Noordoosthoek van de binnenhof (foto Breda, Historische verzameling KMA).
Rond 1800 was de indeling nog gelijk aan die van 1768, zij het dat de westelijke wand en het portaal in de zaal waren verwijderd (afb. 349). Het oostelijke vertrek fungeerde toen als bureau, de rest als magazijn. Bij de verbouwing tot KMA in 1827-1828 werd, althans volgens de plantekening, de gehele begane grond van de noordvleugel ingericht tot ‘kamers en cabinetjes voor de eerste officieren’ (afb. 350). Daarbij werden de hoofdstructuur en de schouwen gehandhaafd. Het oostelijke vertrek verkreeg een indeling met portaal die geheel overeenkwam met de oorspronkelijke indeling. De toegang tussen de zaal en de open hal werd dichtgemetseld. Een belangrijke wijziging vormden het verwijderen en dichtmetselen van de oorspronkelijke hoofdtoegang tot de kamer. Een nieuwe toegang werd gemaakt tegenover de achtste zuil vanaf het oosten en niet in het hart van een travee; de tekening van 1860 bevestigt dat dit plan ook werd uitgevoerd. Het is niet bekend of de omlijsting van de oorspronkelijke toegang werd gebruikt of dat het een eenvoudige opening betrof. In het eerste geval zal de console hebben moeten wijken. Ook werd de splitsing van de oorspronkelijke privaatruimte weer ongedaan gemaakt. De ruimte werd nu verbouwd tot waslokaal: tussenwand en schouwen werden daarvoor weggebroken en alle toegangen - uitgezonderd die vanuit de galerij - werden dichtgemetseld. Tussen 1828 en 1860 vonden (althans volgens het plan uit het eerst genoemde jaar) opnieuw een verbouwing en een herindeling van de ruimtes plaats en werd aan de noordzijde een aantal bijgebouwen neergezet (afb. 351). Op de plaats van het onderste deel van het venster in de oorspronkelijke privaatruimte werd een toegang gemaakt tot een bijgebouw met ‘privaten voor de cadetten’; het bovenste deel van het venster werd als bovenlicht gespaard. De oorspronkelijke privaatruimte diende in het vervolg als ‘portaal naar het privaat’ (afb. 353). De oorspronkelijke
372 Noordgevel na de sloop in 1948 van het bijgebouw aan de noordzijde (foto Breda, Historische verzameling KMA).
muur met schouw tussen de kleine garderobe en de kamer was bij die verbouwing vervangen door een dunnere, iets meer oostelijk geplaatste muur. De indeling oostelijk daarvan was echter gelijk gebleven en vanaf oost respectievelijk ingericht als wapenzaal en ‘lapkleinmakerskamer’. De kamer was in drieën gedeeld, waarbij de westelijke ruimte (ingericht als ‘Bureau van den Concierge’) voorzien werd van een portaal waarvan de wand uitkwam tegen de linkerboezem van de schouw. De oostelijke ruimte deed dienst als ‘Bureau van den Oud Adj[udant]’. De zaal was door een dunne muur met doorgang in tweeën gedeeld. Het westelijke, ongeveer twee traveeën brede vertrek diende eveneens als wapenzaal en het oostelijke als ‘exerceer-zaal bij avond’. Ten behoeve van deze wapenzaal werd een aparte toegang in de galerijwand aangebracht (afb. 370). In 1890 was de indeling nagenoeg gelijk aan die in 1860, hoewel het portaal in de oorspronkelijk kamer weer was verwijderd en de in 1827-1828 aangebrachte toegang in meer westelijke richting was verplaatst (nu wel in het hart van de travee en met omlijsting) (afb. 370). De oorspronkelijke schouw tegen de westwand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
373 Oorspronkelijke privaatruimte, gezien vanuit het noorden (foto RDMZ, 1994/95).
van de zaal en de schouw in het oostelijke vertrek werden bij die verbouwing verwijderd. Ook werd toen het meest westelijke venster van de zaal in oostelijke richting verplaatst (afb. 352).
Tussen 1890 en 1948 vonden een of meer verbouwingen plaats waarbij de schouwen aan weerszijden van de muur tussen de zaal en de kamer werden gesloopt. In die periode werden de oostelijke ruimtes vanaf de westelijke tussenmuur in de voormalige kamer verbouwd tot één wasruimte. Hiervoor werd de oorspronkelijke toegang in de tiende travee vanaf west verwijderd en dichtgemetseld (afb. 371) en werden de toegangen vanuit het oostelijke vertrek tot de voormalige privaatruimte weer geopend. Het meest desastreus voor het interieur van het oorspronkelijke paleis was de renovatie die in 1948 van start ging. In het westelijk deel van de noordvleugel werd toen het al genoemde trappenhuis gebouwd. De negentiende-eeuwse westelijke tussenmuur van de zaal gebruikte men als oostelijke wand van het trappenhuis; de toegang in de westelijke travee van de galerij werd weer dichtgemetseld. Op de plaats van de in 1827-1828 dichtgemetselde, mogelijk oorspronkelijke toegang tot de zaal vanuit de open hal werd een brede toegang tot het trappenhuis gemaakt. In het midden van de muur tussen de open hal en de zaal werd op de plaats van de niet lang daarvoor gesloopte schouw een brede toegang tot de trap naar de onderverdieping aangebracht. Ook de laatste restanten van de muur tussen de zaal en de kamer werden verwijderd. De toegang tot het bijgebouw met de privaten werd bij de sloop van het bijgebouw weer hersteld tot een volledig venster (afb. 372). Voor het aanbrengen van een reeks wasbakken tegen de oostwand van het voormalige privaat werd een brede spaarnis uitgehakt in de voor een deel reeds eerder afgehakte oostwand, en deze spaarnis werd getoogd met een steens boog van kleine gele steen (afb. 373). Ook na de renovatieperiode van 1948 vonden nog diverse verbouwingen en herinrichtingen plaats. Tegenwoordig bestaat de begane grond van de noordvleugel tussen het westelijk trappenhuis en de voormalige privaatruimte uit twee ruimtes, die slechts gescheiden zijn door de doorbroken scheidingsmuur (afsluitbaar door een schuifwand) uit het begin van de twintigste eeuw en fungeert het westelijk deel als bar (afb. 356, 374-375). De overwelfde ruimte onder de trap naar de hoofdverdieping wordt in het volgende hoofdstuk besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'t quartier beneffens de poorte’: appartement in de oostvleugel
374 Begane grond noordvleugel, gezien vanuit het westen, met rechts de secundaire tussen 1828-1860 verplaatste toegang (foto RDMZ, 1994/95).
De lijst van goederen van 1567 vermeldt de volgende vertrekken op de begane grond:
De vertrekken op de begane grond in de noordvleugel worden vreemd genoeg niet genoemd. Na de vier bovengenoemde vertrekken zijn achtereenvolgens de grote zaal en eveneens op de verdieping de daarop volgende vertrekken in oostelijke richting van het hoofdappartement vermeld. Dan volgt de vermelding van nog enkele vertrekken die gesitueerd moeten worden op de eerste of tweede verdieping van de oostvleugel, of in de vleugel van Jan IV - links van de poort.Ga naar eind21 Aangezien lang niet alle vertrekken van het paleis in de inventaris worden genoemd en hun onderlinge relatie niet wordt aangegeven, zijn laatstgenoemde vertrekken moeilijk
375 De bar in de noordvleugel (foto KMA).
te situeren. Twee appartementen zijn wel te onderscheiden: het hoofdappartement op de eerste verdieping en het appartement naast de poort. Op de begane grond in de oostvleugel bevonden zich oorspronkelijk twee grote vertrekken. Jurriaanse nam waarschijnlijk terecht aan dat de grote garderobe in de hiervoor genoemde reeks dezelfde garderobe is als die op de verdieping in de noordvleugel en dat deze twee maal in de inventaris voorkomt. Als echter de grote garderobe op de begane grond in de noordvleugel bedoeld wordt, dan zou het vreemd zijn dat de overige vertrekken van dat appartement onvermeld blijven. In ieder geval zijn de in de inventaris genoemde vertrekken alleen dan naast de poort te situeren, als er geen grote garderobe is geweest: een kamer naast de poort met daarbij een dienstkamertje - direct naast de poort - en een daarop volgende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
376 Begane grond oostvleugel, gotische raveelbalk tussen zaal en hoektoren: A Vooraanzicht. B Onderaanzicht (foto's RDMZ, 1994/95).
kamer, de hoekkamer. Deze indeling is bovendien in overeenstemming met de in de inventaris van 1597-1603 genoemde vertrekken. Beginnend met ‘d'onderste gaelderije’ worden daarin verder genoemd:
De hoekzaal was iets langer dan de totale inwendige breedte van de vleugel; de muur tussen zaal en kamer lag niet in het verlengde van de noordarcade, maar iets meer in zuidelijke richting. Beide hoofdvertrekken, ongeveer vier respectievelijk drie traveeën lang, en de één travee brede ruimte naast de poort waren toegankelijk vanuit de galerij. Onderling stonden de vertrekken met elkaar in verbinding via doorgangen grenzend aan de westmuur (hoogstwaarschijnlijk waren deze doorgangen origineel, hoewel ze op de Mauritsplattegrond deels rood zijn ingekleurd). De doorgang in de noordwestelijke hoek van de zaal gaf via de overwelfde ruimte onder het trappenhuis toegang tot de privaatruimte in de noordvleugel. De zaal en de kamer hadden elk een schouw, die (ruggelings) tegen de tussenmuur waren geplaatst. De zaal werd verlicht door drie vensters, waarvan één in de noordgevel - in het hart van de muur tussen de westmuur en de toren - en twee in de oostgevel: één in de zuidoosthoek (ongeveer tegenover de toegang) en de andere op dezelfde afstand van de toren als het venster in de noordgevel. De kamer werd verlicht door twee vensters, waarvan het zuidelijke zich bevond tegenover de toegang. De geheel eikenhouten balklaag met moer-en-kinderbinten van het appartement is voor het grootste deel nog origineel; bijvoorbeeld de moerbalken die op de scheiding van de traveeën liggen (40 × 33 centimeter). Van de strijkbalken in de zaal is alleen de noordelijke bewaard (27 centimeter hoog); van de strijkbalken langs de muur tussen de zaal en de kamer werden restanten teruggevonden. De kinderbinten (12/13 × 10,5/11,5 centimeter) zijn of verlegd of vernieuwd, maar oorspronkelijk waren ze ingekeept en staken circa 2,5 centimeter boven de moerbalk uit; de tussenafstand bedroeg 20,5/21,5 centimeter. De raveelbalk tussen de zaal en de hoektoren is oorspronkelijk - er werden althans geen sporen gevonden die erop wijzen dat de raveelbalk secundair zou zijn - en is uitzonderlijk gezien de gotische profileringen (afb. 376A-376B). De balk meet 40 × 18 centimeter en was aan de onderzijde langs de muren voorzien van een in de balk gepende stijl (pen-en-gat alleen aan de noordzijde vastgesteld). Mogelijk dienden deze stijlen als afsluiting of overgang van de wanden van de zaal op de zijden van de toren en de bespanning of betimmering daarvan. In de kamer van dit appartement werden regels voor de bevestiging van een muurbedekking aangetroffen. In het midden van de raveelbalk is een achtzijdige naald uitgesneden. Aan weerszijden daarvan verloopt de verjonging vlak en eindigt verder segmentvormig naar de onderzijden. Alleen aan de zijde van de toren is de balk geprofileerd. Het profiel vormt een halve peerkraal en eindigt - precies als een gewelfrib van een houten tongewelf - met een versnijding voor beschot. Een aantal spijkers wijst erop dat ook daadwerkelijk beschot aanwezig was. De raveelbalk is oker geschilderd met aan de onderzijde van de achtzijdige naald en excentrisch van het midden, een cirkel in olijfgroen. Aan de zijde van de zaal is de balk onbeschilderd, evenals een rand van 4,7 centimeter aan de onderzijde, grenzend aan de zaal. Aangezien de balklaag van de zaal evenmin beschilderd is geweest, mag worden aangenomen dat de balklaag aan de onderzijde betimmerd is geweest. Ter plaatse van de onbeschilderde rand van de raveelbalk zal dan ook een verticaal beschot hebben gezeten, dat de overgang markeerde tussen de zoldering van de zaal (hoe die er heeft uitgezien is niet bekend) en de zoldering van de achtzijdige toren die waarschijnlijk geheel met verdiepte velden was gedecoreerd. (Dit betekent dan echter wel dat het verticale beschot een deel van de achtzijdige naald aan het zicht onttrok.) Dat de zoldering van de toren op een dergelijke wijze was vormgegeven, blijkt uit een 15 centimeter brede inkeping voor een regel in de naald die in de richting van het midden van de toren liep. Ook het verloop van de versnijding voor het beschot van de zoldering wijst hierop, aangezien deze zich alleen binnen de velden bevindt die onder meer door de raveelbalk en de middenregel werden gevormd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toren stond rechtstreeks in verbinding met de zaal. De dagkanten van de brede doorgang liepen diagonaalsgewijs ten opzichte van de vleugel en kwamen uit bij de twee fictieve binnenhoeken van het achtkant. Alle zijden van het achtkant hadden vensters (afb. 348).
Na de voltooiing van de bebouwing rond de binnenhof werd het appartement in de inventaris van 1696-1712 ‘het oudonderquartier’ genoemd. De volgende vertrekken in dit kwartier worden vermeld:
In de inventaris van 1757/1759-1763 worden de oude appartementen niet meer afzonderlijk vermeld. De twee appartementen op de begane grond heten nu ‘de benedenquartieren’ en onderscheiden zich van de voltooide begane grond waaraan de naam ‘het nieuw quartier’ werd gegeven. De opsomming van vertrekken begint bij de ‘camer van de baron Van Eyben’ in de noordvleugel en vervolgt dan - richting poort - met
Uit de plattegrond van Schonck, die de inventaris van 1696-1712 verduidelijkt, blijkt dat ook het appartement in de oostvleugel vóór dat jaar werd opgesplitst. Het zuidelijke vertrek vormde een eenheid met het voormalige dienstkamertje naast de poort, dat ingericht werd tot garderobe en waarvan het westelijk deel werd voorzien van een insteekverdieping: ‘'t hangcamertje’. De noordelijke travee van de zaal werd afgescheiden en verbouwd tot garderobe, eveneens aan de westzijde voorzien van een insteekverdieping. In 1768, aldus Schonck, diende de garderobe naast de poort als ‘fouriers kamer’, deed de daarop volgende kamer nog dienst als ‘maarschalks eetzaal’ en vormde de hoekkamer nog een eenheid, nu met ‘twee cabinetjes zijnde boven tot eene een hangzolder’. Omstreeks 1800 was de zaal al weer tot één vertrek verbouwd en was de zuidelijke travee afgescheiden van de kamer. Deze travee en de ruimte naast de poort functioneerden toen als portierswoning. De woning was volgens de schematische tekening van omstreeks 1800 toegankelijk via een toegang in de poortdoorgang en via een toegang in de galerijwand, ter plaatse van de van de kamer afgescheiden travee. De toegang in de galerijwand tot de ruimte naast de poort was blijkbaar komen te vervallen en werd mogelijk gebruikt voor de genoemde toegang in de ernaast gelegen travee. Bij de verbouwing tot KMA in 1827-1828 bleef de toestand nagenoeg gelijk. Wel verdween de portierswoning en werd de oorspronkelijke toegang in de galerijwand direct naast de poortdoorgang weer geopend. De toegang tot de tweede travee vanaf de poortdoorgang werd weer gedicht en binnen de muraalboog werd een halfrond venster aangebracht (afb. 370). Ook de toegang in de tussenmuur werd gedicht en de van de kamer afgescheiden travee werd voorzien van een toegang tot de kamer. De ruimte naast de poort was bestemd als ‘algemeene wachtkamer voor de onderofficieren van dienst’ en de daarop volgende vertrekken als, achtereenvolgens, bibliotheek, leeszaal, bureau en kamer van de tweede bibliothecaris. In 1860 was de scheidingsmuur met doorgang in de kamer al weer verwijderd. Ook de oorspronkelijke toegang tot de kamer was toen niet meer aanwezig. Waarschijnlijk was deze met omlijsting en al verplaatst naar de westelijke travee van de noordelijke galerij. Deze situatie bleef tot 1890 ongewijzigd, zij het dat de muur tussen de kamer en de zaal, op de schouwen na, toen was verwijderd. In 1948 waren de muren aan weerszijden van de schouwen weer opgemetseld en aan beide zijden voorzien van een doorgang; de zaal was in tweeën gesplitst en voorzien van een portaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
377 Hoofdtoegang in de oostvleugel, gezien vanaf de binnenhof (foto RDMZ, 1994/95).
378 Binnenaanzicht hoofdtoegang in de oostvleugel (foto RDMZ, 1994/95).
Bij de renovatie die in 1948 begon, werd de muur in de zaal weer weggehaald en werd meer zuidelijk een nieuwe muur opgemetseld. In de kamer werd de noordelijke travee afgescheiden. Aan de westzijde werd een muur gemetseld tussen deze en genoemde muur in de zaal, waarvoor een deel van de tussen 1890-1948 herstelde muur weer werd verwijderd. Belangrijker is dat er in de oostelijke galerij twee toegangen met omlijsting werden aangebracht: de ene op de plaats van de tussen 1768-ca. 1800 aangebrachte en vóór 1860 deels weer dichtgemetselde toegang in de tweede travee vanaf de poort, en de andere in de vierde travee. Beide toegangsomlijstingen zullen zijn overgebracht vanuit de noordelijke galerij. Bij dezelfde verbouwing kwamen daar namelijk twee van de vijf toegangen weer te vervallen. Hiervan bevond er zich nog één op de oorspronkelijke plaats (in de achtste travee vanaf west). De andere, in de meest westelijke travee, was de genoemde oorspronkelijke toegang tot de kamer in de oostvleugel. Tijdens een verbouwing in de jaren zeventig werden de oorspronkelijke schouwen van de zaal en de kamer alsnog verwijderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poort en doorgangDe hoofdtoegang werd in de eerste fase geheel voltooid (afb. 348). Niet alleen de functionele onderdelen als voorzieningen voor de ophaalbrug, maar ook de architectonische onderdelen werden aangebracht (hoewel de Mauritsplattegrond niet de zuidelijke gekoppelde pijler van de doorgang in de arcade weergeeft). Op het niveau van de onderverdieping is de overgang tussen de eerste en tweede bouwfase duidelijk zichtbaar: het voltooide deel sluit daar aan op de zuidelijke muur van de doorgang. Op de eerste verdieping kon worden vastgesteld dat in de
379 Hoofdtoegang in de oostvleugel: oostelijke omlijsting (foto RDMZ, 1994/95).
eerste fase ook circa 40 centimeter van de galerijwand van het zuidelijk deel van de vleugel al was gebouwd. Van de oostgevel werd waarschijnlijk eenzelfde aanzet gebouwd (afb. 569). De hoofdtoegang door de oostvleugel bestaat uit verschillende onderdelen: een poort met omlijsting, een doorgang die aan de westzijde op de overgang met de galerij afgesloten wordt door een poortomlijsting en een doorgang door de galerij. De rondbogige poort ligt in het vlak van de oostgevel (de architectonisch omlijsting van de poort zal bij de oostgevel worden besproken). Achter de poort bevindt zich een lange, smalle doorgang tot aan de galerij (afb. 377). De doorgang bestaat uit twee delen. De vorm van de plattegrond van het voorste, 1,83 meter lange deel, dat segmentboogvormig is overwelfd, houdt direct verband met de dubbele deur (afb. 378). De wanden lopen schuin en de doorgang verbreedt zich van 3,20 tot 3,42 meter. De schuine stand zal te maken hebben met een zo optimaal mogelijke doorgang bij geopende deurvleugels. De hoekafwerking van de schuine wanden bestaat uit blokken ledesteen. Het tweede, rechthoekige deel van de doorgang verbreedt zich ten opzichte van het voorste deel en meet 5,93 × 4,00 meter. In het verlengde van de schuine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
380 Hoofdtoegang in de oostvleugel: sluitsteen met voluutconsoles van de oostelijke omlijsting (foto auteur, 1994).
wanden zetten de muren zich door; ze zijn echter niet hoger dan ongeveer vijftig centimeter en bekleed met natuursteen. Het rechthoekige deel is overwelfd met een ten opzichte van het voorste deel lager geplaatst gewelf, in de vorm van een liggende ellipsboog. De grens met de galerij wordt gemarkeerd door een niet afsluitbare, Dorische poortomlijsting (afb. 379). De hardstenen, vierkante pijlers daarvan zijn voorzien van verdiepte velden, die nu aan de oost- en binnenzijde zijn gecementeerd. De profilering en hoogte van de pijlers, basementen en kapitelen zijn gelijk aan die van de arcade en worden hierna beschreven. De eveneens van verdiepte velden voorziene dubbele boog is in het midden voorzien van een sluitsteen met voluutconsoles (afb. 380). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Begane grond voltooid: ‘Het nieuw quartier’In de eerste inventaris die na de voltooiing werd opgemaakt, in 1696-1712, wordt de begane grond van de voltooide vleugels ‘het nieuw quartier’ genoemd (afb. 348). Onder het nieuwe kwartier worden een ‘Anti-chambre’ en negen kamers vermeld, die allemaal waren voorzien van een slaapkamerameublement; de antichambre volgt in de reeks direct na de eerst genoemde kamer:
Aangezien in de inventaris geen kabinetjes worden genoemd, zullen de vertrekken nadien pas zijn verbouwd tot de door Schonck getekende kleine appartementen. Dit wordt bevestigd door de aanwezigheid van een aantal dunne scheidingsmuren die tegen de oorspronkelijke, natuurstenen deuromlijsting zijn gemetseld. Het is niet bekend of de opsomming van vertrekken in de inventaris bij de poort of vanaf het westen begint. Het eerste lijkt het meest aannemelijk, omdat dit bij de andere kwartieren ook het geval is. Het middelste, smalste vertrek in de oostvleugel zou dan de antichambre zijn en zou niet vanuit de galerij toegankelijk zijn. De inventaris vermeldt drie vertrekken meer dan het door Schonck aangegeven aantal hoofdvertrekken, al moet mogelijk ook het kleine vertrek zuidelijk van de westelijke trap tot de in de inventaris genoemde vertrekken worden gerekend. Waarschijnlijk moeten twee of drie onder ‘het nieuw quartier’ opgesomde kamers westelijk van de zuidvleugel worden gesitueerd. In de inventaris van 1757/1759-1763 worden de vertrekken in de nieuwe vleugels namelijk opgesomd onder ‘de winckelhaak en camers daarbij hoorende’. Denkt men bij de typering winkelhaak in eerste instantie aan de vorm van de voltooide bebouwing, uit de namen van personen die in de verschillende vertrekken waren gehuisvest (waarvan de ligging aan de hand van de legenda van Schonck geverifieerd kan worden) kan worden opgemaakt dat de zuidelijke en westelijke vleugel wordt bedoeld. De opsomming van vertrekken begint bij de oostvleugel waarschijnlijk van zuid naar noord. Genoemd worden:
Schonck vermeldt een garderobe direct volgend op het trappenhuis naast de poort. Vervolgens worden door Schonck onder een en hetzelfde nummer de daarop volgende vier vertrekken in de oostvleugel inclusief de hoektoren, vermeld als ‘zaal met een slaapkamer en 2 cabinetjes hebbende voorheen gediend tot een appartem[ent]. van zijne Hoogh. den Heere Prince van Baden Durlach’.
Na de opsomming vermeldt de inventaris ‘in den winkelhaak self’ en daaropvolgend ‘de camers van mylady Herbert’.Ga naar eind27 De legenda van Schonck bevestigt dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
382 Galerij zuidvleugel, gezien vanuit het westen (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
381 Galerij zuidvleugel, gezien vanuit het westen met in het verlengde van de galerij de oorspronkelijke toegang tot de hoekkamer (foto Schreurs, Breda (vóór 1928) Breda, GA, inv.nr. 1953-262).
dit laatste vertrek inderdaad het meest oostelijke vertrek van de zuidvleugel is: ‘Milady Herberts kamer met twee cabinetjes’. Enkele onder het kopje ‘in den winkelhaak self’ genoemde zaken, zoals ‘een goudleere behangsel’, zullen wel elders zijn opgeslagen; dat dit in het hoekvertrek was, lijkt uitgesloten. Na het één-kamer appartement van milady Herbert volgen twee één-kamer
383 Militairen op de binnenhof (1889). Zuidzijde oostvleugel met beide oorspronkelijke toegangen, links naar het trappenhuis en deels achter de hoekpijler de toegang tot het hoekvertrek. Geheel rechts de later verwijderde toegang tot de meest oostelijke kamer van de zuidvleugel (foto Breda, Historische verzameling KMA).
appartementen waarvan de personen die er zijn gehuisvest in de inventaris en in Schoncks legenda dezelfde zijn: ‘de heer oppperstalmeester baron Van Buurmania’ (in het zuidelijke kabinetje waren knechten ondergebracht) en ‘mylady Forrester’. Hierna volgt nog een één-kamer appartement, ‘de camer van de heer Cevaz’ volgens de inventaris en ‘hofmeesters kamer’ volgens Schonck. Al deze kleine appartementen in de zuidvleugel bestaan uit een kamer, twee kabinetjes en - uitgezonderd de westelijke kamer - een portaal. De overige in de inventaris genoemde zeven kamers blijken afzonderlijke vertrekken te zijn en vormen te zamen geen appartement. Ze moeten westelijk van de zuidvleugel worden gesitueerd. Slechts de op twee na laatste kamer die in de inventaris wordt genoemd is bij Schonck terug te vinden. Het betreft ‘de camer van de helbardiers’, het zuidoostelijke vertrek onder de paleiskapel (deze en de overige in de inventaris genoemde kamers zijn al bij de onderverdieping van de centrale vleugel besproken). Op de begane grond van de vleugels was de indeling in vertrekken dezelfde als die van de onderverdieping van het voltooide deel, zodat de tussenmuren doorlopen. Bij de indeling van de zuidvleugel werd, in tegenstelling tot bij de noordvleugel, geen rekening gehouden met de oorspronkelijke traveemaat. De tussenmuren
384 Zuidvleugel, tweede toegang vanaf het westen (foto RDMZ, 1994/95).
waren twee steens dik (48 centimeter). De stookplaatsen bevonden zich op dezelfde plek als die op de onderverdieping en ook het aantal vensters en de plaatsing waren gelijk. Bij de onderverdieping werden echter in de zuidgevel drie en in de oostgevel twee schijnvensters aangebracht. Alleen laatstgenoemde twee - van het zuidoostelijke vertrek - werden ook op de begane grond als schijnvensters uitgevoerd. Aangezien men bij de zuidvleugel geen rekening hield met de traveemaat van de arcaden zijn ook de vensters niet in het hart van de traveeën geplaatst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijBeide trappenhuizen, de kamers in de zuidvleugel en de zuidoostelijke hoekkamer waren toegankelijk vanuit de galerij (afb. 381-382). Bij de zuidvleugel bevonden zich alleen de toegangen tot de meest westelijke en de meest oostelijk kamer op dezelfde plaats als aan de noordzijde. De toegangen tot het trappenhuis en het zuidoostelijke vertrek in de oostvleugel waren spiegelbeeldig geplaatst aan de noordzijde, maar een toegang tot het middelste vertrek (de antichambre?) ontbrak waarschijnlijk van meet af aan (afb. 383). Vóór omstreeks 1800 zal een toegang tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
385 17de-eeuws deel van de oostvleugel (foto's RDMZ, 1994/95): A Dorische console onder de brede gordelboog. B Dorische console tussen de derde en vierde travee vanaf de poort.
het middelste vertrek zijn aangebracht. Dat valt op te maken uit de, zoals nog zal blijken, betrouwbare schematische plattegrond uit omstreeks dat jaar. Bij de verbouwing in 1827-1828 werd deze toegang weer gedicht. Volgens dezelfde plattegronden uit omstreeks 1800 en omstreeks 1826 werd in de zuidelijke galerijwand een toegang aangebracht tot de kamer van het oostelijke appartementje. Deze toegang zou de pilaster van de schijntrapomlijsting hebben doorbroken. Vóór 1860 werd deze toegang weer gedicht, gezien deplattegrond uit dat jaar. De omlijsting van de oorspronkelijke toegangen werd nauwkeurig gekopieerd, hoewel de profilering - bijvoorbeeld het ojief van de architraaf - minder scherp werd uitgevoerd (afb. 384). (Deze omlijstingen werden - waarschijnlijk na 1948 - al of niet geheel opgehakt of deels vernieuwd.) Ook de consoles onder de gordelbogen werden naar de oorspronkelijke, zestiende-eeuwse voorbeelden gekopieerd. In veel gevallen was de kopie van minder hoge kwaliteit (afb. 385A-385B). Zoals vermeld in hoofdstuk negen, werd er vermoedelijk een trappenhuis in de zuidoosthoek ontworpen, al is het niet gebouwd. Bij de voltooiing werd wel de architecturale omlijsting van de toegangen tot het oorspronkelijke trappenhuis in de noordoosthoek, spiegelbeeldig gekopieerd in het verder geheel blinde vlak (met uitzondering van de gordelbogen) aan de zuidzijde (afb. 386). In alle blinde traveeën van de galerijwanden en binnen de muraalbogen (van de voltooide vleugels) bevonden zich in 1890 lichtopeningen (afb. 352). De klapramen bestonden uit een vierkant, houten raamwerk met een ijzeren onderverdeling en ze waren aan de buitenzijde als halfrond zichtbaar. De vensters in de oostelijke galerij en veel vensters in de zuidelijke galerij werden nadien weer verwijderd en dichtgemetseld. In de zuidelijke galerij bleven twee openingen als nis aan de buitenzijde zichtbaar (in de tweede en vijfde travee vanaf het westen). De nog aanwezige vensters in de zevende en achtste travee vanaf het westen zijn kleiner van formaat en werden rond 1890 aangebracht, toen in de tweede kamer vanaf het westen het aantal cellen werd uitgebreid. Deze twee vensters zijn dan ook voorzien van tralies. Alle andere vensters waren groter en dateerden van voor 1890
386 Hoekconsole van het schijntrappenhuis in de zuidoosthoek van de binnenhof (foto RDMZ, G. Dukker, 1997).
(afb. 387). Van laatsgenoemde vensters is er nog één aanwezig, in de vierde travee vanaf het westen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuidelijk deel van de oostvleugel: appartementHet zuidelijk deel van de oostvleugel was waarschijnlijk van meet af aan ingericht als één appartement, bestaande uit drie vertrekken. Het werd gerekend tot het nieuwe kwartier, dat verder bestond uit grote kamers in de zuidvleugel die alleen toegankelijke waren vanuit de galerij. Voor 1768 vond een verbouwing plaats van het gehele nieuwe kwartier, waarbij de kamers tot kleine appartementen werden verbouwd. In het meest noordelijke vertrek in de oostvleugel werd een l-vormige ruimte afgescheiden als garderobe en werd het overige deel bestemd tot kabinetje. Waarschijnlijk verbouwde men toen de oorspronkelijke stookplaats tot twee diagonaalsgewijs geplaatste stookplaatsen
387 Muziekcorps voor de tweede, derde en vierde travee van de zuidelijke galerij vanaf het westen (eind 19de eeuw) (foto Breda, Historische verzameling KMA).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
388 Zuidvleugel, westelijke kamer: oorspronkelijke balklaag met raveling t.p.v. de gesloopte schouw (foto RDMZ, 1994/95).
389 Zuidvleugel, begane grond, tweede kamer vanaf het westen, met de oorspronkelijke toegang en de (deels al gesloopte) tussenmuur tussen kamer en kabinetjes: geheel rechts de schouw (foto RDMZ, 1994/95).
ter verwarming van de garderobe en het kabinetje. De twee overige vertrekken in de oostvleugel bleven ongewijzigd. De vertrekken in de oostvleugel stonden met elkaar in verbinding. Vanuit het trappenhuis kon men het noordelijk vertrek betreden via een in de tussenwand (geheel aan de galerijzijde) geplaatste toegang die waarschijnlijk origineel was, net als de toegang tot het zuidelijke vertrek in de tussenwand (geheel aan de zijde van de oostgevel). Welke van de twee toegangen in de muur tussen de zuidelijke twee vertrekken origineel was, is niet bekend. Bij de verbouwing tot KMA in 1827-1828 bleef deze indeling nagenoeg ongewijzigd (afb. 350). De oostelijke kamer met kabinetjes in de zuidvleugel en de gehele oostvleugel waren bestemd als woning voor de tweede commandant, waarbij de hoekkamer volgens de plantekening ingericht werd als ‘salon’: ‘mede
390 Zuidvleugel: tweede kamer vanaf het westen, restant schouw (foto RDMZ, 1994/95).
ter ontvangst geschikt voor Z.M.H.H.K.K.’. Aan de woning vond wel een aantal veranderingen plaats: zo werd de portaalwand van de kamer in de zuidvleugel verwijderd. Voor omstreeks 1800 was ook tussen de kamer en de salon een tweede toegang aan de noordzijde gemaakt (voor 1860 weer gedicht). De schijnvensters in de oostgevel van de salon werden geopend. De salon werd ingericht als receptiezaal en de vertrekken noordelijk daarvan tot woning van ‘den eersten Adj[udant].’ (afb. 351). Tussen 1860 en 1890 vond een verbouwing plaats van het interieur van de oostvleugel. Uit het noordelijk vertrek werden de wanden tussen de garderobe en het kabinetje en de stookplaatsen verwijderd. In plaats daarvan kwamen, westelijk, een gang en, iets meer westelijk van de oorspronkelijke plaats, een nieuwe stookplaats. De middelste ruimte werd door een scheidingswand in tweeën gedeeld. Deze situatie bleef tot 1948 ongewijzigd. Bij de renovatie die in 1948 begon, onderging ‘Het nieuw quartier’ echter een grote verandering. Alle te slopen muren en schouwen werden op de tekening van de bestaande toestand aangegeven (afb. 354-355). Hieronder bevonden zich vijf oorspronkelijke scheidingsmuren tussen de vertrekken. Hoewel niet in het plan voorzien, werden uiteindelijk op één na alle muren in het zuidelijk deel van de oostvleugel verwijderd (inclusief de scheidingsmuur tussen de twee zuidelijke vertrekken). De zuidelijke muur van het trappenhuis bleef gehandhaafd. De westelijke toegang werd gedicht en aan de oostzijde kwam een nieuwe toegang tot een toilet onder de trap, waarvoor ongeveer de helft van de oorspronkelijke zuidelijke muur van de poort vrij diep werd uitgehakt. Op de plaats van de oorspronkelijke scheidingsmuur tussen de twee noordelijke vertrekken werd opnieuw een (dunnere) muur opgetrokken. Het nieuwe vertrek in de zuidoosthoek werd ingericht als grote receptiezaal. De oorspronkelijke toegang in het verlengde van de zuidelijke galerij werd verwijderd en werd waarschijnlijk gebruikt voor een nieuwe toegang tot het noordelijke vertrek; de opening werd dichtgemetseld.
De plattegrond van de hoektoren was op begane grond niveau gelijk aan de noordoostelijke hoektoren. Een opmerkelijk verschil echter is dat zowel in- als uitwendig (dat laatste in de hoekkamer) gedeeltelijk de noordwestelijke achtkantzijden (waarin een smallere doorgang op de plaats van de binnenhoek) werden gerealiseerd. (afb. 348). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuidvleugel: kamersBij de twee westelijke, in 1994-1995 ontpleisterde kamers van de zuidvleugel werden in de muren geen ingemetselde regels voor een wandafwerking aangetroffen, zoals in de oude vleugels. De balklagen van de twee westelijke kamers van de zuidvleugel zijn nog origineel; de overige balklagen van de zuid- en oostvleugel konden niet worden onderzocht. De balklagen bestaan uit grenen moerbalken (strijkbalken half in de muur ingemetseld) en eiken kinderbinten (circa 30 centimeter hart op hart en op een paar centimeter na in de moerbalk ingekeept); de kinderbinten van de westelijke travee zijn herlegd. De raveelbalken van de voormalige schouwen zijn van een groter formaat dan de kinderbinten, waarvan er in het middelste vak acht liggen en in de zijvakken vijf (afb. 388).
De drie oostelijke kamers in de zuidvleugel werden, zoals vermeld, voor 1768 verbouwd tot kleine appartementen. Daartoe werd een gedeelte aan de westzijde afgescheiden voor een portaal en twee kabinetjes (afb. 389-390). De twee kabinetjes in de meest westelijke kamer, waarvan het noordelijke blijkbaar hoger lag gezien de trap naar de onderverdieping, dateren waarschijnlijk uit de bouwtijd. Voor omstreeks 1800 werden - zo blijkt uit de schematische plattegrond uit die periode - in de oorspronkelijke tussenmuren doorgangen gemaakt. Deze doorgangen bevonden zich op dezelfde plaats als de doorgangen tot de zuidelijke kabinetjes. Via de aldus ontstane reeks van doorgangen, die in het verlengde van elkaar lagen, stonden alle vertrekken in de zuidvleugel met elkaar in verbinding. De doorgangen in de oorspronkelijke tussenmuren werden bij de verbouwing in 1827-1828 weer gedicht. De dichtgemetselde opening in de muur tussen de twee westelijke vertrekken werd teruggevonden, wat wijst op de betrouwbaarheid van de gegevens over de toegangen in deze schematische plattegrond. De zuidvleugel bleef bij de verbouwing tot KMA in 1827-1828 verder nagenoeg ongewijzigd. De westelijke kamer met de twee kabinetjes was bestemd als woning voor de predikant, de daarop volgende kamer als ‘politie kamer’ en de twee kabinetjes als provoost (cel voor streng arrest). De derde kamer met kabinetjes werd ingericht als bureau en slaapkamer van de adjudant van de school. Al eerder is vermeld dat de oostelijke kamer bij de oostvleugel werd getrokken. In 1860 diende de derde kamer vanaf het oosten als bureau van de commandant, het zuidelijke kabinetje als bureau van de kapitein adjudant en het noordelijke kabinetje als ‘Boeken Magazijn’. De meest westelijke kamer was ingericht als leslokaal en was afgescheiden van de kabinetjes. Het zuidelijke kabinetje was inmiddels toegankelijk gemaakt vanuit de keuken in het zuidelijke deel van de open hal en fungeerde als ‘Bureau van den Hofmeester’. Vanuit de keuken was tussen 1828-1860 op een hoger niveau ook een brede toegang aangebracht die bereikbaar was via een trap in de keuken en die naar het bordes in het trappenhuis leidde.
391 Toegangsportaal (ca. 1950) in de zuidelijke galerij (foto, RDMZ, G. Dukker, 1997).
Alle scheidingswanden in de oostelijke kamer werden tussen 1860 en 1890 verwijderd. Dit gebeurde ook bij de twee daarop volgende kamers, al werden deze vervolgens opnieuw in een aantal kleine ruimtes onderverdeeld (een van de twee kamers in zes cellen voor gestraften). De meest westelijke kamer bleef ongewijzigd; alleen de stookplaats werd dichtgemetseld. De situatie bleef tot 1948 min of meer ongewijzigd, al is het mogelijk dat toen het westelijke trappenhuis al was gesloopt. Tijdens de renovatie werd de oostelijke kamer in de zuidvleugel verbouwd tot kleine receptiezaal; in de oorspronkelijke tussenmuur werden grote openingen uitgehakt. In de daarop volgende kamer (tussenmuur verwijderd) werd in moderne stijl een hal gebouwd met toilettengroepen, en in de vierde travee vanaf het oosten een toegangspartij in historiserende stijl aangebracht, waarvoor twee consoles werden verwijderd (afb. 391); de oorspronkelijke toegang in de zesde travee kwam te vervallen. De cellen in de derde kamer vanaf het oosten bleven gehandhaafd. De oorspronkelijke westelijke scheidingsmuur van laatstgenoemde kamer bleef gespaard, maar de schouw werd verwijderd evenals de rest van het interieur ten behoeve van de uitbreiding van de keuken in het zuidelijke deel van de centrale vleugel. Hiervoor werden in de zware scheidingsmuur tussen de zuidvleugel en de centrale vleugel tevens twee grote, rondbogige openingen uitgehakt; ook is toen de oorspronkelijke toegang tot het westelijke trappenhuis verdwenen (afb. 392). Later vonden nog een aantal keren wijzigingen plaats: de belangrijkste hadden betrekking op de zuidvleugel (afb. 356). In of kort na 1974 werd in het westelijke deel van de centrale vleugel een lift aangebracht en werd de toegang tot de voormalige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
392 Zuidvleugel: begane grond, meest westelijke vertrek gezien vanuit het oosten met in het midden de rond 1974 aangebrachte lift (foto RDMZ, 1994/95).
393 Zuidvleugel: huidige kleine eetzaal. Links de aan de binnenzijde dichtgemetselde oorspronkelijke westelijke kamer, in het midden de toegang tot de daaropvolgende kamer en tegen de achterwand de schouw (foto RDMZ, 1994/95).
westelijke kamer aan de binnenzijde dichtgemetseld. Tijdens de renovatie van 1994-1995 werd - na een planwijziging - alsnog de oorspronkelijke muur tussen de twee westelijke vertrekken gesloopt om een grote ruimte als tweede eetzaal te kunnen inrichten (afb. 393-394). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HoofdverdiepingDe vroegst bekende plattegrond van de eerste verdieping, de piano nobile, werd door Schonck opgemeten en getekend in 1768 en getiteld: ‘Grond tekening der derde verdieping van het hof te Breda Zynde de voornaamste’ (afb. 395). De andere, genoemde plattegronden dateren van omstreeks 1800 (afb. 349), omstreeks 1826 (verbouwingsvoorstel) (afb. 396), 1860 (aanleg gasverlichting) (afb. 351), 1890 (Monumentenzorg) (afb. 397), 1948 (renovatie) (afb. 398-400), 1974 (verbouwing) en 1992 (renovatie 1994-1995) (afb. 401). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijenDe vorm van de huidige galerijen lijkt in niets op de oorspronkelijke. Tijdens de restauratie van de gevels en galerijen rond de binnenhof in 1978-1980 werd ontdekt dat de galerijen op de verdieping oorspronkelijk van een colonnade waren voorzien. Tijdens het ontpleisteren van de muren bleek de colonnade weliswaar dichtgemetseld maar nog geheel intact (afb. 402, 540-541). Deze ontdekking logenstrafte de aanname dat de gevels op de verdieping al van meet af aan waren gesloten en dat ze aan de buitenzijde waren voorzien van Ionische halfzuilen. (Men ging ervan uit dat de galerijen, net als de grote zaal, aan de zijde van de binnenhof oorspronkelijk werden verlicht door kruisvensters met een fronton (afb. schutblad voor).) Waarschijnlijk werd de colonnade vanwege het koude klimaat al snel dichtgemetseld. Dit moet al voor 1600 zijn gebeurd, want op de schaal van Marcus is deze dichtgemetselde situatie al te zien. De keuze voor een open galerij langs de belangrijkste vertrekken hing duidelijk samen met de wens om een Italiaans-klassiek gebouw neer te zetten en er werd geen rekening gehouden met het noordelijke klimaat. In dat opzicht doet deze wens denken aan
394 Zuidvleugel: de oorspronkelijke tweede kamer vanaf het westen, met in het midden op de voorgrond de scheidingsmuur tussen kamer en kabinetjes (foto RDMZ, 1994/95).
die om het paleis te Diest van een plat dak te voorzien voor allerlei vermakelijkheden (zie hoofdstuk drie). De galerijen op de verdieping waren inwendig ongeveer even hoog als die op de begane grond. Het was niet mogelijk om op de balustrade, die werd gevormd door iets meer dan de helft van het Dorische entablement, een arcade te bouwen zonder de verdieping hoger te maken dan de begane grond, namelijk 17,5 voet (4,97 meter; bovenzijde vloer tot bovenzijde vloer). Een hogere verdieping was blijkbaar niet nodig of zelfs ongewenst en om die reden zal men hebben gekozen voor een colonnade en dus voor een vlak plafond. Tijdens de restauratie in 1978-1980 werd vastgesteld dat de oorspronkelijke balklaag ter plaatse van de meest oostelijke travee (uitgezonderd de hoektravee) van de noordelijke galerij nog aanwezig is (afb. 403).Ga naar eind28 De hoofdconstructie van de eikenhouten balklaag wordt gevormd door een zware, op de Ionische architraaf rustende onderslagbalk, door moerbalken op de scheiding van de traveeën en door zware, diagonaal over de travee geplaatste moer- of onderslagbalken. Hierop | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
395 Ph.W. Schonck, Eerste verdieping of ‘Grond tekening der derde verdieping van het Hof te Breda. Zynde de voornaamste.’, 1768. Den Bosch, RANB, stamnr. 1985.
Legenda Schonck, 1768 (zie afb. 315): Derde of voornaamste/ verdieping
Appartementen/ van/ Hare Koninglyke Hoogheid
Appartement/ van zijne Hoogheid
lagen de deels verzonken kinderbalken, die in het vak aan de zijde van de galerijwand parallel liepen aan de galerijen. Aan de zijde van de colonnade liepen ze haaks op de galerijen. Ook aan de zijde van de achterwand van de galerij lijkt een architraaf te zijn aangebracht (afb. 404). De oorspronkelijke kinderbalken werden later (waarschijnlijk tegelijkertijd met het dichtmetselen van de galerijen) verwijderd en over de gehele breedte van de galerij vervangen door nieuwe. Blijkbaar werd de galerij toen voorzien van een zeer lage, segmentboogvormige overwelving. Bij de voltooiing van het paleis in 1686-1695 werden alle galerijen voorzien van een verlaagd stucgewelf, bestaande uit ribloze kruisgewelven tussen gordelbogen. Onder de gordelbogen bevinden zich consoles, eveneens van stuc (deze worden beschreven bij de verdieping van het voltooide deel van het paleis). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
396 Eerste verdieping, tekening t.b.v. verbouwing tot KMA, ca. 1826. Den Haag, ARA, OPGO, B397.
Legenda: Tweede Verdieping [= eerste verdieping]
deze verdieping is gemiddeld hoog 4,90 doch de tekenzaalen boven de Capellen 4,40 de tekenzaalen in de Gallerijen 4,50 Behoort bij/ Gebouwen BW397a | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
397 Plattegrond van de eerste verdieping naar opmeting van Tetar van Elven (RDMZ), 1890.
398 Plattegrond van de eerste verdieping, DGWT, 1948 (bestaande toestand).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
399 Ontwerp voor de renovatie, plattegrond van de eerste verdieping, DGWT, 1948.
400 Revisietekening van de eerste verdieping, DGWT, 1950.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
401 Plattegrond van de de eerste verdieping voor de renovatie uit 1994-1995. Tekening, DGWT, J.M. Schalk, 1992, schaal 1:500.
402 De galerij op de verdieping tijdens de restauratie van 1978-1980 (foto A.A. Joppe).
403 Balklaag van de noordelijke galerij. Tekening Architectenbureau Jan Walraad, Brielle, 1980.
404 Oorspronkelijke architraaf aan de zijde van de achterwand van de noordelijke galerij (foto A.A. Joppe, ca. 1979).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
405 Guido di Savino (toegeschreven aan) (werkzaam in Antwerpen 1535-1540): A Oogtegels. B Patroon met oogtegels (reconstructietekening door Stegenga, DGWT).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OogtegelsTijdens de restauratie kwamen onder de houten vloer van het noordelijk deel van de oostelijke galerij twee oudere, eenvoudige plavuizen vloeren tevoorschijn.Ga naar eind29 De vloer van de noordelijke galerij daarentegen moet in zijn geheel vernieuwd zijn tijdens de verbouwing in de periode 1827-1828. Uit twee bronnen kan worden opgemaakt dat die vloer oorspronkelijk was belegd met de zogeheten oogtegels.Ga naar eind30 De eerste is de lofzang van Pieter Nuyts van 1697, waarin geschreven staat:
Hoe ziet men 't puikst van ([noot:]) Welkers weêrga vanbeide in Nederland niet meêr is.)
Neêrlands Zaalen,/
En gaadelooze Trappen praalen,/
In 't midden van een staâge ry/
Van Kamers, Transsen, en Zaletten,/
Van schoon gesierde Kabinetten,/
En ([noot:] In elken Vloersteen dezer Gallery is eengeschilderde Oog gebakken)
veelgeöogde Gallery.!Ga naar eind31
406 Guido di Savino (toegeschreven aan) (werkzaam in Antwerpen 1535-1540), Roostegel (foto DGWT). (Zie ook afb. kleur VIII).
‘[...] de saalen van dien bouw [het gedeelte van het paleis voor de voltooiing] syn alom door timmerd maar haar solderingen met haar oude konst gebleven, als ook deselvs gallerij die van verglaasde steenen, en in yder een oog geschilderd is.’.
Van Broekhuysen heeft het hier over de voltooiing van de bebouwing rond de voorste binnenhof in de periode 1686-1695, waarbij de verschillende vertrekken van de oorspronkelijke vleugels werden verbouwd. Blijkbaar werden de gedecoreerde plafonds en de galerijvloer met oogtegels gespaard en lagen de tegels dus nog op dezelfde plaats, dat wil zeggen op de vloer van de noordelijke galerij op de verdieping.Ga naar eind32 Er zijn zowel stervormige, blauwe oogtegels als kruisvormige, gele exemplaren gevonden (de kleuren van het wapen van Nassau: azuur en goudgeel) die te zamen een patroon vormen (afb. 405A-405C, achterzijde omslag).Ga naar eind33 Verder zijn er blauwgele, aan de buitenranden S-vormig gekromde tegels gevonden en ronde tegels met een rozet. Deze twee soorten tegels kunnen een ander, meanderend patroon vormen waarmee een decoratieve band kan zijn gemaakt.Ga naar eind34 Het is echter ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
407 Afbeelding uit: Francesco Colonna, De Hypnerotomachia Poliphili, Venetië, 1499.
denkbaar dat het hele vloeroppervlak ermee was ingevuld (afb. 406, XIII). De twee genoemde patronen kunnen ook elk bij een afzonderlijke vloer hebben gehoord. De oogtegels worden toegeschreven aan de Italiaan Guido di Savino (?-1541), een belangrijke majolicabakker die al sinds 1508 in Antwerpen werkzaam was en in de Nederlanden bekend stond onder de naam Guido Andries.Ga naar eind35 De toeschrijving is gebaseerd op de vondst van enkele andere oogtegels tijdens de opgraving van Savino's atelier in Antwerpen. Deze exemplaren zijn weliswaar vierkant, maar ze hebben hetzelfde patroon.Ga naar eind36 Gezien hun complexere vorm kunnen de tegels in Breda als een kostbaardere variant worden beschouwd. Aan de met oogtegels belegde noordelijke galerij op de verdieping lag het belangrijkste appartement, ongetwijfeld dat van Hendrik III zelf. Volgens Van den Boogert was het oog een koninklijk symbool en moeten de oogtegels volgens Italiaans-humanistische traditie worden geïnterpreteerd als zinnebeeld van waakzaam en rechtvaardig bestuur. Italiaanse geleerden interpreteerden het oog in de hiëroglyfiek als het symbool van de alziende godheid, waarbij ze zich beriepen op een tekst van Plutarchus, die het oog in een scepter beschreef als het symbool van Osiris, de koning die in de klassieke mythe tot zonnegod wordt verheven. In diezelfde context komt het oog ook voor in De Hypnerotomachia Poliphili (afb. 407).Ga naar eind37 Volgens Van den Boogert zou het gebruik van dit symbool in Breda wijzen op de Italiaans-humanistische belangstelling van Hendrik III en Mencia de Mendoza. Een andere, maar niet per definitie tegengestelde interpretatie, is gegeven door Bedaux, volgens wie de tegels een afwerende, bezwerende functie zouden hebben gehad.Ga naar eind38 Hendrik III was bekend met teksten van Plutarchus, al is het niet zeker of dat ook gold voor diens tekst waarin hij zich uitsprak over de hiëroglyfiek. Volgens Van Luttervelt zal hij Plutarchus' 46 Vitae Parallelae over de Griekse en Romeinse beroemdheden hebben gebruikt voor de plaatsing van de medaillons in de binnenhof.
Op de plattegrond van Schonck staan de toegangen tot het in de eerste fase voltooide deel van de gallerijen nog op de oorspronkelijke plaats aangegeven. De plaats correspondeert in alle gevallen met die van de oorspronkelijke toegangen op de begane grond; ook bij de verbouwing tot KMA in 1827-1828 bleef deze situatie gehandhaafd. Oorspronkelijk waren er zeven toegangen. Alle uit afzonderlijke blokken natuursteen opgebouwde, geprofileerde kozijnen lijken te zijn bewaard. Slechts drie kozijnen staan nog op hun oorspronkelijke plaats. Toen in 1827-1828 de galerijen werden ingericht tot tekenzaal, met aan de raamzijde over de gehele lengte een aaneengesloten rij tekentafels, werden de galerijen van elkaar afgescheiden met gemetselde wanden (op plekken waar zich nu nog een afscheiding bevindt) (afb. 396). In 1948-1950 werden de doorgangen in de afscheidingswanden, die aan de zijde van de galerijwand waren aangebracht, verwijderd en in plaats daarvan werden in het midden de overgebleven, originele toegangsomlijstingen aangebracht (afb. 408-409).
408 Wand in de oostelijke galerij (1827-1828), gezien vanuit het trappenhuis (foto auteur, 1994).
409 Wand in de noordelijke galerij. Alleen de omlijsting van de toegang is oorspronkelijk, maar komt van elders (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
410 Noordelijke galerij op de verdieping: oorspronkelijke omlijsting van de meest oostelijke toegang (foto RDMZ, 1994/95).
De omlijsting van de toegangen aan de zijde van de galerijen is eenvoudiger uitgevoerd dan op de begane grond. Er is geen kroonlijst aangebracht, maar alleen een architraaf. De profilering is echter niet helemaal dezelfde als de architraaf bij de binnenhofgevels en ook het formaat is anders (afb. 410-411). Ook aan de zijde van de vertrekken zijn de toegangen omlijst door een architraaf, identiek aan die aan de hofzijde. De profilering is nog aanwezig bij de oostelijke toegang in de noordelijke galerij en bij de twee oorspronkelijke toegangen in de oostelijke galerij. In de zaal van het appartement aan de noordzijde is de profilering afgehakt. De blokopbouw van de dagkanten was daar goed zichtbaar toen de muur werd ontpleisterd. De oorspronkelijke deuren, die niet meer aanwezig zijn, draaiden blijkbaar aan gehengen). Ten tijde van de laatste renovatie was nog één niet twintigste-eeuwse deur aanwezig: een zware, dubbel opgeklampte deur, die waarschijnlijk uit 1827-1828 dateerde. Via de galerij kon men ook de grote zaal bereiken. In 1768 was er nog een open verbinding tussen de galerij en de grote zaal, die aan de zijde van de galerij was voorzien van een buiten de muur uitstekend gedeelte dat een portaal zal zijn geweest. Vermoedelijk was dit ook de oorspronkelijke toestand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘La salle dorrée, La chambre dorrée en la grande garderobbe’: ‘Het oudtkoningsquartier’In de inventaris van 1696-1712 die drie jaar na de voltooiing in 1686-1695 werd opgemaakt, wordt het appartement op de verdieping in de noordvleugel ‘Het oudt koningsquartier’ genoemd. Het nieuwe koninklijke appartement bevond zich in de nieuwbouw. Voor 1757 werd het ‘oudt koningsquartier’ weer in ere hersteld. Dat dit ook het oorspronkelijk appartement van de vorst was geweest, kan worden opgemaakt uit de lijst van goederen van 1567, de oudste die bewaard is gebleven. De verschillende vertrekken van het appartement worden in deze volgorde opgesomd: ‘la grande salle’, ‘La salle dorrée’, ‘La chambre dorrée’ en ‘la grande garderobbe’. Ook de grote zaal werd dus gerekend tot het appartement, het domein van de heer en in 1567 van Willem I (1533-1584). Volgens de inventaris van 1696-1712 was dit in die periode nog steeds het geval. Ook behoorde toen nog het ‘Camertje naast de kappel’, het privé vertrek van waaruit de mis kon worden gevolgd, tot het appartement. Van Broekhuysen vermeldt dus dat het voornaamste appartement bij de voltooiing was gemoderniseerd (‘door timmerd’). Waarschijnlijk is de hoofdindeling die Schonck weergeeft echter niet helemaal meer oorspronkelijk (afb. 395). Bij onderlinge vergelijking van de inventaris van 1696-1712 en die van 1757/1759-1763, de plattegrond van Schonck en de gegevens over de stookplaatsen op de verschillende verdiepingen, blijkt dat de door Schonck weergegeven situatie van het meest oostelijke vertrek niet die van kort daarvoor kan zijn geweest. Blijkbaar was een (klein) vertrek verdwenen. Hoogstwaarschijnlijk zal de travee-indeling van
411 Galerijen op de verdieping: de oorspronkelijke toegang (reconstructie). Tekening R. Royaards-ten Holt (naar opmeting auteur), 1993, schaal 1:50. Zeist, RDMZ.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
412 Noordvleugel: de kleine garderobe gezien vanuit het noorden (foto RDMZ, 1994/95).
het hoofdappartement gelijk zijn geweest aan het appartement daaronder, waarvan de indeling bekend is van kort na 1610. Het totale appartement was dertien traveeën lang en de vertrekken- vanaf het westen gerekend - respectievelijk vijf, vier, een, twee en weer een travee breed. De ‘gouden zaal’ was onder meer toegankelijk vanuit de aangrenzende grote zaal. Daarop volgde de ‘gouden kamer’ en de ‘grote garderobe’. In de lijst van goederen van 1567 worden de kleinere vertrekken niet genoemd. In elke travee was een venster aangebracht en ook daarin onderscheidde zich dit appartement van de overige; het was het enige dat zo rijk was verlicht. In de meest oostelijke travee bevonden zich twee kleine vertrekken. De ruimte aan de noordzijde was het ‘cabinet’, het privaat, dat, zoals bij de beschrijving van de onderverdieping werd vermeld, direct boven de riolering lag. De zuidelijke ruimte zal de in de inventaris van 1597-1603 genoemde ‘cleyngharderobbe’ zijn geweest. Ook Schonck vermeldde in 1768 bij deze ruimte dat het een garderobe was. Dit vertrek moet echter al vóór de voltooiing in 1686-1695 tot kabinet zijn verbouwd en waarschijnlijk is de door Schonck diagonaalsgewijze in de noordoosthoek weergegeven nis, een latrine; een zelfde soort nis gaf Schonck ook aan in de zuidwand van het noordelijke kabinet. Tijdens de renovatie van 1994-1995 bleek dat de ‘cleyn gharderobbe’ geheel in steen overwelfd is geweest (afb. 412-413). Het deels nog aanwezige gotische spitsbooggewelf rust aan de oostzijde op de muur, die één voet naar binnen toe dikker is dan de dikte van de oostelijke muur van het kabinet aan de noordzijde. Waarschijnlijk fungeerde dit zes voet (170,4 centimeter) brede vertrek als brandvrije berging van kostbare kleding en juwelen (curiosa). De kleine garderobe was zowel vanuit de galerij (afb. 414) als vanuit de ‘grote garderobe’ toegankelijk; het kabinet alleen vanuit de ‘grote garderobe’. Alle vertrekken van het appartement, inclusief de grote zaal, stonden in 1768 met elkaar in verbinding via een reeks van doorgangen langs de noordgevel. In 1667 was de grote zaal vanuit de ‘gouden zaal’ via een doorgang aan de andere zijde van de wand toegankelijk geweest, althans volgens een summiere en niet altijd even duidelijke plattegrond die in dat jaar werd gemaakt ten behoeve van de onderhandelingen die tot de ‘Vrede van Breda’ zouden leiden. Aangenomen mag worden dat de vertrekken onderling met elkaar in verbinding hebben gestaan. In ieder geval had de ‘gouden zaal’ ook volgens een verderop nog te noemen bron in 1667 wel drie doorgangen. Daarnaast waren oorspronkelijk de meeste vertrekken toegankelijk vanuit de galerij; de toegang tot de ‘gouden zaal’ lag centraal in het midden van de zaal en de toegang tot de ‘gouden kamer’ in de derde travee vanaf west. De grote garderobe daarentegen was alleen via een tussenvertrek toegankelijk, dat echter wel weer met de galerij in verbinding stond. De drie hoofdvertrekken hadden in 1768 een stookplaats tegen de oostelijke wand. De linkerwand van de haardnis van de ‘grote garderobe’ werd tijdens de renovatie in 1994-1995 teruggevonden en bleek overeenkomstig de tekening van Schonck ojiefvormig geprofileerd te zijn en gemetseld van kleine gele baksteen. De door Schonck getekende schouwen waren dus niet de originele. De schouwen zullen oorspronkelijke niet tegen de oostwand zijn geplaast. Genoemde plattegrond uit 1667 geeft namelijk aan dat de schouw van de ‘gouden zaal’ tegen de westwand stond en dat zal wel de oorspronkelijke plaats zijn geweest. De Mauritsplattegrond
413 Noordvleugel: restant overwelving van het kleine kabinet (foto RDMZ, 1994/95).
van kort na 1610 geeft namelijk zowel op die plaats op de begane grond als tegen de westwand in het middenvertrek een stookplaats aan. Ook over de verdere afwerking van het appartement zijn nauwelijks gegevens bekend. Afgaande op de benaming van de zaal en de kamer in de lijst van goederen van 1567 moet het wel een rijke afwerking zijn geweest. Balthasar II Moretus vermeldde in 1668 in zijn reisverslag over dit appartement: ‘Daer neven [de grote zaal] passeerden [we] door de eet salet ende slaepcamer van den Prins in welcke dat op een turcksche tapijte stont een schoon root Flewele leddecant, de balcken waren seer constich geschildert ende vergut [verguld]’.Ga naar eind39
Van Broekhuysen vermeldde in 1738 over het oude gedeelte slechts dat de ‘solderingen met haar oude konst’ nog aanwezig waren. In zijn Journaal van een Reijs uit den Haag na Breda en 's Bosch, tot het verpagten der Tienden etc uit 1767 vermeldde Verbruggen dat het plafond ‘met fraaije solderingen verciert’ was, waarbij ‘ruiten & rosen een soort van Mosaïq vertonen’.Ga naar eind40 Het zijn echter slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
414 Noordvleugel: omlijsting van de toegang tot de kleine garderobe (foto RDMZ, 1994/95).
vrij vage vermeldingen. Uit Verbruggens beschrijving kan misschien nog worden opgemaakt dat de balklaag niet zichtbaar was. Waarschijnlijk werd de plafonddecoratie tijdens de verbouwing in 1827-1828 verwijderd. Op de schematische plattegrond van omstreeks 1800 staat ter plaatse van de noordvleugel in ieder geval nog geschreven ‘De Goude Zaalen’. De laatste die het oorspronkelijke hoofdappartement nog gezien heeft, was de anonieme auteur ‘Q’: ‘Aan de Noordzijden waren, onder anderen, twee ruime Zalen [...]; de Zolderingen waren met snij- en loofwerk als overladen; het een en ander was meerendeels zwaar verguld. Alzoo dit Gebouw, benevens al deze vertrekken, sedert den jare 1795 tot allerlei gebruik gediend hebbende, zeer gehavend waren, ontdekt men hedendaags slechts eenige treurige overblijfsels van al die heerlijkheid.’Ga naar eind41
Ter plaatse van de ‘gouden zaal’ (uitgezonderd het trappenhuis) en de ‘gouden kamer’ is de balklaag van moer- en kinderbinten nog origineel. Het oostelijke deel van de balklaag van het voormalige hoofdappartement werd in 1948-1950 vervangen door een betonvloer. Van het interieur van het paleis zijn vreemd genoeg helemaal geen afbeeldingen bekend, terwijl de grote zaal en het hier besproken appartement wel een zekere faam hadden. Een uitzondering is een prent van Romeyn de Hooghe uit 1667.Ga naar eind42 Deze geeft waarschijnlijk de ‘gouden zaal’ weer tijdens de ratificatie van de ‘Vrede van Breda’ in 1667, waarvoor de onderhandelingen ook in het paleis hadden plaatsgevonden (afb. 415).Ga naar eind43 Het betrof een gewapend conflict tussen Nederland en Engeland over de vrijheid van handel, scheepvaart en het bezit van koloniën. Een beschrijving en een plattegrond in het archief der Staten-Generaal uit 1667 en een gepubliceerde, Engelse beschrijving uit datzelfde jaar geven aan dat over de plaats geen onduidelijkheid kan bestaan. Er wordt nauwkeurig beschreven dat het vertrek waar de conferentie werd gehouden aan de grote zaal grensde en voorzien was van drie toegangen: ‘To this room there were three doors, one opening into the great Hall, at the other end of the Room was another door, and the third door was on the side of the Room next to the Gallerie’.Ga naar eind44 De prent van Romeyn de Hooghe geeft helaas weinig informatie over de vaste inrichting van de zaal en toont vooral de tijdelijke decoratie die de normale toestand aan het oog onttrekt. Speciaal voor de conferentie werden namelijk een ‘groen fluweelen hemel’ aangebracht en veel tapijten opgehangen. Overigens gaf Romeyn de Hooghe in zijn prent waarschijnlijk een vrije interpretatie van het interieur. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk om welke toegang het gaat in de achterwand links, tenzij de tapijten aan de linkerzijde de rest van het vertrek afscheidden, ervan uitgaand dat de zaal vanuit de vensterzijde is weergegeven. Als de toegang de doorgang naar de grote zaal moet voorstellen dan is de schouw weggelaten en, belangrijker nog, de richting van de balklaag niet correct aangegeven (van de vaste decoratie in de zaal zouden de haaks op de vleugel liggende moerbalken wel zichtbaar zijn geweest). Het idee dat dit probleem om de op de prent afgebeelde ruimte in het paleis te lokaliseren onoplosbaar lijkt, wordt nog versterkt door een verzoek van de Staten-Generaal aan Amalia van Solms-Braunfels (1602-1675), de
415 R. de Hooghe, Ratificatie van de ‘Vrede van Breda’, 1667. Rotterdam, Atlas van Stolk, cat.nr. 2376 II; uitgave I. Ottens, Amsterdam (Muller 2284).
grootmoeder van Willem III, Hendrik (1650-1702) onder wie het beheer van het paleis resorteerde, om, aldus Roest van Limburg, ‘een groot tapijt te mogen doen hangen in de handelcaemer... recht voor de chorsteen van boven tot onder toe dat men geen chorsteen sien en can om geen hoog endt in die caemer te sien’.Ga naar eind45
Volgens de lijst van goederen van 1567 hing in de gouden zaal de in hoofdstuk drie besproken serie tapijten met de genealogie van het Huis Nassau.Ga naar eind46 De tapijten zijn verloren gegaan en de maat ervan is niet bekend, net zomin als de plaats waar ze exact hebben gehangen (de zaal was omstreeks 13,60 × 7,35 meter groot; 48 × 26 voet = 13,63 × 7,38 meter).Ga naar eind47 De meeste tapijten uit de serie hebben echter tegen de galerijwand (12,45 meter vrije wand) en de scheidingswand met de gouden kamer (idem circa 6,20 meter) gehangen. Verder zou op de wand rechts van de schouw nog ruimte zijn geweest, bijvoorbeeld voor één tapijt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
416 Bernard van Orley, de kleine kartons voor de serie van acht tapijten (E ontbreekt) met de ‘Genealogie van het Huis van Nassau’, voltooid voor het najaar van 1533. München, Staatliche Graphische Sammlung (A-C, H), Rennes, Musée de Rennes (F), particulier bezit (D, G).
Een goed beeld van de serie geven de zeven van de acht bewaard gebleven kleine kartons (afb. 416A-416G). Als eerste is afgebeeld Adolf (circa 1255-1298), graaf van Nassau. Hendrik III liet voorkomen dat hij van hem afstamde. Adolf was echter de zoon van Walram II (circa 1220-1288), de stamvader van de zogenaamde Walramse linie van het huis Nassau en dus niet de Ottoonse linie waar Hendrik III in feite van afstamde.Ga naar eind48 Omdat Adolf echter in 1292 in Aken tot Rooms-Koning werd gekroond, komt hij op het eerste tapijt voor gevolgd door de figuren uit de Ottoonse linie: Otto I (?-1289/1290) en Agnes van Leiningen (?-1299), Hendrik I (circa 1270-1343) en Adelheid van Heinsberg en Blankenberg (?-circa 1343), Otto II (circa 1305-circa 1351) en Adelheid van Vianden (?-1376), Jan I (circa 1339-1416) en Margaretha van der Marck (?-1409), Engelbrecht I en Johanna van Polanen, Jan IV en Maria van Loon, en, als laatste, Jan V en Elisabeth van Hessen (1466-1523). Mogelijk waren de houten, gelijk bij de bouw ingemetselde regels die op een onderlinge afstand van 41 tot 56,5 centimeter waren aangebracht, bedoeld voor de bevestiging van een houten achterwand ter bescherming van tapijten.
Nadat in 1567 de inboedel in opdracht van Willem I grotendeels was afgevoerd naar het kasteel in Dillenburg, moet de inrichting jarenlang een vrij sobere aanblik hebben geboden, dat wil zeggen tot het moment dat het paleis in 1609 door Filips Willem (1554-1618) opnieuw vorstelijk werd ingericht. Dat is althans het beeld dat uit de inventaris van 1597-1603 naar voren komt. Een ‘vergulden Spaenschen stoel’ in de gouden zaal, een ‘vergulde ledicant met 4 pilernen’ in de gouden kamer, een ‘coetse vergult’ in de kleine garderobe en een ‘tapijt van den Verloren Sone mette wapen van Nassauw’ in de grote garderobe, waren op dat moment eigenlijk de enige waardevolle zaken in het appartement. De vertrekken werden achtereenvolgens genoemd: ‘vergulde salet beneffens de groote sale’, ‘slaepcamer daerbeneffens’, ‘cleyn gharderobbe’, ‘groote garderobbe neffens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vergulde camer’ en ‘'t vertreck neffens de groote garderobbe’. Met dit laatst genoemde vertrek zal de een travee brede ruimte tussen de ‘gouden kamer’ en de ‘grote garderobe’ zijn bedoeld; op de begane grond was eenzelfde ruimte aanwezig. Tot aan de voltooiing en herinrichting in 1686-1695, waarbij ook het voornaamste appartement onderhanden werd genomen, was de functie van de afzonderlijke vertrekken van het appartement enigszins gewijzigd; de ‘gouden kamer’ werd bijvoorbeeld als slaapkamer in gebruik genomen. De nieuwe benaming was volgens de inventaris van 1696-1712 ‘Het oudt koningsquartier’ en de afzonderlijke vertrekken werden als volgt van oost naar west opgesomd: ‘De slaapcamer’, ‘Kleyne garderobe’, ‘Groote garderobe’, ‘De hoffmeesters eetzale’ en ‘Sijn Maj[-]ts. eetzael’. De kleine garderobe was verbouwd tot kabinet. De ‘vier stucken wit geblomd satijn’ waarmee de kleine garderobe was behangen, waren om die reden verwijderd en naar Den Haag verzonden. In de ‘gouden zaal’ - nu de eetzaal van Willem III - werden maar vijf van de negen tapijten met landschappen aangetroffen. Ook het schoorsteenstuk ontbrak. (Voor de duidelijkheid zal hier verder de oorspronkelijke benaming van de afzonderlijke vertrekken van het appartement worden aangehouden.) In de ‘gouden kamer’, die nu fungeerde als eetkamer van de hofmeester, was de inrichting nagenoeg hetzelfde gebleven: er bevonden zich negen tapijten met landschappen (vier daarvan bleken er naar Den Haag te zijn gestuurd) en een schoorsteenstuk. De ‘grote garderobe’ was bespannen met ‘wit geblomd satijn, heel oud’ en de slaapkamer met rood fluweel. (Het overige, vaak bijpassende meubilair wordt hier verder niet vermeld.) Uit de periode 1757-1768 is het meeste bekend over de inrichting van de hoofdverdieping en van vooral het hoofdappartement omdat er nog een inventaris uit 1757/1759-1763 bewaard is gebleven en omdat het appartement door Verbruggen werd beschreven in zijn reisverslag van 1767. Bovendien kan de plaats van de afzonderlijke vertrekken op de hoofdverdieping aan de hand van Schoncks plattegrond en legenda worden geverifieerd. Schonck vermeldde dat de volgende vertrekken behoorden tot het ‘Appartement van Zijne Hoogheid’ waartoe ook hij de grote zaal rekende:
De getekende en in de legenda genoemde vertrekken komen volledig overeen met de inventaris. De een travee brede ruimte tussen de oorspronkelijke ‘grote garderobe’ (in de inventaris in plaats van bedkamer’, ‘slaapcamer’ genoemd) en de ‘gouden kamer’, een ruimte die in 1597-1603 eveneens grote garderobe wordt genoemd en in 1757/1759-1763 kabinet, blijkt te zijn afgebroken.Ga naar eind49 Volgens de inventaris van 1757/1759-1763 hebben de negen landschapstapijten
417 Verdieping, noordelijke galerij: rechts de oorspronkelijke toegang tot de ‘gouden zaal’ en links daarvan de secundaire toegang tot het moderne trappenhuis (foto RDMZ, 1994/95).
in de ‘gouden zaal’ plaatsgemaakt voor vijf tapijten met een voorstellingen van ‘de destructie van Jerusalem’. Op dat moment hingen er twee schilderijen boven de deur(en)Ga naar eind50 en ‘twaalf geel damaste gevoerde glasgordijnen’ voor de ramen. In de ‘gouden kamer’ blijken de landschapsschilderijen te zijn verdwenen en nu ‘drie stukken familletapijt’ te hangen. De ramen konden worden afgeschermd door dezelfde soort gordijnen als in de ‘gouden zaal’ en ook hier hingen schilderijen, een bloemstukGa naar eind51 boven de schoorsteen, en een schilderij boven twee van de drie deuren. De grote garderobe was behangen met tapijt van Dietz.Ga naar eind52 Verder waren ook hier weer gele gordijnen, zes stuks, en een schilderij boven de schoorsteen en boven de deur(en?). Het ‘wit geblomd satijn’ op de wanden van het hiervoor genoemde (grote) kabinet had plaats gemaakt voor een ‘behangsel van wit satijn geborduurd met geele more banden’.Ga naar eind53 Voor de ramen hingen twee ‘geele moore glasgordijnen met geel armosijn gevoerd’ en boven de schoorsteen ook hier weer een schilderij.
In de inventarissen worden vaak alleen de roerende zaken uiterst summier opgesomd. Blijkbaar werd het in veel gevallen niet noodzakelijk geacht de voorstelling van een schilderij te vermelden of die van bijvoorbeeld de hierna nog te noemen serie tapijten in de ‘de camer naast de vergulde toorn’. Een kwaliteitsoordeel werd dus al helemaal niet uitgesproken. Dat laatste deed Verbruggen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
418 Noordvleugel, het trappenhuis uit 1948-1950: de vloer, het tussenniveau van de trap, is het oorspronkelijke vloerniveau van de ‘gouden zaal’ (foto RDMZ, 1994/95).
in 1974 wel en hij noemt ook zaken die de inventarissen onvermeld laten. Zijn beschrijving is bovendien van groot belang omdat hij zaken vermeldde die uit geen enkele andere bron bekend zijn: bijvoorbeeld de al genoemde plafonddecoratie van het oorspronkelijke hoofdappartement (zij het in een summiere beschrijving), de medaillons van de centrale vleugel die nog ter sprake zullen komen, en enkele schouwen waaronder de voornaamste in het voltooide deel. Verbruggen beschrijft hoe hij de hoofdverdieping bereikte via de staatsietrap. Hij kwam in de grote zaal en maakte vervolgens een rondgang door alle vertrekken. Hij begon met de zuidvleugel en volgde zijn route tegen de richting van de klok in. In het noordelijke appartement kwam Verbruggen ‘in een zeer brillante Slaapkamer [...], waar van de Tapijten fraai zijn en een Romeinsche Offerhande verbeelden, zijnde zeer goed van teekening, veel van 't anticq; bezijden dit vertrek, is een seer soet Cabinetje, zeer gentil, genaait door Koningin Maria, bloemetjes op wit satijn; uit deze slaapkamer komt men in een 2e & 3e vertrek, dat grote schone parade Apartementen zijn, met fraaije solderingen, verciert, die met ruiten & rosen een soort van Mosaïcq vertonen; in deze eerste parade kamer zijnde heerlijke Tapijten, aparent na teekeningen of schilderijen van Maas, dat uit de paarden klaar te zien is; het eerste stuk verbeeldt Prins Willem de twede & Gemalinne, in 't verschiet de Bataille tegen de Spaansche tusschen Brugge & Antwerpen in 't jaar 1643. In 't twede stuk Willem de 3e & Gemalinne, in 't verschiet de passage over de rivier de Boïne in Ierland & de overwinning aldaar in 1690. Het 3e Koning Willem de 3e & Gemaline, met de Bataille tegen Koning Jacobus de twede in 1688.
419 Noordvleugel, verdieping: de oorspronkelijke toegang tot de ‘gouden zaal’ van binnenuit gezien nadat de oude toiletten waren gesloopt (foto RDMZ, 1994/95).
In de 2e Parade Kamer zijn overschoone Tapijten, zijnde de Verwoesting van Jerusalem door de Romeinen; de stukken boven de deuren, verbeeldende de Historien van Coriolanus & Scipio zijn niet veel bijzonders. Deze 3 parade Kamers aan deze zijde van 't Kasteel, zijn iets meer in de moderne smaak, als die van de andere, en door Koning Willem gebouwt; zij maaken eene fraaije suite uit’.Ga naar eind54
Bij de verbouwing in 1827-1828 werd de toegang vanuit de noordelijke galerij tot de grote zaal dichtgemetseld en werd het portaal afgebroken. Hoe dit portaal eruit heeft gezien, is niet bekend. Vóór 1860 was deze situatie weer ongedaan gemaakt en de toegang naar de grote zaal weer geopend (afb. 351). De toegangen vanuit de galerij tot de ‘gouden kamer’ en tot de ‘grote garderobe’ werden bij de renovatie van 1948 dichtgemetseld; hierbij is de omlijsting verwijderd (een ervan werd verplaatst naar de elfde travee en de andere naar de oostelijke galerij). De toegangen tot de ‘gouden zaal’ en de kleine garderobe zijn nog origineel. Verder bevinden zich nu secundaire toegangen in de meest westelijke travee (tussen 1828 en 1869 aangebracht en in 1948 verbreed) (afb. 417) en in de vijfde, zevende, negende en de elfde travee. Deze laatstgenoemde vier toegangen werden in de periode 1948-1950 aangebracht.Ga naar eind55 Het kozijn van de meest oostelijke toegang kwam van elders. Voor de overige drie toegangen werd de profilering van de oorspronkelijke buitenomlijsting in hout gekopieëerd. Op de plattegrond van omstreeks 1800 is te zien dat in de noordwesthoek van de ‘gouden zaal’ een hoek was afgescheiden met daarin een deels uitgebouwde latrine, die toegankelijk was vanuit de grote zaal.
420 Noordvleugel, verdieping: de twee oostelijke traveeën van de ‘gouden zaal’ (foto RDMZ, 1994/95).
Bij de verbouwing in 1827-1828 veranderde er nauwelijks iets aan de hoofdindeling van het appartement zoals Schonck die had weergegeven. Alleen de oostelijke travee, waarin zich het kabinet en de kleine garderobe bevonden, werd geheel uitgebroken om plaats te maken voor een portaaltje waarop een reeks van latrines volgde. De hoofdvertrekken zouden als leslokalen in gebruik worden genomen. In de periode 1828-1860 kwam in de twee westelijke traveeën van de ‘gouden zaal’, die door een muur van de overige traveeën waren afgescheiden, een afzonderlijk leslokaal. Ze werden toegankelijk gemaakt vanuit de galerij. De overige ruimten in de noordvleugel bleven als leslokaal fungeren. In de oostelijke travee met de secreten, kwam een boekenmagazijn. Tussen 1860-1890 werden de schouwen ontmanteld en werd de toegang vanuit het meest westelijke vertrek tot de grote zaal dichtgemetseld (afb. 397). In de periode 1948-1950 vond de meest ingrijpende renovatie plaats, die voor het belangrijkste appartement van het paleis pas echt desastreus was. Niets origineels bleef gespaard, behalve de muur tussen de voormalige grote en kleine | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
421 Noordvleugel, verdieping: de drie oostelijke traveeën van het oorspronkelijke hoofdappartement. De twee rechtervensters behoorden tot de ‘grote garderobe’ en het linker tot een tussenvertrek. De plaats van de scheidingsmuur is zichtbaar op de muurdam daartussen; de linkermuur werd in 1948-1950 vernieuwd (foto RDMZ, 1994/95).
garderobe. Misschien was bij de verbouwing in 1827-1828 nog het een en ander intact gebleven. Restanten van de oorspronkelijke plafonds bijvoorbeeld kunnen bij de ontmanteling van de schouwen achter verlaagde plafonds verborgen zijn geraakt. Het is echter zeker dat daarvan na de renovatie van 1948-1950 niets meer bewaard is gebleven, zoals bleek bij de renovatie van 1994-1995. Ter plaatse van de twee westelijke traveeën werd, zoals vermeld, een modern trappenhuis gebouwd (afb. 418). Daarnaast kwam een lokaal met toiletten (afb. 419-420) en ter plaatse van de drie oostelijke traveeën werd een donkere kamer gebouwd, waarbij de oorspronkelijke balklagen werden vervangen door betonvloeren (afb. 421). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'t quartier boven de poorte’Het appartement in het noordelijk deel van de oostvleugel, het enige deel dat in de eerste fase werd gebouwd, was tien traveeën lang, drie traveeën korter dan het appartement in de noordvleugel. De lengte van de drie vertrekken erin was van noord naar zuid: vier, vier en twee traveeën. In de eerste fase bouwde men niet verder dan 30 centimeter voorbij de zuidelijke muur van het vertrek boven de poort. Tijdens de renovatie van 1994-1995 kwam de bouwnaad in het zicht en bleken de lagen baksteen van het nieuwe deel van de vleugel en die van het oude deel niet met elkaar in verband te zijn gemetseld.Ga naar eind56 Elk vertrek van het appartement was direct toegankelijk vanuit de galerij. Bij de renovatie is gebleken dat Schonck nog de oorspronkelijke toegangen vanuit de galerijen weergeeft. De toegang tot het hoekvertrek bevond zich in het verlengde van de noordelijke galerij, die tot het middelste vertrek in de tweede travee vanaf de hoek en die tot het zuidelijke vertrek in de zesde travee. Alleen de toegang tot het middelste vertrek zit nog op de oorspronkelijke plaats. De toegang tot het vertrek boven de poort werd tussen 1828 en 1869 dichtgemetseld; die tot het hoekvertrek werd in 1948-1950 verwijderd en vervangen door een groot portaal, dat in de hoekkamer werd uitgespaard. Ook de door Schonck aangegeven plaatsen van de doorgangen langs de oostgevel waren waarschijnlijk nog oorspronkelijk. Het appartement in de oostvleugel werd in tegenstelling tot het hoofdappartement niet in elke travee, maar om de andere travee van een venster voorzien. Zo kreeg het hoekvertrek drie kruisvensters, een in de noord- en twee in de oostgevel. Het vertrek, dat in alle wanden een venster had, baadde in een zee van licht en werd daarom in 1696 het ‘glase torentje’ genoemd. Het middelste vertrek had twee kruisvensters waarvan het noordelijke echter niet om de andere travee was geplaatst, maar volgde op het zuidelijke kruisvenster van het hoekvertrek. Ook het vertrek boven de poort was voorzien van twee kruisvensters naast elkaar. Oorspronkelijk zullen ook de schouwen in de zaal en de kamer op de plaats hebben gestaan waar Schonck ze aangaf. Op de Mauritsplattegrond staan op de begane grond namelijk op dezelfde plaats stookplaatsen aangegeven. In 1768 maakt Verbruggen melding van de inscriptie ‘Henricus Comes de Nassau’ op de schouw in de kamer, waaruit mag worden afgeleid dat het nog de originele schouw was. Het is immers onwaarschijnlijk dat men een dergelijke verwijzing naar de bouwheer later nog zou hebben aangebracht. Het feit dat het de originele schouw op de oorspronkelijk plaats is, verklaart waarom de profilering afwijkt van die van de overige schouwen: deze is eenvoudiger dan die van de stookplaats in het vertrek boven de poort, waarvan de ojief-vormige profilering weer gelijk is aan die van de schouwen in het hoofdappartement (afb. 395). De stookplaatsen in de zaal en de kamer hebben alleen kwartronde binnenhoeken. De schouw in het vertrek boven de poort zal waarschijnlijk pas tijdens de voltooiing in 1686-1695 zijn aangebracht. De smalle nis in de oostmuur van de zaal, tussen de toren en het noordelijke venster, en de twee penantjes daarnaast, is volgens de inventaris van 1757/1750-1763 een stookplaats; het rookkanaal werd door Schonck op de zolderverdieping aangegeven. De stookplaats zal pas bij de tweedeling van de zaal zijn aangebracht. De balklaag van de zaal is niet meer origineel.
In de lijst van goederen van 1567 worden in de nieuwbouw op de verdieping in de oostvleugel maar twee vertrekken vermeld: ‘la salle près la montée’ (waarschijnlijk de hoekzaal) en ‘la chambre dessoubzGa naar eind57 la porte’. In die hoekzaal hingen zes tapijten met voorstellingen van Bacchus. De inventaris uit 1597-1603, uit de tijd dat het appartement inmiddels ‘'t quartier boven de poorte’ werd genoemd, spreekt van drie vertrekken: ‘salette’, ‘camer daernaest’ en ‘garderobbe’. Het hoekvertrek was de zaal van het appartement en kon als eerste vertrek vanuit het trappenhuis worden betreden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
422 Verdieping: noordoostelijk hoekvertrek (foto RDMZ, 1994/95).
In 1696/1712 is de naam van het appartement omgedoopt tot het ‘oudt middelquartier’; de naam van de zaal tot ‘d'antichambre’, de kamer tot ‘bedtcamer’ en de garderobe tot het ‘cabinet daaraen’. Nu wordt het vertrek in de toren voor het eerst genoemd. In de antichambre hingen zeven landschapstapijten en een schilderij boven de schoorsteen. Ook in de bedkamer bevonden zich zeven tapijten met de ‘Triomphe des armes’ voorzien van het wapen van Nassau. In de bedkamer hing boven de deur een ‘schoorsteenstuck’; het schilderij boven de schoorsteen kwam uit het kabinet en stelde ‘Dianes jaght’ voor. In het ernaast gelegen kabinet hingen zeven tapijten van een serie van acht ‘sijnde de wapens van Bueren’ (het achtste lag in de ‘meubilkast’) en er hingen schilderijen boven de schoorsteen en boven twee van de vier deuren (aangenomen dat de situatie bij Schonck gelijk is aan die van 1696/1712 en dat de twee zuidelijke doorgangen bij de voltooiing werden aangebracht). De door Schonck getekende hoofdindeling was nagenoeg de oorspronkelijke; alleen de zaal was door middel van een dunne wand in tweeën gedeeld en het vertrek in de toren stond niet meer in open verbinding met het hoekvertrek.
423 Oostvleugel, verdieping: noordelijke van de twee vensters in het vertrek boven de poort. In de dikke stuclaag van de nis onder het venster werden in 1994-1995 fragmenten van oogtegels gevonden (foto RDMZ, 1994/95).
Waarschijnlijk vond die tweedeling plaats tijdens de voltooiing in 1686-1695. Of de door Schonck bij het hoektorentje vermelde naam ‘vergulde toren’ iets zegt over de oorspronkelijke afwerking ervan, is niet bekend. Misschien werd het torentje echter pas verguld toen dit appartement deel ging uitmaken van ‘apartement van haare koninklijke hoogheydt’. Volgens de inventaris van 1757/1759-1763 strekte zich dit appartement uit over de gehele zuid- en oostvleugel. (De onderdelen van het interieur van het hier besproken appartement uit die periode zullen bij de beschrijving van deze zuid- en oostvleugel ter sprake komen.)
In 1827-1828 veranderde er weinig aan het appartement. De nissen aan de onderzijde zijn aangebracht bij het vervangen van de kruisvensters door moderne vensters. Deze nissen werden vervolgens uitgevlakt met fragmenten uit de genoemde oorspronkelijke tegelvloeren, waaronder de oogtegels (afb. 422-423).Ga naar eind58 De tweedeling van het hoekvertrek en de afscheidingmet het torentje werden toen weer ongedaan gemaakt. Deze vertrekken zouden gaan fungeren als leslokalen en de galerij als tekenzaal. In de periode 1860-1912 werden de schouwen in het middelste vertrek en in het vertrek boven de poort gesloopt; de schouw in het hoekvertrek werd toen in eenvoudiger vorm herbouwd. In de muur tussen de twee zuidelijke vertrekken werd een tweede doorgang aangebracht. Bij het torentje dat weer van het hoekvertrek werd afgescheiden, werd om de andere zijde een venster dichtgemetseld. Bij de renovatie van 1948-1950 kwam de stookplaats in het hoekvertrek definitief te vervallen, werd de scheidingsmuur tussen het torentje en de hoekzaal vernieuwd (nu met een muur die even dik is als de buitenmuur), werden de vertrekken opnieuw ingedeeld en werd in de vierde travee vanaf noord (uitgezonderd de hoektravee) de vermoedelijk van de noordelijke galerij afkomstige toegang aangebracht.Ga naar eind59 In 1994-1995 vonden weer de nodige veranderingen plaats. Behalve restanten van de twee tussenmuren bevat dit appartement nu dan ook niets origineels meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdverdieping voltooidGalerijenDe galerijen waren van meet af aan gesloten. Men kopieërde de situatie zoals die er uitzag bij het oorspronkelijke deel na het dichtmetselen van de colonnade. De waarschijnlijk toen bij het oude deel aanwezige segmentbogige overwelving werd echter niet gekopieerd. In plaats daarvan werden alle galerijen dus overwelfd met in stuc uitgevoerde ribloze kruisgewelven, geplaatst tussen gordelbogen rustend op consoles (afb. 424-425). De consoles zijn alternerend en kruislings versierd met de letters W[illem] R[ex] en M[ary] R[egina], geplaatst onder een zogenaamde Brabantse kroon; koning-stadhouder Willem III en koningin Maria II Stuart (1662-1695) (afb. 426A-426B). De vloeren werden geïsoleerd door een laag turf met daaroverheen een laag zeezand op de gemetselde gewelven aan te brengen (afb. 427). De plaats van de toegangen in de galerijen op de verdieping kwam overeen met die op de begane grond. Zo was het meest westelijke vertrek in de zuidvleugel niet vanuit de galerij toegankelijk. De twee middelste vertrekken daarentegen wel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
424 Verdieping: noordelijke galerij, stucoverwelving uit 1686-1695 (foto RDMZ, G.Th. Delemarre, 1961).
425 Verdieping: zuidelijke galerij gezien vanuit het oosten tijdens de renovatie in 1994-1995 (foto auteur, 1994).
namelijk via een toegang in de zesde en een in de negende travee vanaf het westen. Het oostelijke vertrek in de zuidvleugel was vanuit de galerij toegankelijk via twee toegangen. Het profiel van de omlijsting (de architraaflijst) van de kozijnen is anders uitgevoerd dan die van de originele toegangen; op de begane grond werd echter wel de originele profilering gekopieerd, zoals vermeld. Ook de manier waarop de deuren waren opgehangen was anders dan bij de originele toegangen in het oude deel. In plaats van aan scharnieren draaiden de deuren in taatspotten. Waarschijnlijk zijn alle vijf originele deurkozijnen nog aanwezig, maar slechts twee daarvan bevinden zich nog op de oorspronkelijke plaats: in de zuidvleugel de toegang tot het tweede vertrek vanaf het westen en in de oostvleugel de toegang tot het trappenhuis. Rond 1800 werd in het meest westelijke vertrek, dat van meet af aan niet vanuit de galerij toegankelijk was, een toegang in de tweede travee vanaf het westen aangebracht.Ga naar eind60 Tijdens de verbouwing in 1827-1828 werd de westelijke toegang (één van de twee toegangen tot het oostelijke vertrek in de zuidvleugel) dichtgemetseld (afb. 396). Tussen 1828 en 1860 werd deze toegang weer geopend, maar de andere juist weer dichtgemetseld; in dezelfde periode werden ook toegangen aangebracht in de derde en de negende travee vanaf het westen (afb. 351). In de oostelijke galerijwand werd in de periode 1828-1860 in het verlengde van de zuidelijke galerij een toegang gemaakt. Deze situatie bleef tot 1948 ongewijzigd (afb. 398 en 400). Tijdens de renovatie die toen volgde, werden in de zuidelijke galerij de toegangen in de tweede, negende en dertiende travee vanaf het westen weer dichtgemetseld; in de veertiende travee en de tweede travee vanaf de hoek in de wand van de oostelijke galerij werden weer nieuwe toegangen gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
426 Stucconsoles onder de gordelbogen van de galerijen (eerste verdieping), 1686-1695 (foto's RDMZ, L. Tangel, 1985): A met de initialen: W[illem] R[ex], de koning stadhouder Willem III. B met de initialen: M[ary] R[ex], Maria II Stuart, koningin van Engeland en Schotland.
427 Bovenzijde gewelf van de zuidelijke galerij met turf ter isolatie (foto DGWT, ca. 1979).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het koningsquartier’De hoofdindelingen van zowel het zuidelijk deel van de oostvleugel als de zuidvleugel waren gelijk aan de indelingen van de eronder gelegen verdiepingen; alle tussenmuren stonden in elkaars verlengde (aangenomen dat Schonck nog de situatie van na de voltooiing weergeeft) (afb. 395). De tussenmuren komen dus niet overeen met de oorspronkelijke traveemaat. De balklaag op de verdieping bestaat net als die op de begane grond uit grenen moerbinten en eiken kinderbinten.Ga naar eind61 Hoewel op beide verdiepingen de hoofdindeling gelijk was, werd het voltooide deel van de oostvleugel niet als een zelfstandig appartement gebruikt. Dit gold ook voor de zuidvleugel, waarvan op de begane grond elk vertrek fungeerde als een zelfstandig appartement. De verdieping van het gehele in 1686-1695 voltooide deel vormde daarentegen één appartement, ook wel het nieuwe ‘koningsquartier’ genaamd. Bij dit nieuwe vorstelijke appartement werd nog het vertrek boven de poort (de oorspronkelijk garderobe) getrokken; het vertrek dat bij het oude appartement in het noordelijk deel van de oostvleugel had gehoord.Ga naar eind62 De ‘gouden zaal’ van het oorspronkelijke hoofdappartement diende tevens als eetzaal van de koning. Evenals de grote zaal werd deze formeel nog wel gerekend tot dat, inmiddels tot ‘oudt koningsquartier’ omgedoopte appartement dat verder in gebruik was door de hofmeester. Met de voltooiing had de gehele hoofdverdieping uiteindelijk zijn vorstelijke status gekregen. Alle vertrekken in de zuidvleugel en ook het slaapvertrek in de hoek, stonden onderling met elkaar in verbinding via doorgangen aan de zijde van het raam. Naast genoemde doorgang in de westelijke wand van het hoekvertrek bood alleen de toegang tot het trappenhuis ook toegang tot de drie zuidelijke vertrekken in de oostvleugel (afb. 428). Onderling stonden deze vertrekken aan de zijde van de
428 Trappenhuis naast de poort in het voltooide deel (foto RDMZ, 1994/95).
galerij met elkaar in verbinding via doorgangen, die voorzien waren van houten kozijnen en een eenvoudige omlijsting. De vertrekken aan weerszijden van het trappenhuis waren vanuit het trappenhuis optimaal toegankelijk, ook via het bordes aan de raamzijde. De stookplaatsen bevonden zich op dezelfde plaats als die op de eronder gelegen verdiepingen en ook het aantal vensters en blindvensters (in de oostgevel) is gelijk aan dat op de begane grond, evenals de plaats ervan. De inventaris van 1696-1712 vermeldt de vertrekken in ‘Het koningsquartier’. Het begint met de ‘De camer op de poort’ en vervolgt met de privévertrekken van de vorst in het zuidelijk deel van de oostvleugel. Deze zijn: ‘Sijn Maj[-]ts. garderobe’, ‘Groot cabinet van Sijn Maj[-]t.’, ‘Sijn Maj[-]ts. kleyn cabinet’, ‘Sijn Maj[-]ts. bedcamer’ en ‘het torentje’. Daarop volgen vier grote vertrekken in de zuidvleugel, die (blijkbaar echter niet van oost naar west) worden aangeduid als ‘Eerste’ tot en met ‘D'vierde anti-chambre’. De wanden van de kamer boven de poort en de daarop aansluitende garderobe (het vertrek zuidelijk van het trappenhuis) waren bespannen met goudleer. Het grote kabinet tussen de garderobe en het slaapvertrek was ‘behangen met groen damast met roode blommen’. In het kleine kabinet dat in de zuidoosthoek van de garderobe was afgescheiden, hing ‘een behangsel van griesdelin damast en groene banden, rontom voorsien met witte sijde campane’. Volgens het Bredase afschrift uit 1701 van de inventaris was de bedkamer in de hoek van het appartement | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opnieuw ingericht. De oude inboedel van de bedkamer was met uitzondering van de vijf nieuwe tapijten met ‘personagies’ ‘gebragd op Sijn Maj[-]ts. oud quartier’, dat blijkbaar kort daarvoor was ‘gerepareerd’. Boven de schoorsteen hing een schilderij en de gordijnen waren van dezelfde damast als die van het pronkbed dat uit Engeland werd aangevoerd. De vier antichambres waren kort na de voltooiing uiterst sober ingericht. De gordijnen van de eerste antichambre naast de bedkamer waren van blauw damast, die van de tweede van rode zijde en van de twee laatste van groene zijde. Verder zijn alleen de tapijten van de Nassause Genealogie, die in deze representatieve vertrekken hingen, van belang. Ze waren een kopie van de oorspronkelijke serie van acht, die al in hoofdstuk drie ter sprake zijn gekomen.Ga naar eind63 De serie was inmiddels gecompleteerd met acht tapijten, waarvan vier in opdracht van Frederik Hendrik in 1638-1639 naar ontwerp van Gerard Honthorst, zodat er uiteindelijk in elk vertrek vier hingen; ‘beginnende met Adolph den kijser etc.’ in de eerste antichambre.Ga naar eind64 In 1696 bracht Southwell een bezoek aan het paleis en over het nieuwe hoofdappartement schreef hij dat Hendrik III: ‘has built a very good apartment equal to that at Windsor, tho' not soe large. There are 4 or 5 Rooms one within another very handsom, and the hangings have the Prince & Princesses of the Kings Family wove in them all on Horseback. His Maty. & the late Queen's Pictures were making at Brussels; to continue it.’.Ga naar eind65
Volgens de inventaris uit 1757/1759-1763 en Schoncks plattegrond met legenda uit 1768, was de gehele hoofdverdieping in twee appartementen verdeeld: ‘Het apartement van haare koninklijke hoogheydt’ en ‘'t Apartement van sijne hooghijt’. De scheiding was duidelijk en volgde de structuur van het paleis: de grote zaal en het appartement in de noordvleugel waren van Zijne Hoogheid (sinds 1766 was Willem V, Batavus (1748-1806) erfstadhouder) en de zuidgevel en de gehele oostvleugel van Hare Koninklijke Hoogheid (Wilhelmina, prinses van Pruisen (1751-1820) die in 1767 met Willem V was gehuwd). De vertrekken behielden hun functie met uitzondering van die in het noordelijk deel van de oostvleugel (behorend tot het appartement van HKH). De vertrekken in de zuidvleugel, waar nog steeds de tapijten ‘van de familie’ hingen, bleven een representatieve functie houden. Uit de genoemde bronnen blijkt wel dat inmiddels alle gordijnen waren vervangen door rood damasten gordijnen. Het vertrek naast de bedkamer werd ‘de presentie’ genoemd en de overige vertrekken de ‘eerste’ tot en met de ‘derde camer’. In de drie westelijke vertrekken hingen nu schilderijen boven de schoorsteen en boven twee van de drie deuren (waarschijnlijk boven de deuren aan de raamzijde). In 1767 noemt Verbruggen maar twaalf ‘tapijten’, verspreid over drie vertrekken, terwijl er in de inventaris van 1696-1712 en die van 1757/1759-1763 zestien worden genoemd (in elk vertrek vier). In het vierde, meest oostelijke vertrek van de zuidvleugel, hangen volgens zijn beschrijving ‘portretten’, die echter ook tapijten waren: van de halfbroers Filips Willem met zijn vrouw Eleonora de Bourbon (1587-1619), een portret van Maurits (1567-1625) en een portret van Frederik Hendrik (1584-1647) samen met zijn vrouw Amalia van Solms-Braunfels. Bij een vergelijking met de beschrijving uit 1784 van de in hoofdstuk zeven al genoemde heraldicus Maximiliaan Louis van Hangest, baron d'Yvoy (afb. bijlage IIIb) blijkt dat Verbruggen er een vergat te noemen, namelijk een tapijt waarop nogmaals Willem I met zijn vierde vrouw zou zijn afgebeeld. Verder vermeldt Verbruggen ook niet de drie tapijten die Hangest zag in het vijfde vertrek, maar die daar ook niet worden genoemd in de inventaris van 1757/1759-1763, waaruit dus blijkt dat ze er tussen 1763 en 1784 moeten zijn opgehangen. Het betreffen tapijten waarop Willem II en in twee gevallen Willem III voorkomen.Ga naar eind66 Naast de kopie van de al genoemde eerste, door Hendrik III bestelde serie van acht tapijten met portretten van vorsten waren volgens Verbruggen verder nog portretten van de volgende vorsten met hun echtgenoten te zien: Hendrik III en Claudia van Chalon, René van Chalon en Anna van Lotharingen (1522-1568), Willem I en Louise de Coligny (1555-1620), Filips Willem en Eleonora de Bourbon. Wanneer deze vier tapijten zijn besteld en in wiens opdracht, is niet bekend. In het zuidelijk deel van de oostvleugel waren in 1768 de privévertrekken gehandhaafd. In de bedkamer hingen volgens de inventaris van 1757/1759-1763 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rode, ‘carmosijne damastegordijen’, een schilderij boven de schoorsteen; in het torentje hing een schilderij boven de deur. In de ‘kleedkamer’ noordelijk van de bedkamer waren boven de vier deuren schilderijen geplaatst. Het behang in de kleedkamer was nog steeds van groen damast - met de rode bloemen en (?) - ‘met seeven gebordeurde pylaren’. Het daarop volgende, twee traveeën brede kabinet was behangen met geborduurd wit satijn. Ook hier hingen boven de drie deuren schilderijen. Het kleine kabinet was behangen met geel damast; Schonck vermeldt in 1768 dat dit was ingericht als ‘Porcelijn cabinet’. Het vertrek boven de poort, de oorspronkelijke garderobe, was tot eetzaal ingericht (‘kleine eetzaal’ bij Schonck). Aan de muur bevond zich een ‘behangsel van wit geschilderde furie’, boven de vier deuren hingen ‘Ostindiënsche’ prenten en boven de schouw een schilderijGa naar eind67; voor de ramen ‘twee witte rol armosijne glasgordijne’. De oorspronkelijke kamer van het noordelijke appartement van de oostvleugel heette volgens de inventaris van 1757/1759-1763 ‘schildercamer’. De inrichting was echter die van een slaapkamer met geborduurd, wit satijn aan de wandGa naar eind68, damasten gordijnen, een schilderij boven de schoorsteen en een schilderij boven een van de drie deuren. De oorspronkelijke zaal, waarvan het zuidelijke gedeelte na de tweedeling in 1827-1828 ‘de camer naast de vergulde toorn’ werd genoemd, was behangen met tapijtenGa naar eind69; boven de schoorsteen en boven een deur hing een schilderij. Het noordelijke vertrek was het ‘cabinetje naast de vergulde toorn’ met schilderijen boven de twee deuren en de schoorsteen. Toen Verbruggen in 1767 het appartement betrad vanuit de grote zaal, zag hij ‘een suite van 5 Apartementen, waar van het coup d'oeil, na de voorzijde van 't Kasteel, admirabel is: in deze vertrekken vind men de Familie van de Graven van Nassau in ouderwetsche Tapijten, die ofschoon sterk verschoten van couleur, nogtans niet onaardig zijn; in het eerste apartement vind men: 1, Adolphus Comes de Nassau, Romanor. Imper. Obiit Ao. 1298, Uxor Imagin de Limburg, 2. Otho Comes de Nassau, Obt. 1292, Uxor Agneta de Hokenlo, 3. Henricus Comes &c Obt. 1323 Uxor Aleidis de Asten Solms, Alten Solms Arnspurck. 4. Otho, Obt 1369. Uxor Aleidis de Viande. In 't twede Apartement, 5. Ioannes Obt. 1400, Uxor...... de Marck 6. Engelbertus Obt. 1442, Uxor Ioanna de Polanen. 7. Ioannes Obt. 1425 Uxor Maria de Loon. 8. Ioannes Obt. 1516. Uxor Elisabeth de Hessen. In 't derde Apartement. 9. Henricus, Obt. 1536, Uxor Claudia de Chalon. 10. Renatus de Chalon. Comes de Nassau, Princeps Auriacus, Obt. 1544. Uxor Anna de Lotharingen. 11. Giulielmus I, Comes de Nassau, Princeps Aur. Obt. 1584. Uxor Lodovica de Colignij. 12. Philip. Giulielmus Com. de Nass., Pr. Aur. Obt. 1618, Uxor Leonora de Bourbon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
429 Verdieping zuidvleugel: de in 1948-1950 gebouwde bibliotheek tijdens de sloop (foto RDMZ, 1994/95).
430 Verdieping zuidvleugel: na sloop van de bibliotheek (foto RDMZ, 1994/95).
431 Verdieping: zuidoostelijk hoekvertrek, oorspronkelijk het slaapvertrek. De schoorsteen links is het restant van de oorspronkelijke pronkschouw, die door Verbruggen in 1767 werd beschreven als ‘extra fraai gebeeldhoudt, door Joan Claudius de Cock Ao. 1694’, met ‘de vijf Sinnen, door kindertjes’ verbeeld (foto RDMZ, 1994/95).
Stigter van dit Hof. Het Cabinet naast deze slaapkamer is alleen een soort van doorgang om, aan de eene zij, in het Toorentje’ te komen en aan de andere zijde, via de galerij in het appartement in de noordvleugel.Ga naar eind71
De indeling van de zuidvleugel werd bij de verbouwing in 1827-1828 niet gewijzigd. De schoorsteenmantels zullen, zo blijkt uit de plattegrond van omstreeks 1826, wel zijn verwijderd. Tussen 1828 en 1860 werden het eerste en derde vertrek vanaf het westen in tweeën gedeeld en werden alle vertrekken voorzien van een toegang naar de galerij. In 1890 blijken de scheidingswand in het westelijke vertrek weer te zijn verwijderd (afb. 397) en de schouwen te zijn ontmanteld. Tijdens de renovatie van 1948-1950 werd de gehele zuidvleugel leeggesloopt en opnieuw ingericht als bibliotheek, met een lift aan de westzijde. De bibliotheek werd overwelfd door een hangend, driedelig stucgewelf. De oorspronkelijke uit moer en kinderbinten bestaande zolderbalklaag werd grotendeels gesloopt. Een aantal moerbalken bleef liggen, maar ze werden omkleed met gewapend cement; ongeveer de helft van de kinderbalken werd herlegd. De balklaag ter plaatse van de oostelijke travee en de westelijke vier traveeën - daar waar zich op de tweede verdieping de natte ruimtes bevinden - werd vervangen door een betonvloer. Tijdens de renovatie van 1994-1995, toen de bibliotheek al was verhuisd naar het ‘Huis Brecht’, werd de zuidvleugel weer geheel leeggesloopt en opgedeeld in kleine slaapvertrekken voor de kadetten (afb. 429-430). In 1827-1828 werden in de oostvleugel het in de garderobe afgescheiden kabinet en de dubbele hoekschouw op de scheiding van beide ruimtes gesloopt. Het venster van de oorspronkelijke garderobe werd dichtgemetseld ten behoeve van een nieuw, groter vertrek in de garderobe. De overige schouwen werden
432 Vernieuwing van de elektrische leidingen tijdens de renovatie van 1994-1995 (foto auteur, 1994).
gemoderniseerd. In de periode 1828-1860 werd het hoekvertrek vanuit de galerij toegankelijk gemaakt en werden de twee oorspronkelijk blinde vensters in de oostgevel opengebroken. Tussen 1860 en 1890 werd het hoekvertrek afgescheiden van de noordelijk liggende vertrekken en werden het vertrek binnen de voormalige garderobe weer verwijderd en het dichtgemetselde venster weer opengebroken. De renovatie van 1948-1950 was ook hier rigoureus: op de twee scheidingsmuren en het bovenste deel van het rookkanaal van de pronkschouw in de hoekkamer na, werd alles geruimd en werden de toegangen gewijzigd (afb. 431). Tijdens de renovatie van 1994-1995 werden onder meer de elektrische leidingen vernieuwd (afb. 432). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zolderverdieping: ‘'t quaertier opte hoochste gaelderije’De oudste plattegrond van de voormalige zolderverdieping werd ook weer door Schonck getekend en genoemd: ‘Grond tekening der bovenste verdieping van het Hof te Breda. Zynde onder het dak.’. (afb. 433). De eerstvolgende plattegrond die van deze verdieping werd gemaakt - inmiddels is de voormalige zolderverdieping verbouwd tot een volledige tweede verdieping - dateert uit 1883 (afb. 434). Het betreft het genoemde ontwerp ‘wegens het aanbrengen van voorzieningen tegen brandgevaar’. Daarna werd de tweede verdieping pas weer getekend in 1890 (afb. 435) en vervolgens weer in 1948 (afb. 436-438). Toen werd ten behoeve van de renovatie de bestaande toestand vastgelegd en werd een ontwerp gemaakt; in 1950 volgde een revisietekening. De anonieme auteur ‘Q’ had de zolderverdieping nog met eigen ogen aanschouwd en schreef daarover: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
433 Ph.W. Schonck, Zolderverdieping of ‘Grond tekening der bovenste verdieping van het Hof te Breda. Zynde onder het dak.’, 1768. Pen en penseel in kleur op papier, 50,7 × 61,9. Den Bosch, RANB, stamnr. 1988.
Legenda Schonck, 1768 (zie afb. 315): Bovenste verdieping/ zynde onder 't dak
‘Op de derde of bovenste verdieping liep, even als op de tweede, eene Galerij langs de vertrekken, die zich allen onder het dak op dezelve bevonden; zij waren grootendeels ingerigt voor de bedienden van het Hof, en hadden niets opmerkenswaardig. Deze geheele verdieping, thans bestemd tot slaapplaats voor de Jongelieden, is in een' nieuweren stijl opgetrokken, bekomende door deze geheele verandering, ook van het inwendige des Gebouws, tevens het binnenplein een vrolijker aanzien.’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
434 Tweede verdieping: ‘Ontwerp wegens het aanbrengen van voorzieningen tegen brandgevaar bij de Koninklijke Militaire Academie’: Genie, 3de Commandement, Breda, 1883 (schaal 1:50 en 1:200). Den Bosch, RANB, inv.nr. 46-J-9 (1099).
435 Plattegrond van de tweede verdieping naar opmeting van Tetar van Elven (RDMZ), 1890.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
436 Plattegrond van de tweede verdieping, DGWT, 1948 (bestaande toestand).
437 Ontwerp voor de renovatie, plattegrond van de tweede verdieping, DGWT, 1948.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
438 Revisietekening van de tweede verdieping, DGWT, 1950.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
GalerijenTijdens de verbouwing in 1827-1828 werden de kappen en de gevels aan de zijde van de binnenhof ter hoogte van de zolderverdieping gesloopt. Het trappenhuis, de galerijwanden en waarschijnlijk ook alle wanden tussen de vertrekken op de zolderverdieping bleven toen echter behouden. De bovenste geleding van alle gevels aan de zijde van de binnenhof bestond uit een aaneenschakeling van dakkapellen, die een Corinthische schijngevel vormden. Elke travee was voorzien van een rondboogvenster met een horizontale en verticale middendeling. Net als op de hoofdverdieping was hier een borstwering, gevormd door ongeveer de helft van het Ionische hoofdgestel. Of ook deze galerij oorspronkelijk een vlakke zoldering had, is niet bekend. Ondanks alle veranderingen zal de galerij er ongeveer net zo hebben uitgezien als nu (afb. 439). Tijdens de renovatie in 1994-1995 bleek dat bij de bouw in 1536-circa 1540 de
439 Tweede verdieping: zuidelijke galerij, gezien vanuit het westen (foto RDMZ, 1994/95).
galerijwand van de zuidvleugel al was uitgevoerd over een lengte van 50 centimeter ter voorbereiding van de overige bebouwing rond de oostelijke binnenhof (afb. 440). De galerijen eindigden tegen het bovengedeelte van de oostwand van de grote zaal; op die plaats werd later een klein vertrek gemaakt.Ga naar eind72 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vertrekkenDe bij Schonck weergegeven hoofdindeling, de plaats van de toegangen vanuit de galerij en de stookplaatsen zijn gelijk aan die op de verdiepingen daaronder (afb. 433). De plaats van de stookplaatsen in de noordvleugel is dus niet oorspronkelijk. Een uitzondering is het oostelijke vertrek, dat voorzien is van twee toegangen. Deze leidden echter niet, zoals de toegangen op de verdiepingen daaronder naar afzonderlijke vertrekken (maar misschien was dit oorspronkelijk wel het geval, zoals op de hoofdverdieping). Het aantal vensters correspondeerde niet met het aantal vensters op de hoofd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdieping, waar in elke travee een venster was aangebracht. In vergelijking tot de verdieping daaronder heeft de zolderverdieping twee vensters minder: in het middelste ontbreekt er een en in het oostelijke vertrek ook een. De reden hiervan is niet duidelijk. Het waren vrijstaande dakvensters; de dakvensters waren dus niet, zoals bij de dakkapellen aan de zijde van de binnenhof met elkaar verbonden. (afb. 579B). Op het fronton van de dakvensters waren naar beneden hangende dolfijnen aangebracht met hun staarten aaneengebonden. Op de plaats van de doorgangen zijn treden getekend en daaruit kan worden afgeleid dat er verschillende vloerniveaus zijn geweest. De vertrekken in de noordvleugel lagen waarschijnlijk iets hoger dan de galerijen, en het vloerniveau van de kabinetten in de oostelijke travee weer hoger dan dat van de vertrekken. In de oostvleugel was geen niveauverschil. De trap naar de vliering, die verderop bij het trappenhuis zal worden besproken, is bewaard gebleven. De door Van Broekhuysen genoemde oude schoorsteen, de enige die tijdens de voltooiing niet werd vernieuwd, dateerde waarschijnlijk nog van de bouwtijd (afb. 590A-B). Van Broekhuysen schreef daarover: ‘de schouwpijpen even matig en als het nieuwe veranderd, behalven een die ten noorden de poort staat en van geslagen rood koper is in gedaante als een vaas welke om syn vreemd, en voor konstig maaksel is gebleven [...]’.Ga naar eind73
Het oorspronkelijke deel van de oostvleugel bestond slechts uit twee, grote vertrekken, die beide waren voorzien van een ruggelings tegen de tussenmuur geplaatste schouw. Het aantal dakvensters van de oostvleugel was klein, in tegenstelling tot het aantal aan de noordzijde.
Het is niet duidelijk of met de in de lijst van goederen van 1567 genoemde vertrekken de kamers op de bovenste verdieping van het paleis worden bedoeld. Omdat het hierbij echter waarschijnlijk gaat om de vertrekken die zich in de vijftiende-eeuwse vleugel bevinden, worden ze hier verder niet vermeld. De functie van alle vertrekken op deze etage kan worden afgeleid uit drie inventarissen, een van voor en twee van na de voltooiing, en uit de beschrijving van Schonck. De zolderverdieping van het oorspronkelijke deel wordt in de inventaris van 1597-1603 ‘'t quaertier opte hoochstegaelderije’ genoemd. Waarschijnlijk werden als eerste de vertrekken in het noordelijk deel van de oostvleugel vermeld, namelijk: ‘de voorste camer’ (waarschijnlijk het vertrek dat deels boven de voorpoort ligt), ‘de camer daerbeneffens’ en ‘de garderobbe’ (waarvan de plaats niet geheel duidelijk is; het kan zijn dat een van de vertrekken was opgedeeld). Vervolgens wordt het meest oostelijke vertrek in de noordvleugel, ‘de achterste camer beneffens de voorscr. hoochste gaelderij’, genoemd en daarna de galerij zelf, ‘de voorscr. gaelderij voor dezelve camer’. Als laatste worden genoemd: ‘de middelste
440 Tweede verdieping, de oorspronkelijke zolderverdieping: noordwestelijke hoek van het meest oostelijke vertrek in de zuidvleugel met links de oostmuur van de grote zaal (foto RDMZ, 1994/95).
camer daerbeneffens’ en ‘de eerste camer of garderobbe’, het meest oostelijke vertrek in de noordvleugel. Over de aankleding van de vertrekken wordt niets gezegd, misschien omdat er niets van waarde hing. De inventaris van 1696-1712 is moeilijk te interpreteren. Na de voltooiing wordt de zolderverdieping ‘Het bovenste oud quardtier’ genoemd. Daarin worden de volgende vertrekken onderscheiden: ‘Fremijns camer’, ‘Barsenburgs camer’, ‘De groms’, ‘Het oudt quartier van mijnheer Kepel’ en ‘'t garderobetje daaraan’. Uit het feit dat in elk vertrek een ‘ledekant’ of een ‘slaapkamerameublement’ aanwezig was, blijkt dat in elke kamer één persoon werd gehuisvest. ‘Het oudt quartier van mijnheer Kepel’ was het voornaamste vertrek, want dit was rijkelijk versierd: het was behangen ‘met een goudeleer op een blauwe grondt’ en er hing een ‘groen saay [zijde] glasgardijn’. Volgens een aantekening in de marge was dit goudleer echter al aangebracht in ‘'t cabinet van milord Portland’, dat na de voltooiing was verplaatst naar de zolderverdieping van het voltooide deel. Het kwartier van Kepel moet echter lang hebben leeggestaan, want het goudleer heet afkomstig te zijn van ‘den ouden meubilenzolder’. De namen die in de inventaris van 1757/1759-1763 aan de vertrekken op de zolderverdieping, ‘het boovenste quartier’, worden gegeven, dateren vermoedelijk van 1737 toen Willem IV (1711-1751) zijn intrek in het paleis nam. Een aantal kamers is genoemd naar de Engelse hofdames van zijn vrouw.Ga naar eind73 In het oudste deel was het minder hooggeplaatste personeel ondergebracht. Daarboven, in afzonderlijke vertrekken, werd de garderobe opgeborgen van Willem IV en van zijn vrouw, prinses Anna van Hanover (1709-1759), de dochter van koning George II | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
441 Tweede verdieping: oostelijk vertrek in de noordvleugel. De oostmuur gezien vanuit het westen. In het midden de plaats van de schouw en aan weerszijden de dichtgemetselde toegangen tot de oorspronkelijke cabinetjes (foto RDMZ, 1994/95).
van Groot-Brittannië. In de ruimte daarnaast was het personeel dat met de verzorging van de garderobe was belast, gehuisvest. Net als vijftig jaar eerder blijkt er ook nu over de aankleding van vooral de noordvleugel niets noemenswaardigs te vermelden. Van de overige vertrekken wordt tenminste nog vermeld dat ze behangen waren met geel, groen of blauw ‘vrijbuyt’. De opsomming in de inventaris van 1757/1759-1763 lijkt een iets andere volgorde te hebben dan de legenda van Schonck. De volgorde in de inventaris is tegen de klok in en begint met het westelijke vertrek in de zuidvleugel. De afzonderlijke vertrekken zijn als volgt benoemd:
De mogelijkheid bestaat dat een klein vertrek over het hoofd werd gezien; bijvoorbeeld dat een klein vertrek werd afgescheiden van een groter vertrek en dat dit kleine vertrek in 1768 niet meer aanwezig was. Om die reden wordt hier verder Schoncks legenda van de zolderverdieping aangehouden. In de noordvleugel waren in het westelijke vertrek (boven de ‘gouden zaal’) de lakeien ondergebracht en in het middelste vertrek de kamerdienaars. De westelijke travee was van die middelste kamer afgescheiden en daarin was de ‘garderobe van Zijn Hoogheid’ ondergebracht. De ‘kleermakers kamer met twee cabinetjes’ bevond zich ernaast, in het oostelijke vertrek van de noordvleugel, boven de ‘grote garderobe’. In het hoekvertrek was de ‘meubelzolder met een toorn cabinetje’, met daarnaast de ‘kameniers kamer’ en de ‘garderobe van Hare Koninglijke Hoogheid’. Van de hofdames woonde ‘Mis Jennings’ in het vertrek noordelijk van de ‘trap Derobé’, ‘Mis Scott’ in het eerste vertrek zuidelijk van het trappenhuis en ‘Mis Cotterel’ in het daaraan grenzende vertrek. ‘Mis Cotterel’ schijnt belangrijker te zijn geweest dan de andere hofdames en beschikte dan ook over twee vertrekken; volgens de inventaris zelfs over drie, waarvan één voor haar eigen ‘camenier’. In het zuidoostelijke hoekvertrek en de zuidvleugel waren de overige hoffunctionarissen en kamerdienaars ondergebracht.
De eerstvolgende plattegrond na die van Schonck, die van de zolderverdieping bekend is, dateert dus van 1883 (afb. 434). Daarop is te zien wat er tussen 1768 en 1883 is veranderd. (Het is een ontwerp dat overigens voorziet in de aanleg van een trap in de zuidelijke hoektoren, die echter niet werd uitgevoerd.) De voornaamste veranderingen zullen van 1827-1828 dateren, toen de kap en de zolderverdieping grotendeels werden gesloopt en er een nieuwe verdieping in sobere stijl voor in de plaats kwam.Ga naar eind74 De wanden tussen de vertrekken in de noordvleugel blijken te zijn verwijderd (op de tweede verdieping overigens ook op veel andere plaatsen). Deze vertrekken werden tot slaapzalen verbouwd, die slechts door dunne tussenwanden van elkaar waren gescheiden. In veel gevallen bleven de rookkanalen midden in de ruimte gehandhaafd. Dat geldt ook voor de wand tussen het meest oostelijk vertrek en de kabinetjes, die er zelfs nu nog staat (afb. 441). De kabinetjes, waarvan de toegangen werden dichtgemetseld, werden verbouwd tot één ruimte voor privaten. Bij de verbouwing in 1827-1828 was de oorspronkelijke borstwering gehandhaafd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
442 Tweede verdieping, noordvleugel: slaapvertrek met in het midden het rookkanaal na de sloop van de oorspronkelijke scheidingswanden, ca. 1900 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
443 Het slaapvertrek van de kadetten in de jaren zeventig (foto KMA).
Tijdens de renovatie bleek dat een hoeveelheid fragmenten van natuurstenen bouwbeeldhouwwerk in 1827-1828 secundair was gebruikt ter hoogte van de aanzet van het nieuwe muurwerk; waarschijnlijk was dit de gemakkelijkste en meest economische manier om van de steenresten af te komen. De toegangen tot de vertrekken waren, met uitzondering van die tot het meest oostelijke vertrek, dichtgemetseld; helemaal aan de westzijde daarentegen was in de galerijwand een nieuwe toegang aangebracht.Ga naar eind75 Ook waren doorgangen aangebracht tussen de noord- en de centrale vleugel, waarvan één in het verlengde van de galerij. Aan de oostzijde van de galerij was een wand aangebracht. In de periode 1883-1890 werden alle dunne scheidingswanden tussen de slaapvertrekken verwijderd (afb. 435). Het al genoemde trappenhuis, dat tijdens de renovatie van 1948-1950 in het westelijk deel van de noordvleugel werd gebouwd, liep ook door tot de tweede verdieping (afb. 436-438). Vanwege de privacy van de kadetten werden de slaapvertrekken weer in kleinere eenheden opgedeeld (afb. 442-443) waardoor weer veel toegangen van plaats veranderden (bij de andere vleugels was de situatie niet anders). De westelijke drie traveeën van de noordvleugel werden ingericht als een wasruimte, op de plaats waar dus oorspronkelijk ook een vertrek was geweest (afb. 444).
444 Zich wassende kadet, ca. 1920 (foto Breda, Historische verzameling KMA).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
445 Plattegrond van de tweede verdieping voor de renovatie uit 1994-1995. Tekening, DGWT, J.M. Schalk, 1992, schaal 1:500.
De twee zuidelijke schouwen in de oostvleugel waren ontmanteld. De schouw in het hoekvertrek was gemoderniseerd (deze is nog aanwezig, al is ze niet op moderne plattegronden aangeven) (afb. 445). De oostelijke en zuidelijke galerij waren in gebruik als tekenzaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zolderverdieping voltooidOok bij de zuidvleugel en het zuidelijk deel van de oostvleugel was de hoofdindeling van de vertrekken dezelfde als die van de verdiepingen daaronder (afb. 433). De vertrekken in de zuidelijke vleugel waren echter weer opgedeeld in twee kleinere eenheden met elk twee kabinetjes. Blijkbaar lag de vloerhoogte van de vertrekken veel lager dan die van de galerij en moest men via een trapje naar beneden, waar men uitkwam in een gemeenschappelijk portaaltje tussen beide wooneenheden. Deze situatie was waarschijnlijk van meet af aan zo bedoeld. Beide wooneenheden waren voorzien van een stookplaats, waarvan die aan de westzijde schuin was geplaatst om voldoende ruimte over te laten voor beide rookkanalen, die op de rookkanalen van beneden aansloten. Aangezien de indeling niet overeenkwam met de traveemaat, had niet elk vertrek zijn eigen dakvenster. Vier vertrekken werden slechts door een half kruisvenster verlicht. De scheidingswand van het in tweeën gedeelde zuidoostelijke hoekvertrek lag pal in het hart van het forse rookkanaal. Het meest zuidelijke vertrek in de oostvleugel was via een afzonderlijke gang toegankelijk vanuit het middelste hoofdvertrek en bovendien via een klein trapje vanuit de galerij (het hoogteverschil is moeilijk te verklaren, te meer daar het torentje weer lager lijkt te liggen). Het middelste hoofdvertrek was toegankelijk vanuit de galerij en het vertrek noordelijk daarvan kon alleen vanuit het middelste hoofdvertrek of het trappenhuis worden bereikt. Ook in het vertrek naast het trappenhuis bevond zich een schuin geplaatste stookplaats naast een bundeling van vijf rookkanalen. In het zuidelijk deel van de oostvleugel hadden alle vertrekken een eigen dakvenster. De vertrekken van het voltooide deel van de tweede verdieping waren genoemd naar de personen die er in waren gehuisvest; volgens Schonck was de situatie als volgt (van west naar oost): ‘Mis Suttons kamer met twee cabinetjes’ (59), ‘dames kamer’ (60), ‘kamerdienaars kamer’ (61), ‘dito’ (62), ‘kamer van de Heer Saumaise’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
446 Zuidvleugel, tweede verdieping: galerijwand gezien vanuit het zuiden, meest westelijke vertrek, met in het midden de oorspronkelijke westelijke, dichtgemetselde doorgang (foto RDMZ, 1994/95).
(63), ‘kommies Hummers kamer’ (64), ‘kameniers kamer’ (65), ‘dito’ (66), ‘dito met een cabinetje’ (67). Het in de zuidelijke galerij afgescheiden vertrek was een ‘kamerdienaars kamer’ (nummer 58). De vier oorspronkelijke toegangen in de wand van de zuidelijke galerij zijn dichtgemetseld (afb. 446). Nu bevinden zich op andere plaatsen zeven nieuwe toegangen, waarvan die in het verlengde van de oostelijke galerij er al in 1883 was (afb. 434). De oorspronkelijke toegangen tot de vertrekken in het zuidelijk deel van de oostvleugel waren in 1883 dichtgemetseld; de zuidelijke iets later (afb. 435). Nu zijn de drie nieuwe vertrekken ieder afzonderlijk weer toegankelijk vanuit de galerij (afb. 445). |
|